ECLI:NL:GHARL:2025:1746

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 maart 2025
Publicatiedatum
25 maart 2025
Zaaknummer
200.337.310
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van arbitrale vonnissen in civiele procedure met betrekking tot spermawinstation en fokken van sportpaarden

In deze zaak, die zich afspeelt voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zijn twee vorderingen tot vernietiging van arbitrale vonnissen aan de orde. De eerste zaak betreft [eiseres1] v.o.f. die de vernietiging van arbitrale vonnissen van 3 januari 2024 vordert, terwijl de tweede zaak gaat om [eiseres2] B.V. die de vernietiging van een herstelvonnis van 2 februari 2024 vraagt. Beide zaken zijn gerelateerd aan een geschil over de levering van sperma van een hengst voor de inseminatie van een merrie, waarbij de nakomelingen niet bleken te zijn wat partijen hadden verwacht. Het hof heeft eerder tussenarresten gewezen en op 12 februari 2025 een mondelinge behandeling gehouden. Het hof oordeelt dat de vorderingen tot vernietiging niet ontvankelijk zijn, omdat [eiseres1] v.o.f. geen belang heeft bij de vernietiging van de arbitrale vonnissen, aangezien deze zijn gecorrigeerd door het herstelvonnis. Ook de vordering van [eiseres2] B.V. wordt afgewezen, omdat de ingeroepen vernietigingsgronden niet slagen. Het hof wijst beide vorderingen af en veroordeelt de eisers tot betaling van de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.337.310 en 200.348.729
arrest in een procedure ex artikel 1064a van 25 maart 2025 (bij vervroeging)
in de zaak met
zaaknummer 200.337.310 van
[eiseres1] v.o.f.
die is gevestigd in [plaats1]
die optreedt als eiseres
hierna: [eiseres1] v.o.f.
advocaat: mr. S.A. Wensing
tegen

1.[gedaagde1]

die woont in [woonplaats1]
die optreedt als gedaagde
hierna: [gedaagde1]
advocaat: mr. W.B. Brusse

2.[gedaagde2]

die woont in [woonplaats2]
die optreedt als gedaagde
hierna: [gedaagde2]
advocaat: mr. L.W. van der Wetering
en in de zaak met
zaaknummer 200.348.729 van
[eiseres2] B.V.
die is gevestigd in [plaats1]
die optreedt als eiseres
hierna: [eiseres2] B.V.
advocaat: mr. S.A. Wensing
tegen

1.[gedaagde1]

die woont in [woonplaats1]
die optreedt als gedaagde
hierna: [gedaagde1]
advocaat: mr. W.B. Brusse

2.[gedaagde2]

die woont in [woonplaats2]
die optreedt als gedaagde
hierna: [gedaagde2]
advocaat: mr. L.W. van der Wetering

1.Het verloop van de procedure

In de zaak 200.337.310
1.1.
Op 16 april 2024 en 20 augustus 2024 heeft het hof in deze zaak tussenarresten gewezen. Voor het verloop van de procedure verwijst het hof naar deze tussenarresten.
1.2.
Naar aanleiding van het tussenarrest van 20 augustus 2024 heeft op 12 februari 2025, gelijktijdig met de zaak met zaaknummer 200.348.729, een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Hierna hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.
In de zaak 200.348.729
1.3.
Het procesverloop blijkt uit:
  • de dagvaarding van [eiseres2] B.V. van 26 april 2024 met daarin een incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van de arbitrale vonnissen op grond van artikel 1066 lid 2 Rv;
  • de memorie van antwoord van [gedaagde1] van 28 januari 2025;
  • de memorie van antwoord van [gedaagde2] van 28 januari 2025.
1.4.
Tijdens een regiegesprek op 19 december 2024 heeft [eiseres2] B.V. de incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging ingetrokken. Verder is besloten dat, gelet op de samenhang tussen de zaken met zaaknummers 200.337.310 en 200.348.729, deze zaken gelijktijdig zullen worden behandeld.
1.5.
Op 12 februari 2025 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Hierna hebben partijen het hof gevraagd arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1.
In deze twee zaken gaat het om de vraag of de tussen partijen gewezen arbitrale vonnissen, respectievelijk het arbitrale herstelvonnis, moeten worden vernietigd. De achtergrond daarvan is het volgende.
2.2.
[eiseres2] B.V. exploiteert een spermawinstation van sportpaarden. [eiseres1] v.o.f. houdt zich bezig met het houden en fokken van paarden.
2.3.
[eiseres2] B.V. en [gedaagde2] hebben in 2011 een overeenkomst gesloten tot levering van sperma van hengst [de hengst] aan [gedaagde2] ter inseminatie van merrie [de merrie1] van [gedaagde2] . Uit [de merrie1] is de merrie [de merrie2] geboren. Uit [de merrie2] is vervolgens de merrie [de merrie3] geboren. [gedaagde2] heeft [de merrie2] en [de merrie3] aan [gedaagde1] verkocht. Beide nakomelingen bleken echter geen afstammelingen van [de hengst] te zijn, terwijl daar bij de koop wel van was uitgegaan.
2.4.
[gedaagde1] heeft schadevergoeding gevorderd en is in 2022 tegen [eiseres2] B.V. en [gedaagde2] een arbitrageprocedure gestart bij de Arbitragecommissie van de Koninklijke Vereniging Warmbloed Paardenstamboek Nederland (KWPN, hierna: de Arbitragecommissie). [gedaagde2] is vervolgens op haar beurt een arbitrale vrijwaringsprocedure gestart tegen [eiseres2] B.V. [eiseres1] v.o.f. was geen partij in de arbitrageprocedure en was evenmin betrokken in de inhoudelijke discussie tussen partijen.
2.5.
[eiseres2] B.V. heeft zowel in de arbitrale hoofdzaak als in de vrijwaringszaak verweerschriften ingediend (in de hoofdzaak op briefpapier van ‘ [eiseres1] ’). Vanaf het eerste arbitrale tussenvonnis heeft de Arbitragecommissie [eiseres2] B.V. echter aangeduid als ‘ [eiseres1] v.o.f.’. Geen van de partijen hebben daarover een opmerking gemaakt. Alle drie de partijen hebben de naam ‘ [eiseres1] v.o.f.’ vervolgens op hun verdere processtukken opgenomen.
2.6.
Op 3 januari 2024 heeft de Arbitragecommissie vonnissen gewezen in de hoofdzaak en de vrijwaring. In de hoofdzaak heeft de Arbitragecommissie [eiseres1] v.o.f. en [gedaagde2] hoofdelijk veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding aan [gedaagde1] . In de vrijwaringszaak is [eiseres1] v.o.f. veroordeeld tot betaling van al hetgeen [gedaagde2] op grond van het arbitrale vonnis in de hoofdzaak verplicht is aan [gedaagde1] te betalen. Nadat de Arbitragecommissie was gebleken dat de tenaamstelling [eiseres1] v.o.f. niet correct was, heeft zij op 26 januari 2024 alle betrokken partijen geïnformeerd over haar voornemen om beide vonnissen te herstellen en hen in de gelegenheid gesteld zich daarover uit te laten. Op 2 februari 2024 heeft de Arbitragecommissie een herstelvonnis gewezen voor zowel de hoofdzaak als de vrijwaringszaak, waarin de naam [eiseres1] v.o.f. is gewijzigd in [eiseres2] B.V.
2.7.
In de zaak 200.337.310 heeft [eiseres1] v.o.f. gevorderd dat de arbitrale vonnissen van 3 januari 2024 worden vernietigd, met veroordeling van [gedaagde1] en [gedaagde2] in de kosten van het geding. In de zaak 200.348.729 heeft [eiseres2] B.V. gevorderd dat het arbitrale herstelvonnis van 2 februari 2024 wordt vernietigd, met veroordeling van [gedaagde1] en [gedaagde2] in de kosten van het geding.
2.8.
Zowel [eiseres1] v.o.f. als [eiseres2] B.V. heeft met één dagvaarding gevorderd dat het hof de arbitrale (herstel)vonnissen in de hoofdzaak én de vrijwaring vernietigt. [gedaagde1] en [gedaagde2] hebben tegen deze vordering beiden in één conclusie/memorie van antwoord verweer gevoerd, waarbij zij zich beiden hebben laten bijstaan door dezelfde advocaat.

3.Het oordeel van het hof

In beide zaken (200.337.310 en 200.348.729)
Bevoegdheid van het hof en ontvankelijkheid van de vorderingen
3.1.
Op grond van artikel 1064 en 1064a Rv staat tegen een arbitraal eindvonnis het rechtsmiddel van vernietiging open. De vordering tot vernietiging dient (bij dagvaarding) te worden ingesteld bij het gerechtshof binnen wiens ressort de arbitrage heeft plaatsgevonden.
3.2.
De arbitrale (herstel)vonnissen zijn gewezen door de Arbitragecommissie van KWPN, die is gevestigd te Ermelo. Volgens het KWPN Arbitragereglement (artikel 11) kiest de Arbitragecommissie domicilie en doet zij uitspraak ten kantore van KWPN. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem is daarom op grond van artikel 1064a Rv bevoegd om de vorderingen tot vernietiging te beoordelen.
3.3.
In dit geval hebben [eiseres1] v.o.f. en [eiseres2] B.V. ieder de vernietiging van beide arbitrale (herstel)vonnissen in één dagvaarding gevorderd. De vraag die het hof ambtshalve moet beantwoorden, is of deze wijze van het instellen van een rechtsmiddel (namelijk één dagvaarding terwijl sprake is van twee arbitrale (herstel)vonnissen tussen verschillende partijen) zich verdraagt met de bepalingen van artikel 1064 Rv. Kort gezegd: zijn [eiseres1] v.o.f. en [eiseres2] B.V. ontvankelijk in hun vordering(en)?
3.4.
Het hof beantwoordt die vraag bevestigend. Hoewel de goede procesorde zich er in beginsel tegen verzet dat met één dagvaarding een rechtsmiddel wordt ingesteld tegen meerdere vonnissen die tussen meerdere partijen zijn gewezen, [1] is dat in deze zaken anders.
Uit de uitgebrachte dagvaardingen blijkt duidelijk dat [eiseres1] v.o.f. en [eiseres2] B.V. vernietiging vorderen van zowel het arbitrale vonnis (respectievelijk herstelvonnis) in de hoofdzaak (met dossiernummer KWPN-AC 2022-01) als het arbitrale vonnis (respectievelijk herstelvonnis) in de vrijwaringszaak (met dossiernummer KWPN-AC 2022-02). Tevens blijkt uit het petitum van de dagvaardingen, gelezen in samenhang met hetgeen in het lichaam van de dagvaarding is opgenomen, dat de vernietiging wordt gevorderd op dezelfde juridische grondslagen, namelijk dat (i) een geldige arbitrageovereenkomst ontbreekt (artikel 1065 lid 1 sub a Rv) en (ii) er sprake is van strijd met de openbare orde (artikel 1065 lid 1 sub e Rv), en op basis van dezelfde feiten.
Uit de conclusies/memories van antwoord die [gedaagde1] en [gedaagde2] in beide vernietigingsprocedures hebben ingediend, blijkt dat ook zij de dagvaardingen zo hebben begrepen. [gedaagde1] en [gedaagde2] zijn verder allebei in de procedure verschenen en zijn bijgestaan door een advocaat. Bovendien hebben zij tijdens de mondelinge behandeling aangegeven geen bezwaar te maken tegen de processuele gang van zaken.
Daar komt bij dat er een nauwe (processuele en inhoudelijke) samenhang bestaat tussen de arbitrale (herstel)vonnissen waarvan [eiseres1] v.o.f. en [eiseres2] B.V. vernietiging vorderen. Beide zaken zijn gedurende de arbitrage gevoegd en gezamenlijk behandeld, hebben dezelfde datum en betreffen hetzelfde geschil.
3.5.
Tegen die achtergrond verzet de goede procesorde zich er in dit geval niet tegen dat [eiseres1] v.o.f. respectievelijk [eiseres2] B.V. in één dagvaarding de vernietiging van de twee arbitrale vonnissen respectievelijk het herstelvonnis heeft gevorderd. [eiseres1] v.o.f. en [eiseres2] B.V. zijn daarom ontvankelijk in hun vorderingen.
3.6.
De vorderingen tot vernietiging zijn ook tijdig ingesteld in de zin van artikel 1064a lid 2 Rv. Ook in die zin zijn [eiseres1] v.o.f. en [eiseres2] B.V. ontvankelijk in hun vorderingen.
In de zaak 200.337.310
Afwijzing van de vordering: [eiseres1] v.o.f. heeft geen belang
3.7.
[eiseres1] v.o.f. vordert vernietiging van de arbitrale vonnissen van 3 januari 2024. Het hof zal deze vordering afwijzen. Het hof legt hierna uit hoe het tot dit oordeel komt.
3.8.
De wet bepaalt dat niemand een rechtsvordering toekomt zonder voldoende belang (artikel 3:303 BW). Het hof is van oordeel dat dit vereiste belang bij de vordering van [eiseres1] v.o.f. ontbreekt.
3.9.
[eiseres1] v.o.f. is (enkel) opgekomen tegen de arbitrale vonnissen van 3 januari 2024. Tegen het herstelvonnis van 2 februari 2024 is [eiseres1] v.o.f. niet opgekomen. Evenmin heeft zij zich gevoegd of is zij tussengekomen in de procedure die [eiseres2] B.V. bij het hof is gestart om de arbitrale vonnissen van 2 februari 2024 te vernietigen.
3.10.
De arbitrale vonnissen van 3 januari 2024 zijn allebei door middel van het herstelvonnis van 2 februari 2024 gecorrigeerd: waar de naam ‘ [eiseres1] v.o.f.’ in de vonnissen van 3 januari 2024 was opgenomen, is dit gewijzigd naar ‘ [eiseres2] B.V.’ Het herstelvonnis is aan beide arbitrale vonnissen gehecht en is ter griffie van de rechtbank te Utrecht gedeponeerd. Deze correctie heeft tot gevolg dat [eiseres1] v.o.f. op geen enkele wijze meer deel uitmaakt van het geschil tussen [eiseres2] B.V., [gedaagde1] en [gedaagde2] , zoals dat ook duidelijk de bedoeling van partijen is geweest. Ook is het gevolg van deze correctie door middel van het herstelvonnis dat de arbitrale vonnissen van 3 januari 2024 niet langer jegens [eiseres1] v.o.f. ten uitvoer kunnen worden gelegd.
3.11.
Gelet op deze omstandigheden heeft [eiseres1] v.o.f. geen belang (meer) bij haar vordering tot vernietiging van de arbitrale vonnissen van 3 januari 2024. Het hof wijst de vordering dan ook af.
In de zaak 200.348.729
Afwijzing van de vordering
3.12.
[eiseres2] B.V. vordert vernietiging van het arbitrale herstelvonnis van 2 februari 2024. Het hof zal deze vordering afwijzen. Het hof legt hierna uit hoe het tot dit oordeel is gekomen.
Toetsingskader en ingeroepen vernietigingsgronden
3.13.
De wet voorziet in een beperkt aantal gronden waarop arbitrale vonnissen kunnen worden vernietigd (artikel 1065 lid 1 sub a-e Rv). Uit vaste rechtspraak volgt dat de rechter deze vernietigingsgronden terughoudend moet toepassen. [2] Deze terughoudendheid hangt samen met de regel dat een vernietigingsprocedure niet mag worden gebruikt als een verkapt hoger beroep, en dat het algemeen belang bij een effectief functionerende arbitrale rechtspleging meebrengt dat de burgerlijke rechter slechts in sprekende gevallen moet ingrijpen in arbitrale beslissingen. [3]
3.14.
[eiseres2] B.V. heeft drie ‘grieven’ geformuleerd tegen de arbitrale vonnissen van 2 februari 2024. Het hof begrijpt de grieven, mede bezien in samenhang met hetgeen [eiseres2] B.V. verder in de dagvaarding heeft opgenomen, zo dat [eiseres2] B.V. een beroep doet op de volgende vernietigingsgronden:
  • 1065 lid 1 sub a Rv: een geldige overeenkomst tot arbitrage ontbreekt; en
  • 1065 lid 1 sub e Rv: het vonnis, of de wijze waarop dit tot stand kwam, is in strijd met de openbare orde.
3.15.
Het hof behandelt de ingeroepen vernietigingsgronden achtereenvolgens.
Arbitragecommissie bevoegd
3.16.
[eiseres2] B.V. heeft gesteld dat een geldige overeenkomst tot arbitrage ontbrak, omdat zij, [eiseres2] B.V., geen lid is van het KWPN. De Arbitragecommissie had zich derhalve onbevoegd moeten verklaren, aldus [eiseres2] B.V.
3.17.
Het hof volgt [eiseres2] B.V. niet in deze stelling. Zowel uit het KWPN Arbitragereglement (artikel 9) als uit de wet (artikel 1065 lid 2 jo artikel 1052 lid 2 Rv) volgt dat een partij een beroep op onbevoegdheid van het scheidsgerecht, in dit geval de Arbitragecommissie, moet doen vóór alle weren. Indien dat niet gebeurt, wordt de partij geacht de bevoegdheid van de arbitragecommissie onherroepelijk te hebben aanvaard en vervalt het recht om zich nadien op de onbevoegdheid van de arbitragecommissie te beroepen.
3.18.
[eiseres2] B.V. heeft zich niet vóór alle weren op de onbevoegdheid van de Arbitragecommissie beroepen. [eiseres2] B.V. heeft dit verweer immers pas bij dagvaarding van 26 april 2024 in de onderhavige procedure opgeworpen. Dat is te laat. [eiseres2] B.V. heeft geen nieuwe feitelijke of juridische stelling aangevoerd die tot een ander oordeel zou kunnen leiden. [4] Het door [eiseres2] B.V. aangevoerde argument dat zij niet in de gelegenheid was om dit verweer tijdig te voeren, omdat zij niet in de procedure is gekend, volgt het hof niet. Blijkens de in de arbitrageprocedure uitgewisselde processtukken is [eiseres2] B.V. van begin af aan als procespartij in de procedure betrokken en heeft zij ook in die hoedanigheid verweer gevoerd. Dit geldt zowel in de hoofdzaak als in de vrijwaring. Vanaf het starten van de vrijwaringsprocedure is [eiseres2] B.V. bovendien bijgestaan door een advocaat. [eiseres2] B.V. had dus alle gelegenheid om zich tijdig op de onbevoegdheid van de Arbitragecommissie te beroepen. Dat heeft zij niet gedaan. Reeds om die reden slaagt het beroep op vernietiging van de arbitrale herstelvonnissen op deze grond niet.
3.19.
Volledigheidshalve voegt het hof daaraan nog toe dat volgens artikel 1 en 2 van het KWPN Arbitragereglement de Arbitragecommissie niet alleen bevoegd is kennis te nemen van geschillen tussen leden onderling, maar ook tussen leden en derden als partijen daartoe een schriftelijke overeenkomst tot arbitrage hebben gesloten. Dat [eiseres2] B.V. geen lid is van het KWPN wil dus ook nog niet zeggen dat er geen geldige overeenkomst tot arbitrage kan zijn geweest, zoals [eiseres2] B.V. betoogt.
3.20.
Er bestaat dus geen reden voor vernietiging van de arbitrale (herstel)vonnissen op grond van artikel 1065 lid 1 sub a Rv.
Geen strijd met de openbare orde
3.21.
[eiseres2] B.V. heeft gesteld dat het arbitrale vonnis van 2 februari 2024, althans de wijze waarop dit tot stand is gekomen, in strijd is met de openbare orde en daarom moet worden vernietigd. [eiseres2] B.V. heeft daartoe – zakelijk weergegeven – drie redenen aangevoerd:
(1) de Arbitragecommissie heeft de vonnissen van 3 januari 2024 ten onrechte op grond van artikel 1060 Rv hersteld. Er was geen sprake van een kennelijke schrijffout of een andere kennelijke fout die zich leent voor eenvoudig herstel;
(2) de Arbitragecommissie heeft voor de vaststelling van de schadeomvang ten onrechte het rapport van deskundige [de deskundige3] als uitgangspunt genomen en daarbij een onevenredige belangenafweging gemaakt;
(3) de beslissing van de Arbitragecommissie is gebaseerd op een vervalste koopovereenkomst.
3.22.
Het hof is van oordeel dat geen van de drie genoemde redenen leiden tot strijd met de openbare orde. Het beroep op deze vernietigingsgrond slaagt dus niet. Het hof legt uit hoe het tot dit oordeel komt.
Ten aanzien van (1): kennelijke fout
3.23.
Zowel de wet (artikel 1060 Rv) als het KWPN Arbitragereglement (artikel 35) biedt de mogelijkheid om fouten in een arbitraal vonnis te herstellen. Het moet dan gaan om kennelijke rekenfouten, schrijffouten, of andere kennelijke fouten die zich voor eenvoudig herstel lenen (artikel 31 en 1060 lid 1 Rv). Het criterium van een kennelijke fout is dat voor partijen en derden direct duidelijk is dat sprake is van een vergissing. [5] De fout moet niet voor redelijke twijfel vatbaar en voor derden op het eerste gezicht duidelijk zijn. [6] Naar het oordeel van het hof is daar in de arbitrale vonnissen van 3 januari 2024 sprake van.
3.24.
Zoals het hof in r.o. 2.5 en in r.o. 3.18 van dit arrest heeft overwogen, was het initiële verzoek tot arbitrage gericht tot [eiseres2] B.V. en heeft [eiseres2] B.V. zich, bijgestaan door haar advocaat, in de processtukken ook als procespartij gepresenteerd. Vanaf het eerste arbitrale tussenvonnis heeft de Arbitragecommissie [eiseres2] B.V. echter aangeduid als ‘ [eiseres1] v.o.f.’. Geen van partijen heeft die verwisseling destijds aan de orde gesteld. Integendeel, alle drie de partijen hebben de naam ‘ [eiseres1] v.o.f.’ op hun verdere processtukken opgenomen. Dit verklaart waarom de procedure vervolgens met de naam [eiseres1] v.o.f. is voortgezet.
Zowel uit het debat dat partijen tijdens de arbitrageprocedure hebben gevoerd, als uit hetgeen zij tijdens de mondelinge behandeling in deze vernietigingsprocedure hebben aangevoerd, volgt bovendien dat tussen partijen niet ter discussie stond en staat dat [eiseres2] B.V. de contractpartij was aan wie [gedaagde2] in 2011 opdracht heeft gegeven om merrie [de merrie1] te insemineren met sperma van hengst [de hengst] en dat [gedaagde2] de uit [de merrie1] geboren merrie [de merrie2] , alsmede de daaruit geboren merrie [de merrie3] vervolgens aan [gedaagde1] heeft verkocht. Evenmin stond en staat tussen partijen ter discussie dat [eiseres1] v.o.f. op geen enkele wijze deel uitmaakte van het geschil tussen partijen.
3.25.
De correctie die de Arbitragecommissie in het herstelvonnis heeft aangebracht, heeft geen gevolgen voor (de motivering van) het inhoudelijke oordeel van de Arbitragecommissie. De Arbitragecommissie heeft bijvoorbeeld bepaalde getuigen als partijgetuigen aangemerkt en die kwalificatie meegenomen bij de bewijswaardering. Tijdens de mondelinge behandeling in de onderhavige zaak heeft [eiseres2] B.V. verklaard dat [eiseres1] v.o.f. en [eiseres2] B.V. uiteindelijk door dezelfde natuurlijke personen vertegenwoordigd worden. Voor het oordeel van de Arbitragecommissie maakte het dus geen verschil dat niet ‘ [eiseres1] v.o.f’ maar ‘ [eiseres2] B.V.’ als (proces)partij moest worden aangemerkt. [eiseres2] B.V. is door de correctie dus ook niet in haar belangen geschaad.
3.26.
[eiseres2] B.V. heeft aangevoerd dat geen sprake was van een vergissing, maar dat de Arbitragecommissie welbewust de keuze heeft gemaakt om [eiseres1] v.o.f. als procespartij aan te merken omdat zij wel lid is van het KWPN en [eiseres2] B.V. niet. Het hof ziet daarvoor geen aanwijzingen. Zoals het hof hiervóór heeft overwogen, hebben partijen tijdens het geschil altijd duidelijk de contractpartij [eiseres2] B.V. voor ogen gehad. Dat doet het meeste recht aan wat er daadwerkelijk is gebeurd en waar het geschil tussen partijen betrekking op heeft. Niets wijst erop dat de Arbitragecommissie een welbewuste keuze heeft gemaakt om daarvan af te wijken. Het ligt ook niet voor de hand dat de Arbitragecommissie dat zou hebben gedaan om bevoegdheid te kunnen aannemen, zoals [eiseres2] B.V. veronderstelt, te meer omdat de Arbitragecommissie op grond van het KWPN Arbitragereglement niet alleen bevoegd is kennis te nemen van geschillen tussen leden onderling, maar ook tussen leden en derden als partijen dat zijn overeengekomen (zie r.o. 3.18).
3.27.
De arbitrale vonnissen van 3 januari 2024 bevatten dus een kennelijke fout. Gelet op het onderwerp van het geschil, de verhoudingen tussen partijen en het processuele verloop, acht het hof het niet voor redelijke twijfel vatbaar en op basis van de voorliggende feiten ook voor derden direct duidelijk dat sprake is van een vergissing. Artikel 1060 lid 1 en artikel 35 van het KWPN Arbitragereglement bieden ruimte om dergelijke fouten te herstellen, zoals de Arbitragecommissie heeft gedaan.
3.28.
Ook procedureel gezien is het herstel van de arbitrale vonnissen correct verlopen. Anders dan [eiseres2] B.V. heeft aangevoerd, is zij door de Arbitragecommissie voorafgaand aan het daadwerkelijke herstel van de vonnissen in de gelegenheid gesteld om zich daarover uit te laten. De Arbitragecommissie heeft de bezwaren van [eiseres2] B.V. ook meegenomen in haar beslissing om de arbitrale vonnissen te herstellen.
Van strijd met de openbare orde in de zin van artikel 1065 lid 1 sub e Rv is dan ook geen sprake.
Ten aanzien van (2): uitgangspunt vaststellen schadeomvang en belangenafweging
3.29.
Onder r.o. 3.13 heeft het hof het juridisch kader weergegeven waarbinnen het hof de beslissingen van de Arbitragecommissie kan toetsen. Omdat het standpunt van [eiseres2] B.V. de inhoudelijke afweging van de Arbitragecommissie betreft, past het hof op dit punt terughoudendheid.
3.30.
De Arbitragecommissie heeft [eiseres2] B.V., net als de andere betrokken partijen, in de gelegenheid gesteld om een deskundigenrapport in de procedure in te brengen. Uit r.o. 2.18 van het arbitrale vonnis in de hoofdzaak (van 3 januari 2024) blijkt dat de Arbitragecommissie alle ingebrachte rapporten in haar afweging heeft meegenomen en ook de bevindingen van [de deskundige1] en [de deskundige2] in ogenschouw heeft genomen.
De Arbitragecommissie heeft niets anders gedaan dan de rapportage van [de deskundige3] als uitgangspunt te nemen bij de beoordeling. Deskundige [de deskundige3] is register taxateur ‘vrt’. Deskundigen [de deskundige1] en [de deskundige2] zijn niet vrt-geregistreerd. Daar heeft de Arbitragecommissie kennelijk waarde aan gehecht. Deze afweging van de Arbitragecommissie is niet in strijd met de openbare orde in de zin van artikel 1065 lid 1 sub e Rv.
Ten aanzien van (3): vervalste koopovereenkomst
3.31.
Ook op dit punt past het hof terughoudendheid. Tijdens de arbitrageprocedure zijn namens alle partijen diverse getuigen gehoord, waaronder ook over de door [eiseres2] B.V. bedoelde koopovereenkomst. In r.o. 2.2 t/m 2.6 van het arbitrale vonnis in de hoofdzaak (van 3 januari 2024) heeft de Arbitragecommissie de getuigenverklaringen beoordeeld en tegen elkaar afgewogen. Van strijd met de openbare orde in de zin van artikel 1065 lid 1 sub e Rv is daarom geen sprake.
Het standpunt dat sprake zou zijn van strijd met artikel 3:40 BW heeft [eiseres2] B.V. niet onderbouwd. Het hof gaat derhalve aan dat standpunt voorbij.
Conclusie: de ingeroepen vernietigingsgronden slagen niet
3.32.
De door [eiseres2] B.V. aangevoerde vernietigingsgronden slagen niet. Het hof wijst de vorderingen dan ook af.
De conclusie in beide zaken (200.337.310 en 200.348.729)
3.33.
De vordering tot vernietiging van de arbitrale (herstel)vonnissen van 3 januari 2024 respectievelijk 2 februari 2024 slaagt niet. Omdat [eiseres1] v.o.f respectievelijk [eiseres2] B.V. in het ongelijk zullen worden gesteld, zal het hof [eiseres1] v.o.f respectievelijk [eiseres2] B.V. tot betaling van de proceskosten van deze procedure veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak. [7]
3.34.
In de zaak 200.337.310 hebben [gedaagde1] en [gedaagde2] gevorderd dat bij de begroting van de proceskosten een hoger tarief wordt gehanteerd wegens handelen in strijd met artikel 21 Rv door [eiseres1] v.o.f. Het hof zal echter uitgaan van het toepasselijke liquidatietarief. Hoewel het op de weg van [eiseres1] v.o.f. had gelegen om het hof te informeren over het herstelvonnis, ziet het hof daarin geen reden tot toepassing van een hoger tarief.
3.35.
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof:
In de zaak 200.337.310
4.1.
wijst de vorderingen af;
4.2.
veroordeelt [eiseres1] v.o.f. tot betaling van de volgende proceskosten van [gedaagde1] :
€ 798,- aan griffierecht
€ 2.428,- aan salaris van de advocaat (2 procespunten x appeltarief II)
4.3.
veroordeelt [eiseres1] v.o.f. tot betaling van de volgende proceskosten van [gedaagde2] :
€ 798,- aan griffierecht
€ 2.428,- aan salaris van de advocaat (2 procespunten x appeltarief II)
4.4.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
wijst af wat verder is gevorderd.
In de zaak 200.348.729
4.6.
wijst de vorderingen af;
4.7.
veroordeelt [eiseres2] B.V. tot betaling van de volgende proceskosten van [gedaagde1] :
€ 349,- aan griffierecht
€ 2.428,- aan salaris van de advocaat (2 procespunten x appeltarief II)
4.8.
veroordeelt [eiseres2] B.V. tot betaling van de volgende proceskosten van [gedaagde2] :
€ 349,- aan griffierecht
€ 2.428,- aan salaris van de advocaat (2 procespunten x appeltarief II)
4.9.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
4.10.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.L. Wattel, P.J. van der Korst en N.M. Brouwer, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 25 maart 2025.

Voetnoten

1.Hoge Raad, 9 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM4088.
2.Hoge Raad, 17 januari 2003, ECLI:NL:HR:2003:AE9395 en Hoge Raad, 9 januari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AK8380.
3.Hoge Raad, 17 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:422.
4.Hoge Raad 27 maart 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG6443.
5.Hoge Raad, 26 november 2011, ECLI:NL:HR:2021:1769.
7.Hoge Raad, 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.