Uitspraak
1.Het verloop van de procedure in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep
- de akte namens [appellante]
- de akte namens [geïntimeerde]
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een tussenvonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, dat op 5 maart 2025 is gewezen. [appellante] heeft hoger beroep ingesteld op 19 maart 2025, maar het hof verklaart haar niet-ontvankelijk. De rechtbank had in het tussenvonnis een incidentele vordering van [geïntimeerde] toegewezen, waarbij [appellante] werd bevolen om bepaalde stukken in het geding te brengen. [appellante] betwist dat er toestemming is gegeven voor tussentijds hoger beroep, wat volgens het hof niet het geval is. Het hof oordeelt dat de door [appellante] aangevoerde argumenten niet leiden tot een doorbreking van het verbod op tussentijds hoger beroep. De nieuwe regels van het bewijsrecht zijn van toepassing, maar de procedure bij de rechtbank viel nog onder het oude bewijsrecht. Het hof concludeert dat de schending van het onmiddellijkheidsbeginsel niet leidt tot een doorbreking van het rechtsmiddelenverbod. Uiteindelijk wordt [appellante] veroordeeld tot betaling van de proceskosten.