ECLI:NL:GHARL:2025:573

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 februari 2025
Publicatiedatum
4 februari 2025
Zaaknummer
21-003088-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003088-22
Uitspraakdatum: 12 februari 2025
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, zittingslocatie Badhoevedorp, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 5 juli 2022 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken met parketnummers 16-659034-19, 16-659022-20, 16-659023-20, 16-659025-20, 16-659036-19, 16-659043-20, 16-659072-19, 16-659077-19 en 16-659126-19 tegen
[verdachte],
geboren in [geboorteplaats] ( [land] ) op [geboortedatum] 1970,
momenteel verblijvende in [PI ] .

1.INLEIDING

1.1.
De loop van het onderzoek
Op 7 juli 2017 is [slachtoffer 21] van het leven beroofd bij NS-station Breukelen (deelonderzoek Breuk). De politie kwam al snel op het spoor van twee verdachten, [kroongetuige] en [naam 24] . [kroongetuige] werd in oktober 2017 aangehouden in Spanje; [naam 24] in Nederland. [kroongetuige] heeft als verdachte vrijwel direct een bekennende verklaring afgelegd. Vervolgens werd duidelijk dat hij in staat en bereid was om meer te verklaren over mededaders en opdrachtgevers in het onderzoek Breuk, en ook over andere ernstige strafbare feiten. Hij heeft diverse kluisverklaringen afgelegd en uiteindelijk is met hem in november 2018 een overeenkomst als kroongetuige gesloten. Zijn verklaringen hebben nieuwe aanknopingspunten gegeven voor liquidatie-onderzoeken die waren vastgelopen en er is zicht gekregen op een groep personen die zich bezig leek te houden met het plegen van liquidaties en andere strafbare feiten die daarmee verband houden. Op 21 november 2018 is een landelijke actiedag gehouden, waarop vele aanhoudingen zijn verricht en een zeer groot aantal gegevensdragers in beslag is genomen. Het onderzoek naar deze criminele organisatie en de feiten die in dat kader zijn gepleegd, heeft de naam Eris gekregen.
1.2.
Het onderzoek Eris
Het onderzoek Eris heeft betrekking op 21 verdachten, die ervan worden beschuldigd samen met anderen, al dan niet in wisselende samenstelling, betrokken te zijn geweest bij een of meer liquidaties, pogingen daartoe of voorbereiding daarvan. Zeventien verdachten worden beschuldigd van het vormen van een criminele organisatie gericht op liquidaties, voorbereidingen daartoe en wapendelicten. Daarnaast worden enkele verdachten beschuldigd van andere strafbare feiten. Bij negentien verdachten is uiteindelijk hoger beroep ingesteld en gehandhaafd. In de zaak van de kroongetuige is het door het openbaar ministerie ingestelde hoger beroep ingetrokken. Bij een van de verdachten in de zaak Breuk is geen hoger beroep ingesteld.
In dit arrest zijn de beslissingen van het hof opgenomen die in de strafzaak tegen de hierboven genoemde verdachte zijn genomen en de overwegingen die daartoe hebben geleid.
Het procesdossier Eris bestaat uit een groot aantal deelonderzoeken, die voor een groot deel onderling met elkaar zijn verweven, al is het maar door de daarop gebaseerde verdenking van deelname aan de criminele organisatie. Deze verwevenheid maakt dat het hof net als de rechtbank niet alleen op de verweren van de betreffende verdachte zal ingaan, maar waar nodig ook op wat in andere zaken is aangevoerd.
Voor de leesbaarheid van het arrest gebruikt het hof in plaats van de termen ‘(mede)verdachte’ de namen van de (mede)verdachten: [verdachte] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 18] , [medeverdachte 17] , [medeverdachte 11] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 7] , [medeverdachte 12] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 1] , [kroongetuige] , [naam 24] , [medeverdachte 13] , [medeverdachte 16] , [medeverdachte 15] , [medeverdachte 10] , [medeverdachte 9] , [medeverdachte 8] en [medeverdachte 19] . Het hof gebruikt een voorletter in die gevallen waarin meerdere personen in het dossier dezelfde achternaam hebben. Waar het hof de naam ‘ [kroongetuige] ’ noemt, gaat het om [kroongetuige] ; zijn vader wordt steeds aangeduid als [getuige 4] .
[kroongetuige] heeft verklaard dat [verdachte] hem heeft verteld dat ene [naam 45] de opdrachtgever van een aantal liquidaties was. Die naam wordt ook genoemd in een van de door [verdachte] vastgelegde PGPgesprekken. De officier van justitie heeft in eerste aanleg toegelicht dat [naam 45] ook daadwerkelijk als verdachte wordt beschouwd: hij zou de persoon zijn die aan de organisatie van [verdachte] liquidatieopdrachten heeft gegeven. Meer in het bijzonder zou zijn gebleken dat [verdachte] communiceerde met een of meer personen met de volgende gebruikersnamen:
  • ‘Sir’;
  • ‘ENEMY FOR ALL MOTHERFUCKER(S)’;
  • ‘TICKET TO HELL MOTHERFUCKERS’;
  • ‘LAST MAN STANDING’.
In het dossier van het onderzoek Eris wordt verwezen naar conclusies waarop de politie baseert dat achter deze PGP-namen de persoon van [naam 45] schuilgaat. De onderliggende onderzoeksbevindingen zijn deels afkomstig uit het onderzoek in de strafzaak Marengo, maar die zijn grotendeels niet gevoegd in het Erisdossier. Omdat [naam 45] in het onderzoek Marengo wordt vervolgd, heeft het openbaar ministerie ervoor gekozen om hem niet ook in het onderzoek Eris te dagvaarden. Dit heeft tot gevolg dat [naam 45] zich in dit proces niet heeft kunnen verweren en dat de rechtbank en het hof hem ook niet hebben kunnen confronteren met aanwijzingen dat hij achter de genoemde PGP-namen schuilgaat. Daarnaast is het voor het beoordelen van de rol van de verdachten in Eris ook niet van belang welke persoon of personen schuilgaan achter de hierboven genoemde gebruikersnamen. Het hof zal daarom spreken van ‘de opdrachtgever’, tenzij de verklaringen van [kroongetuige] of de inhoud van andere bewijsmiddelen wordt weergegeven waarin de naam [naam 45] wordt genoemd.
1.3.
Het Eris-dossier
De verschillende deelonderzoeken van het onderzoek Eris zijn in chronologische volgorde:
Charon, de moord op [slachtoffer 11] op 31 januari 2017;
Eend, het beramen van de moord op [slachtoffer 15] in de periode van 2 februari 2017 tot en met 10 januari 2018;
3. Kraai, het beramen van de moord op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op 18 februari 2017;
4. Spreeuw, het beramen van de moord op [slachtoffer 22] op 18 februari 2017;
5. Mus, het beramen van de moord op [slachtoffer 3] op 18 februari 2017;
6. Duif, het beramen van de moord op [slachtoffer 12] en [slachtoffer 17] op 18 februari 2017;
7. Barbera, de poging tot/voorbereiding van de moord op [slachtoffer 10] op 9 maart 2017;
8. Arford, de poging tot/voorbereiding van de moord op [slachtoffer 14] , [slachtoffer 5] , [slachtoffer 13] en [slachtoffer 20] op 17 maart 2017;
9. Charlie17, de moord op [slachtoffer 18] op 17 april 2017;
10. Gezicht, de poging om met een raketwerper een granaat af te schieten op een woning in Doorn op 28 juni 2017 en het schieten met een automatisch vuurwapen op een woning in Doorn op 29 juni 2017;
11. Breuk, de voorbereiding van de moord op [slachtoffer 21] op 5 juli 2017 en de moord op [slachtoffer 21] op 7 juli 2017;
12. Langenhorst, de moord op [slachtoffer 23] op 26 juli 2017;
13. Lis, de moord op [slachtoffer 4] op 21 september 2017;
14. Goudvink, de voorbereiding van de moord op [slachtoffer 6] in de periode van juli 2018 tot en met 24 september 2018;
15. Art. 140 Sr, deelname aan de criminele organisatie in de periode van januari 2017 tot en met 21 november 2018.
Daarnaast maken de volgende deelonderzoeken deel uit van het onderzoek Eris:
16. Waterspin, de afpersing en poging tot afpersing van [slachtoffer 19] en [slachtoffer 8] in de periode van 2017-2018 (verdachten [medeverdachte 13] en [medeverdachte 19] );
17. Amarone, het bezit van en de handel in vuurwapens van 15 augustus 2017 tot en met 16 april 2019 (verdachte [medeverdachte 1] );
18. Brunello, de mishandeling van [slachtoffer 16] op 7 februari 2019 en het bezit van een vuurwapen op 25 oktober 2016 (verdachte [medeverdachte 6] ).
De rechtbank heeft over de samenstelling van de dossiers het volgende overwogen:
In de strafdossiers van iedere verdachte zijn, behalve het gehele zogeheten Eris-dossier (bovengenoemde achttien deelonderzoeken), tevens gevoegd:
  • alle processen-verbaal van de terechtzittingen van de rechtbank tegen ieder van de Eris-verdachten, met uitzondering van de processen-verbaal over de persoonlijke omstandigheden van de verdachten;
  • alle processen-verbaal van (getuigen)verhoor door de rechter-commissaris die in de zaken van één of meer van de verdachten zijn opgemaakt, met uitzondering van enkele getuigenverklaringen in de zaak Waterspin die alleen in de zaken van verdachten [medeverdachte 13] en [medeverdachte 19] zijn opgenomen;
  • documenten en bescheiden die, op initiatief van de verdediging of anderszins, gedurende de procedure zijn toegevoegd aan het dossier in de zaak tegen één of meer verdachten.
Hoewel de meeste verdachten al dan niet op verzoek van een medeverdachte op zitting als getuige zijn gehoord, zijn daarnaast alle processen-verbaal van de zittingen in alle dossiers gevoegd vóórdat het requisitoir en de pleidooien zijn gehouden. Daardoor maken alle verklaringen van alle verdachten zoals afgelegd op de zittingen in bijzijn van hun advocaat deel uit van het procesdossier, dus niet alleen de verklaringen die zij daar als getuige hebben afgelegd, maar ook de verklaringen die zij in hun eigen zaak hebben afgelegd. Dit maakt dat het dossier voor elke verdachte gelijkluidend is.
Anders dan in eerste aanleg zijn de processen-verbaal van de behandeling ter zitting in hoger beroep in de zaken van de medeverdachten niet in het dossier van elke verdachte gevoegd. Wel zijn de aanvullingen op de diverse zaakdossiers in het dossier van elke verdachte gevoegd. Daarnaast is het proces-verbaal van het verhoor als getuige van een verdachte in een zaak van een medeverdachte ook gevoegd in het dossier van die verdachte.
1.4.
De opbouw van de arresten
De arresten zijn in beginsel als volgt opgebouwd:
Hoofdstuk 1: Inleiding
Hoofdstuk 2: Het vonnis van de rechtbank
Hoofdstuk 3: Het hoger beroep
Hoofdstuk 4: De verkorte weergave van de tenlastelegging
Hoofdstuk 5: De voorvragen, overwegingen en algemene conclusies over de kroongetuige en overwegingen over het onderzoek aan gegevensdragers en locatiegegevens
Hoofdstuk 6: De waardering van het bewijs en de conclusies van de veredelingen
Hoofdstuk 7: De bewezenverklaring
Hoofdstuk 8: De strafbaarheid van de feiten
Hoofdstuk 9: De strafbaarheid van de verdachte
Hoofdstuk 10: De strafmaat
Hoofdstuk 11: Het beslag
Hoofdstuk 12: De vorderingen van de benadeelde partijen
Hoofdstuk 13: De toepasselijke wettelijke voorschriften
Hoofdstuk 14: De beslissing
Bijlage 1: De zittingsdagen in eerste aanleg en in hoger beroep per verdachte
Bijlage 2: De tenlastelegging per verdachte
Bijlage 3: De door het hof vastgestelde veredelingen en identificaties
Bijlage 4: De door het hof gebruikte (andere) bewijsmiddelen
In bijlage 3 bij dit arrest heeft het hof de gebruikers van diverse PGP-accounts, telefoons, en andere gegevensdragers veredeld en geïdentificeerd. Waar het hof in het arrest overweegt dat een gebruiker is veredeld/geïdentificeerd, verwijst het hof daarvoor naar de bewijsmiddelen en conclusies in deze bijlage 3.
In bijlage 4 heeft het hof per deelonderzoek de bewijsmiddelen opgenomen die het voor het bewijs in dat deelonderzoek gebruikt. In een aantal deelonderzoeken verwijst het hof op grond van de onderlinge verwevenheid daarbij naar bewijsmiddelen die in andere deelonderzoeken zijn gebruikt, voor zover zij in dat deelonderzoek voor het bewijs ook redengevend zijn.
Gelet op de onderlinge verwevenheid van de deelonderzoeken, inclusief het deelonderzoek over de criminele organisatie waarbinnen het merendeel van de vermoedelijke strafbare feiten is gepleegd, zijn in geval van een bewezenverklaring de bijlagen 3 en 4 voor alle verdachten grotendeels gelijkluidend. Dit geldt niet voor de deelonderzoeken Waterspin, Amarone en Brunello. De feiten van die deelonderzoeken zouden niet in het verband van de criminele organisatie zijn gepleegd. De bewijsmiddelen van de feiten van die deelonderzoeken zijn bij een bewezenverklaring daarom alleen in een bijlage bij het vonnis van de verdachten in die deelonderzoeken opgenomen.

2.HET VONNIS VAN DE RECHTBANK

De rechtbank Midden-Nederland heeft [verdachte] bij vonnis van 5 juli 2022 veroordeeld voor de volgende strafbare feiten:
  • het medeplegen van moord op [slachtoffer 11] (deelonderzoek Charon);
  • het medeplegen van voorbereiding van moord op [slachtoffer 10] (deelonderzoek Barbera);
  • het medeplegen van voorbereiding van moord op [slachtoffer 14] en [slachtoffer 5] (deelonderzoek Arford);
  • het medeplegen van moord op [slachtoffer 18] (deelonderzoek Charlie17);
  • het medeplegen van bedreiging van de bewoners van de [adres] in Doorn, het medeplegen van het voorhanden hebben van een raketwerper en een projectiel, het in vereniging geweld plegen tegen de woningen gelegen aan de [adres] en de [adres] in Doorn en het medeplegen van het voorhanden hebben van een vuurwapen en scherpe patronen (deelonderzoek Gezicht);
  • het medeplegen van moord op [slachtoffer 21] (deelonderzoek Breuk);
  • het medeplegen van moord op [slachtoffer 23] (deelonderzoek Langenhorst);
  • het medeplegen van moord op [slachtoffer 4] (deelonderzoek Lis);
  • het als leider deelnemen aan een criminele organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
De rechtbank heeft aan [verdachte] een levenslange gevangenisstraf opgelegd.
[verdachte] heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Het hof zal het vonnis van de rechtbank vernietigen. Voor zover het hof zich kan vinden in de overwegingen van de rechtbank, neemt het die voor een deel over.

3.HET HOGER BEROEP

3.1.
Het onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg. Een overzicht van de zittingsdagen in eerste aanleg en in hoger beroep is opgenomen in bijlage 1.
Dit arrest wordt op tegenspraak gewezen. Na voorbereidende zittingen is op 1 december 2023 de inhoudelijke behandeling begonnen en zijn meerdere zittingsdagen gevolgd. Op verscheidene dagen is de kroongetuige op zitting gehoord en zijn de deelonderzoeken en vorderingen van de benadeelde partijen behandeld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van de advocaten-generaal in het onderzoek Eris en van wat [verdachte] en zijn raadslieden, mrs. P.J. Hoogendam en J.W. Grift, naar voren hebben gebracht. Ook heeft het hof kennisgenomen van de vorderingen van de benadeelde partijen en hun eventuele toelichting op die vorderingen. Dit betreft in de onderhavige zaak de volgende personen:
  • [benadeelde partij 1] , bijgestaan door mr. F.J.M. Hamers;
  • [benadeelde partij 7] , bijgestaan door mr. F.J.M. Hamers;
  • [benadeelde partij 8] , bijgestaan door mr. F.J.M. Hamers;
  • [benadeelde partij 10] , bijgestaan door mr. F.J.M. Hamers;
  • [benadeelde partij 12] , bijgestaan door mr. F.J.M. Hamers;
  • [benadeelde partij 11] , bijgestaan door mr. F.J.M. Hamers;
  • [benadeelde partij 9] , bijgestaan door mr. S. Tromp;
  • [benadeelde partij 13] , bijgestaan door mr. F.A. ten Berge;
  • [benadeelde partij 14] , bijgestaan door mr. F.A. ten Berge;
  • [benadeelde partij 17] ;
  • [benadeelde partij 5] ;
  • [benadeelde partij 16] , bijgestaan door mr. W. van Egmond;
  • [benadeelde partij 15] , bijgestaan door mr. N. Köse-Albayrak;
  • [benadeelde partij 18] , bijgestaan door mr. N. Köse-Albayrak;
  • [benadeelde partij 19] , bijgestaan door mr. N. Köse-Albayrak;
  • [benadeelde partij 20] , bijgestaan door mr. N. Köse-Albayrak;
  • [benadeelde partij 21] , bijgestaan door mr. N. Köse-Albayrak;
  • [benadeelde partij 22] , bijgestaan door mr. N. Köse-Albayrak;
  • [benadeelde partij 6] , bijgestaan door mr. F.J.M. Hamers;
  • [benadeelde partij 2] , bijgestaan door mr. F.J.M. Hamers;
  • [benadeelde partij 3] , bijgestaan door mr. F.J.M. Hamers;
  • [benadeelde partij 4] , bijgestaan door mr. F.J.M. Hamers.
3.2.
De omvang van het hoger beroep
De rechtbank heeft [verdachte] vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten in de deelonderzoeken Eend, Kraai, Spreeuw, Mus en Duif. Het hoger beroep van [verdachte] is onbeperkt ingesteld en is dus mede gericht tegen deze vrijspraak.
Gelet op wat er is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor [verdachte] tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal [verdachte] daarom
niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis gegeven vrijspraak.
3.3.
Het verzoek tot het horen van de getuige [getuige 6]
Op 22 november 2023 is verzocht om het horen als getuige van [getuige 6] . De belangrijkste reden om deze persoon te horen is gelegen in de verklaring van [verdachte] dat hij via [getuige 6] in contact is gekomen met een zekere [getuige 5] . [getuige 6] zou het contact van [verdachte] met [getuige 5] kunnen bevestigen en daarmee ook het bestaan van [getuige 5] . Het hof heeft het verzoek toegewezen op 8 december 2023 en daarbij bepaald dat de getuige in alle zaken diende te worden gehoord.
Van de getuige is geen verblijfplaats bekend geworden. Hij is uitgeschreven uit de Basisregistratie Personen onder vermelding van ‘vertrek naar het buitenland’, zonder dat bekend is naar welk land hij is vertrokken. Het raadplegen van de politiesystemen heeft niet geleid tot aanknopingspunten voor een verblijfplaats van de getuige. De verdediging heeft geen informatie verschaft en ook anderszins is geen informatie naar voren gekomen waaruit zou kunnen blijken dat de niet te traceren getuige binnen een aanvaardbare termijn kan worden gehoord. Het hof heeft daarom van de oproeping van de niet verschenen getuige afgezien op de grond dat het onaannemelijk is dat de getuige binnen een aanvaardbare termijn (ter terechtzitting) zal verschijnen als bedoeld in artikel 288, eerste lid, aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafvordering.
Voordat het hof uitspraak doet heeft het zich ervan vergewist dat de procedure in haar geheel voldoet aan het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces ondanks dat [getuige 6] niet als getuige is gehoord. De getuige is een zogenoemde ‘defence witness’ en geen getuige die al een voor [verdachte] belastende verklaring heeft afgelegd die het hof eventueel voor het bewijs zou kunnen gebruiken. Er is bovendien een goede reden dat de verdediging de getuige niet heeft kunnen bevragen: hij bleek ondanks de nodige inspanningen vanaf 8 december 2023 van de autoriteiten niet te traceren. Daarbij komt dat er geen aanwijzingen zijn dat de getuige uit eigen wetenschap iets zou kunnen verklaren over de aan [verdachte] ten laste gelegde feiten.
3.4.
Het verzoek tot het horen van de getuige [getuige 9]
De verdediging van [medeverdachte 16] heeft verzocht de getuige [getuige 9] te horen. Dit verzoek is op
31 maart 2023 toegewezen. Het verzoek is voornamelijk van belang in de zaak tegen [medeverdachte 16] omdat de getuige mogelijk (nader) kan verklaren over een auto met het kenteken [kenteken] die door de getuige van 7 juni 2017 tot en met 18 juli 2017 is gehuurd en waarvan [medeverdachte 16] in die periode gebruik zou hebben gemaakt. Het hof heeft bepaald dat deze getuige ook in de zaken tegen de medeverdachten in de zaak Breuk ( [medeverdachte 13] , [verdachte] en [medeverdachte 4] ) diende te worden gehoord.
De actuele verblijfplaats van [getuige 9] is niet bekend geworden. Er zijn meerdere pogingen gedaan om de verblijfplaats van de getuige te achterhalen. Het laatst bekende adres (in het buitenland) bleek niet meer actueel. Op verzoek van het hof en de raadsheer-commissaris heeft de politie geregeld gecontroleerd of inmiddels een verblijfplaats van de getuige bekend was. Dat heeft niet tot bekendheid met een verblijfadres van de getuige geleid. De verdediging heeft geen informatie verschaft en ook anderszins is geen informatie naar voren gekomen waaruit zou kunnen blijken dat de niet te traceren getuige binnen een aanvaardbare termijn kan worden gehoord. Het hof heeft daarom uiteindelijk van de oproeping van de niet verschenen getuige afgezien op de grond dat het onaannemelijk is dat de getuige binnen een aanvaardbare termijn (ter terechtzitting) zal verschijnen als bedoeld in artikel 288, eerste lid, aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafvordering.
Voordat het hof uitspraak doet heeft het zich ervan vergewist dat de procedure in haar geheel voldoet aan het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces ondanks dat [getuige 9] niet als getuige is gehoord. De getuige heeft tegenover de politie al een verklaring afgelegd, maar niet kan worden gezegd dat deze verklaring een voor [verdachte] belastende strekking heeft (de verklaring houdt in essentie in dat hij wel eens auto’s huurt, maar dat hij geen herinnering heeft aan de huur van een auto met het kenteken [kenteken] in juni/juli 2017). Het betreft ook geen verklaring die de rechtbank voor het bewijs heeft gebruikt of die het hof voor het bewijs zou willen gebruiken. Er is bovendien een goede reden dat de verdediging de getuige niet heeft kunnen bevragen: hij bleek ondanks de nodige inspanningen vanaf 31 maart 2023 van de autoriteiten niet te traceren. Daarbij komt dat er geen aanwijzingen zijn dat de getuige uit eigen wetenschap iets zou kunnen verklaren over de aan [verdachte] ten laste gelegde feiten.

4.DE TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting in eerste aanleg gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is, voor zover in hoger beroep nog aan de orde, als bijlage 2 aan dit arrest gehecht.
De verdenking komt er kort, feitelijk en chronologisch weergegeven op neer dat [verdachte] :
Ten aanzien van het deelonderzoek Charon (16-659023-20)
Primair:op 31 januari 2017 in Amsterdam met een ander of anderen [slachtoffer 11] heeft vermoord;
Subsidiair:in de periode van 12 januari tot en met 31 januari 2017 in Amsterdam met een ander of anderen de moord op [slachtoffer 11] heeft uitgelokt;
Meer subsidiair:in de periode van 12 januari tot en met 31 januari 2017 in Amsterdam en/of Rotterdam met een ander of anderen medeplichtig is geweest aan de moord op [slachtoffer 11] ;
Meest subsidiair:in de periode van 12 januari tot en met 31 januari 2017 in Nederland met een ander of anderen voorbereidingshandelingen voor de moord op [slachtoffer 11] heeft verricht;
Ten aanzien van de deelonderzoeken Barbera en Arford (16-659126-19)
Feit 3, primair:op 9 maart 2017 in Spijkenisse met een ander of anderen heeft geprobeerd [slachtoffer 10] te vermoorden;
Feit 3, subsidiair:in de periode van januari tot en met 9 maart 2017 in Spijkenisse met een ander of anderen de poging om [slachtoffer 10] te vermoorden heeft uitgelokt;
Feit 3, meer subsidiair:in de periode van januari tot en met 9 maart 2017 in Spijkenisse met een ander of anderen heeft geprobeerd de moord op [slachtoffer 10] uit te lokken;
Feit 3, meest subsidiair:in de periode van januari tot en met 9 maart 2017 in Spijkenisse met een ander of anderen voorbereidingshandelingen voor de moord op [slachtoffer 10] heeft verricht;
Feit 4, primair:op 17 maart 2017 in Amsterdam met een ander of anderen heeft geprobeerd [slachtoffer 14] , [slachtoffer 13] , [slachtoffer 20] en/of [slachtoffer 5] te vermoorden;
Feit 4, subsidiair:in de periode van januari tot en met 17 maart 2017 in Amsterdam met een ander of anderen de poging om [slachtoffer 14] , [slachtoffer 13] , [slachtoffer 20] en/of [slachtoffer 5] te vermoorden heeft uitgelokt;
Feit 4, meer subsidiair:in de periode van januari tot en met 17 maart 2017 in Amsterdam met een ander of anderen heeft geprobeerd de moorden op [slachtoffer 14] , [slachtoffer 13] , [slachtoffer 20] en/of [slachtoffer 5] uit te lokken;
Feit 4, meest subsidiair:in de periode van januari tot en met 17 maart 2017 in Amsterdam met een ander of anderen voorbereidingshandelingen voor de moorden op [slachtoffer 14] , [slachtoffer 13] , [slachtoffer 20] en/of [slachtoffer 5] heeft verricht;
Ten aanzien van het deelonderzoek Charlie17 (16-659077-19)
Primair:op 17 april 2017 in Den Haag met een ander of anderen [slachtoffer 18] heeft vermoord;
Subsidiair:in de periode van 1 januari tot en met 17 april 2017 in Zoetermeer, Utrecht, Amstelveen, Den Haag en/of Almere samen met een ander of anderen de moord op [slachtoffer 18] heeft uitgelokt;
Ten aanzien van het deelonderzoek Gezicht (16-659072-19)
Feit 1, primair:op 28 juni 2017 in Doorn met een ander of anderen heeft geprobeerd personen in/rond de woning aan de [adres] te doden door een raketwerper op de woning te richten en de trekker over te halen;
Feit 1, subsidiair:in de periode van 26 juni tot en met 28 juni 2017 in Almere, Mijdrecht en/of Doorn de poging om personen in/rond de woning aan de [adres] te doden heeft uitgelokt;
Feit 1, meer subsidiair:in de periode van 26 juni tot en met 28 juni 2017 in Almere, Mijdrecht en/of Doorn met een ander of anderen medeplichtig is geweest aan de poging om personen in/rond de woning aan de [adres] te doden;
Feit 1, meer meer subsidiair:op 28 juni 2017 in Doorn met een ander of anderen personen in/rond de woningen aan de [adres] en [adres] met de dood heeft bedreigd door een raketwerper te richten;
Feit 1, nog meer meerin de periode van 26 juni tot en met 28 juni 2017 in Almere, ijdrecht en/of Doorn de bedreiging van personen in/rond de woningen aan de [adres] en [adres] heeft uitgelokt;
Feit 1, meest subsidiair:in de periode van 26 juni tot en met 28 juni 2017 in Almere, Mijdrecht en/of Doorn met een ander of anderen medeplichtig is geweest aan de bedreiging van personen in/rond de woningen aan de [adres] en [adres] ;
Feit 2:op 28 juni 2017 in Doorn met een ander of anderen een raketwerper en/of projectiel voorhanden heeft gehad;
Feit 3, primair:op 29 juni 2017 in Doorn met een ander of anderen heeft geprobeerd personen in/rond de woning aan de [adres] en een naastgelegen woning te doden door met een vuurwapen op die woningen te schieten;
Feit 3, subsidiair:in de periode van 26 juni tot en met 29 juni 2017 in Almere, Mijdrecht en/of Doorn met een ander of anderen de poging tot het doden van personen in/rond de woningen aan de [adres] heeft uitgelokt;
Feit 3, meer subsidiair:in de periode van 26 juni tot en met 29 juni 2017 in Almere, Mijdrecht en/of Doorn met een ander of anderen medeplichtig is geweest aan de poging tot het doden van personen in/rond de woningen aan de [adres] ;
Feit 3, meer meer subsidiair:op 29 juni 2017 in Doorn openlijk geweld heeft gepleegd op de [adres] door woningen te beschieten;
Feit 3, nog meer meerin de periode van 26 juni tot en met 29 juni 2017 in Almere,
subsidiair:Mijdrecht en/of Doorn met een ander of anderen het plegen van openlijk geweld op de [adres] heeft uitgelokt;
Feit 3, nog meer meer meer subsidiair:in de periode van 26 juni tot en met 29 juni 2017 in Almere, Mijdrecht en/of Doorn met een ander of anderen medeplichtig is geweest aan het plegen van openlijk geweld op de [adres] ;
Feit 3, nog meer meer meermeer subsidiair:op 29 juni 2017 in Doorn met een ander of anderen personen in/rond de woningen aan de [adres] met de dood heeft bedreigd door met een vuurwapen op die woningen te schieten;
Feit 3, nog meer meer meermeer meer subsidiair:in de periode van 26 juni tot en met 29 juni 2017 in Almere, Mijdrecht en/of Doorn de bedreiging van de bewoners van de [adres] heeft uitgelokt;
Feit 3, meest subsidiair:in de periode van 26 juni tot en met 29 juni 2017 in Almere, Mijdrecht en/of Doorn met een ander of anderen medeplichtig is geweest aan de bedreiging van de bewoners van de [adres] ;
Feit 4:op 29 juni in Doorn met een ander of anderen een vuurwapen en scherpe patronen voorhanden heeft gehad;
Ten aanzien van het deelonderzoek Breuk (16-659034-19)
Primair:op 7 juli 2017 in Breukelen [slachtoffer 21] met een ander of anderen heeft vermoord;
Subsidiair:in de periode van 5 juli tot en met 7 juli 2017 in Zoetermeer, Den Haag, Almere, Leiden en/of Mijdrecht met een ander of anderen de moord op [slachtoffer 21] heeft uitgelokt;
Meer subsidiair:in de periode van 5 juli tot en met op 7 juli 2017 in Zoetermeer, Den Haag, Almere, Leiden en/of Mijdrecht met een ander of anderen medeplichtig is geweest aan de moord op [slachtoffer 21] ;
Ten aanzien van het deelonderzoek Langenhorst (16-659036-19)
Primair:op 26 juli 2017 in Rotterdam met een ander of anderen [slachtoffer 23] heeft vermoord;
Subsidiair:in de periode van 1 april tot en met 26 juli 2017 in Zoetermeer, Utrecht, Amstelveen, Vinkveen en/of Mijdrecht met een ander of anderen de moord op [slachtoffer 23] heeft uitgelokt;
Meer subsidiair:in de periode van 1 april tot en met 26 juli 2017 in Zoetermeer, Utrecht, Amstelveen, Vinkveen en/of Mijdrecht met een ander of anderen medeplichtig is geweest aan de moord op [slachtoffer 23] ;
Ten aanzien van het deelonderzoek Lis (16-659022-20)
Primair:op 21 september 2017 in Spijkenisse met een ander of anderen [slachtoffer 4] heeft vermoord;
Subsidiair:in de periode van 1 april tot en met 26 juli 2017 in Zoetermeer, Utrecht, Amstelveen, Vinkveen en/of Mijdrecht met een ander of anderen de moord op [slachtoffer 4] heeft uitgelokt;
Ten aanzien van het deelonderzoek Criminele organisatie (16-659043-20)
in de periode van 1 januari 2017 tot en met 21 november 2018 in Den Haag, Leiden, Almere, Rotterdam, Spijkenisse, Breukelen, Mijdrecht, Zoetermeer en/of Doorn heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die als oogmerk het plegen van levensdelicten, de voorbereiding daarvan en het voorhanden hebben van wapens en munitie had.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. [verdachte] is daardoor niet geschaad in de verdediging.
5.
DE VOORVRAGEN, OVERWEGINGEN EN ALGEMENE CONCLUSIES OVER DE KROONGETUIGE EN OVERWEGINGEN OVER HET ONDERZOEK AAN GEGEVENSDRAGERS EN LOCATIEGEGEVENS
De dagvaarding is geldig, het hof is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde, het openbaar ministerie is ontvankelijk in de vervolging van [verdachte] en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging. Het debat dat is gevoerd over de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging heeft zich toegespitst op het inzetten van de kroongetuige in het Eris-proces.
5.1.
De kroongetuige
De rechtbank heeft uitgebreide overwegingen gewijd aan de kroongetuige en de betrouwbaarheid van de door hem afgelegde verklaringen. Het hof kan zich grotendeels vinden in de overwegingen van de rechtbank over de kroongetuige en neemt deze daarom voor een groot deel over. Op enkele onderdelen wijkt het hof ervan af.
5.1.1.
Algemeen
De kerntaak van de feitenrechter met betrekking tot een kroongetuige is tweeledig. De feitenrechter beoordeelt de betrouwbaarheid van diens verklaringen en de rechtmatigheid van de overeenkomst die met de kroongetuige is gesloten, voor zover de rechtmatigheid daarvan is betwist.
Als eerste zal het hof de totstandkoming van de overeenkomst met [kroongetuige] schetsen. Daarna zal het de verweren bespreken die de rechtmatigheid van de overeenkomst betreffen en de daaraan te verbinden gevolgen. Vervolgens komen de verweren die de betrouwbaarheid van de verklaringen van de kroongetuige betwisten aan bod. Hoewel niet alle raadslieden zich (concreet) bij alle verweren hebben aangesloten, of zelfs expliciet hebben aangegeven een verweer niet te voeren, zal het hof deze verweren ambtshalve bespreken in alle arresten waarin de verklaringen van [kroongetuige] van belang zijn.
Bij de beoordeling heeft het hof rekening gehouden met de artikelen 226g e.v. van het Wetboek van Strafvordering die zien op de kroongetuigeregeling, met artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering en met artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Ook heeft het hof acht geslagen op de voorafgaande beschouwing over het gebruik van verklaringen van kroongetuigen in HR 23 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:602 (Passageproces), onder 3.
5.1.2.
De totstandkoming van de overeenkomst
Op 13 oktober 2017 is [kroongetuige] aangehouden op verdenking van de moord op [slachtoffer 21] , gepleegd op 7 juli 2017 in Breukelen. Hij heeft als verdachte in die zaak een bekennende verklaring afgelegd. In november 2017 heeft [kroongetuige] kenbaar gemaakt dat hij bereid en in staat is om over meer dan alleen zijn eigen rol in deze zaak verklaringen af te leggen in ruil voor bescherming, omdat hij vreesde voor zijn leven. Tussen januari 2018 tot en met
mei 2018 heeft [kroongetuige] in totaal 25 zogenoemde kluisverklaringen afgelegd tegenover het team Bijzondere Getuigen. Op 12 november 2018 heeft de rechter-commissaris in strafzaken de voorgenomen overeenkomst tussen de Staat en [kroongetuige] getoetst en rechtmatig bevonden. Op 13 november 2018 heeft de Staat met [kroongetuige] een overeenkomst gesloten. Daarbij heeft [kroongetuige] zich verbonden om als getuige zonder voorbehoud, volledig en naar waarheid verklaringen af te leggen over een aantal in de overeenkomst genoemde misdrijven (de zogenoemde ‘dealfeiten’) en afstand gedaan van zijn verschoningsrecht als verdachte [
het hof begrijpt: in zijn hoedanigheid van getuige]. De officier van justitie verbond zich om bij volledige nakoming door [kroongetuige] van de overeenkomst de strafeis voor zijn aandeel in de dealfeiten op twaalf jaren gevangenisstraf te stellen. Daarbij werd opgemerkt dat de strafeis tegen een verdachte die geen kroongetuige is, bij gelijke omstandigheden een gevangenisstraf van 24 jaren zou bedragen (de basisstrafeis). De strafvervolging van [kroongetuige] zou zich, behoudens bij gewijzigde omstandigheden, uitstrekken tot het medeplegen van de moord op [slachtoffer 21] , het medeplegen van het voorhanden hebben van twee vuurwapens, het medeplegen van opzetheling van twee personenauto’s, het medeplegen van opzettelijk gebruikmaken van een valse kentekenplaat, en ook – bij voldoende bewijs – het medeplegen van poging doodslag dan wel bedreiging en vernieling op 28 en 29 juni 2017 in Doorn en tot deelname aan een criminele organisatie.
5.1.3.
De rechtmatigheid van de overeenkomst
Er zijn meerdere verweren gevoerd die strekken tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie of tot bewijsuitsluiting van de verklaringen van [kroongetuige] , omdat de overeenkomst met [kroongetuige] niet rechtmatig zou zijn.
Er is onder meer aangevoerd dat het onmogelijk is om te toetsen of de inhoud van de verklaringen van [kroongetuige] is beïnvloed door eventuele verboden toezeggingen in het kader van de met [kroongetuige] gesloten beschermingsovereenkomst, omdat deze laatste niet toetsbaar of controleerbaar is. Verder zou de uiteindelijke nettostrafeis van acht jaren in de overeenkomst disproportioneel laag zijn en zou het openbaar ministerie op ongerechtvaardigde en onbegrijpelijke gronden hebben afgezien van vervolging van [kroongetuige] in het deelonderzoek Langenhorst. Ook is aangevoerd dat in de overeenkomst verboden beloningen zijn ingebouwd, met name omdat het openbaar ministerie geen ontnemingsvordering indient voor onder meer het door [kroongetuige] wederrechtelijk verkregen voordeel van € 10.000,- voor de moord op [slachtoffer 21] , omdat [kroongetuige] een miljoenenschuld die hij aan derden heeft niet meer zal hoeven te betalen omdat hij straks in de anonimiteit verdwijnt en omdat de vader van [kroongetuige] niet wordt vervolgd. Deze beloningen zouden niet openlijk zijn gedeeld met de rechter en de verdediging.
Het hof beantwoordt aan de hand van de feiten en omstandigheden die ten tijde van het tot stand komen van de overeenkomst met [kroongetuige] aan de orde waren, de vraag of deze overeenkomst binnen de grenzen van het recht is gebleven. Het hof bespreekt dit aan de hand van de hieronder genoemde onderwerpen.
Overeenkomst met kroongetuige in dit geval mogelijk?Het hof beoordeelt allereerst of de overeenkomst met [kroongetuige] dringend noodzakelijk was om de opsporing, voorkoming of beëindiging van feiten mogelijk te maken die anders niet of niet tijdig zou plaatsvinden, of er een redelijke verhouding was tussen het belang van de te verkrijgen informatie en de te leveren tegenprestatie en of de overeenkomst ook overigens binnen de grenzen van het recht is gebleven.
Het hof stelt vast dat de verklaringen van [kroongetuige] betrekking hebben op misdrijven als bedoeld in artikel 226g, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. Het hof is van oordeel dat het openbaar ministerie het op goede gronden dringend noodzakelijk heeft geacht om tot een overeenkomst met [kroongetuige] te komen. [kroongetuige] kon verklaren over een aantal voltooide levensdelicten waarvan de opsporing op een dood spoor was beland en zonder zijn verklaringen niet binnen afzienbare tijd tot resultaat had geleid. Zijn verklaringen betroffen niet alleen vermeende uitvoerders, maar ook vermeende opdrachtgevers. Door de verklaringen van [kroongetuige] is zicht gekregen op een criminele organisatie die als oogmerk had het plegen van liquidaties in opdracht van anderen voor geld en die tot dan toe onder de radar was gebleven. Zijn verklaringen boden veel aanknopingspunten voor nader onderzoek in lopende onderzoeken en voor onderzoek naar zaken die op dat moment nog niet bekend waren bij de politie.
Beïnvloeding door beschermingsovereenkomst?
Het openbaar ministerie heeft aangevoerd dat vóór het sluiten van de overeenkomst niet over de details van een getuigenbeschermingsovereenkomst met de kroongetuige wordt gesproken. Er wordt alleen toegezegd dat kroongetuigen hulp en steun krijgen om na afloop van de detentie elders een veilig bestaan op te bouwen. De details en de financiële aspecten komen pas aan de orde als de (fictieve) datum van invrijheidstelling van de kroongetuige in zicht komt. Omdat de verklaringen al lang daarvoor zijn afgelegd, kunnen die niet beïnvloed zijn door de beschermingsovereenkomst, aldus het openbaar ministerie.
Het hof bespreekt het verweer over de beschermingsovereenkomst in het licht van de zorgplicht die wordt ontleend aan de positieve verplichtingen van het EVRM, aan het burgerlijk recht en aan de in artikel 226l van het Wetboek van Strafvordering neergelegde bepaling. Aan deze zorgplicht wordt in voorkomende gevallen uitvoering gegeven door het maken van afspraken over getuigenbescherming met kroongetuigen. De Staat neemt ook een gedeelte van de verantwoordelijkheid voor de veiligheid van deze persoon op zich door zijn medewerking aan de opsporing te vragen.
Uit het samenstel van de wettelijke regeling en de toepasselijke beleidsregels volgt dat ten aanzien van de rechtmatigheid en de doelmatigheid van maatregelen van getuigenbescherming in de strafvorderlijke context aan de strafrechter geen toetsende rol is toebedeeld. De totstandkoming van de afspraak in de zin van artikel 226g, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering en de specifieke maatregelen voor de bescherming van de getuige zijn juridisch twee verschillende trajecten. Hoewel in de afgelopen jaren soms duidelijk is geworden dat er in de praktijk wel degelijk verstrengeling kan bestaan tussen de kroongetuigenovereenkomst en de beschermingsovereenkomst, in die zin dat hoe de kroongetuige de specifieke maatregelen voor zijn feitelijke bescherming ervaart en de bereidheid om te verklaren elkaar kunnen beïnvloeden, en in de literatuur regelmatig wordt gepleit voor een vorm van externe, rechterlijke, toetsing van de beschermingsovereenkomst, biedt de wet hiervoor ook nu nog geen grond. Het openbaar ministerie is niet gehouden de processenverbaal en/of andere voorwerpen betreffende toezeggingen die zijn gedaan in verband met de feitelijke bescherming van de getuige op enig moment bij de processtukken te voegen. Zo een verplichting zou – temeer omdat de huidige wet geen specifieke regeling kent met betrekking tot de afscherming van processtukken in het belang van de veiligheid van de kroongetuige – onverenigbaar zijn met het doel van de bescherming van de getuige en de aard van de daartoe strekkende maatregelen
. [1] Het hof wijst er overigens in dit verband op dat [kroongetuige] de kluisverklaringen al heeft afgelegd voordat met hem de in artikel 226g, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering bedoelde afspraak is gemaakt, dus zonder dat hij wist of de afspraak zou worden gemaakt en, zo ja, onder welke voorwaarden, terwijl de details van de toegezegde feitelijke maatregelen voor de bescherming van [kroongetuige] nóg later, pas kort voor het aflopen van de gevangenisstraf worden bepaald. Er is dus geen aanwijzing dat er sprake is van verboden toezeggingen in het kader van de beschermingsovereenkomst, laat staan dat onder invloed van verboden toezeggingen in strijd met de waarheid zou zijn verklaard.
Ook overigens is niet gebleken van verboden toezeggingen.
Overeenkomst proportioneel?
Het hof zal achtereenvolgens ingaan op de omvang van de vervolging van [kroongetuige] en het afzien van vervolging van de vader van [kroongetuige] , de basisstrafeis, de eis en het achterwege laten van een ontnemingsvordering en het feit dat [kroongetuige] een schuld aan derden niet meer zou hoeven te betalen.
Bij requisitoir heeft het openbaar ministerie uitgebreid toegelicht dat de beslissing om [kroongetuige] niet te vervolgen in het deelonderzoek Langenhorst ruim na het sluiten van de overeenkomst door de zaaksofficieren naar aanleiding van de resultaten van het opsporingsonderzoek is genomen en dat daarbij niet het opportuniteitsbeginsel is toegepast, maar dat is beslist dat een vervolging in de ogen van het openbaar ministerie geen kans van slagen had. Deze beslissing was volgens het openbaar ministerie gelegen in het gegeven dat [kroongetuige] – in tegenstelling tot de andere verdachten – heeft duidelijk gemaakt dat hij de moord helemaal niet wilde plegen en ook tijdig is gestopt. Zijn verklaringen hierover acht het openbaar ministerie betrouwbaar en in lijn met andere onderzoeksbevindingen.
In de Aanwijzing toezeggingen aan getuigen in strafzaken (hierna: de Aanwijzing) zijn beleidsregels geformuleerd over de toepassing van de artikelen 226g tot en met 226l van het Wetboek van Strafvordering. In de Aanwijzing is geregeld welke toezeggingen aan getuigen toelaatbaar zijn en welke toezeggingen niet. Punt 5.1 van de Aanwijzing bevat een verbod om toezeggingen te doen met betrekking tot de inhoud van de tenlastelegging (bijvoorbeeld het aantal feiten op de tenlastelegging en de zwaarte daarvan). Punt 5.2 bevat een verbod om in afwijking van het geldende opsporings- en vervolgingsbeleid af te zien van actieve opsporing of vervolging van strafbare feiten.
Bij de beoordeling door het openbaar ministerie of vervolging van een verdachte voor een bepaald strafbaar feit opportuun is, spelen in ieder geval de aard van het feit, de bewijsbaarheid van het feit en het algemeen belang een rol. Ook in geval van een potentiële kroongetuige is de afweging daarvan bij uitstek een taak van het openbaar ministerie. De rechter die de overeenkomst met een kroongetuige toetst, dient deze afweging in beginsel te eerbiedigen. Het is niet de taak van die rechter om zelf te bepalen voor welke feiten de kroongetuige zou moeten worden vervolgd en welke strafeis bij die vervolging zou passen. Wel dient de rechter, gelet op de geldende wet- en regelgeving, te toetsen of er geen sprake is geweest van onderhandelingen met de getuige over het aantal ten laste te leggen feiten en de kwalificatie daarvan en of niet in afwijking van het geldende opsporings- en vervolgingsbeleid aan de getuige is toegezegd af te zien van vervolging voor bepaalde feiten. In dat geval zou er sprake kunnen zijn van een niet toelaatbare toezegging in de zin van de Aanwijzing.
Het hof stelt vast dat is gesteld noch gebleken dat [kroongetuige] en het openbaar ministerie hebben onderhandeld over de ten laste te leggen feiten. Het openbaar ministerie heeft aangegeven dat de vervolgingsbeslissing in het deelonderzoek Langenhorst het resultaat was van intern overleg tussen de zaaksofficieren ruim ná het sluiten van de overeenkomst en dat het resultaat daarvan aan [kroongetuige] is meegedeeld.
Ook is niet gebleken dat het achterwege laten van vervolging van [kroongetuige] voor zijn handelingen in het deelonderzoek Langenhorst is te duiden als een niet toelaatbare toezegging. Artikel 226g, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering schrijft voor dat in de op schrift gestelde afspraak met de kroongetuige wordt vastgelegd voor welke strafbare feiten de getuige zelf zal worden vervolgd. Dat betekent dat het openbaar ministerie de strafbaarheid van het feit, de kans op een veroordeling en aspecten van algemeen belang naar de stand van zaken van dat moment moet inschatten. Vanuit een oogpunt van algemeen belang is het niet onbegrijpelijk dat het openbaar ministerie de vervolging van de potentiële kroongetuige beperkt tot feiten waarvoor op dat moment al voldoende bewijs voorhanden lijkt te zijn of waarvoor in ieder geval geldt dat de mogelijkheid van voldoende bewijs na verder onderzoek reëel is. Als het openbaar ministerie een kroongetuige ook zou moeten vervolgen voor feiten waarin de bewijspositie dubieus is of vervolging zeer weinig kans van slagen heeft, zouden de te verwachten veroordeling en de straf(eis) uiterst onzeker worden. Het nuttig effect van de kroongetuigenregeling zou volgens die interpretatie ernstig worden aangetast.
Het openbaar ministerie heeft na de totstandkoming van de overeenkomst geoordeeld dat de slagingskans van een vervolging van [kroongetuige] in de zaak Langenhorst te klein was, omdat – kort gezegd – bewijs voor het vereiste opzet op de moord bij [kroongetuige] ontbrak. Het hof constateert dat ook medeverdachte [naam 24] niet is vervolgd in de zaak Langenhorst en dat er aanwijzingen zijn dat [naam 24] en [kroongetuige] zich in aanloop naar de liquidatie hebben teruggetrokken. Men kan er over twisten of daardoor het opzet niet is te bewijzen of dat er sprake is van vrijwillige terugtred, maar het hof acht de beoordeling van de slagingskans van een vervolging van [kroongetuige] in de zaak Langenhorst niet onbegrijpelijk. Er is geen sprake van een situatie waarin het niet anders kan dan dat in afwijking van het geldende opsporings- en vervolgingsbeleid aan de getuige is toegezegd van vervolging voor bepaalde feiten af te zien en het achterwege laten van vervolging, achteraf moet worden opgevat als een verkapte verboden toezegging voor het afleggen van verklaringen.
Tijdens de behandeling in hoger beroep heeft het openbaar ministerie besloten dat de vader van de kroongetuige, [getuige 4] , niet zal worden vervolgd voor mogelijke betrokkenheid bij strafbare feiten in het dossier Eris. Maar voor een toezegging aan [kroongetuige] dat zijn vader niet zal worden vervolgd voor strafbare feiten in Eris, is geen aanwijzing gevonden.
Netto strafeis disproportioneel?Het openbaar ministerie heeft gesteld dat de strafeis niet disproportioneel laag is. Het openbaar ministerie heeft in de overeenkomst de basisstrafeis bepaald op 24 jaren en, bij nakoming van de verplichtingen door [kroongetuige] , toegezegd om 50% hiervan, dus twaalf jaren gevangenisstraf, als straf te eisen.
Ook voor de tegen een kroongetuige te formuleren basisstrafeis geldt dat het openbaar ministerie een ruime beoordelingsvrijheid heeft die de rechter heeft te eerbiedigen. Op voorhand kan echter niet worden uitgesloten dat een toegezegde basisstrafeis zo onbegrijpelijk laag is dat het verschil met een reguliere strafeis niet anders kan worden opgevat dan als tegenprestatie voor de door de kroongetuige af te leggen verklaringen. De rechter dient in verband daarmee te toetsen of het openbaar ministerie, gelet op alle omstandigheden van het geval en met inachtneming van zijn ruime beoordelingsvrijheid, in redelijkheid tot de toegezegde basisstrafeis heeft kunnen komen.
Het hof kan de rechtmatigheid van de basisstrafeis slechts afmeten aan de feiten die aan [kroongetuige] zijn ten laste gelegd. Zoals gezegd, gaat het om het medeplegen van moord, het voorhanden hebben van wapens, de heling van auto’s en het voorhanden hebben van een valse kentekenplaat. Daarbij zijn ook de feiten in het deelonderzoek Gezicht en deelname aan een criminele organisatie betrokken. Gelet op de ten laste gelegde feiten en de andere omstandigheden van het geval en in aanmerking genomen zijn ruime beoordelingsvrijheid, heeft het openbaar ministerie in redelijkheid tot de toegezegde basisstrafeis kunnen komen. Die basisstrafeis, van 24 jaren gevangenisstraf, is niet zo laag dat deze niet anders kan worden verklaard dan als een verkapte tegenprestatie voor het afleggen van verklaringen. Daarom acht het hof de overeenkomst met [kroongetuige] ook op dit punt niet onrechtmatig.
Bij aanvang van de inhoudelijke behandeling in eerste aanleg heeft het openbaar ministerie aangekondigd bij requisitoir een lagere straf te eisen dan in de overeenkomst is toegezegd. Dat is ook gebeurd. De reden was dat sinds de inwerkingtreding van de Wet straffen en beschermen op 1 juli 2021 de periode waarover voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend niet langer kan zijn dan twee jaren. Ten tijde van het sluiten van de overeenkomst zou een gevangenisstraf van twaalf jaren in beginsel nog een nettostraf van acht jaren betekenen. Daar mocht [kroongetuige] bij het sluiten van de overeenkomst van uitgaan, aldus het openbaar ministerie. Uitgaande van de nieuwe wet betekent een gevangenisstraf van twaalf jaren in beginsel een nettostraf van tien jaren. De inhoud van de overeenkomst bood volgens het openbaar ministerie ruimte om een zodanige gevangenisstraf te eisen dat de kroongetuige netto acht jaren moet zitten. In eerste aanleg is daarom niet 24 jaren gevangenisstraf als uitgangspunt genomen, maar twintig jaren gevangenisstraf, die met 50% is verminderd tot de uiteindelijke eis van tien jaren (in plaats van twaalf jaren) gevangenisstraf.
Het hof stelt vast dat het openbaar ministerie in afwijking van de tekst van de overeenkomst met de kroongetuige een gevangenisstraf van tien jaren in plaats van twaalf jaren heeft gevorderd. Er zijn geen aanwijzingen dat die lagere strafeis eerder aan de kroongetuige was toegezegd. Het openbaar ministerie heeft de afwijking van de in de overeenkomst genoemde bruto-eis gemotiveerd en de rechtbank heeft die motivering beoordeeld en de strafeis overgenomen. Het hof vindt in deze gang van zaken geen aanleiding de overeenkomst met de kroongetuige of de uitvoering daarvan onrechtmatig te achten. Er is geen reden om aan te nemen dat door deze gang van zaken de verklaringen van de kroongetuige zijn beïnvloed of dat op een andere manier rechtens te respecteren belangen van verdachten zijn geschaad.
Ontoelaatbare toezegging inzake ontneming?Als het openbaar ministerie los van een eventuele overeenkomst niet tot vordering van het wederrechtelijk verkregen voordeel zou zijn overgegaan, hoeft het dat bij een getuige met wie een overeenkomst is gesloten ook niet te doen. Het openbaar ministerie kan dan eenzijdig beslissen van ontneming af te zien, zonder dat van een toezegging in de zin van de Aanwijzing sprake is. Ook op dit punt komt aan het openbaar ministerie een zekere beoordelingsvrijheid toe. Wel zal uit de motivering van het besluit om volledig van een ontnemingsvordering af te zien, moeten blijken dat geen sprake is van een verkapte financiële beloning voor het afleggen van verklaringen.
Volgens het openbaar ministerie is geen sprake geweest van een toezegging aan [kroongetuige] dat tegen hem geen ontnemingsvordering zal worden ingediend. Uit de processtukken blijkt niet dat hierover is gesproken tussen de officier van justitie van het team Bijzondere Getuigen en [kroongetuige] en zijn raadsman. Hoewel dit had gekund, is daarover geen afspraak gemaakt. Het openbaar ministerie heeft verder aangevoerd dat [kroongetuige] na afloop van zijn detentie elders, vermoedelijk in een ander land, een veilig nieuw bestaan zal moeten opbouwen. Financieel gezien begint hij bij nul. Hij zal in het begin een redelijke tegemoetkoming van het Team Getuigenbescherming ontvangen. Uitgangspunt voor de hoogte van die tegemoetkoming is dat iemand gezien de nieuwe leefomstandigheden een redelijk bestaan moet kunnen opbouwen. Een eventuele ontneming zou dus in feite ook door het Team Getuigenbescherming moeten worden betaald. Dat is volgens het openbaar ministerie geen werkelijke ontneming en uit het oogpunt van de Staat een vestzak-broekzakaangelegenheid. Om die reden dient het openbaar ministerie geen vordering ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in tegen [kroongetuige] .
Nog los van het feit dat niet gebleken is van een toezegging aan de kroongetuige over ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel is het hof van oordeel dat het openbaar ministerie voldoende reden heeft kunnen zien om het aanhangig maken van een ontnemingsvordering niet opportuun te achten. Het hof betrekt hierbij ook dat bij geen van de andere verdachten in het Eris-dossier een ontnemingsvordering is ingediend (of is aangekondigd) en de hoogte van het bedrag dat [kroongetuige] voor zijn rol in de moord op [slachtoffer 21] betaald heeft gekregen (€ 10.000,-). Van een zo onbegrijpelijke beslissing dat er in feite slechts sprake kan zijn van een verkapte financiële beloning is geen sprake.
De verdediging heeft nog aangevoerd dat [kroongetuige] in het criminele circuit een miljoenenschuld heeft aan derden en dat deze schuld hem feitelijk is kwijtgescholden omdat hij door het aangaan van de overeenkomst onvindbaar is geworden voor zijn schuldeisers. Voor zover de verdediging daarmee heeft bedoeld te betogen dat op dit punt sprake is van een (verkapte) financiële beloning en daarmee van een niet toelaatbare toezegging, kan dit betoog niet slagen. Niet is gebleken dat de kroongetuige een juridisch afdwingbare (miljoenen)schuld heeft bij derden. Bovendien is niet gebleken van enige toezegging door het openbaar ministerie dat deze eventuele schulden niet meer zouden hoeven te worden betaald.
Samenvatting en conclusie
De overeenkomst met [kroongetuige] heeft betrekking op feiten als bedoeld in artikel 226g van het Wetboek van Strafvordering. Het openbaar ministerie heeft het sluiten van de overeenkomst op goede gronden dringend noodzakelijk geacht. Uit de omvang van de vervolging, de strafeis en evenmin uit het achterwege laten van een ontnemingsvordering kan worden afgeleid dat aan [kroongetuige] verboden toezeggingen zijn gedaan in ruil voor het afleggen van verklaringen. Ook in onderling verband en samenhang bezien is bij de met [kroongetuige] gemaakte afspraak als bedoeld in artikel 226g van het Wetboek van Strafvordering geen sprake van een overschrijding van de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit. De verweren strekkende tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging van de verdachte of het uitsluiten van de verklaringen van [kroongetuige] van het gebruik voor het bewijs, slagen dus niet.
5.1.4.
De betrouwbaarheid van de verklaringen van de kroongetuige
Meerdere raadslieden hebben gewezen op de onbetrouwbaarheid van de kroongetuige. Aangevoerd is dat [kroongetuige] al sinds jonge leeftijd op meerdere terreinen strafbare feiten pleegt, zoals handel in drugs en oplichting. Omdat hij al zijn hele leven liegt en bedriegt, is het zeer riskant om zijn verklaringen te gebruiken voor het bewijs, zeker nu [kroongetuige] een duidelijk eigen belang heeft bij het afleggen van zijn verklaringen, aldus de raadslieden.
Bijna alle raadslieden hebben daarnaast op inhoudelijke gronden de bruikbaarheid en de betrouwbaarheid van (een deel van) de verklaringen van [kroongetuige] betwist. In de zaak van [medeverdachte 13] is dit punt – in eerste aanleg en herhaald in hoger beroep – als volgt verwoord:
De kroongetuige heeft veel vermoedens, invullingen, veronderstellingen en gevoelens en verkeerde ten tijde van de feiten waarover hij verklaart niet zelden onder invloed van verdovende middelen. Hij is na talloze verhoren door de politie, bij de rechter-commissaris en op de zitting nauwelijks meer in staat om onderscheid te maken tussen wat hij daadwerkelijk heeft meegemaakt, wat hij van derden heeft gehoord en wat hij later heeft opgepikt uit de media. De primaire bron is uiteindelijk vaak [verdachte] , die ooit iets tegen hem gezegd zou hebben, al weet hij niet meer waar, wanneer, in welke bewoordingen en in welke context.
Andere raadslieden hebben daaraan nog toegevoegd dat de verklaringen bewust of onbewust onbetrouwbaar zijn te achten: door het toepassen van Neuro Linguïstisch Programmeren (NLP) tijdens het verhoren van [kroongetuige] , het bestaan van valse herinneringen en het voeden met informatie door politie en justitie. De verklaringen kunnen daarom niet worden gebruikt voor het bewijs. In ieder geval is het volgens de raadslieden noodzakelijk om deze verklaringen met grote voorzichtigheid te benaderen.
Voorwaardelijk is verzocht om nader deskundigenonderzoek te gelasten over geheugentraining en de werking van het geheugen, of om een deskundige ter zitting daarover te bevragen.
Het openbaar ministerie heeft het volgende aangevoerd. [kroongetuige] heeft in zijn kluisverklaringen uitsluitend uit zijn eigen geheugen geput. In de vele tactische verklaringen die [kroongetuige] bij de verhoorders in het onderzoek Eris heeft afgelegd, heeft hij over een onderwerp globaal telkens hetzelfde verhaal als tijdens de kluisverklaringen verteld, maar vooral méér dan in zijn kluisverklaringen. Nergens is hij teruggekomen op zijn eerder afgelegde kluisverklaringen in de zin dat deze bewust onjuist zouden zijn geweest. De tactische verklaringen bevatten naar aanleiding van verhelderende vragen vooral meer details dan de kluisverklaringen. Uiteindelijk is [kroongetuige] geconfronteerd met de onderzoeksresultaten. Dat gebeurde soms om uit te leggen hoe zijn verklaringen passen in het beeld dat met (objectieve) onderzoeksbevindingen tot stand is gekomen, maar ook om zaken die hij zich kennelijk niet goed herinnerde helder te krijgen. Dat ging vaak om het verduidelijken van tijd en plaats. Zo heeft [kroongetuige] zich vergist in de plaats waar een van zijn vele ontmoetingen met [verdachte] is geweest (Leiden of Zoetermeer) en heeft hij grote moeite gehad om bepaalde gebeurtenissen goed in de tijd te plaatsen. Het openbaar ministerie heeft in dit verband tot slot opgemerkt dat in elk geval helder is hoe de verklaringen van [kroongetuige] tot stand zijn gekomen en dat controle voor de bruikbaarheid van zijn verklaringen goed uit te voeren is, als gevolg van de zeer getrapte manier van verhoren van [kroongetuige] en de woordelijke uitwerking van zijn verhoren.
Het hof stelt in dit verband voorop dat het niet de betrouwbaarheid van de persoon van [kroongetuige] maar die van zijn verklaringen dient te toetsen. Het feit dat een kroongetuige in het verleden ook bij andere misdrijven betrokken is geweest en/of dat hij in het verleden mogelijk onbetrouwbaar is gebleken wat betreft zijn verklaringen over niet in de afspraak als bedoeld in artikel 226g van het Wetboek van Strafvordering opgenomen misdrijven, is op zich geen reden om geen waarde te hechten aan zijn als kroongetuige afgelegde verklaringen. Uiteindelijk gaat het erom of de verklaringen van de kroongetuige over de aan de verdachten ten laste gelegde feiten betrouwbaar zijn.
Een kritische benadering van de verklaringen van [kroongetuige] ligt voor de hand, nu hij deze heeft afgelegd als kroongetuige en aan hem strafvermindering en bescherming in het vooruitzicht zijn gesteld in ruil voor informatie over misdrijven. Het gaat dan meestal om informatie die zonder de verklaring van de kroongetuige niet, of zeer moeilijk, door de opsporingsinstanties is te verkrijgen. De van de kroongetuige te verkrijgen informatie moet voor de opsporingsautoriteiten een meerwaarde hebben. Daarin kan een motief zijn gelegen om informatie te verschaffen die niet op waarheid berust. Om die reden is het van belang dat de door de kroongetuige gegeven informatie zoveel mogelijk wordt getoetst in het opsporingsonderzoek en bij de berechting. Om diezelfde reden dienen zijn verklaringen met extra behoedzaamheid te worden beoordeeld, zoals ook tot uitdrukking komt in de motiveringseis van artikel 360, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering en de bewijsminimumregel dat het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan niet uitsluitend op de verklaring van één getuige mag worden aangenomen.
De eis van behoedzaamheid geldt in het bijzonder waar het gaat om de verklaringen die zien op informatie die [kroongetuige] stelt van [verdachte] te hebben verkregen. Zowel [kroongetuige] als [medeverdachte 3] heeft verklaard dat [verdachte] informatie wel eens aandikte of dat hij met desinformatie strooide.
Uitgangspunt is dat een verklaring van een getuige over wat hij van een andere persoon heeft gehoord in beginsel bruikbaar is voor het bewijs, maar dat de verdediging wel de gelegenheid moet hebben gehad om de getuige, het liefst ter terechtzitting, te horen. Vastgesteld kan worden dat de verdediging [kroongetuige] zowel bij de rechter-commissaris als ter terechtzitting in eerste aanleg en hoger beroep aan vele indringende verhoren heeft onderworpen, waarbij het aspect dat hij iets van [verdachte] heeft gehoord uitvoerig aan de orde is geweest. Het zou dan ook te ver gaan om aan de verklaringen van [kroongetuige] om die reden op voorhand slechts de waarde van steunbewijs toe te kennen, zeker omdat de beweerde bron van dergelijke verklaringen, [verdachte] , zich hoofdzakelijk heeft beperkt tot het ontkennen van de beweringen van [kroongetuige] en het presenteren van een ongeloofwaardig alternatief scenario.
De van de kroongetuige verkregen informatie is divers van aard. Zo heeft hij niet alleen verklaard over gebeurtenissen die hij zelf heeft meegemaakt, maar ook over wat hij van anderen, met name [verdachte] , heeft gehoord. Ten slotte heeft hij ook verklaard over de algemene gang van zaken bij Caloh Wagoh, waarvan hij deel heeft uitgemaakt.
Als informatie die de kroongetuige zegt te hebben verkregen van derden niet past bij de overige onderzoeksresultaten, kan maar hoeft dat niet te duiden op onbetrouwbaarheid van de kroongetuige. In dat geval is het ook mogelijk dat de kroongetuige naar waarheid heeft verklaard over wat hij heeft gehoord maar van die derde niet de juiste informatie heeft gekregen. Als voorbeeld noemt het hof een voorval in het deelonderzoek Breuk. De kroongetuige heeft verklaard dat zijn opdrachtgever hem op 5 juli 2017 heeft bericht dat het beoogde slachtoffer vanwege een file later zou komen. Dat het beoogde slachtoffer die dag na zijn vertrek uit Rotterdam om ongeveer 19.00 uur door een file is opgehouden, acht het hof niet waarschijnlijk. Voor deze ogenschijnlijke onjuistheid zijn meerdere verklaringen mogelijk: de kroongetuige kan de file hebben verzonnen, maar hij kan ook naar waarheid hebben verklaard over onjuiste informatie die hij van de opdrachtgever had gekregen, waarbij de opdrachtgever op zijn beurt deze onjuiste informatie van derden kan hebben ontvangen.
Van belang is of onderdelen van de verklaring van de kroongetuige steun vinden in ander bewijsmateriaal en passen bij de overige bevindingen van het onderzoek. De verdediging heeft gewezen op de mogelijkheid van beïnvloeding van de kroongetuige door de politie. In dat verband is van belang of en, zo ja, hoe en wanneer de informatie van de kroongetuige in het onderzoek is bevestigd. Hierbij is een aantal situaties te onderscheiden:
  • De informatie van de kroongetuige is geheel nieuw en wordt pas later in het onderzoek bevestigd door gegevens waarvan de kroongetuige niet op de hoogte kon zijn;
  • De informatie kan worden bevestigd met zich al in het dossier bevindende onderzoeksresultaten of andere gegevens waarvan de kroongetuige op de hoogte kon zijn;
  • De informatie wordt verkregen naar aanleiding van aan de kroongetuige voorgehouden onderzoeksresultaten.
Het is duidelijk dat de mogelijkheid van beïnvloeding in de als eerste vermelde situatie het kleinst en in de laatste situatie het grootst is.
Ook op het hof komt [kroongetuige] in zijn manier van verklaren bij de politie en de rechter-commissaris, maar ook ter terechtzitting over als een getuige die duidelijk en in grote lijnen consistent en zonder te aarzelen verklaart. Van belang is ook dat [kroongetuige] ook heeft verklaard over zijn rol in zaken waarin hij tot op dat moment bij het openbaar ministerie niet in beeld was gekomen en dat zijn op punten gedetailleerde verklaringen voor een belangrijk deel bevestiging vinden in objectieve onderzoeksbevindingen zoals die in het verificatie/falsificatiedossier. Veel verklaringen van [kroongetuige] vinden bevestiging in opnames van PGP- en whatsappgesprekken die pas later onder [verdachte] zijn aangetroffen. Van de aanwezigheid van die opnames waren [kroongetuige] en de politie niet op de hoogte op het moment dat de kluisverklaringen werden afgelegd. Het hof geeft daarvan enkele voorbeelden:
  • De verklaring van de kroongetuige dat een zekere “ [naam gelijkend op naam 45] ” of “ [naam gelijkend op naam 45] ” opdrachtgever voor een aantal liquidaties was, komt overeen met een PGP-gesprek tussen [verdachte] en ‘The wizzard’ waarin “ [naam gelijkend op naam 45] ” als opdrachtgever wordt genoemd;
  • De kroongetuige heeft verklaard dat [verdachte] hem een A4’tje met een foto van
[slachtoffer 23] op een bruiloft heeft laten zien. Op die foto was het hoofd van [slachtoffer 23] omcirkeld. Op gegevensdragers van [verdachte] is een foto gevonden van een A4’tje met een foto van [slachtoffer 23] met zijn hoofd omcirkeld die ook verder aan de beschrijving van de kroongetuige voldoet;
  • [verdachte] zou opdracht hebben gegeven voor de beschieting van een woning aan de [adres] in Doorn. Op gegevensdragers van [verdachte] is een beeldopname van een PGP-gesprek aangetroffen waarin wordt gesproken over een donkere straat met bomen bij de afslag Maarn (Doorn) van de A12. Ook is op die gegevensdrager een afbeelding van een printje van een routebeschrijving van Google Maps van ‘Mijn locatie’ naar de [adres] in Doorn gevonden;
  • [verdachte] zou zijn benaderd door [medeverdachte 18] omdat zijn zoon in de problemen was gekomen door een vergismoord. Onder [verdachte] zijn beeldopnames van whatsappgesprekken en PGPgesprekken tussen beiden van ongeveer twee weken na de betreffende vergismoord over de zoon van [medeverdachte 18] aangetroffen;
  • Het geld voor de moord op [slachtoffer 21] zou op de dag na de moord door een motorrijder zijn opgehaald. Op gegevensdragers van [verdachte] is de volgende chat van 8 juli 2017 aangetroffen: “Ok ik stuur hem, hij komt op de motor”.
Ook op veel andere onderdelen worden de verklaringen van de kroongetuige bevestigd door die bij [verdachte] aangetroffen opnames. Het hof komt daar bij de bespreking van de zaakdossiers op terug.
De conclusie is dat de verklaringen van de kroongetuige in de kern en op hoofdlijnen als betrouwbaar kunnen worden aangemerkt. Wel is duidelijk gebleken dat [kroongetuige] moeite heeft met het plaatsen van gebeurtenissen in de tijd en dat hij bepaalde feitelijkheden (nader) heeft ingevuld en met elkaar heeft verward, zoals in de deelonderzoeken Lis en Barbera, waar hij het heeft over het Belgische slachtoffer. Ook heeft [kroongetuige] zijn verklaringen gedurende het proces op punten moeten nuanceren, daar waar hij eerder al dan niet ingegeven door zijn eigen overtuiging in al te concluderende zin had verklaard. Sommige ongerijmdheden in de verklaringen van [kroongetuige] zijn niet geheel opgehelderd of op andere wijze verklaarbaar gebleken. Hiervan is bijvoorbeeld sprake in de deelonderzoeken Charlie17 en Langenhorst, daar waar het de gang van zaken in aanloop naar de moord en de rol van [kroongetuige] zelf betreft.
Een aantal raadslieden heeft ook terecht erop gewezen dat het geheugen alleen al door het tijdsverloop beïnvloedbaar is en dat informatie die naderhand is verkregen, vermengd kan worden met wat een getuige zelf heeft waargenomen. Het hof komt niet tot de conclusie dat [kroongetuige] bewust niet volledig naar waarheid heeft verklaard. Dat neemt niet weg dat de verklaringen van [kroongetuige] slechts bruikbaar zijn voor het bewijs als het hof oordeelt dat zij betrouwbaar zijn en conform de waarheid zijn afgelegd.
Ondanks de kanttekeningen die op onderdelen bij de verklaringen van [kroongetuige] kunnen worden geplaatst, blijft tegen de achtergrond van het totaal van zijn vele verklaringen en in het licht van de overige onderzoeksbevindingen het beeld van [kroongetuige] als een overwegend betrouwbaar verklarende getuige in stand. Uit de woordelijk uitgewerkte verhoren van
[kroongetuige] is van het toepassen van NLP, van het opwekken van valse herinneringen of het voeden van informatie in de verhoren door de politie niet gebleken. Ook verder zijn hiervoor geen aanwijzingen te vinden. Het hof ziet geen noodzaak om in dit verband nader deskundigenonderzoek te laten doen of een deskundige te bevragen, zodat het (voorwaardelijke) verzoek daartoe wordt afgewezen.
Bewijsminimum
Een aantal raadslieden heeft aangevoerd dat de strafrechtelijke betrokkenheid van een verdachte niet enkel of in beslissende mate kan worden gegrond op de verklaring van een kroongetuige. Er moet voldoende ander bewijs zijn voor de strafrechtelijke betrokkenheid van de verdachte.
Naar het oordeel van het hof is deze opvatting onjuist. Het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering bepaalt dat het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling heeft betrekking op de tenlastelegging in haar geheel en niet op een onderdeel daarvan. Zij beoogt de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing te waarborgen, in die zin dat artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen als de door één getuige naar voren gebrachte feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal (HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2452, rov. 2.4). De beslissing tot de bewezenverklaring van een ten laste gelegd feit moet naast de eventuele verklaring van de kroongetuige ook op een of meer andere bewijsmiddelen zijn gebaseerd. Die andere bewijsmiddelen mogen volgens artikel 344a van het Wetboek van Strafvordering niet slechts bestaan uit verklaringen van andere kroongetuigen. Dat neemt niet weg dat de wettelijke regeling van de kroongetuige inclusief artikel 344a, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering en de bewijsminimumregel van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering zich niet ertegen verzetten dat de bewezenverklaring van het tenlastegelegde in overwegende mate steunt op verklaringen van een getuige met wie door de officier van justitie een afspraak is gemaakt op grond van artikel 226h, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering (zie HR 23 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:601, rov. 8.4). Dat het gebruik van een verklaring van een kroongetuige voor de bewezenverklaring van het tenlastegelegde niet is onderworpen aan een verdere wettelijke beperking dan die van artikel 344a, vierde lid, en artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, laat onverlet dat het hof bij de beoordeling van de betrouwbaarheid en de waardering van de bewijswaarde van de verklaringen van de kroongetuige, zoals hiervoor al is overwogen, behoedzaam te werk gaat.
5.2.
Het onderzoek aan gegevensdragers en locatiegegevens
In het onderzoek Eris zijn diverse mobiele telefoons, computers en andere elektronische gegevensdragers inbeslaggenomen. De politie heeft zich toegang verschaft tot die gegevensdragers en onderzoek gedaan naar de gegevens die daarin zijn opgeslagen of anderszins zijn te vinden. Daarnaast heeft de officier van justitie in het onderzoek Eris verkeers- en locatiegegevens gevorderd, hebben telecomaanbieders toegang verleend tot dergelijke gegevens en heeft de politie ook daarnaar onderzoek gedaan.
Naar aanleiding van de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) en de Hoge Raad ziet het hof aanleiding ambtshalve het volgende te overwegen over het onderzoek aan de gegevens in mobiele telefoons, computers en andere gegevensdragers en over het onderzoek aan de verkeers- en locatiegegevens.
Het HvJ EU heeft geoordeeld dat een onderzoek naar de gegevens die beschikbaar zijn in een elektronische gegevensdrager, zoals een smartphone, valt onder de reikwijdte van de Richtlijn gegevensbescherming opsporing en vervolging (EU) 2016/680. [2] Deze richtlijn diende uiterlijk op 6 mei 2018 in nationale wetgeving te zijn omgezet. Met de wetgeving waarmee Nederland uitvoering heeft gegeven aan Richtlijn (EU) 2016/680 zijn geen wijzigingen doorgevoerd van het Wetboek van Strafvordering ten aanzien van de regeling van de inbeslagneming van een gegevensdrager en het onderzoek van de gegevens die op of in een (mobiele) gegevensdrager zijn te vinden. [3] In HvJ EU 4 oktober 2024, zaak C-548/21, ECLI:EU:C:2024:830 (
Landeck) heeft het hof geoordeeld dat voor het verkrijgen van toegang tot dergelijke gegevens voorafgaande toestemming nodig is van een rechterlijke instantie of een onafhankelijk, niet bij de opsporing betrokken, bestuursorgaan indien er een kans is dat die toegang het mogelijk maakt nauwkeurige conclusies over iemands privéleven te trekken. [4]
Richtlijn 2002/85/EG [5] geeft regels over privacy en elektronische communicatie en bepaalt (in artikel 5) dat de lidstaten het vertrouwelijke karakter van elektronische communicatie en daarmee verband houdende persoonsgegevens in de vorm van (historische) verkeers- en locatiegegevens garanderen. Richtlijn 2002/85/EG biedt de lidstaten de mogelijkheid die vertrouwelijkheid te doorbreken voor de bestrijding, opsporing en vervolging van strafbare feiten (zie artikel 15). Daarvoor gelden voorwaarden. De richtlijn betreffende privacy en elektronische communicatie is in Nederland geïmplementeerd in de Telecommunicatiewet. Telecomaanbieders mogen op grond van de Telecommunicatiewet de vertrouwelijkheid van de door hen verzamelde gegevens doorbreken als dit noodzakelijk is in het belang van de voorkoming, opsporing en vervolging van strafbare feiten. In een arrest van 2 maart 2021 heeft het HvJ EU de voorwaarden voor toegang tot bewaarde verkeers- en locatiegegevens verduidelijkt en aangescherpt. [6] De toegang tot historische verkeersgegevens, waaruit (nauwkeurige) conclusies kunnen worden getrokken over de persoonlijke levenssfeer van de gebruiker, moet zijn onderworpen aan een voorafgaande toetsing door een rechterlijke instantie of een onafhankelijk bestuursorgaan. [7]
Naar aanleiding van HvJ EU 2 maart 2021, C-746/18, ECLI:EU:C:2021:152 (
Prokuratuur) is de Hoge Raad tot het oordeel gekomen dat de onder andere in artikel 126n van het Wetboek van Strafvordering neergelegde bevoegdheden tot het vorderen van verkeers- en locatiegegevens niet in overeenstemming is met de eisen die Richtlijn 2002/58/EG stelt, als de toepassing van de betreffende bevoegdheid meebrengt dat sprake is van een ernstige inmenging in het recht op bescherming van het privéleven en de beslissing tot de toepassing van die bevoegdheid wordt genomen door de officier van justitie. Vereist is in een dergelijk geval – behalve in spoedeisende situaties – dat voorafgaand toezicht door een rechterlijke instantie of door een onafhankelijke bestuurlijke entiteit plaatsvindt. Dit voorafgaande toezicht is niet vereist wanneer het uitsluitend gaat om het verlenen van toegang tot gegevens aan de hand waarvan de betrokken gebruiker kan worden geïdentificeerd, zonder dat de gegevens in verband kunnen worden gebracht met informatie over de tot stand gebrachte communicatie. De Hoge Raad heeft in het arrest HvJ EU 2 maart 2021, C-746/18, ECLI:EU:C:2021:152 (
Prokuratuur) aanleiding gezien te bepalen dat als de officier van justitie verkeers- en locatiegegevens wil verkrijgen die meer omvatten dan uitsluitend identificerende gegevens, hij gehouden is een schriftelijke machtiging van de rechter-commissaris te vorderen voor het vorderen van die gegevens. [8]
Het hof constateert dat uit de procestukken niet ten aanzien van elke gegevensdrager duidelijk wordt of de rechter-commissaris, de officier van justitie of een andere opsporingsambtenaar deze in beslag heeft genomen. Waar een mobiele telefoon of een andere elektronische gegevensdrager in beslag is genomen door de rechter-commissaris kan er – behoudens aanwijzingen voor het tegendeel – van worden uitgegaan dat met de inbeslagneming is beoogd onderzoek naar de inhoud van deze gegevensdrager te laten doen door de politie en andere door politie en justitie ingeschakelde personen zoals deskundigen van het NFI. De bevoegdheid van de rechter-commissaris tot inbeslagneming biedt in een dergelijk geval de grondslag voor het verrichten van onderzoek aan het inbeslaggenomen voorwerp, ook als dat een meer dan beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer meebrengt. Omdat de processtukken niet ten aanzien van elke gegevensdrager duidelijk maken door wie deze in beslag is genomen, moet ermee rekening worden gehouden dat niet alleen de rechtercommissaris maar ook de officier van justitie en andere opsporingsambtenaren elektronische gegevensdragers in beslag hebben genomen. Het hof kan bovendien aan de hand van de processtukken niet vaststellen of de rechter-commissaris – een rechterlijke instantie volgens de rechtspraak van het HvJ EU – per afzonderlijke gegevensdrager toestemming heeft gegeven voor onderzoek aan de daarin beschikbare gegevens, ook als er een kans is dat die toegang het mogelijk maakt nauwkeurige conclusies over iemands privéleven te trekken.
Daarnaast moet het hof op grond van de processtukken ervan uitgaan dat de politie zonder voorafgaand toezicht door een rechterlijke instantie of een onafhankelijke bestuurlijke entiteit onderzoek heeft gedaan aan gevorderde verkeers- en locatiegegevens (anders dan uitsluitend identificerende gegevens).
In het geval dat voorafgaande toestemming (in de vorm van een schriftelijke machtiging) van de rechter-commissaris ontbreekt, is er in de zojuist bedoelde gevallen waarin een elektronische gegevensdrager bij het voorbereidend onderzoek tegen de verdachte door de officier van justitie of een andere opsporingsambtenaar in beslag is genomen en onderzoek is gedaan naar de daarin beschikbare gegevens, waarbij er een kans bestaat dat nauwkeurige conclusies over iemands privéleven worden getrokken, en in de gevallen waarin onderzoek is gedaan aan door de officier van justitie gevorderde verkeers- en locatiegegevens (anders dan uitsluitend identificerende gegevens), sprake van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek tegen de verdachte.
De omstandigheid dat de officier van justitie bij het voorbereidend onderzoek tegen de verdachte een vordering heeft gedaan tot het verstrekken van verkeers- of locatiegegevens (anders dan uitsluitend identificerende gegevens) zonder dat van tevoren een machtiging van de rechter-commissaris is verkregen, terwijl die machtiging wel was vereist, levert als zodanig geen grond op voor bewijsuitsluiting (zie HR 5 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:475, rov. 6.12.4).
Naar het oordeel van het hof heeft hetzelfde te gelden ten aanzien van het vormverzuim dat zonder voorafgaande toestemming van de rechter-commissaris onderzoek is gedaan aan in een gegevensdrager beschikbare gegevens als er een kans is om nauwkeurige conclusies over iemands privéleven te trekken. Van belang hierbij is dat het uitsluiten van de resultaten van dergelijk onderzoek van het gebruik voor het bewijs niet noodzakelijk is om een schending van het recht op een eerlijk proces zoals gewaarborgd door artikel 6 EVRM – en het daarmee overeenkomende artikel 47, tweede lid, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie – te voorkomen, tenzij door een of meer van de vormverzuimen in het verloop van de strafprocedure complicaties zijn opgetreden die het voeren van de verdediging ernstig hebben bemoeilijkt en die vormverzuimen vervolgens niet in voldoende mate zijn hersteld om het proces als geheel eerlijk te laten verlopen.
Dergelijke complicaties zijn door de verdediging niet gesteld en ook overigens niet gebleken.
Voor de toepassing van strafvermindering is vereist dat de verdachte door het vormverzuim daadwerkelijk nadeel heeft ondervonden en dat strafvermindering ook in het licht van het belang van het geschonden voorschrift en de ernst van het verzuim is gerechtvaardigd. Strafvermindering laat zich als rechtsgevolg dat geschikt is voor compensatie van door de verdachte ondervonden nadeel, verbinden aan onder meer vormverzuimen waardoor inbreuk is gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte. De vraag of, en de mate waarin de persoonlijke levenssfeer van de verdachte is geschonden, is daarbij mede bepalend voor de ernst van het verzuim en het door het verzuim daadwerkelijk geleden nadeel. Voor de toepassing van strafvermindering moet het gaan om een voldoende ernstig vormverzuim dat concreet de belangen van de verdachte in de strafzaak heeft aangetast. Als door het vormverzuim in niet meer dan geringe mate inbreuk is gemaakt op het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer, kan de rechter volstaan met de enkele constatering van dat vormverzuim. (HR 1 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1889, rov. 2.3.2 en 2.3.4.)
In het onderzoek Eris gaat het om de verdenking van zeer ernstige strafbare feiten. Het onderzoek is gericht tegen een criminele organisatie die zich zou hebben beziggehouden met het plegen van liquidaties en daarbij gebruikmaakte van PGP-telefoons. Het onderzoeken van de inhoud van inbeslaggenomen gegevensdragers was noodzakelijk. Minder ingrijpende, maar even effectieve mogelijkheden, waren niet voorhanden. De inbreuk op het privéleven van de verdachte verschilt per gegevensdrager. In het geval van gegevens in PGP-telefoons gaat het – als deze bewaard zijn gebleven – voornamelijk om communicatie over de voorbereiding en de uitvoering van ernstige misdrijven en was ook van tevoren duidelijk dat het gebruik van PGP-telefoons alleen diende om criminele activiteiten te verhullen. De kans om dan nauwkeurige conclusies over iemands privéleven te trekken is gering. Bij het onderzoek aan gegevens in andere gegevensdragers dan PGP-telefoons is in het onderzoek Eris, naast talloze gegevens over criminele gedragingen, ook toegang verkregen tot gegevens die niet met criminele activiteiten te maken hebben. Daarbij is de privacy van de verdachte en personen uit zijn directe omgeving zoals gezinsleden (wel) in het geding.
Niet is gebleken dat de politie toegang heeft verkregen tot gegevens van grote aantallen willekeurige derden, zoals het geval kan zijn bij het zich toegang verschaffen tot de op een server beschikbare gegevens, in welk geval het nemen van maatregelen ter bescherming van de privacy van derden kan zijn geboden. De gegevens waartoe in het onderzoek Eris toegang is verkregen, betreffen voornamelijk de verdachten zelf en personen uit hun omgeving.
Dat door het onderzoek aan de gegevens die in de (onder de verdachte) inbeslaggenomen gegevensdragers beschikbaar zijn en door het onderzoek aan de verkeers- en locatiegegevens inzicht is verkregen in aspecten van het privéleven van de verdachte en eventueel degenen waarmee de verdachte contact had, is onontkoombaar. Het hof is van oordeel dat de ernst van de feiten die in het onderzoek Eris centraal staan het rechtvaardigt dat dit onderzoek is verricht en dat het belang daarvan opweegt tegen de daarmee gepaard gaande schending van de privacy van de verdachte en een beperkt aantal derden. Het hof gaat er dan ook van uit dat, gelet vooral op de aard en ernst van de verdenkingen, de rechter-commissaris voor dit onderzoek voorafgaande toestemming zou hebben verleend als de officier van justitie deze had gevorderd.
De verdachte heeft geen verweer gevoerd over de hier door het hof ambtshalve aan de orde gestelde vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek tegen de verdachte, die (mogelijk) een inbreuk hebben gemaakt op het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de verdachte. De verdediging heeft niet gesteld dat de belangen van de verdachte in de strafzaak door een of meer van de bedoelde vormverzuimen concreet zijn aangetast.
Het hof volstaat mede daarom met de enkele constatering dat in het voorbereidend onderzoek tegen de verdachte een of meerdere van de door het hof aan de orde gestelde vormverzuimen zijn begaan.

6.DE WAARDERING VAN HET BEWIJS EN DE CONCLUSIES VAN DE VEREDELINGEN

6.1.
De vordering van het openbaar ministerie
De advocaten-generaal hebben zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat [verdachte] het in de deelonderzoeken Charon, Charlie17, Breuk, Langenhorst en Lis primair tenlastegelegde heeft begaan. Verder zijn zij van oordeel dat ten aanzien van het deelonderzoek Gezicht het medeplegen van bedreiging en het medeplegen van wapenbezit wettig en overtuigend bewezen kan worden. Ten aanzien van de deelonderzoeken Barbera en Arford stellen de advocaten-generaal zich op het standpunt dat het medeplegen van het voorbereiden van moord wettig en overtuigend kan worden bewezen. Ten slotte zijn zij van oordeel dat kan worden bewezen dat [verdachte] als leider heeft deelgenomen aan een criminele organisatie. De advocaten-generaal verwijzen daartoe naar de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging van [verdachte] heeft verzocht hem vrij te spreken van alle ten laste gelegde feiten. De daartoe gevoerde verweren komen, voor zover van belang voor de bewijswaardering, aan de orde in de overwegingen van het hof.
6.3.
Het oordeel van het hof
6.3.1.
Conclusies veredelingen en identificaties
Het hof heeft op basis van de bewijsmiddelen en conclusies die zijn opgenomen in bijlage 3 onder meer de volgende veredelingen van PGP-namen en bijnamen vastgesteld.
[verdachte]
is de persoon die schuilging achter de PGP-namen:
  • ‘CB1D45’ (tussen 18 en 20 februari 2017);
  • ‘C murder/971817’;
  • ‘C MURDAH’;
  • ‘C40’;
  • NN2 (deelonderzoek Goudvink).
De verdediging van [verdachte] heeft aangevoerd dat de nodige behoedzaamheid moet worden betracht bij het trekken van conclusies over de gebruikers van de PGP-berichten. De werking van de chatapplicatie, het feit dat de toestellen en namen aantoonbaar wisselden en het feit dat het dossier niet de volledige chatgeschiedenis bevat, maken dat uiteindelijk slechts een beperkt beeld is verkregen. De aanwijzingen die uit dit beperkte beeld zijn verkregen, zijn onvoldoende om buiten redelijke twijfel vast te stellen dat [verdachte] gedurende de genoemde periodes schuilging achter de PGP-namen ‘C murder’, ‘CB1D45’, ‘C MURDAH’ en ‘C40’. In ieder geval kan niet zonder meer worden vastgesteld dat het de volledige periodes betrof. Meer in het bijzonder heeft de verdediging van [verdachte] aangevoerd dat het onder [verdachte] aangetroffen materiaal het resultaat is van research voor zijn werk als documentairemaker en dat hij dus niet degene hoeft te zijn die schuilging achter de genoemde PGP-namen.
In hoger beroep heeft [verdachte] verklaard dat de gesprekken die zijn aangetroffen op zijn gegevensdragers afkomstig zijn van een ‘fixer’ waarvan hij de naam wel kent, maar niet wil noemen. Voorafgaand aan een tweede verhoor heeft [verdachte] een schriftelijke verklaring overgelegd waarin hij zegt dat de fixer [getuige 5] heet. Een achternaam wist hij niet en contactgegevens van [getuige 5] zouden zich niet op zijn telefoon bevinden.
Op de filmpjes van PGP-gesprekken is te zien dat ook na de zichtbare destructietijd van de berichten nog opnames van die berichten zijn gemaakt. Daaruit zou volgens [verdachte] zijn af te leiden dat manipulatie van de berichten mogelijk is.
Het hof verwerpt deze verweren.
Het bewijs waaruit volgt dat de onder [verdachte] inbeslaggenomen telefoons en gegevensdragers, met daarop de belastende (foto’s en films van) chatgesprekken en overige gegevens, daadwerkelijk aan [verdachte] toebehoren, is overtuigend en het verweer van [verdachte] biedt geen aanknopingspunten om hieraan te twijfelen. Uit de bewijsmiddelen volgt onmiskenbaar dat [verdachte] schuilgaat achter de PGP-namen ‘C murder/971817’, ‘CB1D45’, ‘C MURDAH’ en ‘C40’. [verdachte] heeft geen enkele concrete omstandigheid naar voren gebracht die tot een andere conclusie kan leiden.
De betekenis van de op de opnames vermelde destructietijd is niet duidelijk geworden. Wel blijkt uit de filmpjes dat er in één chat ook wel verschillende destructietijden worden gezien. De filmpjes waarop de gesprekken te zien zijn, hebben veelal bestandsnamen waarin de datum van de opname lijkt te zijn verwerkt. De opnames lijken telkens kort na de gevoerde gesprekken te zijn gemaakt en de inhoud past in veel gevallen bij andere gebeurtenissen rond het tijdstip van de gesprekken en de opnamen. Het hof vindt geen aanwijzingen dat de gesprekken geheel of gedeeltelijk zijn gemanipuleerd voordat zij zijn gefilmd.
Het verhaal over [getuige 5] is ongeloofwaardig. Het is slecht voorstelbaar dat [verdachte] niet zou beschikken over contactgegevens van [getuige 5] , met wie hij – als zijn verklaring juist is – toch intensief zou moeten hebben samengewerkt. Naar aanleiding van de summiere gegevens die [verdachte] heeft gegeven is onderzoek gedaan om [getuige 5] te identificeren en als getuige te horen. Niemand kent een [getuige 5] die voldoet aan de beschrijving die [verdachte] heeft gegeven. [verdachte] heeft bij de behandeling van zijn zaak op de zitting aangegeven dat hij, ook al heeft hij geen contactgegevens, [getuige 5] wel kan vinden als hij daartoe in de gelegenheid wordt gesteld. Bij pleidooi is vervolgens gemeld dat [getuige 5] in 2018 is overleden en dat de foto’s van zijn begrafenis zich in het dossier bevinden. In het dossier bevinden zich inderdaad foto’s van een begrafenis van een lid van Caloh Wagoh en whatsappgesprekken die op de begrafenis van dat lid betrekking hebben. Die whatsappgesprekken zijn gevoerd tussen [verdachte] en een derde. Het is volstrekt onduidelijk waarom [verdachte] eerst aandringt op een zoektocht naar ‘ [getuige 5] ’, terwijl hij later aangeeft dat hij ervan op de hoogte was dat die persoon al in 2018 is overleden. Wat [verdachte] heeft gezegd over [getuige 5] is niet alleen ongeloofwaardig, maar ook tegenstrijdig.
Naar aanleiding van het verweer van [verdachte] heeft de politie nogmaals de opnames van de PGP-gesprekken afgespeeld om te zoeken naar aanwijzingen dat anderen dan [verdachte] betrokken zouden zijn bij het opnemen van de gesprekken. Die aanwijzingen zijn niet verkregen. Er is geen enkele aanwijzing dat de door [verdachte] bedoelde [getuige 5] bestaan heeft of dat een ander dan [verdachte] de gesprekken zou hebben opgenomen én zou hebben gevoerd.
Dat het ook [verdachte] is die daadwerkelijk deelnemer is aan de op de gegevensdragers gevoerde chats met de namen ‘C murder/971817’, ‘CB1D45’, ‘C MURDAH’ en ‘C40’ volgt eveneens overtuigend uit de bewijsmiddelen, zodat het verweer van [verdachte] al door de gebruikte bewijsmiddelen wordt weersproken.
Het hof betrekt daarbij in het bijzonder ook de omstandigheid dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat de gebruiker van de PGP-naam ‘C murder’ zichzelf ‘ [bijnaam verdachte] ’ noemt, ‘baas van [groep] en een grote motorclub’ en van zichzelf ook meldt dat hij uit ‘ [plaats] ’ komt en dat onder meer ‘ [verdachte] ’ zijn naam is. [verdachte] heeft ter terechtzitting nog de suggestie gewekt dat iemand anders zich mogelijk op deze wijze heeft voorgedaan als [verdachte] , maar hiervoor is geen enkele aanwijzing in het dossier te vinden en bovendien wijzen ook de andere gebruikte bewijsmiddelen ieder voor zich en in onderling verband naar [verdachte] als de gebruiker van de accountnaam ‘C murder’. [verdachte] heeft erkend dat hij degene is die de opnames van de PGP-gesprekken heeft gemaakt. Ten slotte betrekt het hof hierbij de conclusies van het onderzoek naar de schrijfstijl van de berichten van de genoemde PGPnamen. Het hof neemt die conclusies over. De conclusie uit het rapport luidt dat de (overeenkomende) kenmerken in schrijfstijl veel waarschijnlijker zijn als [verdachte] de auteur is van de gefilmde en gefotografeerde berichten van ‘C murder’, ‘971817’, ‘CB1D45’ en ‘C MURDAH’ dan als iemand anders de auteur is en dat zij waarschijnlijker zijn als [verdachte] de auteur is van de berichten van ‘C40’ dan als iemand anders de auteur is.
In het licht van de gebruikte bewijsmiddelen lijdt het geen twijfel dat [verdachte] telkens degene is die schuilging achter de accountnamen ‘C murder/971817’, ‘CB1D45’ (in de periode 1820 februari 2017), ‘C MURDAH’ en ‘C40’ op het moment dat door [verdachte] de opnames werden gemaakt van de chats die onder deze accountnamen met anderen werden gevoerd.
Overige verdachten
Het hof concludeert ten aanzien van de andere verdachten het volgende:
  • [medeverdachte 2] is de gebruiker van het PGP-account ‘The wizzard’;
  • [medeverdachte 4] is de gebruiker van de PGP-accounts ‘B.I.G’, ‘Keyser soze’ en ‘Keyser soze0’;
  • [medeverdachte 6] is de gebruiker van het PGP-account ‘Max Payne’ en [medeverdachte 6] heeft de bijnamen ‘ [bijnaam medeverdachte 6] ’ en ‘Max’;
  • [medeverdachte 3] is van 22 tot en met 24 februari 2017 de gebruiker van het PGP-account ‘CB1D45’ en [medeverdachte 3] heeft de bijnamen ‘ [bijnaam medeverdachte 3] ’;
  • [medeverdachte 7] is van 14 maart 2017 tot en met 17 maart 2017 de gebruiker van het PGP-account ‘CB1D45’ en [medeverdachte 7] heeft de bijnaam ‘ [bijnaam medeverdachte 7] ’;
  • [medeverdachte 10] heeft de bijnaam ‘ [bijnaam medeverdachte 10] ’;
  • [medeverdachte 18] heeft de bijnaam ‘ [bijnaam medeverdachte 18] ’;
  • [medeverdachte 17] is de gebruiker van het PGP-account ‘Storing’.
6.3.2.
CHARON
Het hof leidt uit de inhoud van de bewijsmiddelen de volgende gang van zaken af.
6.3.2.1.
De liquidatie van [slachtoffer 11]
Op 31 januari 2017 omstreeks 22.30 uur is [slachtoffer 11] in Amsterdam neergeschoten en als gevolg daarvan diezelfde dag overleden. Het onderzoek in deze zaak onder de naam 13Penseel leidde niet tot vervolging van verdachten en werd afgesloten. Nadat [kroongetuige] verklaringen had afgelegd als kroongetuige is het onderzoek voortgezet.
6.3.2.2.
De verklaringen van [kroongetuige]
In de verklaringen van [kroongetuige] komt meerdere keren terug dat hij weet dat er een vergismoord in Utrecht heeft plaatsgevonden. Samengevat komen deze verklaringen erop neer dat de zoon van [bijnaam medeverdachte 18] betrokken was bij die vergismoord en problemen had. [bijnaam medeverdachte 18] heeft [verdachte] vervolgens om hulp gevraagd, om ervoor te zorgen dat zijn zoon niets zou overkomen. Daarvoor moest [verdachte] een represaille uitvoeren. Als die was geslaagd, zou [verdachte] het stokje overnemen van de zoon van [bijnaam medeverdachte 18] .
Een van de personen die betrokken waren bij de vergismoord is vervolgens daadwerkelijk geliquideerd, aldus de verklaring van [kroongetuige] . [verdachte] zou dat hebben geregeld in opdracht van de organisatie die ook achter de vergismoord zat. Hij zou zich daarmee hebben bewezen tegenover die organisatie. Aanvankelijk stond de zoon van [bijnaam medeverdachte 18] in rechtstreeks contact met die organisatie en voerde hij werkzaamheden voor die organisatie uit. Na de geslaagde represaille mocht [verdachte] het werk overnemen van de zoon van [bijnaam medeverdachte 18] .
Het hof acht de verklaringen van [kroongetuige] over wat hij van [verdachte] heeft vernomen over de gang van zaken betrouwbaar, omdat die verklaringen voor een groot deel bevestiging vinden in de door [verdachte] vastgelegde PGP-gesprekken en ander bewijsmateriaal.
Op basis van de inhoud van deze verklaringen, in samenhang bezien met het vonnis en arrest in de zaak over onderzoek Roos/Doorn en de bewijsmiddelen uit het onderzoek Charon, concludeert het hof dat [kroongetuige] doelt op de vergismoord van [naam 13] in Utrecht en dat de represaille de liquidatie van het slachtoffer [slachtoffer 11] is.
Het staat vast dat [verdachte] in opdracht van een andere organisatie de liquidatie van [slachtoffer 11] heeft georganiseerd. Dat blijkt uit de verklaringen van [kroongetuige] , PGP-gesprekken, het feit dat [medeverdachte 12] in opdracht van [verdachte] de vluchtauto in brand heeft gestoken en uit de contacten met de opdrachtgevers. Daarom kan ook worden aangenomen dat alle hierna beschreven activiteiten van [verdachte] verband houden met de moord op [slachtoffer 11] .
6.3.2.3.
Tijdlijn
Het hof zal hierna aan de hand van een tijdlijn vaststellen welke gebeurtenissen hebben plaatsgevonden in de periode van 12 januari 2017 tot en met 23 februari 2017. Daarbij zal het zoveel mogelijk duiding geven aan de verschillende gebeurtenissen. Het vaststellen van de tijdlijn acht het hof van belang voor de beoordeling van de ten laste gelegde feiten.
Donderdag 12 januari 2017
Zoals hiervoor overwogen, neemt het hof als uitgangspunt dat [medeverdachte 17] en [medeverdachte 11] enerzijds en [slachtoffer 11] anderzijds op 12 januari 2017 als respectievelijk schutters en bestuurder betrokken zijn geweest bij de liquidatie van [naam 13] , de zogenoemde vergismoord in Utrecht. Het beoogde doelwit van deze liquidatie bleek [naam 20] te zijn.
[medeverdachte 17] en [medeverdachte 11] zijn onherroepelijk veroordeeld voor deze liquidatie.
Vrijdag 13 januari 2017
Op 13 januari 2017 treffen [medeverdachte 17] en [medeverdachte 11] voorbereidingen om het beoogde doelwit [naam 20] alsnog te vermoorden. [slachtoffer 11] is daar opnieuw bij betrokken. Tijdens de verkenning van de plek waar de beoogde liquidatie moet plaatsvinden, zit ook getuige [getuige 12] in de auto.
Het hof stelt aan de hand van de verklaring van getuige [getuige 12] vast dat [slachtoffer 11] zich tijdens de voorbereiding voor de beoogde moord op [naam 20] heeft teruggetrokken. Op enig moment was er een discussie met [slachtoffer 11] en toen is hij weggelopen. Dat er een discussie met [slachtoffer 11] heeft plaatsgevonden, vindt steun in de verklaring van [benadeelde partij 1] . Hij heeft verklaard dat hij van [slachtoffer 11] heeft gehoord dat hij niet meer wilde meedoen aan de liquidatie van [naam 20] . Als [slachtoffer 11] niet meer mee zou gaan, zou het ophouden voor hem, zo heeft hij kennelijk aan [benadeelde partij 1] verteld.
Zaterdag 14 januari 2017
Met het telefoonnummer *0028, dat in gebruik is bij [medeverdachte 2] , wordt contact gezocht met de telefoonnummers van [naam 25] en [medeverdachte 11] . Ook in de periode vóór 14 januari 2017 is er regelmatig contact tussen de telefoonnummers van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 11] .
Vrijdag 20 januari 2017
[benadeelde partij 1] heeft verklaard dat [slachtoffer 11] hem op vrijdag 20 januari 2017 heeft verteld dat hij samen met [medeverdachte 17] en [medeverdachte 11] betrokken is geweest bij de liquidatie in Utrecht waarbij de verkeerde was neergeschoten. Volgens [benadeelde partij 1] zou [slachtoffer 11] met meer mensen hebben gesproken over de vergismoord.
Woensdag 25 januari 2017
Op 25 januari 2017 vindt er een ontmoeting plaats tussen [verdachte] en ‘ [bijnaam medeverdachte 18] ’. Dat blijkt uit een chat tussen beiden van die dag. Het hof concludeert op basis van de bewijsmiddelen dat [bijnaam medeverdachte 18] (net als [bijnaam medeverdachte 18] ) een bijnaam is van [medeverdachte 18] , de vader van [medeverdachte 17] . Dat er op 25 januari 2017 een ontmoeting heeft plaatsgevonden tussen hem en [verdachte] , past bij de verklaring van [kroongetuige] dat [bijnaam medeverdachte 18] in de periode na de vergismoord naar [verdachte] is gegaan om hulp te vragen.
Donderdag 26 januari 2017
Op 26 januari 2017 vindt er een ontmoeting plaats tussen [medeverdachte 18] en [verdachte] , waarbij ook [medeverdachte 17] aanwezig is.
Vrijdag 27 januari 2017
Op vrijdag 27 januari 2017 vindt er weer een ontmoeting plaats tussen [verdachte] en [medeverdachte 17] . Uit de inhoud van de chats, in combinatie met de historische verkeersgegevens van de telefoon van [medeverdachte 17] , volgt dat er in Rotterdam rond 22.00 uur wordt afgesproken, waarna [medeverdachte 17] rond 23.30 uur met de trein vanaf Den Haag Centraal richting Amsterdam reist.
Zaterdag 28 januari 2017
Op 28 januari 2017 vinden er meerdere chats plaats tussen [verdachte] en [medeverdachte 18] . Deze chats kunnen niet anders worden uitgelegd dan dat [medeverdachte 17] en [medeverdachte 11] die dag op zoek zijn geweest naar [slachtoffer 11] en dat [medeverdachte 17] daarover communiceerde met zijn vader, die de informatie vervolgens doorgaf aan [verdachte] .
[medeverdachte 17] en [medeverdachte 11] zijn op zoek naar hem langs zowel de moeder als de vriendin van [slachtoffer 11] gegaan. Uiteindelijk vinden ze hem ’s avonds bij zijn vader, [benadeelde partij 1] . Tijdens dit bezoek is er kennelijk gesproken over iets nieuws dat [slachtoffer 11] moest gaan doen. Daarvoor moest hij ook telefonisch bereikbaar zijn. [benadeelde partij 1] heeft daarom een Lyca-kaartje voor een telefoon van het merk Alcatel aan [slachtoffer 11] gegeven.
De informatie over de zoektocht naar, en vervolgens het bezoek aan, [slachtoffer 11] is kennelijk relevant voor [verdachte] , nu dit direct met hem wordt gedeeld. In de berichten wordt gezegd dat [verdachte] “paraat was en dat hij het even moet cancelen”, wat erop duidt dat er iets stond te gebeuren dat niet door kon gaan.
[verdachte] wordt niet alleen direct geïnformeerd over de zoektocht naar, en uiteindelijk het vinden van, [slachtoffer 11] , maar na afloop van het bezoek geeft [medeverdachte 17] via [medeverdachte 18] ook aan snel contact met [verdachte] te willen. Direct daarop maken [medeverdachte 17] en [verdachte] onderling een afspraak om elkaar de volgende dag te treffen in Amsterdam.
Zondag 29 januari 2017
Op 29 januari 2017 stuurt [medeverdachte 17] even na middernacht een bericht naar [verdachte] . Kennelijk wil [medeverdachte 17] hem die dag voor 12.00 uur ontmoeten, wat wordt bevestigd in een whatsappgesprek tussen [medeverdachte 18] en [verdachte] diezelfde nacht.
Uit het vervolg van het whatsappgesprek tussen [medeverdachte 18] en [verdachte] blijkt dat er daadwerkelijk rond 12.00 uur een afspraak heeft plaatsgevonden tussen (wederom) [medeverdachte 17] en [verdachte] in Amsterdam aan de [adres] .
Even voor 13.00 uur vindt een whatsappgesprek plaats tussen [medeverdachte 18] en [verdachte] . [medeverdachte 18] laat aan [verdachte] weten dat “dat ding vandaag geregeld moet worden” en dat die mannen druk zetten. Ook zegt hij: “Morgen heeft het gevolgen voor die mannen”. [verdachte] maakt duidelijk dat vandaag niet kan en dat hij “die man heeft uitgelegd” dat hij één dag moet hebben, omdat “wij” anders fouten maken.
Dat “het gevolgen kan hebben voor die mannen” past bij de verklaring van [kroongetuige] dat [bijnaam medeverdachte 18] hulp heeft gezocht bij [verdachte] om ervoor te zorgen dat zijn zoon, die in de problemen zat door de vergismoord, niets zou overkomen. Het hof concludeert op basis van deze gesprekken dat er kennelijk druk werd uitgeoefend op (het team van) [verdachte] .
Uit de verklaring van [benadeelde partij 1] volgt dat dezelfde dag ook een ontmoeting heeft plaatsgevonden tussen [medeverdachte 17] , [medeverdachte 11] en [slachtoffer 11] . [slachtoffer 11] moest zich in Amsterdam in de middag melden om 15.00 uur of 17.00 uur. Dit is na de ontmoeting tussen [medeverdachte 17] en [verdachte] , die rond 12.00 uur plaatsvond. [slachtoffer 11] was over deze ontmoeting gebeld op het telefoonnummer behorend bij zijn Lycakaartje. [slachtoffer 11] had aan [benadeelde partij 1] verteld dat het om dezelfde jongens ging. Dit vindt bevestiging in de verklaring van [medeverdachte 11] , die heeft verklaard dat ze voor die dag via het telefoonnummer behorend bij het Lyca-kaartje een afspraak met [slachtoffer 11] hadden gemaakt en dat [slachtoffer 11] rond 16.00 uur naar de lounge in Amsterdam is gekomen. [slachtoffer 11] is na ongeveer twee uren weggegaan, wat past bij de verklaring van [benadeelde partij 1] dat hij rond 19.30 uur weer thuiskwam. [medeverdachte 17] en [medeverdachte 11] zijn in de lounge gebleven.
Maandag 30 januari 2017
De dag begint om 00.07 uur met een chat tussen [medeverdachte 18] en [verdachte] , waarin [medeverdachte 18] aangeeft dat die jongen een manier heeft gevonden om dat ding uit te stellen tot morgen. Het hof concludeert dat met “die jongen” wederom [medeverdachte 17] wordt bedoeld. Dat volgt uit de rest van de chat. Daarin wordt afgesproken dat [verdachte] hem de dag erna op dezelfde plek als “vandaag” zal ontmoeten. Zoals hiervoor vastgesteld, heeft op 29 januari 2017 rond 12.00 uur een ontmoeting plaatsgevonden tussen [verdachte] en [medeverdachte 17] aan de [adres] in Amsterdam. Gelet op het tijdstip van de chat in combinatie met de inhoud gaat het hof ervan uit dat met “vandaag” 29 januari 2017 wordt bedoeld. Op basis van het vervolg van het gesprek stelt het hof vast dat op 30 januari 2017 uiteindelijk rond kwart voor twee ’s middags er opnieuw een afspraak tussen [medeverdachte 17] en [verdachte] aan de [adres] in Amsterdam is geweest.
In de middag van 30 januari 2017 is er weer een ontmoeting in Amsterdam tussen [medeverdachte 17] , [medeverdachte 11] en [slachtoffer 11] . Dat volgt niet alleen uit de verklaring van [benadeelde partij 1] , maar ook uit de verklaring van [medeverdachte 11] . Deze ontmoeting gaat in de avond en nacht door. Vanaf ongeveer 18.00 uur tot 20.00 uur en vanaf ongeveer 22.30 uur heeft het nummer eindigend op *7682, dat zoals blijkt uit de bewijsmiddelen aan [medeverdachte 17] kan worden toegeschreven, zendmasten aangestraald in de buurt van café [café] in Amsterdam. Het hof leidt hieruit en ook uit de verklaring van [medeverdachte 11] af dat de ontmoeting opnieuw in dat loungecafé heeft plaatsgevonden.
Tussen [medeverdachte 17] , [medeverdachte 11] en [slachtoffer 11] is die dag afgesproken dat ze elkaar de volgende dag, 31 januari 2017, weer zullen ontmoeten.
Uit een whatsappgesprek tussen [medeverdachte 18] en [verdachte] volgt dat er die avond ook nog een ontmoeting heeft plaatsgevonden tussen [verdachte] en [medeverdachte 17] . Om
20.18
uur stuurt [medeverdachte 18] aan [verdachte] : “Same place”. Om 20.23 uur zegt hij: “3 à 4 min is hij er”. Zo lijken [verdachte] en [medeverdachte 17] elkaar rond 20.26 à 20.27 uur te zien. De historische gegevens van de telefoon van [medeverdachte 17] laten zien dat zijn toestel die avond in ieder geval om 21.12.31 uur een zendmast heeft aangestraald in de directe omgeving van de [adres] te Amsterdam, waar [verdachte] en [medeverdachte 17] elkaar twee keer eerder hebben ontmoet. Dat duidt erop dat [medeverdachte 17] zijn ontmoeting met [slachtoffer 11] in [café] die avond heeft onderbroken voor wederom een ontmoeting met [verdachte] .
De telefoons van [naam 1] en [naam 3] stralen vanaf 19.32 uur aan in Amsterdam. In ieder geval [naam 3] kan worden gerekend tot de organisatie van de opdrachtgever. Om 20.10 uur wordt de Renault Clio met het valse kenteken [kenteken] geregistreerd door een camera op de A10 Noord. Van deze gestolen auto zijn het originele kenteken en kentekenbewijs in februari 2017 aangetroffen in een loods in Landsmeer die ook in gebruik was bij de organisatie van de opdrachtgever. Hetzelfde voertuig wordt op 4 februari 2017 uitgebrand gevonden bij De Zilk.
Opvallend is dat de contactnaam ‘The wizzard’, die op basis van de processen-verbaal van veredeling aan [medeverdachte 2] kan worden toegeschreven, die avond om 20.29 uur in een PGP-toestel is geplaatst met een nummer eindigend op *9768. Dit PGP-toestel heeft die dag een reisbeweging gemaakt van Utrecht naar Amsterdam. Bij het eerste gebruik straalde deze PGP een zendmast aan in de directe omgeving van de woning van [naam 3] in Utrecht. Bij hem thuis is administratie aangetroffen van meerdere simkaarten van PGP-toestellen, die onder meer te relateren zijn aan [verdachte] en de accounts ‘The wizzard’ en ‘B.I.G’. Het eerste deel van de reisbeweging van Utrecht naar Amsterdam heeft de PGP ook samen met [naam 3] gemaakt. Dat blijkt uit de zendmasten die de telefoon van [naam 3] tijdens die reisbeweging heeft aangestraald. Op enig moment, vanaf 20.21 uur, lopen de reisbeweging van [naam 3] enerzijds en die van de PGP anderzijds uiteen. Dat betekent dat een overdracht van de PGP aan een ander heeft plaatsgevonden.
Het moment dat de contactnaam ‘The wizzard’ in het PGP-toestel werd gezet, is rondom het moment van de ontmoeting tussen [medeverdachte 17] en [verdachte] die avond in Amsterdam aan de [adres] . Het hof leidt uit de bewijsmiddelen af dat tijdens deze ontmoeting het PGP-toestel met daarin de naam ‘The wizzard’ aan [verdachte] moet zijn overgedragen. Dat vindt bevestiging in de chat tussen [verdachte] en [medeverdachte 18] van 31 januari 2017, waarin [verdachte] om 11.34 uur zegt: “Ik ga zo op dat ding” in combinatie met de datasessie van dit PGP-toestel om 12.41 uur. Dat [medeverdachte 17] betrokken is bij de overdracht van deze PGP blijkt uit het bericht om 17.11 uur van [medeverdachte 18] aan [verdachte] : “Hij zei dat hij je een nieuwe telefoon heeft gegeven”, “hij zegt dat die mannen zien dat je leest maar dat je niet reageert op zijn berichten” en “dat vragen ze aan hem waarom jij niet reageert”. Ook wordt [medeverdachte 17] er kennelijk op aangesproken als [verdachte] niet reageert op berichten op dit PGP-toestel. Dat met “hij” in de chats [medeverdachte 17] wordt bedoeld, leidt het hof af uit het vervolg van datzelfde gesprek waarin [verdachte] laat weten: “die jongen van jou moet veel leren”.
Ongeveer een uur na de ontmoeting tussen [verdachte] en [medeverdachte 17] op 30 januari 2017 beginnen er whatsappgesprekken tussen [verdachte] en [medeverdachte 7] en [verdachte] en [naam 35] . [verdachte] zegt dan onder meer dat hij in de [restaurant ] in de Meern is. Het PGP-toestel met nummer *9768 straalt op dat moment aan op een zendlocatie in De Meern. Het hof ziet hierin bevestiging dat het PGP-toestel met nummer *9768 die avond aan [verdachte] is overgedragen.
Dinsdag 31 januari 2017
Op 31 januari 2017 om 01.02 uur straalt de telefoon van [medeverdachte 7] een mast aan de A12 in de buurt van Harmelen aan. Dit past bij aanwezigheid van [medeverdachte 7] vlak daarvóór in De Meern. Ook vindt vanaf ongeveer 01.00 uur opnieuw contact plaats tussen [verdachte] en [naam 35] . [verdachte] geeft aan [naam 35] huisnummer [huisnummer] en het adres [adres] door. Dat is het adres van een vriendin van [verdachte] met de bijnaam Widow. Rond 01.30 uur meldt [naam 35] dat hij er is. [verdachte] is daar op dat moment blijkbaar ook aanwezig en vraagt [naam 35] om boven te komen.
Dezelfde nacht, om 04.19 uur, komt [slachtoffer 11] terug van zijn ontmoeting met in ieder geval [medeverdachte 17] en [medeverdachte 11] . [medeverdachte 17] kwam die ochtend ook pas rond 05.00 uur thuis, zo blijkt uit een gesprek tussen [verdachte] en [medeverdachte 18] rond
11.3
uur. Ook [medeverdachte 11] heeft verklaard dat zij op 31 januari 2017 tot vroeg in de ochtend in Amsterdam zijn geweest.
[slachtoffer 11] laat bij thuiskomst aan [benadeelde partij 1] zien dat hij een PGP-telefoon heeft gekregen. Gelet op het feit dat hij de PGP-telefoon meteen na thuiskomst laat zien, na een lange ontmoeting met in ieder geval [medeverdachte 17] en [medeverdachte 11] , concludeert het hof dat [slachtoffer 11] die PGP tijdens die ontmoeting heeft ontvangen.
Later die ochtend vertelt [slachtoffer 11] aan [benadeelde partij 1] dat er die avond iets gaat gebeuren. Hij moet een laatste klusje doen. Uit zijn gebaar met zijn hand langs zijn keel maakt [benadeelde partij 1] op dat er iemand dood moest. Het hof concludeert dat het voor [slachtoffer 11] duidelijk moet zijn geweest dat er die avond nog een liquidatie zou plaatsvinden. Dat hij een PGP heeft ontvangen, past daarbij.
Rond 16.00 uur vindt er weer chatcontact plaats tussen [medeverdachte 18] en [verdachte] .
[medeverdachte 18] bericht: “Hoe laat vraagt ie” en “zou je op zijn schrijven kunnen reageren”.
[slachtoffer 11] vertrekt rond 17.00 uur die dag richting Amsterdam. Hij ontmoet [medeverdachte 17] , [medeverdachte 11] en een vierde man op station Amsterdam Lelylaan.
[medeverdachte 17] , [medeverdachte 11] en die vierde man waren daarvóór al samen in de stad geweest. In de buurt van het [school] lopen ze vervolgens met zijn vieren rond. Daarna gaan zijn ze enige tijd uit elkaar. [slachtoffer 11] en de vierde man gaan de ene kant op en [medeverdachte 17] en [medeverdachte 11] de andere kant (naar huis). [medeverdachte 17] heeft zich toen omgekleed. Dat was tussen 20.00 uur en 21.00 uur. In die tussentijd, om
20.35
uur, bericht [medeverdachte 18] aan [verdachte] dat hij moet texten, want die jongen wacht op hem. Het hof concludeert dat [medeverdachte 17] op dat moment wacht op een bericht van [verdachte] .
Eerder die avond, om 18.55 uur, laat [naam 35] in een chat aan [verdachte] weten dat hij die dag niet mee kan. Dezelfde avond stuurt [verdachte] aan Widow de volgende berichten: “Heb je doek en tas voor dat”, “Regel dat voor me. En schoon. Dus oppassen” en “Doe je tomtom erbij”.
Kort daarop vraagt [verdachte] aan [naam 38] , zijn broer, of hij nog met [bijnaam medeverdachte 7] is. Ook vraagt hij of ze [bijnaam medeverdachte 5] halen. “ [bijnaam medeverdachte 7] weet. Ze moeten iets daar ophalen. Bij sport. Daarna Widow en dan kom ik naar sport”, zegt hij erbij. Met “sport” wordt de sportschool van [verdachte] broer [naam 38] in Den Haag bedoeld.
Om 20.30 uur appt [verdachte] aan Widow: “kom maar brengen. Ben er”. Widow antwoordt: “ik kom. Achter”.
Het hof duidt de activiteiten en contacten in het kader van de voorbereiding van de liquidatie. In die contacten gaat het erom dat men iets moet ophalen bij “sport” en wordt ook Widow genoemd. In het licht van de overige bewijsmiddelen gaat het hof ervan uit dat met “schoon” wordt bedoeld vrij van sporen en dat bij Widow het moordwapen was gestald. Uit latere PGP-gesprekken die [verdachte] heeft gevoerd met ‘The wizzard’ en ‘B.I.G’ blijkt dat de organisatie van de opdrachtgever doorgaans zorgde voor “yzers en fietsen”, oftewel wapens en auto’s. De conclusie van het hof is dat rond 30 januari 2017 een of meer PGP-telefoons, auto’s en wapens zijn overgedragen vanuit de organisatie van de opdrachtgever aan [verdachte] en anderen die nauw met hem in contact stonden.
[medeverdachte 17] , [medeverdachte 11] , de vierde man en [slachtoffer 11] treffen elkaar later die avond weer op de [adres] . Na wat rondlopen komen ze op het pleintje van de [adres] . [slachtoffer 11] loopt op dat moment voorop. [medeverdachte 17] loopt daarachter en [medeverdachte 11] en de vierde man lopen daar weer achter. [medeverdachte 17] ziet op dat moment een man op hen afkomen en hij hoort schoten. Hij rent weg, maar ziet bij het omkijken nog dat [slachtoffer 11] in elkaar zakt. [slachtoffer 11] is doodgeschoten.
In de directe omgeving van [slachtoffer 11] worden meerdere hulzen aangetroffen. Op drie daarvan wordt DNA aangetroffen met dezelfde kenmerken als het DNA-profiel van [medeverdachte 7] (bijnaam: [bijnaam medeverdachte 7] ).
De telefoon van [medeverdachte 7] straalde om 18.29 uur een mast in Leiden aan en om 19.53 uur een mast in Den Haag. De eerstvolgende geregistreerde verbinding van de telefoon van [medeverdachte 7] is na de liquidatie om ongeveer 00.34 uur (op woensdag 1 februari 2017). Rond hetzelfde tijdstip wordt een aan [medeverdachte 3] toegeschreven telefoon geregistreerd. De door beide toestellen daarbij gebruikte masten staan aan of in de buurt van de [adres] in Den Haag. Verder is gebleken dat een contact van [medeverdachte 7] geprobeerd heeft hem te bereiken maar dat er geen verbinding tot stand kwam. Dat kan erop wijzen dat het toestel geen bereik had of uitgeschakeld is geweest.
Van het op 30 januari 2017 aan [verdachte] overhandigde PGPtoestel *9768 zijn mastgegevens geregistreerd. Het toestel straalde om 17.42 uur een mast bij de woning van [verdachte] in Zoetermeer aan. Later op de avond werd er met het toestel een datasessie gestart. Daarbij wordt in ieder geval om de twee uren een mast geregistreerd. Dat is een mast die in de twee uur vóór de registratie binnen bereik is geweest van het toestel. Daaruit blijkt dat het toestel is gesignaleerd op een mast nabij de snelweg bij Hoofddorp en later (tussen 22.16 uur en 00.16 uur op 1 februari 2017) op een mast bij Vijfhuizen. Dat past bij een rit van Den Haag naar de plaats van de liquidatie in AmsterdamOsdorp en bij een rit van AmsterdamOsdorp naar de plek waar de vluchtauto later uitgebrand is aangetroffen. Het PGPtoestel *9768 is op 30 januari 2017 aan [verdachte] overhandigd, maar dat wil nog niet zeggen dat het toestel ook in de nabijheid van [verdachte] is geweest gedurende die nacht. Uit het dossier blijkt dat het toestel met dit nummer diverse keren door anderen is gebruikt. Zo is het toestel begin februari 2017 in gebruik geweest bij [medeverdachte 3] en op 17 maart 2017 onder [medeverdachte 7] aangetroffen bij de aanhouding van [medeverdachte 7] , [medeverdachte 12] en [medeverdachte 3] in Amsterdam (onderzoek Arford).
Woensdag 1 februari 2017
Om 03.39 uur zoekt [verdachte] op zijn telefoon naar berichten over de liquidatie in Amsterdam. Op 1 februari 2017 chatten [verdachte] en [medeverdachte 18] weer over “die jongen”.
[medeverdachte 18] kan hem kennelijk niet bereiken. Om 20.52 uur zegt [medeverdachte 18] tegen [verdachte] dat hij kan komen. [verdachte] noemt het adres [adres] . Om 22.10 uur zegt [medeverdachte 18] dat hij voor het hotel staat.
Uit een uitnodiging van [medeverdachte 5] volgt dat hij die avond een feest geeft in een restaurant aan de [adres] in Den Haag. Gelet op het gesprek tussen [verdachte] en [medeverdachte 18] concludeert het hof dat [medeverdachte 18] en [verdachte] elkaar bij het restaurant waar het feest werd gehouden, hebben ontmoet.
Op een telefoon van [medeverdachte 7] zijn diverse foto’s aangetroffen. Op een van de foto’s zijn onder andere [naam 35] , [medeverdachte 12] en [medeverdachte 7] te zien. Die foto is genomen op de locatie van het feest, zodat het hof concludeert dat de hiervoor genoemde personen ook op het feest in het restaurant aan de [adres] in Den Haag aanwezig waren.
Op een andere foto die op de telefoon van [medeverdachte 7] is gevonden, is een stapel bankbiljetten in een toiletruimte te zien. De foto is genomen of verzonden op 1 februari 2017 om
23.36.57
uur. Gelet op het tijdstip van de foto concludeert het hof dat deze foto ook tijdens hetzelfde feest is genomen. Kennelijk beschikte [medeverdachte 7] op dat moment over een grote hoeveelheid contant geld.
Vrijdag 3 februari 2017
Op vrijdag 3 februari 2017 is er chatcontact tussen [medeverdachte 17] en zijn vader, [medeverdachte 18] . Op de vraag van zijn vader hoe het met hem gaat, antwoordt [medeverdachte 17] : “Ja relaxed ff”. [medeverdachte 18] vraagt in de chat of [medeverdachte 17] al voor hem heeft wat hij hem zou geven: “a djing djing”. “Nog niet”, reageert [medeverdachte 17] , maar “komt goed”.
Zaterdag 4 februari 2017
Op 4 februari 2017 vindt om 01.27 uur een PGP-chat plaats tussen de gebruiker van PIN ‘971817’ en het account ‘The wizzard’, in gebruik bij [medeverdachte 2] . Op basis van de processen-verbaal van veredeling kan PIN ‘971817’, dat is gekoppeld aan de gebruikersnaam ‘C murder’, worden toegeschreven aan [verdachte] . In deze PGP-chat laat [medeverdachte 2] aan [verdachte] weten dat hij het “deze dagen” “ff” met hem moet doen. [verdachte] reageert door te zeggen dat hij dit heeft begrepen. Hij zegt: “Zet hem op scherp, want ze gaan willen doorzagen”. Ook zegt hij: “Maar vervelend voor onze mensen”. Daarop zegt [medeverdachte 2] : “Ja tuurlijk sir, we willen niemand missen die aan onze kant staat”.
Het hof concludeert op basis van dit gesprek dat er even geen contact meer kan zijn tussen [verdachte] en [medeverdachte 17] , dat het contact nu rechtstreeks moet plaatsvinden met [medeverdachte 2] en dat er gesproken wordt over het verhoor van [medeverdachte 17] bij de politie een dag later op 5 februari 2017. Dit vindt bevestiging in een gesprek tussen [verdachte] en ‘Storing’, die direct aansluitend aan de hiervoor vermelde chat plaatsvindt. Het hof schrijft op basis van de processen-verbaal van veredeling het account ‘Storing’ toe aan [medeverdachte 17] .
[medeverdachte 17] laat in dit gesprek onder andere blijken dat hij verwacht een tijdje vast te zitten. Hij zegt ook: “Al die dingen kan je aan die andere man vragen, deze man neemt het over”. Dat sluit aan bij de conclusie dat [verdachte] een tijdje rechtstreeks contact moet hebben met [medeverdachte 2] .
Verder wordt in de chat tussen [verdachte] en [medeverdachte 17] besproken hoe hij, [medeverdachte 17] , het moet uitleggen. [verdachte] zegt: “Je handelde in paniek toch, zo moet je het uitleggen, en jullie wilden een ruzie bijleggen, jij ging mee maar was bang, paar Afrikanen waren geript, dichtbij waarheid blijven”.
Het hof concludeert dat [verdachte] en [medeverdachte 17] met elkaar afstemmen wat [medeverdachte 17] de volgende dag tegen de politie zal zeggen over zijn aanwezigheid op de plaats delict. Dat vindt bevestiging in de verklaring zoals [medeverdachte 17] die heeft afgelegd bij de politie op 5 februari 2017, die past in het door [verdachte] geschetste scenario.
[medeverdachte 17] heeft toen verklaard dat hij die avond met [slachtoffer 11] mee was vanwege een conflict met Marokkanen naar aanleiding van een drugsdeal.
In hetzelfde gesprek met [verdachte] zegt [medeverdachte 17] ook: “Laat die mannen geen druk op je zetten”. [verdachte] vraagt vervolgens: “En hoe weet ik wat de prijzen echt zijn?”. Daarop reageert [medeverdachte 17] met de woorden: “Hij is correct met u die hele orga is correct met u. Prijzen zijn altijd real”. [verdachte] zegt vervolgens: “Ik bestel nu bij hem wat ik nodig heb”. Daarop reageert [medeverdachte 17] met: “Na elke actie kan j meer en meer eisen stellen en pgps vragen. Regel er één voor vaders”.
Het hof concludeert dat hier wordt gesproken over de overname van de werkzaamheden van [medeverdachte 17] door [verdachte] , waarover [kroongetuige] heeft verklaard.
Dat [medeverdachte 17] aan [verdachte] vraagt er één voor vaders te regelen, nadat hij heeft gezegd “na elke actie kan j meer en meer eisen stellen en pgps vragen”, sluit aan bij de chat die [medeverdachte 17] een dag eerder met ‘pap’, ( [medeverdachte 18] ) heeft gevoerd. Daarin vraagt ‘pap’: “Heb je dat al wat je mij zou geven, a djing djing”.
Het hof concludeert dat het hier om een telefoon gaat. Dit draagt eveneens bij aan de conclusie van het hof dat de gebruikersnaam ‘Storing’ aan [medeverdachte 17] kan worden gekoppeld. Dat ‘djing djing’ een telefoon is, volgt ook uit een ander deel van deze chat.
Voordat tussen [verdachte] en [medeverdachte 17] wordt besproken hoe [medeverdachte 17] het moet uitleggen, vraagt [verdachte] aan [medeverdachte 17] : “En nog iets. Had je je normale djong djing op de spot”, waarop [medeverdachte 17] antwoordt: “Nee zeer zeker niet”. Door de ‘normale’ telefoon van [medeverdachte 17] zijn in de avond van 31 januari 2017 ook geen zendmasten aangestraald.
In de chat van 4 februari 2017 tussen [medeverdachte 17] en [verdachte] komt verder naar voren dat een betaling niet goed is gegaan. [medeverdachte 17] vraagt om niet meer te praten over het geld dat laatst ontbrak, “die 7,5K”. [verdachte] zegt dat hij het zal regelen met de grote man. De precieze omvang van dit geldbedrag komt later terug in een chat van 23 februari 2017 tussen [verdachte] en [medeverdachte 2] . [medeverdachte 2] vraagt aan [verdachte] hoeveel hij “die dag” heeft gekregen, waarop [verdachte] aangeeft dat hij geld miste doordat [medeverdachte 17] teveel geld had gepakt als mazzel. [verdachte] bericht aan [medeverdachte 2] : “Hij vroeg me ook om er niet over te praten met jou of jullie. Maar ik miste 4500. Ik nam aan en telde het niet omdat ik blind op hem ging. Gaf hem en zijn vader nog 3000. Als mazzel. En de rest aan head. Toen ik thuis ging tellen was 4500 tekort”. [medeverdachte 2] geeft aan dat hij persoonlijk € 26.500,- heeft afgegeven en dat [verdachte] wordt genaaid door [medeverdachte 17] . [verdachte] stuurt verder: “Zat op club. Was druk. Hij kwam met die tas. Ik telde niet. Toen vroeg hij of hij een mazzel mocht, hij en zijn pa. Ik zei eigenlijk niet want het is voor head. Maar toen zei ik ok wat willen jullie. Zei hij geeft jij maar (toen vond ik ’t al raar). Daarna zei ok ga na wc en pak 3 eraf. Toen gingen ze weg”.
Het hof leidt hieruit af dat [verdachte] vanuit de organisatie van de opdrachtgever betaald heeft gekregen, dat hij op zijn beurt de schutter heeft betaald en dat [medeverdachte 7] die avond over een stapel briefgeld beschikte. Omdat de betaling heeft plaatsgevonden na de liquidatie van [slachtoffer 11] , maar vóór 4 februari 2017 op een avond die [verdachte] omschrijft als “clubavond”, is duidelijk dat het de feestavond van 1 februari 2017 betreft, waarop twee aan Caloh Wagoh verbonden personen hun verjaardag vierden.
In een chat van 4 februari 2017 tussen [verdachte] en [medeverdachte 2] wordt ten slotte vanaf 03.44 uur gesproken over “lichterlaaie tussen bloemendeel en harlem”. [verdachte] zegt: “Eén van mijn mensen is zelfs bijna verbrand”. [medeverdachte 12] heeft verklaard dat hij in opdracht van [verdachte] een auto in brand heeft gestoken in De Zilk. [kroongetuige] heeft ook verklaard dat hij heeft begrepen dat [medeverdachte 12] een auto in brand heeft gestoken.
Het hof concludeert dat het hier om de auto gaat die is gebruikt bij de liquidatie in deze zaak. Het tijdstip van het in brandsteken, een paar dagen na 31 januari 2017, en de locatie passen daarbij.
Woensdag 22 februari 2017
[verdachte] en [medeverdachte 2] maken in een chat van 22 februari 2017 nader kennis met elkaar. [verdachte] zegt onder meer: “Heb zat soldaten”. Dat past bij zijn rol binnen de motorclub Caloh Wagoh. Daar is hij de baas en er is een groot aantal leden dat werkzaamheden voor hem verricht. Ook kan de inhoud van de chat niet anders worden uitgelegd dan dat hierin wordt gesproken over de vergismoord in Utrecht en dat daarbij fouten zijn gemaakt, zoals het met angst laten rondlopen van een “driver” die “sprak”.
In deze chat zegt [verdachte] op enig moment: “Mooiste is, die kleine kwam met zijn pa (zit ook in mijn club) om me werk te geven hahaha. Ik zei ok maar geef die bv over als ik je help. Hij was zo in paniek en zei ja”. Ook zegt hij in deze chat: “Ik praat nu met Big”.
Deze woorden sluiten (opnieuw) aan bij de verklaring van [kroongetuige] dat [bijnaam medeverdachte 18] , [medeverdachte 18] , hulp is gaan vragen bij [verdachte] om zijn zoon te beschermen, omdat hij betrokken was bij een vergismoord. Daarvoor moest hij een represaille uitvoeren. Als die was geslaagd, zou [verdachte] het stokje overnemen van de zoon van [bijnaam medeverdachte 18] ,
[medeverdachte 17] .
Ook sluiten deze woorden aan bij de gebeurtenissen die het hof eerder heeft vastgesteld. Een van de personen die betrokken waren bij de vergismoord is geliquideerd door (het team van) [verdachte] , waarmee de represaille was geslaagd. Daarna zijn conform de afspraak de werkzaamheden van [medeverdachte 17] overgedragen aan [verdachte] .
Het uitvoeren van de represaille door [verdachte] kan worden opgevat als de hulp die hij aan [medeverdachte 17] zou bieden en daarmee ook aan zijn vader. Dat [verdachte] dat zelf ook zag als hulp volgt uit het gesprek van 29 januari 2017 tussen [medeverdachte 18] en [verdachte] , waarin [verdachte] tegen [medeverdachte 18] , de vader van [medeverdachte 17] , zegt: “Ik doe het voor jou”.
Het hof concludeert op basis van het voorgaande dat aan de woorden “geef die bv over als ik je help” in het gesprek van 23 februari 2017 geen andere betekenis kan worden toegekend dan dat [verdachte] aan [medeverdachte 17] heeft gevraagd zijn werkzaamheden (voor zijn opdrachtgever) aan hem over te dragen, als hij ervoor zou zorgen dat [medeverdachte 17] niets zou overkomen. Dat [verdachte] vervolgens in rechtstreeks contact komt te staan met de organisatie van de opdrachtgever blijkt uit de chat van 4 februari 2017 tussen [verdachte] en [medeverdachte 2] .
Het hof concludeert dat [medeverdachte 2] , waarmee [verdachte] praat over de overname, onderdeel uitmaakte van de organisatie van de opdrachtgever. Het past bij het overnemen van de werkzaamheden voor de opdrachtgever dat [verdachte] in contact kwam te staan met andere belangrijke personen uit de organisatie van de opdrachtgever, waarvan [kroongetuige] zegt van [verdachte] te hebben gehoord dat het [naam 45] was. Daarbij past ook het deel van het gesprek op 22 februari 2017 tussen [verdachte] en [medeverdachte 2] , waarin [medeverdachte 2] zegt: “Die ik je doorstuur af en toe ticket to hell. Dat is [naam gelijkend op naam 45] !!”. Het hof leest hierin dat [medeverdachte 2] berichten van ‘Ticket to hell’, volgens ‘The wizzard’ dus [naam 45] , zal doorsturen naar [verdachte] .
Donderdag 23 februari 2017
Het hof leidt uit de inhoud van het chatgesprek van 23 februari 2017 tussen [verdachte] en [medeverdachte 2] af dat het geven van “die 3000” aan “hem en zijn vader” in relatie staat tot het geven van “de rest aan head”, de betaling aan de schutter voor de liquidatie van [slachtoffer 11] . Het hof heeft hiervoor geconcludeerd dat de betaling aan de schutter ( [medeverdachte 7] ) heeft plaatsgevonden op 1 februari 2017, een dag na de liquidatie. Ook concludeert het hof uit dit gesprek dat [medeverdachte 17] degene is geweest die het geld dat door de organisatie van de opdrachtgever voor de liquidatie is betaald naar [verdachte] heeft gebracht.
Zoals het hof hiervoor al heeft geconcludeerd, wordt met “hem en zijn vader” [medeverdachte 17] en [medeverdachte 18] bedoeld.
Het hof concludeert dat [verdachte] naast de betaling aan de schutter een betaling heeft gedaan aan [medeverdachte 17] en [medeverdachte 18] voor de liquidatie van [slachtoffer 11] in deze zaak.
6.3.2.4.
De rol van [medeverdachte 17]
Het hof heeft geconcludeerd dat de liquidatie van [slachtoffer 11] kan worden aangemerkt als de geslaagde represaille door [verdachte] voor de fouten die (onder meer) [medeverdachte 17] heeft gemaakt bij de vergismoord. [verdachte] moest zich met de uitvoering van deze liquidatie bewijzen ten opzichte van de organisatie van de opdrachtgever en droeg de eindverantwoordelijkheid voor deze opdracht. Hij is degene geweest die de uitvoerders van de liquidatie heeft aangestuurd. Dat blijkt ook uit de inhoud van de berichten in de vroege ochtend van 31 januari 2017 waarin hij contact heeft met personen van Caloh Wagoh, die vaker samen werkzaamheden voor hem verrichtten. Daarbij werden afspraken gemaakt voor later die dag. Zoals vastgesteld, was in ieder geval een van hen, [medeverdachte 7] , betrokken bij de liquidatie van [slachtoffer 11] , die aan het einde van die dag heeft plaatsgevonden.
[medeverdachte 17] is op 28 januari 2017 op zoek gegaan naar [slachtoffer 11] en heeft over die zoektocht gecommuniceerd met zijn vader, die de informatie vervolgens direct doorgaf aan [verdachte] .
[medeverdachte 17] heeft de dagen vóór de liquidatie op 26, 27, 29 en 30 januari 2017 ontmoetingen gehad met [verdachte] . Niet kan worden vastgesteld wat tijdens die ontmoetingen is besproken. Wel kan worden vastgesteld dat vanuit de organisatie van de opdrachtgever een PGP-telefoon met daarin het nummer van [medeverdachte 2] aan [verdachte] is overgedragen en dat [medeverdachte 17] erop wordt aangesproken als [verdachte] zijn berichten op deze PGP niet beantwoordt. Bovendien is ook duidelijk dat – als gekeken wordt naar de gebeurtenissen die het hof heeft uiteengezet in de tijdlijn – de ontmoetingen tussen [medeverdachte 17] en [verdachte] steeds parallel liepen aan meerdere contactmomenten tussen [medeverdachte 17] en [slachtoffer 11] en dat [verdachte] in de tussentijd of direct na afloop van een ontmoeting contact had met zijn team. Het meest duidelijk blijkt dat uit de gebeurtenissen op 30 januari 2017.
[medeverdachte 17] onderbreekt die dag een samenzijn met (onder meer) [slachtoffer 11] om [verdachte] te ontmoeten, waarna [medeverdachte 17] teruggaat naar [slachtoffer 11] en [verdachte] vervolgens aan de slag gaat om de liquidatie verder voor te bereiden.
Tussen [medeverdachte 17] , [medeverdachte 11] en [slachtoffer 11] is afgesproken dat [slachtoffer 11] de avond van 31 januari 2017 naar Amsterdam zou komen. Zij hebben elkaar toen daadwerkelijk ontmoet en enkele uren samen doorgebracht. In de korte tijdspanne dat zij niet samen waren, omdat [medeverdachte 17] zich moest omkleden, heeft [verdachte] het bericht gekregen dat hij [medeverdachte 17] moest teksten. [medeverdachte 17] wachtte kennelijk op een bericht van hem. [medeverdachte 17] was er vervolgens ook bij op het moment dat [slachtoffer 11] het pleintje op liep, waar de liquidatie direct daarna heeft plaatsgevonden. Op dat moment kwam de schutter aanlopen om [slachtoffer 11] neer te schieten.
Zoals hiervoor is vastgesteld, werden in ieder geval de schutter en de bestuurder van de auto aangestuurd door [verdachte] . Van de personen die vlak voor de liquidatie bij [slachtoffer 11] in de buurt waren, [medeverdachte 17] , [medeverdachte 11] en een onbekende man, was [medeverdachte 17] degene die voorafgaand aan de liquidatie veelvuldig contact had met [verdachte] .
Gelet op al het voorgaande kan het niet anders zijn dan dat er afstemming is geweest tussen [medeverdachte 17] en [verdachte] , om ervoor te zorgen dat [slachtoffer 11] en de schutter op hetzelfde moment op het pleintje zouden arriveren waar de liquidatie heeft plaatsgevonden.
Ook na de liquidatie heeft [medeverdachte 17] nog een rol gehad, in die zin dat hij het geld dat door de organisatie van de opdrachtgever voor de liquidatie is betaald naar [verdachte] heeft gebracht.
Naar het oordeel van het hof is daarmee sprake van een zodanige actieve betrokkenheid van [medeverdachte 17] bij de voorbereiding en de uitvoering van de moord op [slachtoffer 11] , dat sprake is van medeplegen.
Uit het voorgaande volgt ook dat bij [medeverdachte 17] sprake is geweest van voorbedachte raad om [slachtoffer 11] van het leven te beroven. Er was sprake van kalm beraad en er zijn vele momenten geweest waarop van het plan kon worden afgezien.
6.3.2.5.
De rol van [verdachte]
Het hof leidt uit de bewijsmiddelen af dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de moord op [slachtoffer 11] . [medeverdachte 17] heeft in opdracht van de organisatie van de opdrachtgever (met anderen) een liquidatie uitgevoerd op de verkeerde persoon. Omdat hij vreesde voor zijn leven, heeft zijn vader [verdachte] benaderd met het verzoek om te bemiddelen. Deze bemiddelingspoging heeft ertoe geleid dat [verdachte] de uitvoering van liquidaties in opdracht van de organisatie van de opdrachtgever zou overnemen van [medeverdachte 17] en dat het leven van [medeverdachte 17] zou worden gespaard. Om te laten zien dat hij daadwerkelijk in staat was om liquidaties uit te voeren, heeft [verdachte] vervolgens in opdracht van de organisatie van de opdrachtgever [slachtoffer 11] laten vermoorden door [verdachte] eigen mensen, onder wie in ieder geval [medeverdachte 7] .
Uit de bewijsmiddelen blijkt verder dat [verdachte] niet alleen aan zijn eigen mensen de opdracht om [slachtoffer 11] te liquideren heeft gegeven, maar ook dat hij zelf betrokken was bij het organiseren van deze liquidatie. Zo werd hij op de hoogte gehouden van de resultaten van de zoektocht naar [slachtoffer 11] , was hij betrokken bij het maken van een vervolgafspraak toen [slachtoffer 11] was gevonden, gaf hij anderen opdracht om goederen voor de liquidatie weg te brengen of op te halen, gaf hij de opdracht tot het in brand steken van de vluchtauto, legde hij hierover verantwoording af aan zijn opdrachtgever en nam hij het geld voor de liquidatie in ontvangst om dit vervolgens te verdelen onder zijn mensen. Hoewel uit het dossier niet blijkt dat [verdachte] betrokken was bij de feitelijke uitvoering van de moord op [slachtoffer 11] , is hiermee wel sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en [medeverdachte 7] , waarbij de bijdrage van [verdachte] van voldoende gewicht is geweest om de kwalificatie medeplegen te rechtvaardigen.
Uit het voorgaande volgt ook dat bij [verdachte] sprake is geweest van voorbedachte raad om [slachtoffer 11] van het leven te beroven. Er was sprake van kalm beraad en er zijn vele momenten geweest waarop van het plan kon worden afgezien.
6.3.2.6.
De rol van [medeverdachte 7]
Het hof leidt uit de bewijsmiddelen af dat [medeverdachte 7] zich samen met [verdachte] schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de moord op [slachtoffer 11] . Zoals het hof hiervoor heeft overwogen, heeft [verdachte] de opdracht aangenomen om [slachtoffer 11] van het leven te beroven. Op de avond van de moord gaf [verdachte] omstreeks 19.30 uur de opdracht aan [naam 38] en [medeverdachte 7] om [medeverdachte 5] op te halen omdat ze “laat zijn”. Toen [naam 38] vroeg of ze naar “L” of “Spiekerie” moeten, antwoordde [verdachte] : “Nee. [bijnaam medeverdachte 7] weet. Ze moeten iets daar ophalen. Bij sport. Daarna widow. En dan kom ik naar sport”.
De verdediging heeft betoogd dat het hier gaat om het afspreken voor een clubavond van Caloh Wagoh, maar die uitleg acht het hof niet voor de hand liggend omdat er in “L” (Leiden) geen clubavonden werden gehouden en ze kennelijk niet naar “Spiekerie” (Spijkenisse) gingen, waar wel clubavonden werden gehouden. Gelet op het feit dat de liquidatie van [slachtoffer 11] die avond zou plaatsvinden, ligt de uitleg dat dit gesprek betrekking heeft op de voorbereidingen van de liquidatie van [slachtoffer 11] veel meer voor de hand. Ook is de telefoon van [medeverdachte 7] slechts geregistreerd in Den Haag, vervolgens onbereikbaar en kort na middernacht weer geregistreerd in Den Haag.
Het hof constateert verder dat er DNA-materiaal van [medeverdachte 7] is aangetroffen op drie van de hulzen die op de plaats delict zijn aangetroffen en dat [medeverdachte 7] op de avond dat de “head” werd betaald op de plaats waar de uitbetaling voor de liquidatie plaatsvond een foto heeft gemaakt van een contant geldbedrag.
[medeverdachte 7] stelt dat zijn DNA-materiaal op de hulzen terecht kan zijn gekomen omdat hij wel eens patronen verkocht. Ten aanzien van het geld heeft hij verklaard dat hij dit al eerder in zijn bezit had en van plan was om dit geld naar iemand op Curaçao te sturen. Hij wilde degenen voor wie het geld bestemd was laten zien dat hij het inmiddels in zijn bezit had en binnenkort kon overmaken. Dat laatste wil het hof wel aannemen. Er is ook een foto aangetroffen waaruit blijkt dat hij de volgende dag geld naar Curaçao heeft overgeboekt. Maar daarmee is nog niet het vreemde tijdstip en de vreemde plaats van het nemen of verzenden van de foto met geld verklaard. Het feit dat [medeverdachte 7] de foto van het geld zo laat op de avond op het toilet van het restaurant heeft genomen, wijst erop dat [medeverdachte 7] dat geld daar die avond in ontvangst heeft genomen. Dat het gefotografeerde bedrag te gering is als loon voor een liquidatie zegt niets. Gelet op het doel waarvoor de foto is genomen, hoefde [medeverdachte 7] – indien hij meer had ontvangen – dat niet kenbaar te maken bij degene aan wie hij een schuld zou inlossen. Ook het feit dat niet exact is komen vast te staan op welk tijdstip die avond en van wie [medeverdachte 7] geld in ontvangst heeft genomen, staat niet eraan in de weg vast te stellen dat [medeverdachte 7] die avond geld heeft gekregen. Mede in het licht van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, acht het hof de verklaringen van [medeverdachte 7] dan ook niet aannemelijk geworden.
Gelet op het feit dat [verdachte] meerdere keren spreekt over één “head” die is betaald, het feit dat de aangetroffen hulzen afkomstig zijn uit één vuurwapen, het daarop aangetroffen DNA-materiaal van [medeverdachte 7] en de foto met het geldbedrag, gaat het hof ervan uit dat [medeverdachte 7] bij de uitvoering van de liquidatie van [slachtoffer 11] de schutter is geweest.
Verder wijst het hof op de intensieve contacten die [verdachte] bij de voorbereiding van de liquidatie met [medeverdachte 17] , maar ook met [naam 38] , [naam 35] en [medeverdachte 7] had. Het hof duidt die activiteiten en contacten in het kader van de voorbereiding van de liquidatie. In die contacten gaat het erom dat men iets moet ophalen bij “sport” en wordt ook Widow genoemd. Het ligt voor de hand dat daar het moordwapen was gestald. In dat verband is het veelzeggend dat de telefoon van [medeverdachte 7] rond het tijdstip van de liquidatie niet bereikbaar was en enkele uren na de liquidatie weer verbinding met het netwerk maakte in de buurt van de [adres] , waar ook een vriendin van [verdachte] met de bijnaam Widow woonde.
Uit het voorgaande volgt ook dat bij [medeverdachte 7] sprake is geweest van voorbedachte raad om [slachtoffer 11] van het leven te beroven. Er was sprake van kalm beraad en er zijn vele momenten geweest waarop van het plan kon worden afgezien.
6.3.2.7.
De rol van [medeverdachte 2]
Uit het dossier blijkt niet dat er wat betreft de uitvoering van de liquidatie van [slachtoffer 11] sprake is van een zodanig nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte 2] en de feitelijke uitvoerders van de liquidatie, dat sprake is van medeplegen. Anders dan het openbaar ministerie stelt, kan in dit verband uit de verklaringen van [medeverdachte 17] en [medeverdachte 11] , de tijdlijn die volgt uit historische verkeersgegevens, camerabeelden van de [adres] in Amsterdam, onderzoek naar trambewegingen en de camerabeelden van café [café] niet met voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld dat het [medeverdachte 2] was die die avond samen met [slachtoffer 11] op stap is geweest en aanwezig was toen [slachtoffer 11] werd doodgeschoten. Het hof zal [medeverdachte 2] daarom vrijspreken van het primair tenlastegelegde.
Wel blijkt uit de bewijsmiddelen dat [medeverdachte 2] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van uitlokking van het medeplegen van de moord op [slachtoffer 11] . Zoals hiervoor overwogen, kwam de opdracht voor de liquidatie van [slachtoffer 11] uit de organisatie van de opdrachtgever, waarvan [medeverdachte 2] , zoals blijkt uit de bewijsmiddelen, deel uitmaakte. Dat [medeverdachte 2] bij het verstrekken van de opdracht een rol speelde, blijkt allereerst uit het feit dat voorafgaand aan de uitvoering van de liquidatie van [slachtoffer 11] de PGP-accountnaam van [medeverdachte 2] , ‘The wizzard’, in de aan [verdachte] verstrekte PGP is toegevoegd. Verder is van belang het gesprek tussen [medeverdachte 2] en [verdachte] over de liquidatie van [naam 13] en het voorbereiden van de liquidatie van [naam 20] waarin [medeverdachte 2] te kennen geeft dat deze gang van zaken aanleiding heeft gegeven tot de “doodstraf voor driver”, waarvan het hof heeft vastgesteld dat dit [slachtoffer 11] is. Aan [medeverdachte 2] werd verantwoording afgelegd over het in brand steken van de vluchtauto die is gebruikt bij de liquidatie van [slachtoffer 11] . Tot slot blijkt uit de bewijsmiddelen dat [medeverdachte 2] geld in het vooruitzicht heeft gesteld voor de liquidatie door “hem” “70” te bieden voor “hem” en “me neefje” en dat hij ook een rol heeft gespeeld bij het verstrekken van het geld aan [verdachte] . Uit al deze feiten en omstandigheden blijkt van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte 2] en de opdrachtgever, waarbij de bijdrage van [medeverdachte 2] van voldoende gewicht is geweest om de kwalificatie medeplegen (van uitlokking) te rechtvaardigen.
Uit het voorgaande volgt dat er bij [medeverdachte 2] als medepleger van het uitlokken van het medeplegen van moord ook sprake is geweest van het opzet op de voorbedachte raad om [slachtoffer 11] van het leven te beroven.
6.3.2.8.
De rol van [medeverdachte 11]
Vastgesteld kan worden dat [medeverdachte 11] in de avond van 31 januari 2017 aanwezig was rondom de plaats delict en op het moment dat [slachtoffer 11] het pleintje opliep waar hij direct daarna is geliquideerd. Ook in de dagen voorafgaand aan de liquidatie was hij – zoals ook blijkt uit zijn eigen verklaring – op zoek geweest naar [slachtoffer 11] en had hij samen met [medeverdachte 17] met [slachtoffer 11] meerdere avonden ‘gelounged’ in café [café] . Er kan ook worden vastgesteld dat hij in die dagen voorafgaand aan de liquidatie veel in de nabijheid was van [medeverdachte 17] , die als medepleger van de liquidatie kan worden aangemerkt. Ten slotte kan worden vastgesteld dat [medeverdachte 11] net als [medeverdachte 17] een motief had om mee te werken aan de liquidatie van [slachtoffer 11] . Ook bij hem speelde er een dreiging in verband met de fouten die door hem, [medeverdachte 17] en [slachtoffer 11] waren gemaakt bij de vergismoord.
Anders dan bij [medeverdachte 17] kan bij [medeverdachte 11] echter niet worden vastgesteld dat hij op enig moment rechtstreeks contact heeft gehad met [verdachte] , degene die de uitvoerders van de liquidatie heeft aangestuurd. Ook blijkt uit de vele chatgesprekken en PGP-gesprekken die in het dossier zijn opgenomen niet van betrokkenheid van [medeverdachte 11] . Zoals de verdediging naar voren heeft gebracht, wordt in die berichten niet gesproken over [medeverdachte 11] en zijn er ook geen andere aanwijzingen te vinden in de berichtgeving na de liquidatie dat hij daarbij betrokken is geweest. Er kan ook niet worden vastgesteld dat [medeverdachte 11] op de hoogte was van de samenwerking tussen [medeverdachte 17] en [verdachte] . [medeverdachte 11] was de dagen voor de liquidatie weliswaar veel in de nabijheid van [medeverdachte 17] , maar uit niets blijkt dat er die dagen tussen hen is gesproken over een op handen zijnde liquidatie van [slachtoffer 11] . [medeverdachte 11] en [medeverdachte 17] hebben met [slachtoffer 11] gesproken over de ontmoeting die zou plaatsvinden op 31 januari 2017, maar uiteraard is [slachtoffer 11] niet op de hoogte gesteld van wat er echt zou gebeuren. Uit deze gesprekken heeft [medeverdachte 11] geen plannen voor de moord op [slachtoffer 11] kunnen afleiden. Er zijn ook geen chats waaruit de conclusie kan worden getrokken dat [medeverdachte 11] daarvan wetenschap had. Ander bewijs voor wetenschap bij [medeverdachte 11] dat de liquidatie zou gaan plaatsvinden, ontbreekt eveneens. Ten slotte wordt in de verklaringen van [kroongetuige] ook geen enkele rol aan [medeverdachte 11] toegedicht.
Uit een tapgesprek van getuige [getuige 12] zou kunnen worden afgeleid dat [medeverdachte 11] bij de voorbereidingen om het beoogde doelwit van de vergismoord ( [naam 20] ) alsnog te liquideren tegen [slachtoffer 11] heeft gezegd dat niemand hem nog zou kunnen helpen als hij weg zou gaan. Als [medeverdachte 11] deze woorden heeft gebruikt, dan kan daaruit echter nog niet de conclusie worden getrokken dat [medeverdachte 11] betrokkenheid heeft gehad bij de liquidatie van [slachtoffer 11] . De door [medeverdachte 11] geuite bewoordingen kunnen ook worden opgevat als een waarschuwing aan [slachtoffer 11] dat de opdrachtgevers van de vergismoord wellicht wraak gaan nemen als hij niet meewerkt aan de liquidatie van het beoogde doelwit.
Ook het maken van een afspraak met [slachtoffer 11] om op de dag van de liquidatie naar Amsterdam te komen, is niet aan te merken als belastend bewijs voor betrokkenheid van [medeverdachte 11] . Uit het maken van de afspraak kan niet worden afgeleid dat [medeverdachte 11] wist wat er die avond zou gaan gebeuren. Datzelfde geldt voor de omstandigheid dat [medeverdachte 11] vanuit een belhuis deze afspraak heeft gemaakt.
Een contra-indicatie voor betrokkenheid van [medeverdachte 11] is de chat waarin [verdachte] en [medeverdachte 2] het hebben over het politieverhoor van [medeverdachte 17] na de liquidatie. Daarin wordt gesproken over: “Zet hem op scherp. Want ze gaan willen doorzagen”. Zoals de verdediging naar voren heeft gebracht, is het opmerkelijk dat er in enkelvoud wordt gesproken als [medeverdachte 11] eveneens betrokken was in het complot. Dit klemt te meer omdat [medeverdachte 11] in die tijd ook een verklaring bij de politie heeft afgelegd.
Een aanwijzing voor betrokkenheid van [medeverdachte 11] zou gelegen kunnen zijn in een opmerking van [medeverdachte 2] in een PGP-gesprek: “Ik bood hem 70 voor hem en me neefje”. Daaruit leidt het hof af dat [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 17] € 70.000,- heeft geboden om te verdelen tussen [medeverdachte 17] en het neefje van [medeverdachte 2] . Ook als ervan uit wordt gegaan dat met “me neefje” [medeverdachte 11] wordt bedoeld, wil dat nog niet zeggen dat [medeverdachte 11] op de hoogte was.
Niet bewezen kan worden dat [medeverdachte 11] in nauwe en bewuste samenwerking met anderen een wezenlijke bijdrage aan de liquidatie heeft geleverd. Van medeplegen van de liquidatie, zoals primair aan hem ten laste gelegd, is daarom geen sprake.
Voor een bewezenverklaring van medeplichtigheid aan de liquidatie moet kunnen worden bewezen dat het opzet van [medeverdachte 11] was gericht op het behulpzaam zijn bij dit misdrijf. Zoals hiervoor vastgesteld, ontbreekt het bewijs voor wetenschap bij [medeverdachte 11] dat de liquidatie zou gaan plaatsvinden. Van het vereiste opzet voor medeplichtigheid, zoals subsidiair aan [medeverdachte 11] ten laste gelegd, is alleen al om die reden geen sprake.
Ten slotte is niet gebleken dat [medeverdachte 11] opzettelijk een PGP-telefoon voorhanden heeft gehad die gezien de bewijsvoering bestemd was tot het plegen van de liquidatie. Op basis van het dossier kan er geen PGP-telefoon aan [medeverdachte 11] worden gelinkt. Dat betekent dat [medeverdachte 11] ook van het meer subsidiair aan hem ten laste gelegde wordt vrijgesproken.
6.3.2.9.
De rol van [medeverdachte 18]
Het hof sluit zich grotendeels aan bij de overwegingen die de rechtbank heeft gewijd aan de rol van [medeverdachte 18] . Uit de feitelijke gang van zaken blijkt dat [medeverdachte 18] [verdachte] heeft benaderd met het verzoek om te bemiddelen voor zijn zoon en dat hij vervolgens ook een min of meer actieve rol heeft gespeeld bij deze bemiddelingspoging. [medeverdachte 18] heeft [verdachte] in contact gebracht met zijn zoon en hij heeft [verdachte] op de hoogte gehouden van de resultaten van de zoektocht naar [slachtoffer 11] . Verder dringt hij bij [verdachte] aan om met “die jongen” te gaan praten en schrijft hij dat “dat ding” vandaag geregeld moet worden omdat die mannen druk zetten en dat het morgen gevolgen heeft voor die mannen.
Uit de gang van zaken blijkt echter niet dat [medeverdachte 18] daarbij op de hoogte was van het plan om [slachtoffer 11] te vermoorden. Het dossier bevat eerder aanwijzingen voor het tegendeel. Zo vraagt [verdachte] in een PGP-chatbericht van 1 februari 2017 aan [medeverdachte 17] of “moeders” veilig is, waarop [medeverdachte 17] antwoordt: “Hij is wel een beetje bang. Ik zei tegen hem dat ik daar was en toen schrok hij even”. Een stukje verderop schrijft [verdachte] aan [medeverdachte 17] : “Pa je gaat veel horen” en vraagt dan: “Vader weet het al toch”. Daarop antwoordt [medeverdachte 17] : “Ja ik heb het hem verteld”. [verdachte] reageert vervolgens met: “Ok. Hij vindt het zielig hè. Hij maakte zich al zorgen”. Met name dit laatste bericht is eerder een aanwijzing dat [medeverdachte 18] niet op de hoogte was van het plan om [slachtoffer 11] te liquideren.
Het openbaar ministerie stelt zich op het standpunt dat [medeverdachte 18] willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer 11] zou worden vermoord. Hij wist dat [medeverdachte 17] een groot (levensbedreigend) probleem had en hij heeft vervolgens [verdachte] ingeschakeld om [medeverdachte 17] te helpen bij het oplossen van zijn probleem. [medeverdachte 18] was bekend met “de gevolgen voor die mannen” en wist dat [verdachte] interesse had in liquidaties. Hij wist ook dat [medeverdachte 17] en [medeverdachte 11] op zoek waren naar [slachtoffer 11] en hem bij zijn vader in Rotterdam hadden gevonden. Hij wist verder wat [verdachte] bedoelde met “2 bike” en hij wist dat [medeverdachte 17] een PGP-telefoon aan [verdachte] had gegeven en dat zij dus versleuteld met elkaar konden communiceren. Dat [medeverdachte 18] betrokken was bij de moord op [slachtoffer 11] , blijkt volgens het openbaar ministerie tot slot uit het feit dat hij betrokken/aanwezig is geweest bij de betaling door [medeverdachte 2] via [verdachte] aan [medeverdachte 17] en aan “de head”.
De feiten en omstandigheden dat [medeverdachte 18] wist dat [verdachte] bereid en in staat was tot het plegen van liquidaties, dat hij op zoek was naar [slachtoffer 11] en dat [medeverdachte 17] en [verdachte] versleuteld met elkaar konden communiceren, dwingen ook in onderling verband bezien nog niet tot de conclusie dat [medeverdachte 18] willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer 11] zou worden geliquideerd. Deze feiten en omstandigheden passen ook bij het uitvoeren van een bemiddelingspoging waarbij het leven van [medeverdachte 17] en [slachtoffer 11] juist gespaard zou kunnen blijven, bijvoorbeeld door het alsnog succesvol uitvoeren van een liquidatie van iemand anders. Dat [medeverdachte 18] zich daarbij zorgen maakte over het lot van [slachtoffer 11] , betekent ook niet dat hij met voldoende zekerheid wist of had moeten weten dat [slachtoffer 11] zou worden geliquideerd als onderdeel van de oplossing. Het leven van [slachtoffer 11] was al, net als het leven van zijn zoon [medeverdachte 17] , in gevaar.
Dat [medeverdachte 17] bij de betaling door [verdachte] voor zijn deel “een mazzel vraagt voor zijn pa” duidt evenmin op wetenschap vooraf bij [medeverdachte 18] over het lot van [slachtoffer 11] . Tot slot overweegt het hof dat [verdachte] en [medeverdachte 18] ook over andere activiteiten met elkaar communiceerden via WhatsApp. Dat “2 bike” betrekking had op de uitvoering van de liquidatie van [slachtoffer 11] en dat [medeverdachte 18] dat wist, is dan ook niet vast te stellen.
Uit het bovenstaande volgt dat niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat [medeverdachte 18] met zijn handelen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer 11] . Dit betekent dat zowel het primair tenlastegelegde (medeplegen van moord) als het subsidiair tenlastegelegde (uitlokking van moord), het meer subsidiair tenlastegelegde (medeplichtigheid aan moord) en het meest subsidiair tenlastegelegde (plegen van voorbereidingshandelingen) niet kan worden bewezen. Het hof zal [medeverdachte 18] vrijspreken van het tenlastegelegde.
6.3.2.10.
De rol van [medeverdachte 5]
[kroongetuige] heeft verklaard dat [verdachte] hem heeft verteld dat [medeverdachte 5] als chauffeur bij een liquidatie zou zijn opgetreden. [kroongetuige] heeft over het optreden als bestuurder door [medeverdachte 5] verder geen informatie gegeven. [kroongetuige] weet ook niet om welke liquidatie het gaat.
In de nacht van 30 op 31 januari 2017 heeft [verdachte] een ontmoeting met onder meer [medeverdachte 7] in De Meern. [verdachte] vraagt aan [naam 35] of [bijnaam medeverdachte 5] een auto heeft. Als [naam 35] hem antwoordt dat [bijnaam medeverdachte 5] geen auto heeft, zegt [verdachte] tegen [naam 35] dat hij het dan zelf moet “wegleggen”. Dat [medeverdachte 5] bij de ontmoeting in De Meern aanwezig is geweest, blijkt niet uit het dossier.
Op de avond van de moord geeft [verdachte] omstreeks 19.30 uur de opdracht aan [naam 38] en [medeverdachte 7] om [medeverdachte 5] op te halen omdat ze “laat zijn”. Als [naam 38] vraagt of ze naar “L” of “Spiekerie” moeten, antwoordt [verdachte] : “Nee. [bijnaam medeverdachte 7] weet. Ze moeten iets daar ophalen. Bij sport. Daarna widow. En dan kom ik naar sport”. Even later appt [verdachte] dat hij heeft gehoord dat “jullie niemand kunnen bereiken”. Of dit te maken heeft met [medeverdachte 5] is niet duidelijk, maar in het dossier is geen bevestiging te vinden voor het door het openbaar ministerie gestelde feit dat [medeverdachte 5] die avond met anderen op pad is geweest in verband met de liquidatie van [slachtoffer 11] . Mogelijk is [medeverdachte 5] betrokken geweest bij het in brand steken van de bij de liquidatie gebruikte vluchtauto op 4 februari 2017.
Al met al is het hof niet ervan overtuigd dat [medeverdachte 5] op 31 januari 2017 betrokken is geweest bij de liquidatie van [slachtoffer 11] . De informatie van [kroongetuige] is daarvoor te vaag en in het dossier vindt het hof onvoldoende steun voor [medeverdachte 5] mogelijke betrokkenheid bij de liquidatie.
6.3.2.11.
De rol van [medeverdachte 12]
Het hof zal – net als de rechtbank – [medeverdachte 12] vrijspreken van de feiten die hem ten laste zijn gelegd in het deelonderzoek Charon.
De rechtbank heeft geruime tijd ernstige bezwaren aangenomen voor betrokkenheid van [medeverdachte 12] bij de moord op [slachtoffer 11] . De ernstige bezwaren bestonden uit de zeer sterke aanwijzingen voor betrokkenheid van [medeverdachte 12] bij het in brand steken van de vluchtauto, terwijl hij daar geen verklaring over wilde afleggen, samen met het feit dat zijn telefoon ten tijde van het plegen van de liquidatie geen contact heeft gemaakt met het netwerk en dus mogelijk uitstond.
Tijdens de inhoudelijke behandeling bij de rechtbank heeft [medeverdachte 12] voor het eerst verklaard dat hij de vluchtauto inderdaad op 4 februari 2017 in brand heeft gestoken. Samengevat komt zijn verklaring erop neer dat hij de auto in opdracht van [verdachte] in brand heeft gestoken. Hij wist niet waarom dat moest gebeuren, maar hij vermoedde dat het iets met verzekeringsfraude te maken had. Daarnaast heeft de verdediging aan de hand van telecomgegevens aangetoond dat de telefoon van [medeverdachte 12] in vergelijkbare tijdvakken voorafgaand aan de dag van de liquidatie en daarna, ook geen contact heeft gemaakt met het netwerk, zodat die omstandigheid niet dermate onderscheidend is dat het significant kan bijdragen aan de verdenking.
Mede gelet op de ondergeschikte positie die [medeverdachte 12] ten tijde van de liquidatie van [slachtoffer 11] nog had binnen Caloh Wagoh, is de verklaring van [medeverdachte 12] op zichzelf bezien niet onaannemelijk te noemen. Uit het dossier blijken geen feiten en omstandigheden die deze verklaring kunnen ontkrachten of waaruit zou kunnen worden afgeleid dat de rol van [medeverdachte 12] in het deelonderzoek Charon groter is geweest dan het in brand steken van de vluchtauto enkele dagen na de liquidatie.
Uit het voorgaande volgt dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is op basis waarvan geoordeeld kan worden dat [medeverdachte 12] vooraf of tijdens de moord op [slachtoffer 11] op enige wijze daarbij betrokken is geweest. Het in brand steken van de auto is als zodanig niet apart ten laste gelegd.
6.3.3.
BARBERA
Het hof leidt uit de inhoud van de bewijsmiddelen de volgende gang van zaken af.
Anders dan de rechtbank laat het hof bij dit deelonderzoek de verklaringen van [kroongetuige] niet volledig buiten beschouwing. Het hof zal echter uitsluitend die onderdelen uit de verklaringen van [kroongetuige] voor het bewijs gebruiken die in voldoende mate worden ondersteund door andere bewijsmiddelen.
[kroongetuige] is niet zelf betrokken geweest bij dit misdrijf en heeft zijn wetenschap daarvan alleen van horen zeggen. Ook blijkt [kroongetuige] niet van alles volledig en juist op de hoogte te zijn. Zo geeft hij in zijn verklaringen aan dat het beoogde doelwit “ [bijnaam] ” was, met wie het latere slachtoffer [slachtoffer 4] (onderzoek Lis) wordt bedoeld, terwijl het in deze zaak (zoals hierna wordt besproken) gaat om [slachtoffer 10] als het beoogde slachtoffer. Dat [kroongetuige] zich op sommige onderdelen vergist of dingen door elkaar haalt, doet echter zonder meer niet af aan de betrouwbaarheid van zijn verklaringen op andere onderdelen.
6.3.3.1.
Het uitlokken van een liquidatie
Op 5 maart 2017 vindt er een PGP-chatgesprek plaats tussen ‘C murder’, veredeld als [verdachte] , en het account ‘B.I.G’, veredeld als [medeverdachte 4] . [medeverdachte 4] vraagt aan [verdachte] of “ze die man in Roermond willen doen”. [verdachte] antwoordt hierop bevestigend. [medeverdachte 4] geeft [verdachte] te kennen dat hij het gaat opzetten. [verdachte] laat aan [medeverdachte 4] weten dat ze klaarstaan. Het hof stelt op basis van dit chatgesprek vast dat ‘C murder’ en ‘B.I.G’ bezig zijn geweest met een voorgenomen liquidatie, waarvan het beoogde slachtoffer “die man in Roermond” was. Het hof gaat er, zoals hierna nog wordt overwogen, van uit dat het hierbij gaat om [slachtoffer 10] . De liquidatie heeft niet plaatsgevonden.
Op 9 maart 2017 vanaf 21.42 uur neemt ‘The wizzard’, veredeld als [medeverdachte 2] , deel aan het PGPchatgesprek, op het moment dat duidelijk is dat de voorgenomen liquidatie van [slachtoffer 10] is mislukt. Het hof leidt uit de inhoud van deze en daarna gevoerde chats af dat [medeverdachte 2] samen met [medeverdachte 4] de opdracht heeft gegeven tot de liquidatie van [slachtoffer 10] .
Allereerst blijkt uit het chatgesprek dat op 9 maart 2017 vanaf 21.42 uur wordt gevoerd dat [medeverdachte 2] op de hoogte is van de voorgenomen liquidatie van [slachtoffer 10] . [medeverdachte 2] zegt tegen [verdachte] dat het niet mis mag gaan. [verdachte] antwoordt hierop dat [medeverdachte 2] “Big” het moet laten uitleggen. [verdachte] stuurt vervolgens naar [medeverdachte 4] dat hij het “Wizz” moet uitleggen. [verdachte] laat nog wel aan [medeverdachte 2] weten dat hij vindt dat de “tata” het niet goed heeft gedaan en hij vraagt zich af hoe dat kan terwijl “jullie” hem betalen. [verdachte] geeft vervolgens aan naar de “heads” te gaan om ze te bedaren.
Een paar uur na de mislukte liquidatie vraagt [verdachte] aan [medeverdachte 4] wat hij de “heads” kan zeggen. [medeverdachte 4] antwoordt hierop dat er morgen wat “pap” [
het hof begrijpt: geld] wordt gestuurd voor de moeite en dat [verdachte] dat dan kan delen. [verdachte] vindt dit goed. In de nacht van 10 op 11 maart 2017 vraagt [verdachte] aan [medeverdachte 2] wat het adres is. [medeverdachte 2] antwoordt hierop: “ [adres] ”. [verdachte] zegt tegen [medeverdachte 2] dat hij iemand stuurt en geeft dat adres vervolgens via WhatsApp aan [naam 35] door. [medeverdachte 2] vraagt aan [verdachte] of het klopt dat “Big” “35” heeft afgesproken. [verdachte] antwoordt hierop: “Ja ik zei voor jullie 2 1500. Geef ik heads de rest”. [verdachte] laat aan [medeverdachte 2] weten dat de persoon die hij heeft gestuurd er staat. [medeverdachte 2] antwoordt om 00.25 uur dat hij het al heeft gegeven. [naam 35] is die nacht om 00.05 uur door de politie op de [adres] in Amsterdam gecontroleerd.
In hetzelfde gesprek vraagt [verdachte] aan [medeverdachte 2] of [medeverdachte 2] het redelijk vindt. [medeverdachte 2] antwoordt dat dit de eerste keer is en “die man heeft nog niet van je gehoord maar zodra er progres volgt zal je zien heb het je al eens verteld geef me 2 snel en je zal geen geld problemen hebben broer!”. Vervolgens antwoordt [verdachte] : “Dank voor het gebaar mijn broer. We staan aan je zij. Sorry dat we je niet konden geven wat je hoorde te krijgen, maar ik hoop dat er nog een kans volgt om deze voor u naar Satan te sturen.. gr mijn broer”.
Uit een chatbericht tussen [verdachte] en [medeverdachte 2] van 18 februari 2017 blijkt dat er voor een geslaagde liquidatie € 70.000,- aan [verdachte] wordt betaald door de organisatie waar [medeverdachte 2] deel van uitmaakte. Uit het feit dat [verdachte] in het deelonderzoek Barbera geld krijgt voor de moeite, leidt het hof af dat [verdachte] ook voor de moord op het beoogde slachtoffer een geldbedrag in het vooruitzicht is gesteld.
Het hof leidt uit bovengenoemde feiten en omstandigheden af dat [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] gezamenlijk [verdachte] hebben geprobeerd te bewegen tot het liquideren van het beoogde slachtoffer door [verdachte] een geldbedrag in het vooruitzicht te stellen. Uit wat het hof hierna overweegt over de uitvoering van de liquidatie, blijkt dat in het kader van de uitlokking ook aan [verdachte] is verteld waar het slachtoffer op het moment van de voorgenomen liquidatie zou zijn, dat het over een Marokkaanse man uit Roermond gaat die [slachtoffer 10] heet, dat hij lang en kaal is en dat hij in een Mazda rijdt.
6.3.3.2.
Het beoogde slachtoffer
In de politiesystemen gaven de zoektermen ‘ [slachtoffer 10] ’, ‘Roermond’ en ‘Mazda’ een hit op [slachtoffer 10] . [slachtoffer 10] heeft van 24 januari 2017 tot en met 26 november 2018 een Mazda op naam gehad. In 2017 was hij kaal en hij is 1.80 m lang. [slachtoffer 10] heeft zowel de Nederlandse als de Marokkaanse nationaliteit en wordt in verband gebracht met de handel in harddrugs. Het hof leidt uit deze feiten en omstandigheden af dat [slachtoffer 10] het doelwit van de beoogde liquidatie op 9 maart 2017 was. Dat [slachtoffer 10] niet heeft verklaard of hij op 9 maart 2017 in Spijkenisse is geweest, doet daaraan niet af.
6.3.3.3.
De plaats van de voorgenomen moord
Op 4 maart 2017 heeft [verdachte] aan [naam 31] gevraagd wat het adres is van café [café] en of dit café nog open is voor publiek. Café [café] was gelegen aan de [adres] in Spijkenisse. In dit café werden tot januari 2017 de clubbijeenkomsten van de afdeling Spijkenisse van Caloh Wagoh gehouden.
In de avond van 9 maart 2017 heeft [verdachte] contact met [naam 24] . Om 19.33 uur laat [naam 24] aan [verdachte] weten dat hij thuis is op de [adres] in Spijkenisse en dat dat vlakbij het café is. [naam 24] vraagt aan [verdachte] wat ze rijden en of hij thuis of bij het café moet wachten. [verdachte] antwoordt hierop dat [naam 24] ze vanzelf ziet en dat hij thuis op ze moet wachten. Om 20.42 uur vraagt [naam 24] aan [verdachte] of hij al wat weet. [verdachte] antwoordt hierop om 20.45 uur dat [naam 24] moet wachten. Daarna zijn er tussen [verdachte] en [naam 24] nog (al dan niet gemiste) telefoonoproepen waarvan de inhoud niet bekend is geworden.
Uit de hierna te bespreken chatberichten tussen [verdachte] en [medeverdachte 4] blijkt dat het beoogde doelwit bij een café zou komen. Het hof leidt uit deze feiten en omstandigheden af dat het de bedoeling was dat [slachtoffer 10] op de avond van 9 maart 2017 in of in de buurt van café [café] in Spijkenisse zou worden geliquideerd.
6.3.3.4.
De voorbereidingshandelingen voor de (mislukte) liquidatie
6.3.3.4.1.
Gebruik PGP-telefoon door [verdachte]
Op 9 maart 2017 vanaf 20.28 uur hebben [verdachte] en [medeverdachte 4] contact via de PGP. Uit de chatberichten valt op te maken dat er iets staat te gebeuren. [medeverdachte 4] stuurt een bericht door van ‘ENEMY FOR ALL MOTHERFUCKER’: “Sir, het kan zijn dat hij daar eerder is om te kijken weet maar nooit”. Om 20.41 uur stuurt [medeverdachte 4] aan [verdachte] dat “hij er is”. Om 20.43 uur laat PGP-account ‘Bruto’ via PGPaccount ‘ [accountnaam] ’ via ‘ENEMY FOR ALL MOTHERFUCKER’ en vervolgens [medeverdachte 4] aan [verdachte] weten dat hij om negen uur exact naar binnen loopt. ‘ENEMY FOR ALL MOTHERFUCKER’ zegt daarover: “Dus hy staat daar gewoon sir 9uur gaat ie na binnen dus als ze zyn auto zien hem erin doen direct” en “Dus laat heads goed kyken hy moet daar zyn nu in auto sir 9uur gaat ie na binnen”. [medeverdachte 4] zegt tegen [verdachte] dat ze ready moeten staan. Het hof leidt uit de inhoud van deze berichten en het gebruik van het woord ‘heads’ af dat PGP-account ‘Bruto’ het doelwit is dat om 21.00 uur ergens zou komen en dat deze persoon vervolgens moest worden geliquideerd.
Uit het vervolg van het chatgesprek blijkt dat [verdachte] in de minuten daarna meer dan één keer aangeeft dat ze nog niets zien en dat hij ook bij herhaling vraagt of ‘ze’ binnen zijn. [medeverdachte 4] benadrukt daarop dat ‘Bruto’ heeft aangegeven dat hij om exact 21.00 uur naar binnen loopt, dat hij dus nog niet binnen is en dat hij in de omgeving moet staan. [verdachte] noemt dat er ‘popo’ [
het hof begrijpt: politie] in de buurt is en dat ‘ze’ er niet meer lang kunnen staan. [medeverdachte 4] antwoordt daarop dat ze zich dan moeten focussen en dat ze niet weg kunnen gaan. Om 21.06 uur stuurt ‘Bruto’ via ‘ [accountnaam] ’ via ‘ENEMY FOR ALL MOTHERFUCKER’ en vervolgens [medeverdachte 4] dat de “tent gesloten is”. [medeverdachte 4] stuurt ook nog het volgende bericht van ‘ENEMY FOR ALL MOTHERFUCKER’ door: “Hé deze kanker heads zitten te kanker deze man gaat zo weg en weer niks hy is daar al 25min”. Om 21.09 uur stuurt [medeverdachte 4] naar [verdachte] : “S die café gesloten”.
Om 21.08 uur krijgt [verdachte] van [medeverdachte 4] de opdracht om te kijken waar die ‘wagi’ [
het hof begrijpt: auto] staat. Dit moet een Mazda zijn. Volgens [medeverdachte 4] moeten ‘ze’ rijden om de Mazda te zoeken, “want man gaat max 10 min weg”. Om 21.21 uur stuurt ‘Bruto’ via ‘ [accountnaam] ’, ‘ENEMY FOR ALL MOTHERFUCKER’ en [medeverdachte 4] naar [verdachte] : “Ik ben weg hier”. Uit dit laatste bericht en het vervolg van het chatgesprek leidt het hof af dat het kennelijk niet gelukt is om de persoon te liquideren. Ook daarna heeft [verdachte] nog contact met [medeverdachte 4] om te bespreken waarom het niet is gelukt. Op de onder [verdachte] aangetroffen opnamen van PGP-gesprekken is te zien dat vanaf 21.42 uur ook [medeverdachte 2] met [verdachte] chat.
Het hof leidt uit het bovenstaande af dat [verdachte] een PGP-telefoon in zijn bezit heeft gehad, die bedoeld was om te worden gebruikt bij de uitvoering van de moord op [slachtoffer 10] , te weten voor het doorgeven van het moment waarop het beoogde slachtoffer ter plaatse zou zijn en het onderhouden van contact over de uitvoering.
6.3.3.4.2.
Beoogde uitvoerders van de moord en gebruik bestelbus
Uit de telecomgegevens van 9 maart 2017 blijkt dat [verdachte] ten tijde van het ter plaatse komen van het doelwit en het hierover chatten met [medeverdachte 4] voornamelijk telefonisch contact had of probeerde te hebben met [medeverdachte 7] . Dit is het geval om 20.42 uur, 20.43 uur, 20.49 uur,
20.52
uur, 21.01 uur, 21.10 uur, 21.14 uur en 21.17 uur. Om 21.18 uur straalde een toestel van [medeverdachte 7] aan op de mast [adres] in Spijkenisse.
In het chatgesprek van 9 maart 2017 stuurt [medeverdachte 4] om 21.08 uur: “Stuur is foto van ingang van cafe”. [verdachte] antwoordt met “Ze zitten ervoor in bus”. Op 17 maart 2017, acht dagen na het moment van deze mislukte liquidatie, worden [medeverdachte 3] , [medeverdachte 7] en [medeverdachte 12] aangehouden. [medeverdachte 12] heeft dan een sleutel van een Volkswagen Caddy, een bestelbus, bij zich. Deze auto is in de nacht van 7 op 8 maart 2017, twee dagen vóór de mislukte liquidatie van [slachtoffer 10] , in Zoetermeer gestolen. In het geïntegreerde navigatiesysteem van deze Volkswagen Caddy stond het adres [adres] in Spijkenisse als de laatst ingevoerde bestemming. De eigenaar heeft verklaard dat hij zich niet kan herinneren dat hij dit adres heeft ingevoerd. De andere in het navigatiesysteem aangetroffen bestemmingen heeft hij (wel) ingevoerd.
In de nacht van 8 op 9 maart 2017 hebben [medeverdachte 7] en [medeverdachte 12] whatsappcontact met elkaar. Het gaat erover of [medeverdachte 7] een sleutel aan [medeverdachte 12] heeft gegeven. [medeverdachte 12] geeft aan de sleutel te hebben. [medeverdachte 7] noemt nog dat als [medeverdachte 12] ernaar wordt gevraagd, hij moet zeggen dat [medeverdachte 7] de sleutel heeft. Over de inhoud van deze berichten hebben [medeverdachte 7] en [medeverdachte 12] geen aannemelijke verklaring afgelegd. Gelet op alle overige feiten en omstandigheden in dit dossier, in onderlinge samenhang bezien, gaat het hof er daarom van uit dat het hier gaat om de sleutel van de Volkswagen Caddy.
Uit de telecomgegevens van 9 maart 2017 blijkt dat [medeverdachte 7] en [medeverdachte 12] in de ochtend met elkaar hebben afgesproken. [medeverdachte 12] appt om 10.09 uur naar [medeverdachte 7] dat hij nu de deur uit is. Om 10.38 uur laat [medeverdachte 7] aan [medeverdachte 12] weten dat [medeverdachte 12] “gewoon voor kan parkeren” en dat hij dan naar [medeverdachte 7] toe moet komen. Om 18.35 uur straalt een toestel van [medeverdachte 12] aan op de mast [adres] in Spijkenisse. Zoals al gezegd, straalt een telefoon van [medeverdachte 7] kort na het moment van de beoogde liquidatie ook op deze mast aan. Op 10 maart 2017 om 01.27 uur straalde een telefoon van [medeverdachte 12] aan op de mast [adres] in Almere. Deze mast bevindt zich in de nabije omgeving van de woning van [verdachte] aan de [adres] in Almere. Nu niet aannemelijk is geworden dat [medeverdachte 7] en [medeverdachte 12] een ander adres hebben bezocht, gaat het hof ervan uit dat zij toen in Almere een ontmoeting met [verdachte] hebben gehad.
Uit de telecomgegevens die zich in het dossier bevinden blijkt niet dat [medeverdachte 7] en [medeverdachte 12] zich op de avond van 9 maart 2017 op enig moment in de nabijheid van café [café] hebben bevonden. De raadslieden van [medeverdachte 7] en [medeverdachte 12] hebben gesteld dat dit tot vrijspraak zou moeten leiden. In dat verband hebben zij aangevoerd dat [medeverdachte 12] en [medeverdachte 7] ook op andere avonden in maart 2017 in Spijkenisse waren waarbij hun telefoons de zendmast aan de [adres] aanstraalden. Uit het enkele feit dat zij ook op de avond van 9 maart 2017 in Spijkenisse waren, kan dus geen betrokkenheid bij het tenlastegelegde worden afgeleid, aldus de verdediging.
Het hof acht op basis van de telecomgegevens van (het tijdstip van) de contacten tussen [medeverdachte 7] en [verdachte] , de feiten en omstandigheden met betrekking tot de Volkswagen Caddy en het gegeven dat [medeverdachte 7] en [medeverdachte 12] op 9 maart 2017 na de mislukte liquidatie samen naar [verdachte] zijn gereden, in samenhang met het feit dat zij die avond in Spijkenisse waren, wettig en overtuigend bewezen dat zij betrokken waren bij de uitvoering van het plan om [slachtoffer 10] van het leven te beroven. Dat zij op andere avonden in die periode ook in Spijkenisse waren en dat niet blijkt dat hun telefoons zich in de directe nabijheid van café [café] hebben bevonden, staat een bewezenverklaring niet in de weg. Die gegevens sluiten niet uit dat de liquidatie niet is doorgegaan omdat de beoogde schutters niet op tijd ter plaatse – bij café [café] – waren.
Het hof gaat ervan uit dat [medeverdachte 7] en [medeverdachte 12] de beoogde schutters voor de liquidatie van [slachtoffer 10] waren en dat zij de genoemde bestelbus voorhanden hebben gehad om te gebruiken bij de voorgenomen liquidatie van [slachtoffer 10] . Het hof heeft daarbij gelet op het gegeven dat [verdachte] op het moment van de beoogde liquidatie veelvuldig chatcontact had met [medeverdachte 4] en later ook met [medeverdachte 2] over de uitvoering van de liquidatie en dat [verdachte] op datzelfde moment met zijn normale telefoontoestel continu contact zocht of heeft gehad met [medeverdachte 7] .
Het hof gebruikt in dit verband ook de verklaring van [kroongetuige] voor het bewijs. [kroongetuige] heeft op verschillende momenten zowel bij de politie als op de zitting verklaard dat hij van [verdachte] heeft gehoord over een liquidatie die is voorbereid. [kroongetuige] heeft verklaard dat [medeverdachte 12] (veredeld als [medeverdachte 12] ), [bijnaam medeverdachte 7] (veredeld als [medeverdachte 7] ) en [bijnaam medeverdachte 3] (veredeld als [medeverdachte 3] ) de beoogde uitvoerders waren. De liquidatie is niet doorgegaan omdat de uitvoerders te laat waren door de schuld van [medeverdachte 12] ( [medeverdachte 12] ). Ook [medeverdachte 12] zou tegen hem hebben gezegd dat er een liquidatie mislukt was omdat ze te laat waren. Dat gesprek zou hebben plaatsgevonden in de PI. Dat een dergelijk gesprek daadwerkelijk heeft plaatsgevonden, vindt steun in de verklaring van [medeverdachte 12] . [medeverdachte 12] heeft bevestigd dat [kroongetuige] en hij elkaar in de [PI ] hebben gesproken en dat het erover ging dat [medeverdachte 12] te laat was. [medeverdachte 12] heeft dat tegenover [kroongetuige] bevestigd. Dat hij dat alleen sarcastisch zou hebben bedoeld omdat hij het gesprek wilde afkappen om ervan af te zijn, acht het hof in het licht van de overige bewijsmiddelen niet aannemelijk geworden. Dat, aldus zowel [kroongetuige] als [medeverdachte 12] , [kroongetuige] het tijdens dit gesprek over ‘een Belg’ had, maakt ook niet dat de verklaring van [kroongetuige] op dit punt niet betrouwbaar is. Vast staat dat [kroongetuige] in zijn verklaringen de zaken Barbera ( [adres] ) en Lis (liquidatie van [bijnaam] [slachtoffer 4] ) door elkaar haalt, terwijl het te laat zijn van [medeverdachte 12] uitsluitend betrekking kan hebben op de nietgelukte liquidatie in de zaak Barbera en niet op de zaak Lis.
6.3.3.5.
Verweren
Voor zover is aangevoerd dat de inhoud van de PGP-chats niet overeenkomt met de werkelijke gang van zaken, waardoor de verdachte(n) moet(en) worden vrijgesproken, wordt dit verweer weerlegd door de inhoud van de bewijsmiddelen.
Ook het verweer van [medeverdachte 12] dat hij niet wist dat sprake was een geplande liquidatie, kan niet slagen. In het licht van de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden kan het mede gelet op het ontbreken van een aannemelijke, concrete en verifieerbare andersluidende verklaring niet anders dan dat hij daarvan wel op de hoogte was.
6.3.3.6.
De rollen van [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] , [verdachte] , [medeverdachte 7] en [medeverdachte 12]
Met de rechtbank overweegt het hof dat uit het dossier blijkt dat [medeverdachte 7] en [medeverdachte 12] zich in Spijkenisse bevonden ter uitvoering van het plan om [slachtoffer 10] van het leven te beroven. Uit het dossier kan echter niet worden afgeleid dat zij al tot een strafbaar begin van uitvoering waren gekomen. Zij zullen daarom worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde medeplegen van poging tot moord.
Omdat geen sprake is van een poging tot moord, zal ook [verdachte] van het aan hem primair tenlastegelegde worden vrijgesproken, terwijl [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] zullen worden vrijgesproken van het primair en het subsidiair tenlastegelegde.
Het hof zal [verdachte] ook vrijspreken van de aan hem subsidiair ten laste gelegde poging tot uitlokking van moord, omdat zich in het dossier geen bewijsmiddelen bevinden voor de in de tenlastelegging omschreven uitlokkingshandelingen.
6.3.3.6.1.
[verdachte] , [medeverdachte 7] en [medeverdachte 12]
Het hof acht wel wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] , [medeverdachte 7] en [medeverdachte 12] zich tezamen en in vereniging schuldig hebben gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor moord, wat aan [verdachte] meer subsidiair is ten laste gelegd en aan [medeverdachte 7] en [medeverdachte 12] subsidiair is ten laste gelegd.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de (bestel)bus waarvan [medeverdachte 7] en [medeverdachte 12] die avond gebruikmaakten, bestemd was tot de uitvoering van de voorgenomen liquidatie. Daarmee is ten aanzien van die auto voldaan aan het vereiste dat het object waarop een voorbereidingshandeling betrekking heeft, moet zijn bestemd tot het begaan van het misdrijf dat is voorbereid (zie HR 7 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1198 en HR 8 september 2020, ECLI:NL:HR:1380). Gelet op de nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] , [medeverdachte 7] en [medeverdachte 12] , waarbij de bijdrage van ieder van hen van voldoende gewicht is geweest voor de kwalificatie medeplegen, kan het voorhanden hebben van deze bus ook aan [verdachte] worden toegerekend.
Uit het dossier blijkt ook dat [verdachte] die avond een PGP-telefoon voorhanden heeft gehad, waarmee hij rond het tijdstip van de geplande liquidatie met [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] communiceerde over de uitvoering daarvan. Hiermee is ook voor deze PGP-telefoon voldaan aan het hiervoor genoemde bestemmingsvereiste. Niet is gebleken dat [medeverdachte 7] en/of [medeverdachte 12] die avond een PGP-telefoon voorhanden hebben gehad, zodat zij van het voorhanden hebben daarvan worden vrijgesproken.
Dat de andere mobiele telefoons die [verdachte] , [medeverdachte 7] en/of [medeverdachte 12] die avond voorhanden hebben gehad waren bestemd tot de uitvoering van de voorgenomen liquidatie, als bedoeld in de hiervoor aangehaalde rechtspraak, is niet gebleken. Het voorhanden hebben van deze telefoons kan daarom zonder meer niet als een voorbereidingshandeling worden gekwalificeerd, zodat ook van dit onderdeel van de tenlastelegging wordt vrijgesproken.
6.3.3.6.2.
[medeverdachte 2] en [medeverdachte 4]
Wettig en overtuigend is bewezen dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] zich schuldig hebben gemaakt aan het meer subsidiair ten laste gelegde medeplegen van een poging tot uitlokking van het medeplegen van moord.
Bij [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] is net als bij [verdachte] , [medeverdachte 7] en [medeverdachte 12] sprake geweest van voorbedachte raad. Sprake was van een samenwerkingsverband tussen de criminele organisatie van [verdachte] en de criminele organisatie van de opdrachtgever, waarbij [verdachte] in opdracht van de organisatie van deze opdrachtgever liquidaties uitvoerde en waarbij [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] voor [verdachte] als contactpersoon van die organisatie optraden. Het hof verwijst in dit verband naar de bewijsmiddelen zoals besproken bij het lidmaatschap van de criminele organisatie. Het dossier bevat geen aanknopingspunten dat in afwijking van de gebruikelijke gang van zaken [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] in deze kwestie voor zichzelf zouden hebben gehandeld. Het hof wijst hiervoor op de deelname aan de chats van 9 maart 2017 door ‘ENEMY FOR ALL MOTHERFUCKER’. Zoals eerder overwogen, vond in deze fase van de samenwerking de communicatie tussen de opdrachtgever en [verdachte] nog niet rechtstreeks plaats, maar verliep zij via [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] . [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] waren dus een belangrijke schakel in het contact met de opdrachtgever. Het hof acht daarom bewezen dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] en de opdrachtgever, waarbij de bijdrage van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] elk van voldoende gewicht is geweest om van medeplegen te kunnen spreken.
6.3.3.7.
De rol van [medeverdachte 3]
Uit het dossier kan niet worden afgeleid dat er tot een strafbaar begin van uitvoering is gekomen. Dit betekent dat [medeverdachte 3] (alleen daarom al) zal worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde medeplegen van poging tot moord.
Aan [medeverdachte 3] is subsidiair ten laste gelegd dat hij ter voorbereiding van de moord op [slachtoffer 10] een telefoon, een PGP-telefoon en/of een bus bestemd tot het begaan van dat misdrijf heeft verworven, heeft vervaardigd en/of voorhanden heeft gehad. Het dossier bevat geen aanknopingspunten voor het oordeel dat [medeverdachte 3] voor de uitvoering van de moord op [slachtoffer 10] een (PGP-)telefoon heeft verworven, vervaardigd of voorhanden heeft gehad. Evenmin kan uit het dossier met een voldoende mate van zekerheid worden afgeleid dat hij op 9 maart 2017 samen met [medeverdachte 7] en [medeverdachte 12] in de bestelbus heeft gezeten, dan wel dat hij op andere wijze die bestelbus heeft verworven, vervaardigd of voorhanden heeft gehad. De verklaring van [kroongetuige] over een mogelijke rol van [medeverdachte 3] is te weinig concreet en wordt onvoldoende ondersteund door andere bewijsmiddelen om op basis daarvan tot een bewezenverklaring te komen.
[medeverdachte 3] zal daarom worden vrijgesproken van de aan hem ten laste gelegde feiten van zaaksdossier Barbera.
6.3.4.
ARFORD
Het hof leidt uit de inhoud van de bewijsmiddelen de volgende gang van zaken af.
6.3.4.1.
De aangetroffen chats
Op 16 maart 2017 vindt er vanaf ongeveer 16.41 uur een PGP-chatgesprek plaats tussen ‘C murder’, veredeld als [verdachte] , en ‘The wizzard’, veredeld als [medeverdachte 2] . [medeverdachte 2] stuurt een foto en zegt “die 2” en geeft als adres [adres] . Op een harde schijf die onder [verdachte] in beslag is genomen staan twee foto’s die op 16 maart 2017 om 19.07 uur en 19.08 uur van een mobiele telefoon zijn gemaakt. Via het genoemde adres komt de politie uit bij [slachtoffer 14] , mede omdat zijn vriendin en hun kind op dat adres woonden.
[slachtoffer 14] herkent zichzelf op een van de door [medeverdachte 2] gestuurde foto’s. Zijn vriend [slachtoffer 5] herkent zichzelf van de andere foto. [medeverdachte 2] geeft [verdachte] nog de volgende informatie: “vrouw rijdt zwarte golf 6 met zwarte velgen blondje en heeft dochtertje 2 a 3 jaar”, “niet in die straat staan want hij ziet alles als hij thuis is”, “rijdt meestal vanaf de [adres] de [adres] in na [adres] , dan verder na [adres] , komt vanaf de [adres] meestal!”, “hij woont op 3 hoog witte luxa flex daar kan hij heel stiekem door kijken zonder dat je het door hebt bro”, “hij gaat meestal via die deur rechts als je in de straat komt rijden soort brandtrapje niet bij de hoofdingang”, “hij traint ook bij die [sportschool] bij [adres] is 3 min lopen van z’n huis!”, “z’n vrouw werkt tot 3 uur” en “weet ook waar ze eten in West, tussen 5 en 7 uur”. [slachtoffer 14] herkent zichzelf in deze informatie als de persoon om wie het gaat.
Zowel [slachtoffer 14] als [slachtoffer 5] geeft aan dat er maar één persoon is die over al deze informatie beschikt. Het gaat om een persoon met wie zij tot voorheen dagelijks samen waren en die zij ‘ [bijnaam medeverdachte 2] ’ noemen. [slachtoffer 14] wijst [medeverdachte 2] op een foto aan als de persoon die hij kent als die ‘ [bijnaam medeverdachte 2] ’.
[medeverdachte 2] laat aan [verdachte] weten dat de prijs voor de twee mannen “140 allebei op snelheid 160” is. [verdachte] mag deze personen ook een “drive by geven”. Volgens [medeverdachte 2] stapt “hij uit voor zijn deur”, dan moet [verdachte] “hem pakken”. Als ze “met z’n 3tjes zijn ook”, dan “Pak je ze alle 3”. [verdachte] mag hem ook pakken “als hij naar huis loopt van gym”. [medeverdachte 2] tipt nog dat ze “in die hoofdstraat tegen over [sportschool] moeten staan, zie je iedereen erin of eruit rijden”.
Het hof stelt op basis hiervan vast dat [medeverdachte 2] via de chat een opdracht tot het liquideren van [slachtoffer 14] en [slachtoffer 5] uitzet, daarover inlichtingen aan [verdachte] verschaft en er een prijs van € 140.000,- of € 160.000,- tegenover zet.
Later in het chatgesprek laat [medeverdachte 2] aan [verdachte] weten dat het als het “vandaag niks is dan morgen op scherp” en dat “deze binnen nu en paar dagen max klaar moet zijn”. [verdachte] antwoordt dat hij het “morgen 200% doet”, “als sportschool klopt of niet klopt hebben we savonds nog”. Hij “laat ze morgen hele dag daar zijn”. Ook noemt [verdachte] dat ze in een bus kunnen om te ‘timeren’ (observeren) en heeft hij het over een Clio.
6.3.4.2.
De aanhouding van verdachten en het aantreffen van goederen
Op 17 maart 2017 omstreeks 15.45 uur werden [medeverdachte 3] , [medeverdachte 7] en [medeverdachte 12] bij de ingang van het Amstelpark aan de [adres] tegenover de [sportschool] aan de [adres] aangetroffen. Eerst enige tijd [medeverdachte 7] en [medeverdachte 12] en daarna ook [medeverdachte 3] hielden zich daar op en waren met elkaar aan het praten. Daarbij keken [medeverdachte 7] en [medeverdachte 3] geregeld in de richting van de bloemenkiosk, met in het verlengde daarvan zichtbaar de [sportschool] aan de [adres] . Op een gegeven moment liepen zij naar een parkeerplaats en reden zij weg in een gestolen Renault Clio met valse kentekenplaten. De politie heeft hen vervolgens gecontroleerd en daarna aangehouden.
Tijdens de fouillering van [medeverdachte 12] werd een sleutel aangetroffen van een gestolen Volkswagen Caddy met valse kentekenplaten, die naast de Renault Clio op de parkeerplaats stond. Een Volkswagen Caddy is een bestelauto. In deze bestelauto bevonden zich meerdere wapens: twee automatische aanvalsgeweren (waarvan één met ontbrekende onderdelen) en twee pistolen, een geluidsdemper die op een van de pistolen paste en munitie voor de aanvalsgeweren en de pistolen. Daarnaast bevonden zich in de bestelauto een bivakmuts, een jerrycan en twee flessen motorbenzine. Die omstandigheden hebben alle kenmerken van een voorgenomen liquidatie waarbij de vluchtauto in brand wordt gestoken om eventuele sporen te vernietigen en de opsporing van de daders te bemoeilijken. Op een deel van de goederen is het DNA van [medeverdachte 12] en [medeverdachte 7] aangetroffen. Ook werd er een tv in de bestelbus aangetroffen. Daarop zat een handafdruk van [medeverdachte 3] . De kroongetuige heeft verklaard dat leden van Caloh Wagoh wapens in tv’s verstopten. Ook [medeverdachte 3] heeft dat verklaard. Hij heeft in dat verband ook verklaard dat hij zelf wapens inbouwde.
Tijdens de fouillering van [medeverdachte 7] is een PGP-toestel aangetroffen. Uit de uitgelezen data van dit toestel blijkt dat er op 17 maart 2017 164 berichten zijn gewisseld met een PGPaccount van [verdachte] . Er zijn ook vlak voor de aanhouding nog berichten gewisseld met dat account.
Het hof leidt hieruit af dat [medeverdachte 3] , [medeverdachte 7] en [medeverdachte 12] op 17 maart 2017 bezig waren met de voorbereiding van de liquidatie van [slachtoffer 14] en [slachtoffer 5] en dat zij daarbij in nauw contact stonden met [verdachte] , die de opdracht tot het liquideren van deze personen eerder van [medeverdachte 2] had aangenomen. In dit verband is ook van belang dat de plek waar [medeverdachte 3] , [medeverdachte 7] en [medeverdachte 12] zijn aangetroffen precies de locatie is die [medeverdachte 2] in de chat met [verdachte] noemt als de plek waar hij moet staan. Dat maakt ook andere aangevoerde scenario’s, waaronder de overdracht van wapens na een filmopname, onaannemelijk.
6.3.4.3.
De rol van [medeverdachte 2]
Aan [medeverdachte 2] is primair het medeplegen van een poging tot moord en subsidiair het uitlokken van het medeplegen van een poging tot moord ten laste gelegd. Van een strafbare poging is pas sprake als er een begin is gemaakt met de uitvoering van het voorgenomen misdrijf. Daarvoor is vereist dat er een handeling is geweest die direct was gericht op de voltooiing van het delict. Op het moment dat [medeverdachte 3] , [medeverdachte 7] en [medeverdachte 12] werden aangehouden, was van een dergelijke handeling nog geen sprake. Dit betekent dat geen sprake is van een strafbare poging. Het hof spreekt [medeverdachte 2] daarom vrij van het primair en subsidiair tenlastegelegde.
Meer subsidiair is aan [medeverdachte 2] ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot het uitlokken van het medeplegen van moord. Het hof acht dit feit wettig en overtuigend bewezen.
Uit de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden blijkt dat [medeverdachte 2] aan [verdachte] heeft laten weten dat hij [slachtoffer 14] en [slachtoffer 5] wilde laten liquideren en dat hij geld in het vooruitzicht heeft gesteld voor deze liquidatie door [verdachte] “140 allebei op snelheid 160” te bieden. Verder heeft hij inlichtingen over [slachtoffer 14] en [slachtoffer 5] ten behoeve van de liquidatie aan [verdachte] verstrekt.
Uit de chat van 16 maart 2017 tussen [verdachte] en [medeverdachte 2] blijkt dat het opzet van [medeverdachte 2] was gericht op de dood van [slachtoffer 14] en [slachtoffer 5] . Het openbaar ministerie heeft gesteld dat uit het chatgesprek verder blijkt dat [medeverdachte 2] op de koop toenam dat [slachtoffer 13] (de dochter van [slachtoffer 14] ) en/of [slachtoffer 20] (de partner van [slachtoffer 14] ) bij de liquidatie om het leven zouden kunnen komen. Volgens de rechtbank berust deze opvatting op een onjuiste lezing van het chatbericht en zou met “Pak je ze alle 3” worden bedoeld: [slachtoffer 14] , [slachtoffer 5] en een eventuele taxichauffeur.
Het hof is van oordeel dat niet met zekerheid uit de chats valt af te leiden wie er bedoeld worden met “alle 3”. Wat er wél met zekerheid uit valt af te leiden is dat [medeverdachte 2] ‘collateral damage’ niet schuwt. Sterker nog, hij geeft aan dat er meer slachtoffers mogen vallen dan alleen de beoogde doelwitten. Omdat niet met zekerheid valt vast te stellen dat met “alle 3” [slachtoffer 14] , zijn partner en zijn dochter worden bedoeld, zal het hof net als de rechtbank [medeverdachte 2] wel vrijspreken van de ten laste gelegde poging tot uitlokking van de moord op de partner en dochter van [slachtoffer 14] .
Uit het dossier blijkt verder dat er sprake was van een samenwerkingsverband tussen de criminele organisatie van [verdachte] en de criminele organisatie van de opdrachtgever, waarbij [verdachte] in opdracht van die opdrachtgever liquidaties uitvoerde. In dit verband wordt verwezen naar de bewijsmiddelen zoals besproken in de overwegingen over de criminele organisatie. Het dossier bevat geen aanknopingspunt voor het oordeel dat in afwijking van de gebruikelijke gang van zaken [medeverdachte 2] in deze zaak voor zichzelf heeft gehandeld. In deze fase van de samenwerking verliep de communicatie tussen de vermoedelijke opdrachtgever en [verdachte] (nog) niet rechtstreeks met de opdrachtgever maar via ( [medeverdachte 4] en) [medeverdachte 2] , zodat [medeverdachte 2] een belangrijke schakel was in het contact met de opdrachtgever. Het hof acht daarom bewezen dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte 2] en ten minste één mededader uit de organisatie van de opdrachtgever, waarbij de bijdrage van [medeverdachte 2] van voldoende gewicht was om de kwalificatie medeplegen te rechtvaardigen.
Er was bij [medeverdachte 2] ook sprake van voorbedachte raad. Omdat de moord destijds niet daadwerkelijk is uitgevoerd, acht het hof op grond van het bovenstaande als gezegd het aan [medeverdachte 2] ten laste gelegde medeplegen van een poging tot uitlokking van het medeplegen van moord op [slachtoffer 14] en [slachtoffer 5] wettig en overtuigend bewezen.
6.3.4.4.
De rol van [verdachte]
Aan [verdachte] is primair het medeplegen van een poging tot moord en subsidiair het uitlokken van het medeplegen van een poging tot moord ten laste gelegd. Van een strafbare poging is pas sprake als er een begin is gemaakt met de uitvoering van het voorgenomen misdrijf. Daarvoor is vereist dat er een handeling is verricht die direct was gericht op de voltooiing van het delict. Op het moment dat [medeverdachte 3] , [medeverdachte 7] en [medeverdachte 12] werden aangehouden, was van een dergelijke handeling nog geen sprake. Dit betekent dat ook geen sprake is van een strafbare poging. [verdachte] wordt daarom vrijgesproken van het primair en subsidiair tenlastegelegde.
[verdachte] wordt ook vrijgesproken van het meer subsidiair ten laste gelegde medeplegen van een poging tot het uitlokken van het medeplegen van moord, omdat uit het dossier niet blijkt dat [verdachte] met de specifieke in de tenlastelegging omschreven uitlokkingsmiddelen [medeverdachte 3] , [medeverdachte 7] en/of [medeverdachte 12] heeft proberen uit te lokken tot het medeplegen van de moord op [slachtoffer 14] en [slachtoffer 5] .
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [verdachte] de opdracht tot het liquideren van [slachtoffer 14] en [slachtoffer 5] heeft aangenomen via [medeverdachte 2] . Hij heeft met [medeverdachte 2] besproken hoe en waar deze liquidatie het beste kon plaatsvinden. Hij heeft de opdracht vervolgens uitgezet bij [medeverdachte 3] , [medeverdachte 7] en [medeverdachte 12] . Daarbij heeft [verdachte] via een PGPtelefoon contact onderhouden met in ieder geval [medeverdachte 7] en/of [medeverdachte 12] op het moment dat zij in de buurt waren van de plek waar een van de beoogde slachtoffers kon komen en de liquidatie eventueel zou kunnen worden uitgevoerd. Zij hadden daarbij de beschikking over vuurwapens met bijbehorende munitie en gestolen auto’s met valse kentekenplaten.
De liquidaties hebben niet daadwerkelijk plaatsgevonden. Het hof is van oordeel dat wel sprake is van het plegen van voorbereidingen daartoe. Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van voorbereiding van de moord op [slachtoffer 14] en [slachtoffer 5] . Er is sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 7] en [medeverdachte 12] , waarbij de bijdrage van [verdachte] van voldoende gewicht is geweest om de kwalificatie medeplegen te rechtvaardigen.
Het hof acht het meest subsidiair ten laste gelegde feit dan ook wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat [verdachte] wordt vrijgesproken van het voorhanden hebben van PGP-telefoons. Omdat niet is komen vast te staan dat deze PGP-telefoons bestemd waren tot het begaan van het misdrijf – het uitvoeren van de voorgenomen liquidatie(s) – is niet voldaan aan het vereiste dat het object waarop een in artikel 46 van het Wetboek van Strafrecht genoemde gedraging betrekking heeft, is bestemd tot het begaan van het misdrijf dat is voorbereid (zie HR 7 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1198).
[verdachte] heeft verklaard dat de aangetroffen wapens waren gebruikt voor de documentaire die hij aan het maken was en niet waren bestemd voor het plegen van een liquidatie. Hij had geregeld dat de wapens zouden worden teruggebracht. Het hof acht deze verklaring in het licht van het beschikbare bewijsmateriaal niet aannemelijk geworden. Daarbij komt dat de [getuige 14] heeft verklaard dat hij de op 17 maart 2017 inbeslaggenomen wapens niet herkent als voorwerpen die zijn gebruikt bij filmopnames en deze niet eerder heeft gezien.
6.3.4.5.
De rol van [medeverdachte 3]
Aan [medeverdachte 3] is primair het medeplegen van een poging tot moord ten laste gelegd. Van een strafbare poging is pas sprake als er een begin is gemaakt met de uitvoering van het voorgenomen misdrijf. Daarvoor is vereist dat er een handeling is verricht die direct was gericht op de voltooiing van het delict. Op het moment dat [medeverdachte 3] samen met [medeverdachte 7] en [medeverdachte 12] werd aangehouden, was van een dergelijke handeling nog geen sprake. Dit betekent dat geen sprake is van een strafbare poging. [medeverdachte 3] wordt daarom vrijgesproken van het primair tenlastegelegde.
Het hof stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat [medeverdachte 3] bezig was met de voorbereiding van de liquidatie van [slachtoffer 14] en [slachtoffer 5] . [medeverdachte 3] heeft opdracht gegeven een tv naar [medeverdachte 12] (‘ [naam gelijkend op medeverdachte 12] ’) te laten brengen, wat op 16 maart 2017 ook is gebeurd. Hij was op 17 maart 2017 samen met [medeverdachte 7] en [medeverdachte 12] aanwezig op de door [verdachte] besproken plek en hij had daarbij samen met [medeverdachte 7] en [medeverdachte 12] de beschikking over gestolen voertuigen met valse kentekenplaten. In de Volkswagen Caddy lagen bovendien vuurwapens met bijbehorende munitie, plastic flessen en een jerrycan met benzine. Deze laatste twee voorwerpen kunnen worden gebruikt om een vluchtauto in brand te steken. Er is in de Volkswagen Caddy ook een televisietoestel met een handpalmafdruk van [medeverdachte 3] aangetroffen. Zowel [kroongetuige] als [medeverdachte 3] heeft verklaard dat er vaker televisies/televisieschermen werden gebruikt om daarin wapens te verstoppen/vervoeren.
[medeverdachte 3] heeft verklaard dat hij op geen enkele wijze betrokken was bij de voorbereiding van een liquidatie op 17 maart 2017, dat hij alleen naar Amsterdam was gekomen om [medeverdachte 7] en [medeverdachte 12] op te halen, dat hij niet wist dat hij in een gestolen auto reed en dat hij ook geen enkele betrokkenheid had bij de aangetroffen wapens. De verdediging van [medeverdachte 3] heeft ook aangevoerd dat de aangetroffen wapens ook voor een ander misdadig doel dan een liquidatie gebruikt hadden kunnen worden.
Het hof volgt [medeverdachte 3] hierin niet. De gedragingen van [medeverdachte 3] , [medeverdachte 7] en [medeverdachte 12] op 17 maart 2017 in combinatie met de PGP-berichten tussen ‘The wizzard’ en ‘C murder’ laten geen andere conclusie toe dan dat zij bezig waren om een moord op [slachtoffer 14] en [slachtoffer 5] voor te bereiden. In de chats tussen [verdachte] en [medeverdachte 2] over de liquidatie van
[slachtoffer 14] en [slachtoffer 5] wordt gezegd dat het “200%” de bedoeling was dat het 17 maart 2017 zou gebeuren en dat [verdachte] ze daar de hele dag zou laten staan. Daarnaast waren alle benodigdheden voor een liquidatie die dag voorhanden.
Het is wettig en overtuigend bewezen dat [medeverdachte 3] zich schuldig heeft gemaakt aan het subsidiair aan hem ten laste gelegde medeplegen met [verdachte] , [medeverdachte 7] en [medeverdachte 12] van het voorbereiden van moord, met dien verstande dat hij wordt vrijgesproken van het voorhanden hebben van PGPtelefoons. Omdat niet is komen vast te staan dat deze PGP-telefoons bestemd waren tot het begaan van het misdrijf – het uitvoeren van de voorgenomen liquidatie(s) – is niet voldaan aan het vereiste dat het object waarop een in artikel 46 van het Wetboek van Strafrecht genoemde gedraging betrekking heeft, is bestemd tot het begaan van het misdrijf dat is voorbereid (zie HR 7 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1198).
6.3.4.6.
De rol van [medeverdachte 7]
Aan [medeverdachte 7] is primair het medeplegen van een poging tot moord ten laste gelegd. Van een strafbare poging is pas sprake als er een begin is gemaakt met de uitvoering van het voorgenomen misdrijf. Daarvoor is vereist dat er een handeling is verricht die direct was gericht op de voltooiing van het delict. Op het moment dat [medeverdachte 7] samen met [medeverdachte 3] en [medeverdachte 12] werd aangehouden, was van een dergelijke handeling nog geen sprake. Dit betekent dat geen sprake is van een strafbare poging. [medeverdachte 7] wordt daarom vrijgesproken van het primair tenlastegelegde.
Het hof stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat [medeverdachte 7] bezig was met de voorbereiding van de liquidatie van [slachtoffer 14] en [slachtoffer 5] . Hij was samen met [medeverdachte 12] en – na enige tijd – ook met [medeverdachte 3] aanwezig op de door [verdachte] besproken plek. Ze hadden op dat moment de beschikking over gestolen voertuigen met valse kentekenplaten en vuurwapens met bijbehorende munitie. In de Volkswagen Caddy waren ook plastic flessen en een jerrycan met benzine voorhanden, die kunnen worden gebruikt om een vluchtauto in brand te steken.
[medeverdachte 7] heeft verklaard dat hij geen wetenschap had van een voorgenomen liquidatie en dat hij daar ook verder op geen enkele wijze bij was betrokken. Het hof volgt [medeverdachte 7] hierin niet. De gedragingen van [medeverdachte 3] , [medeverdachte 7] en [medeverdachte 12] op 17 maart 2017 in combinatie met de PGP-berichten tussen ‘The wizzard’ en ‘C murder’ laten geen andere conclusie toe dan dat zij bezig waren om een moord op [slachtoffer 14] en [slachtoffer 5] voor te bereiden. In de chats tussen [verdachte] en [medeverdachte 2] over de liquidatie van [slachtoffer 14] en [slachtoffer 5] wordt gezegd dat het “200%” de bedoeling was dat het 17 maart 2017 zou gebeuren en dat [verdachte] ze daar de hele dag zou laten staan. Daarnaast waren alle benodigdheden voor een liquidatie die dag aanwezig en stonden in ieder geval [medeverdachte 7] en [medeverdachte 12] via de aangetroffen PGP die dag tot het moment van de aanhouding in contact met [verdachte] . Bovendien heeft [medeverdachte 7] zich, zoals is vastgesteld in het zaaksdossier Barbera, kort daarvoor samen met onder meer [medeverdachte 12] schuldig gemaakt aan het voorbereiden van een andere liquidatie. De stelling van [medeverdachte 7] dat hij niet op de hoogte was van de voorgenomen liquidatie wordt weersproken door de bewijsmiddelen.
Het verweer dat de aangetroffen wapens ook voor een ander misdadig doel dan een liquidatie gebruikt hadden kunnen worden, kan om dezelfde redenen evenmin slagen. Hierbij is ook van belang dat op geen enkele manier is gebleken of aannemelijk geworden om wat voor ander misdadig doel het dan wel zou gaan.
Wettig en overtuigend is bewezen dat [medeverdachte 7] zich samen met [verdachte] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 12] schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het voorbereiden van moord, met dien verstande dat hij wordt vrijgesproken van het voorhanden hebben van PGP-telefoons. Omdat niet is komen vast te staan dat deze PGPtelefoons bestemd waren tot het begaan van het misdrijf – de uitvoering van de voorgenomen liquidatie(s) – is niet voldaan aan het vereiste dat het object waarop een in artikel 46 van het Wetboek van Strafrecht genoemde gedraging betrekking heeft, is bestemd tot het begaan van het misdrijf dat is voorbereid (zie HR 7 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1198).
6.3.4.7.
De rol van [medeverdachte 12]
Aan [medeverdachte 12] is primair het medeplegen van een poging tot moord ten laste gelegd. Van een strafbare poging is pas sprake als er een begin is gemaakt met de uitvoering van het voorgenomen misdrijf. Daarvoor is vereist dat er een handeling is verricht die direct was gericht op de voltooiing van het delict. Op het moment dat [medeverdachte 12] samen met [medeverdachte 3] en [medeverdachte 7] werd aangehouden, was van een dergelijke handeling nog geen sprake. Dit betekent dat geen sprake is van een strafbare poging. [medeverdachte 12] wordt daarom vrijgesproken van het primair tenlastegelegde.
Het hof stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat [medeverdachte 12] bezig was met de voorbereiding van de liquidatie van [slachtoffer 14] en [slachtoffer 5] . Hij was samen met [medeverdachte 7] en – na enige tijd – ook met [medeverdachte 3] aanwezig op de door [verdachte] besproken plek. Ze hadden op dat moment de beschikking over gestolen voertuigen met valse kentekenplaten en vuurwapens met bijbehorende munitie. In de Volkswagen Caddy waren ook plastic flessen en een jerrycan met benzine voorhanden, die kunnen worden gebruikt om een vluchtauto in brand te steken.
[medeverdachte 12] heeft verklaard dat hem is gevraagd of hij de auto waarin later de wapens zijn aangetroffen naar Amsterdam wilde rijden en op een parkeerplaats bij het Amstelpark [
het hof begrijpt: [adres]] wilde neerzetten. Vervolgens moest hij richting de ingang van het park lopen waar iemand de sleutel zou komen ophalen. [medeverdachte 12] wist naar eigen zeggen niet waarom hij de auto daar moest neerzetten en dacht dat dit mogelijk te maken had met opnames voor een pilotfilm.
Het hof volgt [medeverdachte 12] hierin niet. De gedragingen van [medeverdachte 3] , [medeverdachte 7] en [medeverdachte 12] op 17 maart 2017 in combinatie met de PGP-berichten tussen ‘The wizzard’ en ‘C murder’ laten geen andere conclusie toe dan dat zij bezig waren om een moord op [slachtoffer 14] en [slachtoffer 5] voor te bereiden. In de chats tussen [verdachte] en [medeverdachte 2] over de liquidatie van [slachtoffer 14] en [slachtoffer 5] wordt gezegd dat het “200%” de bedoeling was dat het 17 maart 2017 zou gebeuren en dat [verdachte] ze daar de hele dag zou laten staan. Daarnaast waren alle benodigdheden voor een liquidatie die dag aanwezig en stonden in ieder geval [medeverdachte 7] en [medeverdachte 12] via de aangetroffen PGP die dag tot het moment van de aanhouding in contact met [verdachte] . Het hof betrekt hierbij ook nog dat [medeverdachte 12] , zoals is vastgesteld in het zaaksdossier Barbera, zich kort daarvoor samen met – onder meer – [medeverdachte 7] heeft schuldig gemaakt aan het voorbereiden van eveneens een liquidatie.
Dat de aangetroffen wapens mogelijk ook voor een ander misdadig doel gebruikt hadden kunnen worden dan een liquidatie is, gelet op al het voorgaande, evenmin aannemelijk geworden. Het hof overweegt in dit licht nog dat op geen enkele wijze is gebleken of aannemelijk geworden om wat voor ander misdadig doel het dan wel zou gaan. Tot slot geldt ook dat niet aannemelijk is geworden dat [medeverdachte 12] dacht of had kunnen denken dat de inbeslaggenomen wapens mogelijkerwijs bestemd waren voor opnames van een pilotfilm [
naar het hof begrijpt die van [verdachte]], alleen al vanwege het ontbreken van enige onderbouwing van die verklaring van [medeverdachte 12] .
Gelet op het bovenstaande is wettig en overtuigend bewezen dat [medeverdachte 12] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het voorbereiden van moord met [verdachte] , [medeverdachte 7] en [medeverdachte 3] , met dien verstande dat hij wordt vrijgesproken van de in de tenlastelegging genoemde PGP-telefoons. Omdat niet is komen vast te staan dat deze PGP-telefoons bestemd waren tot het begaan van het misdrijf – de uitvoering van de voorgenomen liquidatie(s) – is niet voldaan aan het vereiste dat het object waarop een in artikel 46 van het Wetboek van Strafrecht genoemde gedraging betrekking heeft, is bestemd tot het begaan van het misdrijf dat is voorbereid (zie HR 7 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1198).
6.3.5.
CHARLIE17
Het hof leidt uit de inhoud van de bewijsmiddelen de volgende gang van zaken af.
6.3.5.1.
De liquidatie van [slachtoffer 18]
Op 17 april 2017 omstreeks 23.00 uur is [slachtoffer 18] op een parkeerplaats bij de [sportschool] aan de [adres] in Den Haag neergeschoten en als gevolg daarvan diezelfde dag overleden.
6.3.5.2.
De verklaringen van [kroongetuige]
heeft over de liquidatie van [slachtoffer 18] verklaard dat hij in de middag van 17 april 2017 samen met zijn vader [getuige 4] een afspraak had met [verdachte] bij het [hotel] aan de [adres] waar zij hebben geluncht. Tijdens deze afspraak is ook [medeverdachte 6] verschenen en zijn [medeverdachte 6] en [verdachte] apart gaan zitten. Na de lunch heeft [getuige 4] bij vertrek op verzoek van [verdachte] een tas met daarin een kalasjnikov van [medeverdachte 6] aangepakt. Vervolgens heeft [kroongetuige] [verdachte] teruggereden naar Zoetermeer. [getuige 4] reed er met het wapen in de auto achteraan. [medeverdachte 6] is toen ook vertrokken. Aangekomen in Zoetermeer bij de verblijfplaats van [verdachte] , heeft [verdachte] de tas met het wapen uit de auto van [getuige 4] gepakt en in de achterbak van zijn auto gelegd. Na een kort gesprek zijn
en [getuige 4] vertrokken en is [verdachte] buiten blijven staan in verband met een volgende afspraak. [kroongetuige] heeft na zijn vertrek bij [verdachte] [medeverdachte 6] in een grijze stationwagen zien aan komen rijden richting [verdachte] .
Op 17 april 2017 ’s avonds was [kroongetuige] onderweg met [naam 22] toen hij een bericht ontving van [verdachte] met het verzoek om [verdachte] en zijn vrouw op te halen. Het adres werd nog niet gedeeld en [kroongetuige] werd verzocht te wachten in de buurt van waar hij op dat moment reed. [kroongetuige] besloot te wachten bij een [tankstation] aan de [adres] in Den Haag. Uiteindelijk kreeg [kroongetuige] het adres [adres] in Delft door. Hij is daar samen met [naam 22] naartoe gereden. Toen hij was aangekomen, kreeg [kroongetuige] het verzoek om zijn lichten aan te zetten. Op dat moment kwamen niet [verdachte] en zijn vrouw, maar drie in het zwart geklede mannen aangerend. Een van hen herkende [kroongetuige] van de club als ‘ [bijnaam medeverdachte 6] ’. Aan de hand van een foto van [medeverdachte 6] heeft [kroongetuige] de persoon die hij als [bijnaam medeverdachte 6] kende herkend. Een van de andere twee mannen heeft hij daarna nog een paar keer in het bijzijn van [bijnaam medeverdachte 6] gezien en heeft hij leren kennen als het ‘neefje van [bijnaam medeverdachte 6] ’. Aan de hand van een foto van [medeverdachte 1] heeft [kroongetuige] de persoon die hij kende als het neefje van [bijnaam medeverdachte 6] herkend. De derde man herkende hij niet en heeft hij daarna niet meer gezien. De drie mannen stapten achterin de auto en op verzoek van [medeverdachte 6] reed [kroongetuige] naar Wassenaar. Tijdens de rit hoorde [kroongetuige] het geluid van ijzer op ijzer, waaruit hij afleidde dat de mannen wapens bij zich hadden. [kroongetuige] heeft de drie mannen vervolgens afgezet in de omgeving van de verblijfplaats van [medeverdachte 6] in Wassenaar en hij heeft [verdachte] bericht dat het was gelukt. Hierop kreeg [kroongetuige] te horen dat hij de volgende dag bij [verdachte] in Almere langs moest komen.
Op 18 april 2017 was [kroongetuige] in Almere waar hij van [verdachte] te horen kreeg dat hij de schutters van de liquidatie van [slachtoffer 18] had opgehaald, waarvoor hij van [verdachte] € 500,- kreeg. [verdachte] vertelde [kroongetuige] dat [naam 45] de opdrachtgever voor de liquidatie was. Op diezelfde dag was hij met [verdachte] in Zoetermeer waar zij [medeverdachte 6] hebben ontmoet. Bij deze ontmoeting hebben [verdachte] en [medeverdachte 6] elkaar omhelsd en gevierd dat de liquidatie was gelukt. [medeverdachte 6] heeft daarbij in het bijzijn van [kroongetuige] uitgelegd hoe de liquidatie was verlopen. Ze hadden de auto van [slachtoffer 18] klemgereden, waren uitgestapt en hadden vervolgens eerst via de achterkant en daarna via de zijkant op hem geschoten. [medeverdachte 6] beeldde daarbij een lang vuurwapen uit en hij vertelde dat hij zeker wist dat [slachtoffer 18] al door de eerste handelingen dood was, omdat ze zijn hersenen eruit zagen hangen. Daarna waren zij weggereden.
[kroongetuige] heeft daarbij van [medeverdachte 6] begrepen dat de derde persoon, niet zijnde [medeverdachte 6] of [medeverdachte 1] , de chauffeur was. [medeverdachte 6] heeft verder tegen [kroongetuige] gezegd dat hij hun leven had gered, omdat de sleutel van de tweede vluchtauto was afgebroken.
[kroongetuige] heeft ook verklaard dat hij op een later moment een Peugeot 308, die begin juli 2017 bij de liquidatie in Breukelen is gebruikt, heeft moeten ophalen en bij [medeverdachte 6] heeft gestald. [medeverdachte 6] moest toen lachen, omdat ‘ze’ zo’n zelfde auto al een keer eerder hadden gebruikt.
Het hof acht deze verklaring van [kroongetuige] betrouwbaar, omdat die bevestiging vindt in meerdere bewijsmiddelen. Het hof zal dat hieronder nader uitwerken.
6.3.5.3.
De onderbouwing van de verklaringen van [kroongetuige] en overigebewijsoverwegingen
Naar aanleiding van het onderzoek naar deze liquidatie en de verklaringen afgelegd door [kroongetuige] is het volgende gebleken.
6.3.5.3.1.
Ontmoeting [adres] en verplaatsing naar Zoetermeer
Uit de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer van [getuige 4] blijkt dat zijn nummer in de middag van 17 april 2017 in de omgeving van de [adres] een mast heeft aangestraald. Uit de bankafschriften van [getuige 4] blijkt dat die middag om
16.03
uur een bedrag van € 90,25 van zijn rekening is betaald bij het [hotel] aan de [adres] . Hieruit leidt het hof af dat [getuige 4] in gezelschap van een of meer andere personen bij het [hotel] in Wassenaar was. Uit de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer van [getuige 4] is af te leiden dat dit nummer vervolgens vanuit Wassenaar naar Zoetermeer is gereisd. Tussen 17.00 uur en 17.15 uur straalde zijn telefoonnummer verschillende zendmasten aan in de directe omgeving van het verblijfadres van [verdachte] aan het [adres] in Zoetermeer.
6.3.5.3.2.
Wachten van [kroongetuige] en [naam 22] bij het tankstation
De telefoonnummers van [kroongetuige] en [naam 22] hebben tussen 22.59 uur en 23.22 uur een of meer van de zendmasten die het dichtste bij het parkeerterrein van het [tankstation] aan de [adres] in Den Haag zijn gelegen, aangestraald.
Het hof zal hieronder ingaan op de verklaringen van [naam 22] over deze avond.
6.3.5.3.3.
Liquidatie van [slachtoffer 18]
Uit de verklaring van getuige [getuige 1] blijkt dat een Peugeot stationwagen, met daarin in ieder geval twee donkergetinte mannen, achteruit reed richting de [adres] . Nadat [getuige 1] enkele knallen had gehoord, zag zij de Peugeot dwars achter een andere auto, een Citroën, staan. De Peugeot stond op zo’n manier achter de Citroën dat deze nooit achteruit had kunnen wegrijden. Nadat de bijrijder in de Peugeot sprong, is deze met hoge snelheid weggereden.
Getuige [getuige 7] heeft verklaard te hebben gezien dat na de knallen twee mannen elk aan een kant achter in een auto zijn gestapt, waarna de auto direct wegreed. Hieruit leidt het hof af dat er drie mannen betrokken zijn geweest bij de uitvoering van de liquidatie: twee mannen buiten de auto en een chauffeur in de auto.
Getuige [getuige 7] is in hoger beroep op 19 april 2023 ter terechtzitting gehoord. Zij heeft toen anders dan in 2017 niet verklaard dat zij na het horen van knallen twee mannen achterin een auto heeft zien stappen. Dat de verklaring van de getuige van 19 april 2023 op bepaalde punten afwijkt van de verklaring die zij zes jaar eerder tegenover de politie heeft afgelegd, is op zich onvoldoende om aan die eerdere verklaring geen waarde meer te hechten. Het hof heeft geen reden om ervan uit te gaan dat de getuige, die ook toen (op 24 april 2017) met behulp van een tolk is gehoord, bij het afleggen van haar verklaring door de politie is gestuurd. De processtukken en wat op de zitting is besproken, bieden daarvoor geen aanknopingspunten. De politie was op dat moment nog bezig zich een beeld te vormen van de toedracht van de liquidatie, terwijl voor betrokkenheid bij de uitvoering nog geen verdachte(n) in beeld waren en de kroongetuige nog geen verklaringen had afgelegd. Bovendien heeft de getuige op 19 april 2023 geantwoord dat zij op 24 april 2017 naar waarheid heeft verklaard.
Uit forensisch onderzoek is gebleken dat de Citroën C3 met daarin [slachtoffer 18] vanaf de achterkant en de zijkant is beschoten. Nader onderzoek door het NFI heeft aangetoond dat de bevindingen van het onderzoek minimaal veel waarschijnlijker zijn wanneer de op de plaats delict aangetroffen hulzen zijn verschoten met een en hetzelfde vuurwapen dan wanneer de hulzen zijn verschoten met twee vuurwapens van hetzelfde kaliber en dezelfde systeemkenmerken. De hulzen hebben het kaliber 7.62 x 39 mm en de vorm en ligging van de systeemsporen in de hulzen vertonen een sterke gelijkenis met die van een (semi-)automatisch werkend aanvalsgeweer van het type AK-47 of een daarvan afgeleid model.
Op de plaats delict is geconstateerd dat [slachtoffer 18] door de kogels die hem hebben geraakt een ernstige schedelperforatie heeft opgelopen, waardoor zijn hersenen deels zichtbaar waren en zich voor een deel buiten zijn schedel bevonden.
De informatie over het hoofdletsel en de manier waarop de auto van het slachtoffer is beschoten, is niet door het onderzoeksteam naar buiten gebracht. Over dat letsel en die manier van schieten is ook geen informatie in de media verschenen. Dit betekent dat
[kroongetuige] al in zijn kluisverklaringen heeft gesproken over feiten van de liquidatie die hij niet uit het dossier of uit de media kan hebben vernomen en die door onderzoeksbevindingen worden bevestigd. Het hof sluit uit dat [kroongetuige] van de details op de hoogte was omdat hij zelf bij de liquidatie aanwezig was. Dat [kroongetuige] en [naam 22] op het tijdstip van de liquidatie bij een tankstation aan de [adres] in Den Haag aanwezig waren wordt bevestigd door telecomgegevens van de telefoons die bij [kroongetuige] en [naam 22] in gebruik waren (zie hieronder, onder 6.3.5.3.5.). Daarnaast komen de door de getuigen gegeven signalementen van de daders van de liquidatie niet overeen met het signalement van [kroongetuige] .
6.3.5.3.4.
Opdrachtgever op de hoogte brengen van geslaagde liquidatie
Op 17 april 2017 om 23:41 uur vindt er een PGP-chatgesprek plaats tussen ‘C murder’, veredeld als [verdachte] , en ‘B.I.G’, veredeld als [medeverdachte 4] . In dit gesprek stuurt [medeverdachte 4] een bericht door van ‘Sir’. In dit bericht staat: “Hahahahaha wat hoofd. Hahahahahaha u maakt my eindelyk bly hahahaha”. In een PGPchatgesprek van 18 april 2017 om 02.24 uur tussen [verdachte] en [medeverdachte 4] stuurt [verdachte] [medeverdachte 4] een bestand dat gezien de bestandsnaam een beeldbestand lijkt te zijn, waarop [medeverdachte 4] reageert met: “Ok sterk broers hahahahha. Ben trots op jullie” en: “heb die pap voor jullie meteen als ik wakker ben bro”.
Uit de opmerking “Hahahahaha wat hoofd” in combinatie met het bij het slachtoffer geconstateerde letsel en het moment waarop de PGPchat is gevoerd, leidt het hof af dat wordt gesproken over de moord op [slachtoffer 18] . Het hof concludeert op basis van deze berichten, in onderling verband en samenhang bezien, verder dat “pap” ziet op het geldbedrag dat als beloning voor de moord op [slachtoffer 18] zal worden uitbetaald.
6.3.5.3.5.
Ophalen en afzetten van de schutters door [kroongetuige] en [naam 22]
Uit de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer van [naam 22] blijkt dat dit nummer om 23.22 uur een zendmast in de buurt van het [tankstation] aan de [adres] in Den Haag heeft aangestraald. Uit de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer van [kroongetuige] blijkt dat dit nummer, nadat het tussen 22.59 uur en 23.09 uur een of meer zendmasten in de buurt van het [tankstation] aan de [adres] in Den Haag heeft aangestraald, om 23.53 uur aanstraalde in Rijswijk (Zuid-Holland) en op 18 april 2017 om 00.18 uur een basisstation aanstraalde in Wassenaar. Het adres van [medeverdachte 6] in Wassenaar valt binnen het bereik van dit basisstation.
Getuige [naam 22] heeft verklaard dat hij samen met [kroongetuige] was toen [kroongetuige] een bericht kreeg van “ [bijnaam verdachte] ” [
het hof begrijpt: [verdachte]], waarin [kroongetuige] werd verzocht om mensen op te halen. Ze hebben vervolgens drie donkere jongens opgehaald in de buurt van Leiden en Den Haag bij appartementencomplexen. Dit waren jongens van de club, die [kroongetuige] zou kennen. [kroongetuige] en [naam 22] hebben de jongens vervolgens afgezet in Wassenaar bij een bushalte, waarna ze nog twee straten verder moesten.
Hoewel de verdediging van [medeverdachte 6] , [medeverdachte 1] en [verdachte] heeft gewezen op een aantal discrepanties tussen de verklaringen van [kroongetuige] en [naam 22] , constateert het hof dat [naam 22] in zijn verklaringen, ook als hij meermalen bij de rechter-commissaris wordt gehoord, in de kern hetzelfde verklaart als [kroongetuige] . Hierbij is van belang dat [naam 22] en [kroongetuige] ten tijde van de verklaringen van [naam 22] geen vrienden meer waren en dat [naam 22] kan worden gekenschetst als een getuige die niet bepaald van harte verklaringen aflegt. Daarnaast wordt zijn verklaring op onderdelen door objectieve onderzoeksbevindingen bevestigd, zoals de in bijlage 4 onder 7.3.2. en 7.3.5. vermelde historische verkeersgegevens.
6.3.5.3.6.
Op de hoogte worden gebracht door [verdachte] en [medeverdachte 6] in Almere en Zoetermeer
De historische verkeersgegevens van het telefoonnummer van [kroongetuige] geven steun aan de verklaring van [kroongetuige] dat hij op 18 april 2017 ’s middags in Almere is geweest. Omstreeks 13.00 uur straalde het telefoonnummer van [kroongetuige] verschillende zendmasten aan in Almere, waaronder een zendmast op het [adres] . Het verblijfadres van [verdachte] aan de [adres] in Almere valt binnen het bereik van deze zendmast. Vervolgens is te zien dat het telefoonnummer zich verplaatste via Nootdorp naar Zoetermeer en dat het daar om 15.06 en 15.14 uur de zendmast op het adres [adres] aanstraalde. Het verblijfadres van [verdachte] aan het [adres] in Zoetermeer ligt (hemelsbreed) op ongeveer 400 meter van die zendmast.
In zijn eerste kluisverklaring heeft [kroongetuige] verklaard dat hij [verdachte] en [medeverdachte 6] in Zoetermeer heeft gezien die middag. Later heeft hij steeds verklaard dat hij meent dat deze ontmoeting in Leiden is geweest, bij een andere vaste verblijfplaats van [verdachte] . Geconfronteerd met de historische gegevens van zijn telefoon die later die middag in Zoetermeer aanstraalde, heeft hij op de zitting van 1 september 2021 verklaard dat hij erbij blijft dat hij denkt dat het in Leiden was. Deze discrepantie maakt niet dat de betrouwbaarheid van de rest van de verklaring van [kroongetuige] zodanig wordt ondergraven dat zij niet voor het bewijs kan worden gebruikt. [kroongetuige] heeft verklaard dat hij op veel momenten met [verdachte] heeft rondgelopen in Leiden en Zoetermeer en dat hij soms moeite heeft om zich tijd en plaats goed te herinneren. De verklaring van [kroongetuige] over wat er tijdens die ontmoeting is besproken, betreft bovendien (indirecte) daderkennis die bevestiging vindt in andere onderzoeksbevindingen, zoals de verklaringen van getuige [getuige 1] en de forensische onderzoeksgegevens die in bijlage 4 onder 7.3.3. zijn vermeld.
6.3.5.3.7.
Vluchtauto’s – Peugeot 308 en Renault Clio
Peugeot 308 met kenteken [kenteken]
Uit de getuigenverklaring van [getuige 1] blijkt dat de uitvoerders van de liquidatie gebruik hebben gemaakt van een grijze Peugeot stationwagen. Op 20 april 2017 omstreeks 02.40 uur is een grijze Peugeot 308 stationwagen brandend aangetroffen in Delft op de [adres] ter hoogte van nummer 1. Deze locatie bevindt zich op minder dan een kilometer afstand van de [adres] in Delft. Uit nader onderzoek aan deze Peugeot 308 is gebleken dat dit voertuig in de nacht van 12 op 13 april 2017 is gestolen en dat aan dit voertuig het kenteken [kenteken] toebehoorde. Uit nader onderzoek naar dit kenteken is gebleken dat het kenteken [kenteken] op 17 april 2017 om 17.14 uur is geregistreerd op de [adres] in Zoetermeer. De [adres] bevindt zich in de directe omgeving van de [adres] in Zoetermeer, alwaar om 17.15 uur het telefoonnummer van [getuige 4] een zendmast heeft aangestraald.
Het hof ziet hierin een bevestiging van de verklaring van [kroongetuige] dat hij bij het wegrijden bij [verdachte] [medeverdachte 6] in een grijze stationwagen in de richting van [verdachte] heeft zien aan komen rijden. Op grond van de bewijsmiddelen concludeert het hof dat dit de Peugeot 308 is die bij de liquidatie is gebruikt.
Renault Clio met kenteken [kenteken]
Op 19 april 2017 werd omstreeks 03.40 uur in Delft op de [adres] ter hoogte van nummer 100 een Renault Clio brandend en zonder kentekenplaten aangetroffen. Bij deze auto, die op 12 april 2017 werd gestolen, hoort het kenteken [kenteken] . De locatie waar de auto is gevonden, ligt ook op minder dan een kilometer afstand van de [adres] in Delft. De forensische opsporing heeft onderzoek gedaan aan de Renault Clio. Daaruit bleek dat deze auto kan worden gestart met een sleutelkaart. Als de trekstrook met sleutel uit de sleutelkaart is verwijderd, is (slechts) een metalen puntje zichtbaar. Eenzelfde soort metalen puntje zonder trekstrook is zichtbaar op foto’s van de in het dashboard van de Renault Clio met kenteken [kenteken] gestoken sleutelkaart.
Het hof vindt hierin een bevestiging voor de verklaring van [kroongetuige] over wat [medeverdachte 6] hem heeft verteld over wat in de kern een probleem met de sleutel van de tweede vluchtauto was. Hierdoor was een vervoersprobleem ontstaan en heeft [verdachte] [kroongetuige] opgeroepen om stand-by te zijn, waarna [kroongetuige] de mannen in Delft heeft opgehaald.
6.3.5.3.8.
Connectie [verdachte] en [medeverdachte 6] en [medeverdachte 6] en [medeverdachte 1]
Begin april 2017 vraagt [verdachte] via WhatsApp aan [medeverdachte 6] om de hele dag paraat te zijn. [medeverdachte 6] zegt dat hij wacht op zijn kans. Het hof leest deze berichten in de context van de aanhouding van [medeverdachte 7] , [medeverdachte 12] en [medeverdachte 3] op 17 maart 2017 in het deelonderzoek Arford, waardoor [verdachte] op zoek moest naar nieuwe mannen voor de uitvoering van de liquidaties en een beroep deed op [medeverdachte 6] die hij al kende van de tijd dat zij samen bij de [groep] zaten. [kroongetuige] heeft ook verklaard dat het voor de uitvoering van liquidaties en daarmee verband houdende klussen belangrijk was om 24/7 paraat te staan voor [verdachte]
.Verder zijn [medeverdachte 6] en [medeverdachte 1] in de ten laste gelegde periode al lange tijd goede bekenden van elkaar en noemt [medeverdachte 6] zijn broertje
.
6.3.5.4.
De rol van [medeverdachte 6]
6.3.5.4.1.
Alternatief scenario
Volgens de verdediging heeft [medeverdachte 6] geen betrokkenheid gehad bij de liquidatie van [slachtoffer 18] . De verdediging heeft een alternatief scenario geschetst. Het is heel goed mogelijk dat [kroongetuige] en [naam 22] de liquidatie van [slachtoffer 18] zelf hebben gepleegd. In dat geval heeft [kroongetuige] er alle belang bij, net als [naam 22] , om het scenario van de opgehaalde Antilliaanse mannen te verkondigen. Zij hebben hun verklaringen op elkaar kunnen afstemmen en een noodscenario bedacht, aldus de verdediging.
Zoals eerder overwogen, sluit het hof dit scenario uit. Uit de historische verkeersgegevens die in bijlage 4 onder 7.3.2. zijn vermeld, blijkt dat [kroongetuige] en [naam 22] zich ten tijde van de moord, omstreeks 23.00 uur, niet in de buurt van de plaats delict bevonden. Bovendien is de liquidatie door drie personen uitgevoerd en heeft getuige [getuige 1] verklaard dat zij twee donkergetinte mannen in de Peugeot stationwagen heeft zien zitten. [kroongetuige] en [naam 22] passen niet in dat profiel.
De verdediging heeft ook aangevoerd dat [kroongetuige] mogelijk zelf in de middag van 17 april 2017 heeft gereden in de Peugeot met het kenteken [kenteken] die is gesignaleerd op de [adres] in Zoetermeer om 17.14.40 uur. De telefoon in gebruik bij [kroongetuige] straalde om 17.15.55 een zendmast daar in de buurt aan.
Ook dit scenario acht het hof niet aannemelijk geworden. Weliswaar waren de door [kroongetuige] gebruikte telefoon en de Peugeot bij elkaar in de buurt, maar de politie heeft aan de hand van het aanstralen op meerdere momenten van zendmasten kort achter elkaar de route kunnen reconstrueren die de telefoon van [kroongetuige] heeft afgelegd. Op grond van die analyse is het onwaarschijnlijk dat [kroongetuige] de bestuurder was van de Peugeot met het kenteken [kenteken] op de [adres] in Zoetermeer om 17.40 uur.
6.3.5.4.2.
De rol van [medeverdachte 6]
Het hof leidt uit de bewijsmiddelen af dat [medeverdachte 6] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de moord op [slachtoffer 18] op 17 april 2017 in Den Haag. [medeverdachte 6] is door [verdachte] gevraagd om paraat te staan en [medeverdachte 6] heeft hierbij laten weten dat hij op zijn kans wacht. [medeverdachte 6] is betrokken geweest bij het vervoeren van het wapen en de Peugeot 308 stationwagen die bij de liquidatie zijn gebruikt. [medeverdachte 6] is met [medeverdachte 1] en de chauffeur met een automatisch vuurwapen naar de parkeerplaats bij de [sportschool] aan de [adres] gereden. Daar hebben zij de auto van [slachtoffer 18] klemgereden en zijn zij uitgestapt waarna, al dan niet door [medeverdachte 6] zelf, de dodelijke schoten zijn gelost door met het automatische wapen van achteren en van de zijkant op [slachtoffer 18] te schieten. Wie van de twee heeft geschoten, is niet gebleken, maar dit staat aan een bewezenverklaring van het medeplegen niet in de weg. [medeverdachte 6] heeft op 18 april 2017 aan [verdachte] en in het bijzijn van [kroongetuige] verslag uitgebracht van de manier waarop de liquidatie is uitgevoerd. Van belang is ook dat [medeverdachte 1] , [medeverdachte 6] en [verdachte] geen verklaringen hebben afgelegd die een aanknopingspunt bieden voor een andere uitleg van de door het hof vastgestelde gezamenlijke gedragingen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 6] (en de chauffeur). Er is sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte 6] en [verdachte] , [medeverdachte 1] en de chauffeur, waarbij de bijdrage van [medeverdachte 6] van voldoende gewicht is geweest om de kwalificatie medeplegen te rechtvaardigen.
Uit het voorgaande volgt ook dat bij [medeverdachte 6] sprake is geweest van voorbedachte raad om [slachtoffer 18] van het leven te beroven. Het gaat om de uitvoering van een opdracht om [slachtoffer 18] te liquideren: er was sprake van een vooropgezet plan en er zijn vele momenten geweest waarop van het plan kon worden afgezien.
6.3.5.5.
De rol van [medeverdachte 1]
De verdediging van [medeverdachte 1] heeft aangevoerd dat de herkenning van [medeverdachte 1] door [kroongetuige] niet betrouwbaar is en niet voor het bewijs kan worden gebruikt.
[kroongetuige] heeft steeds verklaard over het neefje van [bijnaam medeverdachte 6] ( [medeverdachte 6] ) en heeft hem – op 13 november 2018 – als zodanig herkend van een foto van [medeverdachte 1] . Ook heeft hij verklaard dat het neefje van [bijnaam medeverdachte 6] tijdens het rijden in het midden op de achterbank heeft gezeten en dat hij hem tijdens de rit naar Wassenaar bij herhaling in de achteruitkijkspiegel heeft gezien. Hij heeft [medeverdachte 1] bovendien daarna nog een paar keer gezien. Hij heeft [medeverdachte 1] ontmoet bij het ophalen van [medeverdachte 6] in Wassenaar. Ook heeft hij meermalen verklaard over een specifieke situatie met het neefje van [bijnaam medeverdachte 6] in de auto in Osdorp toen [medeverdachte 6] met de mannen van [naam 45] over een liquidatie aan het praten was. [kroongetuige] heeft over die situatie verklaard dat het neefje van [bijnaam medeverdachte 6] toen heeft gezegd dat hij er op kickte om mensen in het gezicht te schieten. Anders dan voor de derde man geldt, heeft [kroongetuige] het neefje van [bijnaam medeverdachte 6] dus meerdere keren gezien. Bovendien heeft hij geen enkele twijfel bij de herkenning van het neefje van [bijnaam medeverdachte 6] van een foto van [medeverdachte 1] .
In zijn kluisverklaring van 16 januari 2018 heeft [kroongetuige] het neefje van [bijnaam medeverdachte 6] omschreven als een licht getint persoon, een beetje ‘rooiig’ met sproetjes. “Hij komt wel van Curaçao, maar is niet donker, donker.” Het hof heeft zelf aan de hand van een foto van [medeverdachte 1] in het dossier op de informatiestaat SKDBpersoon en op de zitting waargenomen dat [medeverdachte 1] een licht getint, wat rossig uiterlijk en sproeten in het gezicht heeft en dat de omschrijving van [kroongetuige] van het neefje van [bijnaam medeverdachte 6] op hem past.
De beschrijving van [kroongetuige] in diens kluisverklaring van het neefje van [bijnaam medeverdachte 6] bevat relatief sterk onderscheidende kenmerken. [kroongetuige] heeft het neefje van [bijnaam medeverdachte 6] na het ophalen in Delft op 17/18 april 2017 nog ten minste tweemaal in een periode van maximaal ongeveer twee maanden meegemaakt en ook toen goed kunnen waarnemen. Daarom is er naar het oordeel van het hof geen reden om te twijfelen aan de validiteit van de herkenning door [kroongetuige] van het neefje van [bijnaam medeverdachte 6] aan de hand van een foto van [medeverdachte 1] bij een enkelvoudige fotoconfrontatie.
De verdediging heeft nog aangevoerd dat mogelijk [naam 32] in plaats van [medeverdachte 1] de persoon is die [kroongetuige] op 17 april 2017 in Delft heeft opgehaald. [kroongetuige] is echter geconfronteerd met een foto van [naam 32] en hij heeft verklaard deze persoon niet eerder te hebben gezien.
Het hof leidt uit de bewijsmiddelen af dat [medeverdachte 1] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de moord op [slachtoffer 18] op 17 april 2017 in Den Haag. Het hof heeft dit oordeel mede gebaseerd op wat zij hiervoor heeft vastgesteld over de betrokkenheid van [medeverdachte 6] , voor zover relevant voor de rol van [medeverdachte 1] zoals dat hieronder is uitgewerkt. Anders dan voor [medeverdachte 6] blijkt uit het dossier niet dat [medeverdachte 1] voorbereidingen heeft getroffen voor de liquidatie of dat hij na de liquidatie nog daarmee samenhangende handelingen heeft verricht. [medeverdachte 1] is met [medeverdachte 6] en de chauffeur met een automatisch vuurwapen naar de parkeerplaats bij de [sportschool] aan de [adres] in Den Haag gereden. Daar hebben zij de auto van [slachtoffer 18] klemgereden. [medeverdachte 1] is een van de twee mannen geweest die – naar de uiterlijke verschijningsvorm ter uitvoering van het gezamenlijke plan om [slachtoffer 18] als de inzittende van de Citroën van het leven te beroven – zijn uitgestapt waarna, al dan niet door [medeverdachte 1] zelf, de dodelijke schoten zijn gelost door met het automatische wapen van achteren en van de zijkant op [slachtoffer 18] in de Citroën te schieten. Wie van de twee heeft geschoten, is niet gebleken, maar dit staat aan een bewezenverklaring van het medeplegen niet in de weg. Hierbij is van belang dat [medeverdachte 1] , [medeverdachte 6] en [verdachte] geen verklaringen hebben afgelegd die een aanknopingspunt bieden voor een andere uitleg van de door het hof vastgestelde gezamenlijke gedragingen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 6] (en de chauffeur). Het hof is van oordeel dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte 1] , [verdachte] , [medeverdachte 6] en de chauffeur, waarbij de bijdrage van [medeverdachte 1] van voldoende gewicht is geweest om de kwalificatie medeplegen te rechtvaardigen.
Uit het voorgaande volgt ook dat bij [medeverdachte 1] sprake is geweest van voorbedachte raad om [slachtoffer 18] van het leven te beroven. Het betreft de uitvoering van een opdracht om [slachtoffer 18] te liquideren: er was sprake van de uitvoering van een vooropgezet plan en er zijn veel momenten geweest waarop van het plan kon worden afgezien.
6.3.5.6.
De rol van [medeverdachte 8]
wordt verweten dat hij de chauffeur is geweest bij de liquidatie van [slachtoffer 18] . Hij heeft dit zelf met klem ontkend. Anders dan [medeverdachte 6] en [medeverdachte 1] , is [medeverdachte 8] niet door [kroongetuige] herkend.
Uit het dossier blijkt dat [medeverdachte 8] met [medeverdachte 6] en [naam 32] kort na de moord op [slachtoffer 18] een reis naar Turkije heeft gemaakt. De politie heeft die reis in verband gebracht met een doorgestuurd chatbericht van het account ‘B.I.G’ aan [verdachte] , dat lijkt te zien op een opdracht die in Istanbul zou moeten worden uitgevoerd. Naar aanleiding van die trip naar Turkije is [medeverdachte 8] op 16 maart 2021 uitgenodigd voor het afleggen van een verklaring als getuige, waarbij aan hem nadrukkelijk is verteld dat het ging over het onderzoek naar de liquidatie van [slachtoffer 18] , waarvoor [medeverdachte 6] en [medeverdachte 1] vastzaten. Vervolgens werd er op 16 maart 2021 om 11.04 uur met een telefoonnummer in gebruik bij [naam 12] (de vriendin van [medeverdachte 8] ) een telefoongesprek gevoerd, waaraan [medeverdachte 8] deelnam en waarin het ging over de uitnodiging van de politie voor een verhoor.
In dit telefoongesprek zegt [medeverdachte 8] dat hij heel goed weet dat die mensen hem niet naar huis zullen laten gaan, omdat “ze net 15 jaar voor die ‘bro’ van hem en 20 jaar voor die andere ‘bro’” hebben opgelegd. [naam 29] antwoordt hierop dat [medeverdachte 8] er niets mee te maken heeft en dat zij daarom vindt dat [medeverdachte 8] naar geen enkel bureau moet gaan. [naam 29] vraagt vervolgens aan [medeverdachte 8] : “Je was toch niet samen met hen?”. [medeverdachte 8] antwoordt hierop: “Weet je wat er gebeurt? (zucht) Ik was er maar wat er aan de hand is, is dat ik niet weet wat er gaande is in de zaak. Begrijp je? Afgelopen week, de 7e, 7 maart, is de zaak voorgegaan. En de mensen hebben mij geappt en gezegd dat de ene bro 15 jaar gekregen heeft en de ander bro 20 jaar. Begrijp je?”. [medeverdachte 8] noemt vervolgens nog: “Weet je, ik weet niet of ze bewijs hebben dat ze mij hebben gezien. Maar weet je wat het is? Ik weet ook niet wat de bro’s gezegd hebben. Begrijp je?”. [medeverdachte 8] sluit het gesprek af door te zeggen: “Ik ga de broer/zus van deze bro bellen om te weten wat er in godsnaam gebeurt”.
Vervolgens werd er op 16 maart 2021 omstreeks 11.12.05 uur en 11.13.02 uur met de telefoon van [medeverdachte 8] uitgebeld naar [telefoonnummer] @s.whatsapp.net. Omstreeks 11.13.33 uur belde de gebruiker van [telefoonnummer] @s.whatsapp.net terug. Dit nummer bleek in gebruik bij [naam 39] , de halfzus van [medeverdachte 1] .
Hoewel [medeverdachte 8] heeft aangevoerd dat hij hier over twee andere bro’s dan [medeverdachte 6] en [medeverdachte 1] heeft gesproken en dat hij [naam 39] vrijwel dagelijks belt maar dat hij in dit gesprek niet over [medeverdachte 1] heeft gesproken, leidt het hof uit de inhoud van dit gesprek en het daaropvolgende contact met de halfzus van [medeverdachte 1] af dat hij met de bro’s wel degelijk [medeverdachte 6] en [medeverdachte 1] bedoelde.
Het hof is van oordeel dat dit gesprek weliswaar vragen oproept over de mogelijke betrokkenheid van [medeverdachte 8] bij de liquidatie van [slachtoffer 18] , maar dat het niets wezenlijks zegt over de mate van betrokkenheid of de rol van [medeverdachte 8] daarbij. “Ik was er”, kan veel betekenen. [medeverdachte 8] was op basis van het dossier het paasweekend 2017 in Den Haag bij [medeverdachte 1] thuis en hij wist wellicht van het gebeuren, maar het hof kan op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken niet buiten redelijke twijfel vaststellen dat [medeverdachte 8] de chauffeur is geweest bij de moord op [slachtoffer 18] . Dit betekent dat zowel het primair tenlastegelegde (medeplegen van moord) als het subsidiair tenlastegelegde (medeplichtigheid aan moord) niet kan worden bewezen en dat het hof, net als de rechtbank, [medeverdachte 8] zal vrijspreken van het hem tenlastegelegde.
6.3.5.7.
De rol van [verdachte]
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de moord op [slachtoffer 18] op 17 april 2017 in Den Haag. [verdachte] is weliswaar niet bij het doodschieten van [slachtoffer 18] door [medeverdachte 6] en [medeverdachte 1] aanwezig geweest, maar er is wel sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en [medeverdachte 6] , [medeverdachte 1] en de chauffeur. De bijdrage die [verdachte] heeft geleverd, heeft betrekking op zowel de periode vóór als na de liquidatie. Deze bijdrage betreft het aansturen van [medeverdachte 6] bij de voorbereiding van de liquidatie. Hij heeft ook [kroongetuige] geregeld voor het vervoer van de schutters en de chauffeur na de liquidatie toen bleek dat de tweede vluchtauto niet kon worden gebruikt. Daarbij is van belang dat het regelen van vervoer rond het tijdstip van de liquidatie plaatsvond. Daaruit is af te leiden dat [verdachte] op de hoogte was van de actuele situatie en – zo nodig – bijstuurde. [verdachte] heeft verslag uitgebracht aan de opdrachtgever en hij heeft
[kroongetuige] betaald voor het ophalen van de uitvoerders. De bijdrage van [verdachte] is van voldoende gewicht om de kwalificatie medeplegen te rechtvaardigen, waarbij het hof in het handelen van [verdachte] ná de liquidatie bevestiging ziet van de sturende rol die hij ook vóór en tijdens de liquidatie had.
Uit het voorgaande volgt ook dat bij [verdachte] sprake is geweest van voorbedachte raad om [slachtoffer 18] van het leven te beroven. Het betreft de uitvoering van een opdracht daartoe: er was dus sprake van een vooropgezet plan en er zijn vele momenten geweest waarop van het plan kon worden afgezien.
6.3.5.8.
De rol van [medeverdachte 4]
Uit het dossier blijkt niet dat er wat betreft de uitvoering van de moord op [slachtoffer 18] sprake is van een zodanig nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte 4] en de uitvoerders dat sprake is van medeplegen. Het hof spreekt [medeverdachte 4] daarom vrij van het primair ten laste gelegde medeplegen van moord.
Wel blijkt uit de bewijsmiddelen dat [medeverdachte 4] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van uitlokking van het medeplegen van moord op [slachtoffer 18] . Zoals hiervoor overwogen, kwam de opdracht voor de liquidatie van [slachtoffer 18] uit de criminele organisatie van de opdrachtgever, waar [medeverdachte 4] blijkens de bewijsmiddelen aan heeft deelgenomen. Hoewel [medeverdachte 4] heeft gesteld dat hij niet betrokken is geweest bij de moord op [slachtoffer 18] en vanaf half april 2017 geen gebruik meer heeft gemaakt van het PGP-account ‘B.I.G’, heeft het hof vastgesteld dat dit PGP-account ook in de hier van belang zijnde periode van 1 tot met 17 april 2017 (en daarna) in gebruik is geweest bij [medeverdachte 4] . Het hof verwijst hiervoor naar wat is overwogen in bijlage 3 (veredelingen en identificaties) onder 3.1.5. Het hof leidt uit de bewijsmiddelen af dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte 4] en de opdrachtgever.
Door en namens [medeverdachte 4] is erop gewezen dat de voorhanden PGP-berichten van [medeverdachte 4] en [verdachte] van 17 en 18 april 2017 dateren van na de liquidatie. Die omstandigheid staat echter naar het oordeel van het hof een bewezenverklaring van het medeplegen van uitlokking van moord niet in de weg.
Om 23.41 uur stuurt [medeverdachte 4] aan [verdachte] het bericht “Aiii [bijnaam] wil lezen maar hij is blij blij”. Direct daarna stuurt [medeverdachte 4] een bericht van ‘Sir’, de opdrachtgever, van 23.33 uur door naar [verdachte] , inhoudende “Hahahahaha wat hoofd. Hahahahahaha u maakt my eindelyk bly hahahaha”, waarop [medeverdachte 4] om 23.41 uur aan [verdachte] het bericht stuurt “Teveel ellende meegemaakt bro dus je moet ook begrijpen maar jis bewezen”. Uit deze berichten is af te leiden dat de opdrachtgever op 17 april 2017 om 23.33 uur op de hoogte is van de liquidatie van [slachtoffer 18] en dat hij weet heeft van het aan het slachtoffer toegebrachte hoofdletsel. [medeverdachte 4] heeft niet alleen het bericht van de opdrachtgever van 23.33 uur doorgestuurd, maar dat bericht ook laten voorafgaan door zijn eigen bericht aan [verdachte] dat “ [bijnaam] ” “blij blij” is en hij heeft gereageerd op het bericht van de opdrachtgever van 23.33 uur met zijn tweede bericht van 23.41 uur aan [verdachte] , inhoudende dat (de organisatie van) de opdrachtgever teveel ellende heeft meegemaakt, dat dit is bewezen en dat hij, “bro”, het dus moet begrijpen. Dit berichtenverkeer van ongeveer een half uur na de liquidatie laat zich naar het oordeel van het hof redelijkerwijs niet anders uitleggen dan als communicatie tussen de opdrachtgever en de opdrachtnemer van de liquidatie van [slachtoffer 18] . Die communicatie verliep dus via [medeverdachte 4] , die daaraan deelnam door niet alleen berichten door te sturen maar ook zelf berichten te sturen.
Uit de bewijsmiddelen zoals opgenomen onder de deelonderzoeken Mus en Barbera volgt dat de communicatie tussen [verdachte] en de opdrachtgever tot dan toe voor zover bekend alleen via [medeverdachte 4] of [medeverdachte 2] en niet rechtstreeks tussen de opdrachtgever en de opdrachtnemer verliep. Dit is ook het geval met de beschikbare berichten van 17 en 18 april 2017, waarbij alleen [medeverdachte 4] en niet ook [medeverdachte 2] een rol heeft gespeeld. Het hof acht het zonder meer niet logisch dat als de communicatie tussen [verdachte] en de opdrachtgever kort na de liquidatie via [medeverdachte 4] verliep, de communicatie tussen [verdachte] en de opdrachtgever vóór de liquidatie alleen via [medeverdachte 2] , laat staan via iemand anders dan [medeverdachte 4] of [medeverdachte 2] , zou zijn verlopen.
[medeverdachte 4] weet waarover het gaat. Hij weet dat er iemand is geliquideerd, wie er is geliquideerd en waarom die persoon is geliquideerd. Het voorhanden berichtenverkeer is van niet later dan ongeveer een half uur na de liquidatie. De processtukken en het verhandelde op de zitting bieden bovendien geen aanknopingspunt voor een andere uitleg van dit berichtenverkeer dan dat het gaat om communicatie tussen de opdrachtgever en de opdrachtnemer van de liquidatie van [slachtoffer 18] . Om die redenen acht het hof bewezen dat ook de voorafgaande opdracht tot het liquideren van [slachtoffer 18] door [medeverdachte 4] aan [verdachte] is doorgegeven. Hierbij is ook van belang dat [medeverdachte 4] op 18 april 2017 om 03.18 uur aan [verdachte] laat weten: “Aiii ok start bro ga zo osso denk laat wakker maar heb die pap voor jullie meteen als ik wakker ben bro”, waaruit is af te leiden dat [medeverdachte 4] het geld (“die pap”) van de beloning voor de liquidatie geeft en weet wat er over de beloning is afgesproken. Op 9 juli 2017 zegt [medeverdachte 4] in een chat met [verdachte] , als zij het hebben over de beloning voor een liquidatie, “Ik weet niet wat je met hem hebt afgesproken maar ik betaal lokkers spotters alles bro fietsen ijzers dus ik weet niet wat ie zegt en wij eten niks uit wat jij krijgt heb ik je al gemeld”. De betaling door [medeverdachte 4] van de beloning voor de liquidatie van [slachtoffer 18] past bij de rol van [medeverdachte 4] in de organisatie van de door [verdachte] voor de opdrachtgever uitgevoerde liquidaties, zoals [medeverdachte 4] die in het bericht van 9 juli 2017 uitlegt. Bij een dergelijke belangrijke rol ligt het voor de hand dat, als de communicatie tussen de opdrachtgever en [verdachte] op 17 april 2017 om 23.41 uur via [medeverdachte 4] verliep, ook de aan de liquidatie voorafgaande communicatie tussen de opdrachtgever en [verdachte] – inclusief het verstrekken van de opdracht en het in het vooruitzicht stellen van een beloning – via [medeverdachte 4] verliep. Een alternatief scenario waarbij die voorafgaande communicatie niet (mede) via [medeverdachte 4] verliep is onaannemelijk, omdat zich dan niet laat verklaren waarom een half uur na de liquidatie wel met [medeverdachte 4] wordt gecommuniceerd en [medeverdachte 4] op de hoogte was van de liquidatie en de beloning die daar tegenover stond.
Tot slot ziet het hof steun voor zijn oordeel dat de opdracht voor de moord op [slachtoffer 18] door [medeverdachte 4] aan [verdachte] is doorgegeven en een beloning daarvoor door hem in het vooruitzicht is gesteld, in de chat van 18 april 2017 vanaf 02.24 uur tussen [verdachte] en [medeverdachte 4] . Hierin komt tot uitdrukking dat [medeverdachte 4] diezelfde nacht praat over een ander slachtoffer dat hij op het oog heeft en dat hij [verdachte] vraagt of hij daarvoor nog tijd heeft:
‘B.I.G’: “Kunnen jullie wat doen tot 4u de tikd”;
‘C murder’: “Nee iedereen is al ergens”;
‘B.I.G’: “Ok bro jammer die man plakt bij tafel bij me kk buitenkansje kk zooi next time”;
‘C murder’: “Sanggggg”;
‘B.I.G’: “Zou m gwn garage brengen kk hond”.
Naar het oordeel van het hof is de bijdrage van [medeverdachte 4] aan de uitlokking van voldoende gewicht om de kwalificatie medeplegen van uitlokking te rechtvaardigen. Uit het voorgaande volgt ook dat bij [medeverdachte 4] sprake is geweest van voorbedachte raad.
6.3.6.
GEZICHT
28 juni 2017
6.3.6.1.
De verklaringen van [kroongetuige]
heeft over het voornemen om een pand met een raketwerper te beschieten onder meer het volgende verklaard. Een dag vóór de beschieting heeft hij [verdachte] opgehaald in Almere. [kroongetuige] heeft toen van [verdachte] begrepen dat hij samen met [verdachte] naar Doorn moest rijden om voor te verkennen, omdat daar een persoon woonde die moest worden gewaarschuwd. [verdachte] had de opdracht gekregen om met een raketwerper op de woning van die persoon te schieten. Bij de voorverkenning heeft [verdachte] de woning aan de [adres] aangewezen als het pand dat moest worden beschoten. [kroongetuige] moest de volgende dag een Peugeot 308 en de raketwerper aan de uitvoerders overhandigen. Op de dag van de voorgenomen beschieting bleek dat een van de uitvoerders de geboden geldelijke beloning te laag vond, waarna [verdachte] aan [kroongetuige] de opdracht heeft gegeven om als chauffeur te fungeren. [kroongetuige] en de andere uitvoerder zijn vervolgens in de Peugeot 308 naar Doorn gereden en [kroongetuige] heeft de uitvoerder de woning aangewezen. De schutter is met de raketwerper uitgestapt, is naar de woning toegelopen en heeft de raketwerper uitgeklapt. De schutter was bezig om te gaan vuren, maar voordat hij daadwerkelijk vuurde zag hij in de tuin kinderen spelen. Daarop heeft de schutter zijn handelingen afgebroken en zijn [kroongetuige] en de schutter weggereden.
Verder heeft [kroongetuige] verklaard dat hij voorafgaand aan de beschieting in Doorn in opdracht van [verdachte] een raketwerper in ontvangst heeft genomen van een persoon afkomstig uit de groep van de opdrachtgever. [verdachte] heeft aan [kroongetuige] verteld dat [naam 45] de opdrachtgever was.
Het hof acht deze verklaring van [kroongetuige] betrouwbaar, omdat die bevestiging vindt in meerdere bewijsmiddelen. Het hof zal dat hieronder nader uitwerken.
6.3.6.2.
De onderbouwing van de verklaringen van [kroongetuige] en overigebewijsoverwegingen
Naar aanleiding van het onderzoek en de verklaringen van [kroongetuige] is het volgende gebleken.
6.3.6.2.1.
Voorverkenning
Uit een PGP-gesprek van 27 juni 2017 tussen ‘C murder’, veredeld als [verdachte] , en ‘B.I.G’, veredeld als [medeverdachte 4] , blijkt dat [medeverdachte 4] een bericht doorstuurt afkomstig van ‘Sir’. Het hof beschouwt de persoon achter dit account als de opdrachtgever. In dit doorgestuurde bericht wordt aan [verdachte] doorgegeven dat het een aardig donkere straat is met bomen en dat je daar kan komen via de A12 en de afslag Driebergen of de afslag Maarn/Doorn.
Op een onder [verdachte] inbeslaggenomen harde schijf zijn op 27 juni 2017 gemaakte printjes gevonden van een routebeschrijving met als waarschijnlijke startlocatie de [adres] in Almere, een van de verblijfadressen van [verdachte] , en als eindbestemming de [adres] in Doorn.
Uit de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer van [kroongetuige] (*3990) blijkt dat zijn telefoon zich op 27 juni 2017 in de middag tussen 13.28 uur en 13.49 uur in Doorn bevond om vervolgens om 14.17 uur een zendmast aan te stralen op de [adres] in Breukelen. Uit de zendmastgegevens van het telefoonnummer van [verdachte] (*6325) blijkt dat zijn telefoon zich tot 12.42 uur in Almere bevond. Vervolgens straalde zijn telefoon voor het eerst weer een zendmast aan op de [adres] in Maarssenbroek. Dit was om 14.13 uur. De zendmasten op de [adres] in Breukelen en de [adres] in Maarssenbroek bevinden zich in elkaars verlengde langs de A2.
6.3.6.2.2.
Verplaatsen naar de loods aan de [adres] in Mijdrecht
Uit de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer van [verdachte] (*6325) blijkt dat zijn telefoon op 28 juni 2017 om 14.22 uur een zendmast aanstraalde bij Nieuwer Ter Aa. Deze zendmast ligt in de nabije omgeving van Vinkeveen. Uit de gegevens van de onder [verdachte] inbeslaggenomen Volvo blijkt dat dit voertuig zich op 28 juni 2017 omstreeks
14.26
uur van Almere naar Mijdrecht heeft verplaatst. Uit de historische verkeersgegevens van de PGP-telefoon van [kroongetuige] (*3108) blijkt dat zijn telefoon om 14.27 uur gebruik heeft gemaakt van een zendmast aan de [adres] in Mijdrecht.
Het hof leidt hieruit af dat [kroongetuige] en [verdachte] op 28 juni 2017 bij de loods in Mijdrecht zijn geweest.
6.3.6.2.3.
Verplaatsen naar Doorn
Uit de historische verkeersgegevens van de PGP-telefoon van [kroongetuige] (*3108) volgt dat de telefoon om 18.07 uur nog gebruikmaakte van de zendmast aan de [adres] in Mijdrecht. Vervolgens verplaatste de telefoon zich via Vinkeveen, Nieuwer Ter Aa en Loenen aan de Vecht naar Doorn om daar om 19.05 uur een zendmast aan te stralen aan de [adres] .
Het hof leidt hieruit af dat [kroongetuige] zich op 28 juni 2017 vanuit Mijdrecht naar Doorn heeft verplaatst.
6.3.6.2.4. ‘
‘Beschieting’ met raketwerper
Uit veiliggestelde beelden van een camera aan de [adres] in Doorn blijkt dat er op 28 juni 2017 tussen 18.53 uur en 19.00 uur vijfmaal een zilvergrijze Peugeot 308 voorbij is gereden.
Getuige [getuige 8] heeft verklaard dat hij op 28 juni 2017 omstreeks 19.05 uur een man over de ventweg naast de [adres] in Doorn zag lopen. Hij zag dat de man een legergroene buis met een diameter van ongeveer 10 cm langs de linkerkant van zijn lichaam hield. Kort hierna hoorde de getuige een auto hard achteruitrijden. De getuige zag dat de man met de legergroene buis in een Peugeot stationwagen stapte en dat deze auto daarop snel wegreed. De getuige heeft later op internet gezocht naar het voorwerp dat de man vasthield en is ervan overtuigd dat het een bazooka was.
Uit nader onderzoek naar diezelfde camerabeelden is gebleken dat dezelfde zilvergrijze Peugeot 308 om 19.16 uur en 19.18 uur opnieuw langs de [adres] is gereden.
29 juni 2017
6.3.6.3.
De beschieting van de [adres] (en [adres] )
Op 29 juni 2017 is omstreeks 23.00 uur de [adres] beschoten met een kalasjnikov (AK-47), waarbij de gevel van de woning is geraakt. Bij deze beschieting is ook een houten tuinschuur aan de [adres] geraakt.
6.3.6.4.
De verklaringen van [kroongetuige]
heeft over de beschieting op de [adres] in Doorn verklaard dat achteraf is gebleken dat hij en de schutter op 28 juni 2017 voor de verkeerde woning in Doorn hebben gestaan. De woning van 28 juni 2017 bleek ook nummer [huisnummer] te hebben maar bevond zich op de [adres] , op de hoek met de [adres] . [kroongetuige] heeft vervolgens van [verdachte] de opdracht gekregen om de juiste woning te zoeken. [kroongetuige] is weer naar Doorn gereisd en heeft daarbij met een Samsung foto’s genomen van de [adres] in Doorn. Hij heeft daarbij als alibi voor zijn aanwezigheid met zijn iPhone ook een foto van een huurwoning aan het einde van de betreffende straat gemaakt. Nadat [verdachte] , na het zien van de door [kroongetuige] gemaakte foto’s, contact had gelegd met de groep van de opdrachtgever, werd aan [verdachte] bevestigd dat het huis aan de [adres] de juiste woning was.
De volgende dag heeft [kroongetuige] van [verdachte] de opdracht gekregen om twee handgranaten naar binnen te gooien bij de [adres] in Doorn. Nadat [kroongetuige] tegen [verdachte] had gezegd dat hij dat zelf niet wilde doen, heeft [verdachte] contact opgenomen met [medeverdachte 9] , de president van chapter Den Haag van Caloh Wagoh. [medeverdachte 9] heeft vervolgens twee jongens van zijn chapter, [naam 24] en [medeverdachte 15] , naar voren geschoven voor de opdracht. Ondertussen had [kroongetuige] van [verdachte] begrepen dat de waarschuwing niet met handgranaten moest gebeuren, maar met een kalasjnikov. Daarbij was het de bedoeling dat [naam 24] als schutter zou optreden en [medeverdachte 15] als back-up als [naam 24] zou weigeren op de woning te schieten. [kroongetuige] is vervolgens naar [medeverdachte 9] in Den Haag gereden, heeft [medeverdachte 15] en [naam 24] opgehaald en is met zijn Peugeot 206 naar de loods in Mijdrecht gereden. Daar hebben zij de Seat Leon gepakt. Zij hebben hun telefoons in Mijdrecht achtergelaten en zijn naar Doorn gereden. Nadat [kroongetuige] de juiste woning had aangewezen, zijn [naam 24] en [medeverdachte 15] uit de auto gestapt en heeft [naam 24] de woning beschoten. [kroongetuige] heeft van [naam 24] begrepen dat de kalasjnikov na drie of vier schoten bleef hangen. Hierop zijn [naam 24] en [medeverdachte 15] teruggerend naar de Seat Leon en weggereden.
[kroongetuige] , [naam 24] en [medeverdachte 15] zijn vervolgens naar Amersfoort gereden. Nadat ze de auto met daarin het wapen in een woonwijk hadden geparkeerd, zijn ze naar het centrum van Amersfoort gelopen en op een terras bij een homobar gaan zitten. Met de telefoon van het café heeft [kroongetuige] contact gezocht met [verdachte] om te laten weten dat de beschieting was gelukt. Verder hebben [naam 24] en [medeverdachte 15] contact gezocht met hun partners en heeft [naam 24] geregeld dat ze zijn opgehaald door [naam 34] .
Verder heeft [kroongetuige] verklaard dat [naam 24] later de Seat Leon in Amersfoort heeft opgehaald en dat [naam 24] daarbij het wapen mee naar huis heeft genomen om te bekijken waarom het was blijven hangen. Hieruit bleek dat er een kogel vastzat in de loop.
Het hof acht deze verklaring van [kroongetuige] betrouwbaar, omdat die bevestiging vindt in meerdere bewijsmiddelen. Het hof zal dat hieronder nader uitwerken.
6.3.6.5.
De onderbouwing van de verklaringen van [kroongetuige] en overigebewijsoverwegingen
Naar aanleiding van het onderzoek en de door [kroongetuige] afgelegde verklaringen is het volgende gebleken.
6.3.6.5.1.
Vasstellen van de juiste woning
Uit nader onderzoek aan de onder [kroongetuige] inbeslaggenomen iPhone 6 volgt dat met dit toestel op 29 juni 2017 om 14.40 uur een foto is gemaakt van een woning in Doorn. Blijkens de coördinaten is dit in de [adres] in Doorn. Op de onder [kroongetuige] inbeslaggenomen Samsung is een foto aangetroffen van de [adres] in Doorn.
Het hof vindt hierin bevestiging voor de verklaring van [kroongetuige] dat hij in Doorn is geweest om erachter te komen wat de juiste woning was.
6.3.6.5.2.
Handgranaten
Uit een PGP-gesprek van 29 juni 2017 tussen [verdachte] en [medeverdachte 4] blijkt dat [medeverdachte 4] een bericht doorstuurt van een account genaamd ‘ [accountnaam] ’. ‘ [accountnaam] ’ stuurt om 14.45 uur: “Rond 19.30. Kunnen ze appels aanpakken op de [adres] nieuwegein”.
Uit de opmerking “appels aanpakken” en de overige bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien leidt het hof af dat over handgranaten wordt gesproken.
6.3.6.5.3.
[naam 24] en [medeverdachte 15] geregeld als uitvoerders
Uit de historische verkeersgegevens van de telefoonnummers van [naam 24] (*9691 en *9231), [medeverdachte 15] (*7239) en [medeverdachte 9] (*3695) volgt dat zij op 29 juni 2017 aan het begin van de avond onderling contact hebben gehad. Om 18.07 uur wordt het nummer van [naam 24] gebeld door het nummer van [medeverdachte 15] en om 18.15 uur belt het andere nummer van [naam 24] naar het nummer van [medeverdachte 9] . Vervolgens is er om 18.39 uur opnieuw contact tussen de nummers van [naam 24] en [medeverdachte 15] en om 19.00 uur en 19.03 uur tussen die van [naam 24] en [medeverdachte 9] .
6.3.6.5.4.
Vertrekken vanaf Den Haag naar de loods in Mijdrecht
Uit de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer van [kroongetuige] (*3990) blijkt dat zijn telefoon om 18.29 uur en om 18.43 uur een zendmast aanstraalde op de [adres] in Den Haag. Uit het aanstralen van de zendmasten is af te leiden dat de telefoon van [kroongetuige] zich verplaatste vanaf Den Haag (18.43 uur), via Kamerik (19.59 uur) naar Mijdrecht (22.00 uur). De telefoon van [naam 24] (*9231) bewoog van Rotterdam (19.18 uur), via Woerden (19.37 uur en 19.44 uur) en Wilnis (20.07 uur) eveneens naar Mijdrecht (20.08 uur) en maakte daar tot en met 21.24 uur gebruik van zendmasten in Mijdrecht.
Uit screenshots aangetroffen op de onder [kroongetuige] inbeslaggenomen Samsung blijkt dat zijn Peugeot 206 op 29 juni 2017 om 19.10 uur een snelheidsovertreding heeft begaan ter hoogte van de trajectcontrole A20 Rotterdam rechts.
Het hof vindt hierin bevestiging voor de verklaring van [kroongetuige] dat hij, [medeverdachte 15] en [naam 24] zich vanuit Rotterdam/Den Haag naar de loods in Mijdrecht hebben verplaatst.
6.3.6.5.5.
Achterlaten van de telefoons in Mijdrecht
Het telefoonnummer van [naam 24] (*9231) maakte op 29 juni 2017 om 21.24 uur voor het laatst die dag gebruik van een zendmast aan de [adres] in Mijdrecht. Op 1 juli 2017 werd voor de eerste keer weer een zendmast aangestraald. Uit onderzoek van de iPhone van [kroongetuige] blijkt dat het telefoonnummer *3990 op 29 juni 2017 vanaf 22.00 uur tot en met 30 juni 2017 om 21.05 uur zendmasten aanstraalde in Mijdrecht en dus ook ten tijde van het schietincident op de [adres] in Doorn.
Het hof vindt hierin bevestiging voor de verklaring van [kroongetuige] dat hij en in ieder geval [naam 24] hun telefoon in Mijdrecht hebben achtergelaten.
6.3.6.5.6.
Schieten op de [adres] in Doorn
Uit de beelden van de beveiligingscamera op de [adres] in Doorn volgt dat om
22.51
uur een persoon met voor zich iets in zijn handen over de [adres] in de richting van de [adres] loopt. Een tweede persoon loopt achter de eerste persoon aan. Enkele seconden later zijn er lichtflitsen te zien bij de [adres] , waarna beide personen terugrennen in de richting van waar zij vandaan kwamen (richting de [adres] ).
De politie heeft onderzoek gedaan naar de lengte van de twee personen die op deze beelden zijn te zien. De lengte van de eerste en de tweede persoon is daarbij geschat op respectievelijk tussen 1.78 en 1.79 m en tussen 1.70 en 1.72 m. [naam 24] is 1.78 m lang en [medeverdachte 15] 1.72 m.
Nabij de woning aan de [adres] zijn vier hulzen en twee projectielen (manteldelen) gevonden. Uit forensisch onderzoek blijkt dat de vier hulzen het kaliber 7,62 x 39 mm hebben en dat deze hulzen vermoedelijk zijn verschoten met een semiautomatisch werkend aanvalsgeweer van het type kalasjnikov (AK-47) of een wapen dat daarvan is afgeleid. De twee manteldelen passen bij het kaliber 7,62 x 39 mm.
6.3.6.5.7.
Vluchten naar Amersfoort – café [café]
Uit de historische verkeersgegevens van de telefoonnummers van [verdachte] (*6325), [naam 34] (*4311 en *1366) (partner van [naam 24] ) en [naam 17] (*4881) (partner van [medeverdachte 15] ) is gebleken dat zij op 29 juni 2017 tussen 23.53 uur en 30 juni 2017 om 00.45 uur telefonisch contact hebben gehad met het telefoonnummer [telefoonnummer] . Dit nummer is van café [café] in Amersfoort.
6.3.6.5.8.
Ophalen door [naam 34]
Uit de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer van [naam 34] (*4311) blijkt dat dit nummer op 30 juni 2017 om 00.45 uur een zendmast aanstraalde in Rotterdam. Vervolgens straalde het tussen 01.35 uur en 01.40 uur de mast aan het [adres] in Amersfoort aan, om vervolgens om 03.12 uur weer de zendmast aan de [adres] in Spijkenisse aan te stralen. Uit onderzoek van het navigatiesysteem van de door [naam 34] gebruikte Fiat Panda volgt dat onder verwijderde items twee locaties in Amersfoort zijn aangetroffen: de [adres] en City Centre Amersfoort. Ook zijn in de TomTom coördinaten aangetroffen die betrekking hebben op de locatie [adres] in Amersfoort.
Het hof vindt hierin bevestiging voor de verklaring van [kroongetuige] dat [naam 34] [naam 24] , [medeverdachte 15] en [kroongetuige] heeft opgehaald in Amersfoort. De [adres] ligt in een woonwijk in AmersfoortZuid en past bij de verklaring van [kroongetuige] over waar zij de auto met het wapen hebben achtergelaten en waar [naam 24] de auto en het wapen later weer heeft opgehaald.
6.3.6.5.9.
Onderzoek kalasjnikov door [naam 24]
Op een mobiele telefoon die inbeslaggenomen is op de [adres] in Spijkenisse zijn verschillende foto’s aangetroffen van [naam 24] en [naam 34] . Ook zijn er twee afbeeldingen van het uitwerpmechanisme aan de bovenkant van een vuurwapen en twee afbeeldingen van een los patroon en een lege huls gevonden. In het uitwerpmechanisme is een huls te zien die schuin in het aanvoergedeelte zit.
Uit nader onderzoek blijkt dat het vuurwapen op de afbeeldingen een kalasjnikov is, waarmee normaal gesproken munitie van het kaliber 7,62 x 39 mm wordt verschoten. Op de afbeelding is ook een storing te zien. Er is een patroon aangevoerd, terwijl de huls van een vorig schot is blijven hangen.
Op de afbeeldingen van het vuurwapen en de munitie is op de achtergrond een houten bruine tafel met een zwarte placemat en witte rechthoekige vloertegels zichtbaar. Zowel [kroongetuige] als [naam 34] heeft aan de hand van de achtergrond de woning van de moeder van [naam 34] herkend. [naam 34] heeft aan de hand van de placemat ook de tafel van haar moeder herkend.
6.3.6.6.
De rol van [verdachte]
6.3.6.6.1.
28 juni 2017
Het hof leidt uit de bewijsmiddelen over 28 juni 2017 af dat [verdachte] van de opdrachtgever een opdracht heeft aangenomen om een woning te beschieten met een raketwerper en dat [kroongetuige] daartoe in opdracht van [verdachte] een raketwerper heeft opgehaald. [verdachte] is door de opdrachtgever op de hoogte gebracht van de omgeving van de woning. [verdachte] heeft de route vanaf zijn verblijfplaats in Almere naar de [adres] in Doorn opgezocht en is samen met [kroongetuige] in Doorn op voorverkenning geweest om de woning te bekijken. Voor de uitvoering van deze voorgenomen beschieting heeft [verdachte] twee andere personen geregeld. Omdat een van hen de beloning te laag vond, heeft [verdachte] aan [kroongetuige] de opdracht gegeven om bij de beschieting met de raketwerper als chauffeur te fungeren.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden vastgesteld dat [verdachte] en de medeverdachten het opzet hadden op de dood van of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de bewoners van de [adres] in Doorn. Het was de bedoeling om het huis op het adres [adres] in Doorn, waarvan de bewoners op dat moment niet aanwezig waren, te beschieten en hen op die manier bang te maken. [kroongetuige] en de andere uitvoerder, die zich in het te beschieten huis hadden vergist, trokken zich onmiddellijk terug toen bleek dat er op het adres [adres] , dat is gelegen op de hoek van de [adres] en de [adres] , wel bewoners/personen aanwezig waren. Van opzet in voorwaardelijke zin op de dood of op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel is naar het oordeel van het hof geen sprake. De kans dat in een dergelijk geval zich toevallig toch iemand bevindt in de woning die zou zijn verlaten, is onder de gegeven omstandigheden niet zo groot dat kan worden gesproken van een aanmerkelijke kans op de dood van een of meer in de woning aanwezige personen. Dit betekent dat [verdachte] wordt vrijgesproken van het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde.
Van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht of met zware mishandeling van de bewoners of andere personen die aanwezig waren in of rondom de woning op het adres [adres] of de woning op het adres [adres] in Doorn, is geen sprake. Uit het dossier komt niet naar voren dat de bewoners van de woning [adres] op de hoogte zijn gekomen van het op 28 juni 2017 per ongeluk richten van een raketwerper op – in plaats van hun woning – de woning [adres] . Uit de op 21 mei 2019 afgelegde verklaring van de hoofdbewoonster van het adres [adres] blijkt dat zij alleen weet heeft van een incident op 7 juni 2017 waarbij een handgranaat in een tas aan hun tuinhek is gehangen en van een incident op 29 juni 2017 waarbij er op hun woning is geschoten toen zij niet thuis waren.
De bewoners van de [adres] zijn op 19 april 2019 in verband met een uitzending van Opsporing Verzocht alsnog door de politie ervan op de hoogte gebracht dat op 28 juni 2017 bij vergissing een raketwerper op hun woning is gericht. Op zich is het richten met een raketwerper op een woning een bedreiging die van dien aard is en onder zulke omstandigheden gedaan dat bij de bewoners van die woning in beginsel de redelijke vrees kan ontstaan dat zij het leven kunnen verliezen of dat zij zwaar lichamelijk letsel kunnen oplopen. De toenmalige bewoners van het adres [adres] hebben echter pas op 19 april 2019 wetenschap van het incident van 28 juni 2017 gekregen. Mede vanwege het onderwerp van de uitzending van Opsporing Verzocht – acties uit juni 2017 die waren gericht tegen de bewoners van de woning [adres] – neemt het hof aan dat aan de bewoners van de [adres] is duidelijk gemaakt dat de daders zich hadden vergist en dat het de bedoeling was geweest om de bewoners van de [adres] bang te maken. Onder die omstandigheden kan niet worden gezegd dat alsnog op 19 april 2019 bij de voormalige bewoners van de [adres] door het op 28 juni 2017 richten met een raketwerper op hun woning de redelijke vrees is ontstaan dat zij hun leven zouden kunnen verliezen of zwaar lichamelijk letsel zouden kunnen oplopen. Uit het procesverbaal van bevindingen over het op de hoogte stellen op 19 april 2019 blijkt ook niet dat het voorval van 28 juni 2017 bij hen, ook al waren zij geschrokken, een dergelijke vrees heeft opgewekt.
Omdat er geen bewijs is van een voltooide bedreiging van de bewoners of andere aanwezigen van de woning [adres] of de woning [adres] in Doorn, kan ook niet worden bewezen dat [verdachte] zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van (uitlokking van of medeplichtigheid aan) een dergelijke bedreiging, zoals dat aan hem is ten laste gelegd onder 1 meer meer, nog meer meer en meest subsidiair.
[verdachte] heeft zich wel schuldig gemaakt aan het medeplegen van het voorhanden hebben van een raketwerper en een projectiel, zoals dat onder 2 is ten laste gelegd.
6.3.6.6.2.
29 juni 2017
Het hof leidt verder uit de bewijsmiddelen over 29 juni 2017 af dat [verdachte] via de groep van de opdrachtgever had begrepen dat zij het verkeerde huis op het oog hadden en dat hij vervolgens aan [kroongetuige] de opdracht heeft gegeven om de juiste woning in Doorn te zoeken. [verdachte] heeft de bevestiging gekregen dat de door [kroongetuige] gefotografeerde woning aan de [adres] in Doorn de juiste woning was en heeft vervolgens via [naam 24] en [medeverdachte 15] geregeld om samen met [kroongetuige] die woning te beschieten. [verdachte] is kort na de daadwerkelijke beschieting door de uitvoerders op de hoogte gebracht.
Niet kan worden vastgesteld dat [verdachte] al dan niet in voorwaardelijke zin het opzet had op de dood van de bewoners van de [adres] en/of een of meer daar in de buurt gelegen woningen. De bedoeling was om een huis te beschieten, waarbij ervan werd uitgegaan dat de bewoners niet thuis waren. De bewoners van de woning die is beschoten waren ook niet thuis. De kans dat toch iemand aanwezig zou zijn, is in de gegeven omstandigheden niet zo groot dat kan worden gezegd dat [verdachte] en de medeverdachten de reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid dat iemand in de woning aanwezig zou zijn en bij het uitvoeren van het plan om het leven zou komen, bewust hebben aanvaard. Naar het oordeel van het hof kan ook niet worden gezegd dat [verdachte] en de medeverdachten bewust de aanmerkelijke kans op de dood van een bewoner van een nabijgelegen woning hebben aanvaard, zodat ook het opzet in voorwaardelijke zin op de dood van bewoners van nabijgelegen woningen ontbreekt. Daarom is niet bewezen wat aan [verdachte] onder 3 primair, subsidiair en meer subsidiair is ten laste gelegd.
[verdachte] heeft zich wel schuldig gemaakt aan het onder 3 meer meer subsidiair ten laste gelegde medeplegen van openlijke geweldpleging. Hij heeft in nauwe en bewuste samenwerking met [kroongetuige] , [naam 24] en [medeverdachte 15] gehandeld en een significante bijdrage geleverd door de opdracht aan te nemen, zelf informatie over het doelwit te verzamelen, een voorverkenning uit te voeren, [kroongetuige] aan te sturen (wat ook blijkt uit de omstandigheid dat [kroongetuige] aan hem verslag deed na de beschieting), te zorgen dat [kroongetuige] en de andere uitvoerders over een wapen beschikten en voor de betaling aan de uitvoerders te zorgen. [verdachte] heeft zich daarmee ook schuldig gemaakt aan het medeplegen van het voorhanden hebben van een vuurwapen en scherpe patronen, zoals onder 4 is ten laste is gelegd.
6.3.6.7.
De rol van [medeverdachte 4]
Het hof leidt uit de bewijsmiddelen af dat [medeverdachte 4] berichten van de opdrachtgever over de route naar de te beschieten woning in Doorn heeft doorgestuurd, evenals een bericht van de gebruiker van het PGP-account ‘ [accountnaam] ’, dat inhoudt dat op 29 juni 2017 op een adres in Nieuwegein handgranaten kunnen worden opgehaald.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden vastgesteld dat [medeverdachte 4] en de medeverdachten het opzet hadden op de dood van of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de bewoners van de [adres] in Doorn. Het was de bedoeling om het huis op het adres [adres] in Doorn, waarvan de bewoners op dat moment niet aanwezig waren, te beschieten en hen op die manier bang te maken. [kroongetuige] en de andere uitvoerder, die zich in het te beschieten huis hadden vergist, trokken zich onmiddellijk terug toen bleek dat er op het adres [adres] , dat is gelegen op de hoek van de [adres] en de [adres] , wel bewoners/personen aanwezig waren. Van opzet in voorwaardelijke zin op de dood of op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel is naar het oordeel van het hof geen sprake. De kans dat in een dergelijk geval zich toevallig toch iemand bevindt in de woning die zou zijn verlaten, is onder de gegeven omstandigheden niet zo groot dat kan worden gesproken van een aanmerkelijke kans op de dood van een of meer in de woning aanwezige personen. Dit betekent dat [medeverdachte 4] wordt vrijgesproken van het onder 4 primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde.
Van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht of met zware mishandeling van de bewoners of andere personen die aanwezig waren in of rondom de woning op het adres [adres] of de woning op het adres [adres] in Doorn, is geen sprake. Uit het dossier komt niet naar voren dat de bewoners van de woning [adres] op de hoogte zijn gekomen van het op 28 juni 2017 per ongeluk richten van een raketwerper op – in plaats van hun woning – de woning [adres] . Uit de op 21 mei 2019 afgelegde verklaring van de hoofdbewoonster van het adres [adres] blijkt dat zij alleen weet heeft van een incident op 7 juni 2017 waarbij een handgranaat in een tas aan hun tuinhek is gehangen en van een incident op 29 juni 2017 waarbij er op hun woning is geschoten toen zij niet thuis waren.
De bewoners van de [adres] zijn op 19 april 2019 in verband met een uitzending van Opsporing Verzocht alsnog door de politie ervan op de hoogte gebracht dat op 28 juni 2017 bij vergissing een raketwerper op hun woning is gericht. Op zich is het richten met een raketwerper op een woning een bedreiging die van dien aard en onder zulke omstandigheden gedaan dat bij de bewoners van die woning in beginsel de redelijke vrees kan ontstaan dat zij het leven kunnen verliezen of dat zij zwaar lichamelijk letsel kunnen oplopen. De toenmalige bewoners van het adres [adres] hebben echter pas op 19 april 2019 wetenschap van het incident van 28 juni 2017 gekregen. Mede vanwege het onderwerp van de uitzending van Opsporing Verzocht – acties uit juni 2017 die waren gericht tegen de bewoners van de woning [adres] – neemt het hof aan dat aan de bewoners van de [adres] is duidelijk gemaakt dat de daders zich hadden vergist en dat het de bedoeling was geweest om de bewoners van de [adres] bang te maken. Onder die omstandigheden kan niet worden gezegd dat alsnog op 19 april 2019 bij de voormalige bewoners van de [adres] door het op 28 juni 2017 richten met een raketwerper op hun woning de redelijke vrees is ontstaan dat zij hun leven zouden kunnen verliezen of zwaar lichamelijk letsel zouden kunnen oplopen. Uit het procesverbaal van bevindingen over het op de hoogte stellen op 19 april 2019 blijkt ook niet dat het voorval van 28 juni 2017 bij hen, ook al waren zij geschrokken, een dergelijke vrees heeft opgewekt.
Omdat er geen bewijs is van een voltooide bedreiging van de bewoners of andere aanwezigen van de woning [adres] of de woning [adres] in Doorn, kan ook niet worden bewezen dat [medeverdachte 4] zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van (uitlokking van of medeplichtigheid aan) een dergelijke bedreiging, zoals dat aan hem is ten laste gelegd onder 4 meer meer, nog meer meer en meest subsidiair.
Het hof spreekt [medeverdachte 4] vrij van wat hem onder 6 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste is gelegd, omdat niet is gebleken van het opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, op de dood of zwaar lichamelijk letsel van een of meer bewoners van de woningen op de adressen [adres] en [adres] in Doorn. Van het onder 6 meer meer subsidiair ten laste gelegde openlijk geweld wordt [medeverdachte 4] ook vrijgesproken, omdat zijn bijdrage niet van voldoende gewicht is om van het plegen van openlijk geweld in vereniging te kunnen spreken. [medeverdachte 4] heeft zich met zijn handelen wel schuldig gemaakt aan het onder 6 nog meer meer subsidiair ten laste gelegde medeplegen van uitlokking van openlijke geweldpleging op 29 juni 2017 door samen met een ander een geldbedrag in het vooruitzicht te stellen en informatie zoals het adres van de woning die moest worden beschoten en de route daarnaartoe te verschaffen.
6.3.6.8.
De rol van [medeverdachte 15]
Het hof leidt uit de bewijsmiddelen af dat [medeverdachte 15] op 29 juni 2017 bij de beschieting van de woning aan de [adres] in Doorn op de schutter toezicht heeft gehouden en als backup voor de schutter heeft gefungeerd.
[medeverdachte 15] heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan de onder 1 subsidiair ten laste gelegde openlijke geweldpleging. Hij heeft in nauwe en bewuste samenwerking met [verdachte] , [naam 24] en [kroongetuige] gehandeld en zelf een bijdrage van voldoende gewicht geleverd, door mee te gaan voor het houden van toezicht op [naam 24] als de aangewezen schutter en door aanwezig te zijn bij het schieten en dit over te nemen als [naam 24] zijn taak niet zou verrichten. [medeverdachte 15] heeft zich daarmee ook schuldig gemaakt aan het medeplegen van het voorhanden hebben van een vuurwapen en scherpe patronen, zoals onder 2 is ten laste gelegd.
Het hof acht het onder 1 primair ten laste gelegde medeplegen van een poging tot doodslag niet bewezen en zal [medeverdachte 15] daarvan vrijspreken. Niet kan worden vastgesteld dat [medeverdachte 15] en zijn mededaders al dan niet in voorwaardelijke zin het opzet hadden op de dood van de bewoners van de [adres] en/of nabijgelegen woningen. De bedoeling was om een huis te beschieten, waarbij ervan werd uitgegaan dat de bewoners niet thuis waren. Van de bewoners was bekend dat zij in het buitenland verbleven en zij waren op dat moment ook niet thuis. De kans dat toch iemand in de woning aanwezig zou zijn, is in de gegeven omstandigheden niet zo groot dat moet worden gezegd dat [medeverdachte 15] en zijn mededaders de reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid dat iemand in de woning dodelijk zou worden getroffen, bewust hebben aanvaard. Ook de kans dat bij de beschieting iemand in een nabijgelegen perceel dodelijk zou worden geraakt, is niet zo groot dat die in de gegeven omstandigheden aanmerkelijk is te achten. Van het op de koop toenemen van een aanmerkelijke kans op de dood van een bewoner in een nabijgelegen perceel is daarom geen sprake, zodat het opzet daarop ook in voorwaardelijke vorm ontbreekt.
6.3.7.
BREUK
Het hof leidt uit de inhoud van de bewijsmiddelen de volgende gang van zaken af.
6.3.7.1.
De liquidatie van [slachtoffer 21]
Op 7 juli 2017 omstreeks 15.00 uur is [slachtoffer 21] op een parkeerplaats bij NSstation Breukelen neergeschoten en als gevolg daarvan diezelfde dag overleden.
6.3.7.2.
De verklaringen van [kroongetuige]
heeft over de liquidatie van [slachtoffer 21] verklaard dat hij door [verdachte] is benaderd om als chauffeur te fungeren. [kroongetuige] moest van [verdachte] aan [naam 24] vragen om als schutter op te treden. [kroongetuige] heeft ergens in Amsterdam een wapen (een Scorpion) opgehaald. Eerder had [kroongetuige] al een Peugeot 308 stationwagen in Amsterdam en een Seat Leon in Utrecht opgehaald bij mensen van de groep van [naam 45] . Op 4 juli 2017 heeft hij een tweede vuurwapen (een Zastava) opgehaald bij [naam 9] , de president van chapter Nijmegen van Caloh Wagoh. [kroongetuige] heeft deze voorwerpen gestald in de loods aan de [adres] in Mijdrecht. Dit pand is geregeld door [medeverdachte 13] , die toen naast deze loods woonde. [kroongetuige] heeft verklaard dat de wapens en de auto’s in goed overleg tussen [medeverdachte 13] en [verdachte] in deze loods zijn gestald.
Op 4 juli 2017 heeft [verdachte] aan [kroongetuige] de parkeerplaats van NSstation Breukelen laten zien en gezegd dat daar iemand zou komen. [kroongetuige] heeft van [verdachte] foto’s van [slachtoffer 21] en het kenteken van de auto waarin [slachtoffer 21] reed via de PGP toegestuurd gekregen. Op 5 juli 2017 heeft [kroongetuige] [naam 24] opgehaald. Zij bevonden zich die middag met de Peugeot 308 en de wapens op de parkeerplaats van NSstation Breukelen. [kroongetuige] stond hierbij via de PGP continu in contact met [verdachte] . [verdachte] stond op zijn beurt weer in contact met de lokker die [verdachte] op de hoogte hield van waar ze op dat moment waren. [verdachte] stuurde deze informatie vervolgens door naar [kroongetuige] . [kroongetuige] moest tijdens de uitvoering letten op de Volkswagen Golf van [slachtoffer 21] , maar ook op een witte of grijze bestelbus van de lokker. [kroongetuige] en [naam 24] moesten uitkijken dat ze de lokker niet zouden raken. [kroongetuige] en [naam 24] hebben twee à drie uur op hem gewacht. Iets voordat de lokker met [slachtoffer 21] op de parkeerplaats zou aankomen, heeft [kroongetuige] een valse 112-melding gedaan om onder de liquidatie uit te komen. [kroongetuige] heeft foto’s gemaakt van de politie die ter plaatse kwam, om aan [verdachte] te laten zien dat de liquidatie echt geen doorgang kon vinden. [kroongetuige] heeft de auto en de wapens teruggebracht naar de loods in Mijdrecht en is met [naam 24] naar huis gegaan.
Op 6 juli 2017 voerde [verdachte] via de PGP de druk op [kroongetuige] op om ervoor te zorgen dat de liquidatie alsnog zou worden uitgevoerd. [kroongetuige] heeft toen gezegd dat zijn kinderen ziek waren en dat hij niet kon komen. Ook heeft hij aangegeven dat [naam 24] niet thuis was en dat de liquidatie daarom geen doorgang kon vinden. [verdachte] heeft nogmaals de druk opgevoerd en gezegd dat het de dag erna, vrijdag 7 juli 2017, om 15.00 uur echt moest gebeuren. [verdachte] heeft de Scorpion in de loods in Mijdrecht gecontroleerd. [kroongetuige] heeft verklaard dat hij voelde dat hij er niet onderuit kon, omdat anders zijn familie of kinderen misschien iets zou worden aangedaan. Hij is die middag nog naar [naam 24] gereden om hem op de hoogte te brengen.
Op 7 juli 2017 heeft [kroongetuige] [naam 24] weer opgehaald en zijn ze opnieuw naar de loods gegaan. Deze keer hebben ze ook een tweede auto, de Seat Leon, meegenomen. De Peugeot hebben ze in Loenersloot neergezet om als tweede vluchtauto te gebruiken. Daarna zijn ze met de Seat en de wapens naar de parkeerplaats bij NSstation Breukelen gereden. Dit keer zou de lokker er niet bij zijn. Dezelfde persoon had wel de afspraak gemaakt. [kroongetuige] en [naam 24] waren nog maar net op de parkeerplaats toen [slachtoffer 21] met zijn Volkswagen Golf aan kwam rijden. [naam 24] is uitgestapt met de Scorpion en heeft een aantal schoten op [slachtoffer 21] gelost. Op een gegeven moment deed dit wapen het niet meer. [naam 24] heeft toen uit de auto het handvuurwapen (de Zastava) gepakt, is teruggelopen naar [slachtoffer 21] en heeft opnieuw schoten op [slachtoffer 21] afgevuurd. [naam 24] is daarna op de achterbank van de Seat gaan liggen, zodat het leek alsof er maar één persoon in de auto zat. [kroongetuige] en [naam 24] zijn vanaf NSstation Breukelen weggereden naar Loenersloot, waar de Peugeot stond geparkeerd. Ze hebben de wapens in de Seat laten liggen en [kroongetuige] heeft de Seat met benzine uit een jerrycan besprenkeld. Hij had echter geen vuur bij zich. Ook bleek er een getuige in de buurt te staan die hun richting op keek. Dit heeft gemaakt dat [kroongetuige] en [naam 24] de Seat niet in brand hebben gestoken. Vervolgens zijn ze met de Peugeot vanuit Loenersloot teruggereden naar de loods in Mijdrecht. Daar hebben ze gewacht totdat [medeverdachte 13] thuiskwam. Toen [kroongetuige] tegen [medeverdachte 13] zei dat ze net een liquidatie hadden gepleegd, vroeg [medeverdachte 13] of [slachtoffer 23] was gedaan. [kroongetuige] heeft verklaard dat de opdracht tot het liquideren van [slachtoffer 23] via [medeverdachte 13] bij [verdachte] was uitgezet. [kroongetuige] heeft aan [medeverdachte 13] verteld dat de persoon die hij en [naam 24] hadden moeten doodschieten niet [slachtoffer 23] maar iemand anders was. [kroongetuige] en [naam 24] hebben vervolgens bij [medeverdachte 13] thuis gezeten, die hen na het plegen van de liquidatie heeft gekalmeerd. Daar hebben zij gebruikgemaakt van de telefoon van [medeverdachte 13] . [naam 24] heeft zijn vriendin, [naam 34] , gebeld om hem op te halen. Zij heeft later op de avond [naam 24] vlakbij de loods opgehaald. [kroongetuige] is met zijn eigen auto naar huis gegaan.
Op 8 juli 2017 heeft [kroongetuige] bij [verdachte] in Almere het geld voor de liquidatie van [slachtoffer 21] opgehaald. Dit geld werd door [bijnaam] , een lid van Caloh Wagoh, op de motor naar Almere gebracht. [bijnaam] had het geld opgehaald in Amsterdam. Dit was € 80.000,-. [kroongetuige] heeft hiervan € 10.000,- ontvangen. Hij heeft ook € 10.000,- voor [naam 24] meegekregen en dit aan hem gegeven.
Het hof acht deze verklaring van [kroongetuige] betrouwbaar, omdat die op belangrijke onderdelen bevestiging vindt in meerdere bewijsmiddelen. Het hof zal dat hieronder nader uitwerken.
6.3.7.3.
De onderbouwing van de verklaringen van [kroongetuige] en overigebewijsoverwegingen
Naar aanleiding van het onderzoek naar deze liquidatie en de door [kroongetuige] afgelegde verklaringen is het volgende gebleken.
6.3.7.3.1.
Wapen ophalen op 4 juli 2017
Uit de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer van [kroongetuige] blijkt dat (het toestel met) zijn nummer zich op 4 juli 2017 vanuit Zaandam naar Malden heeft verplaatst. Daar woont de president van het Nijmeegse chapter van Caloh Wagoh, [naam 9] . [kroongetuige] heeft hier de Zastava opgehaald. Vervolgens blijkt uit de historische verkeersgegevens van [kroongetuige] dat zijn nummer zich na Malden naar (de directe omgeving van) de loods in Mijdrecht heeft verplaatst.
6.3.7.3.2.
Vluchtauto’s en wapens
Op 7 juli 2017 is er om 15.02 uur bij de 112-alarmcentrale melding gemaakt van een schietincident bij NSstation Breukelen. Daarbij is gemeld dat een Seat Leon Cupra met het kenteken [kenteken] hard is weggereden. Deze Seat werd om 15.55 uur aangetroffen in Loenersloot. Naast de auto lag een jerrycan op de grond.
De Seat Leon met het kenteken [kenteken] is op 21 juni 2017 in Utrecht gestolen. [kroongetuige] heeft verklaard dat hij deze Seat ook bij het schieten op een woning in Doorn heeft gebruikt. Dit heeft plaatsgevonden op 29 juni 2017. Verder heeft [kroongetuige] verklaard dat hij anderhalf uur op [naam 35] heeft moeten wachten toen hij deze auto in Utrecht is gaan ophalen en dat hij de auto direct daarna naar de loods in Mijdrecht heeft gebracht. Uit de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer van [kroongetuige] blijkt dat dit nummer in de periode van 21 juni 2017 tot en met 29 juni 2017 alleen op 24 en 25 juni 2017 in Utrecht heeft aangestraald. Op 24 juni 2017 straalde het nummer van [kroongetuige] slechts kort in Utrecht aan en 48 minuten daarna in Den Haag. De reistijd tussen deze twee masten is 44 minuten. Het hof concludeert dat dit beeld van aanstralen past bij een doorgaande verplaatsing van Utrecht naar Den Haag. Op 25 juni 2017 heeft de telefoon van [kroongetuige] een uur en veertien minuten in Utrecht aangestraald. Daarna verplaatste het toestel van [kroongetuige] zich naar Mijdrecht. Rondom deze periode belde [naam 35] ( [naam 35] ) naar [kroongetuige] en omgekeerd.
Het hof constateert dat de gegevens van 25 juni 2017 passen bij de verklaring van [kroongetuige] over het ophalen van een Seat Leon in Utrecht en het direct daarna wegbrengen van deze auto naar Mijdrecht.
In de Seat Leon met het kenteken [kenteken] werden een Scorpion met patroonmagazijn, een Zastava met patroonmagazijn en een demper die op de Zastava past aangetroffen. Op parkeerplaats P2 bij NSstation Breukelen zijn kogels en hulzen gevonden. Er is een vergelijkend wapen- en munitieonderzoek met de in Breukelen aangetroffen munitie en de in de Seat aangetroffen wapens gedaan. Daaruit volgt dat de aangetroffen munitie is verschoten met beide aangetroffen wapens. Op ruwe delen van de Scorpion is celmateriaal gevonden waarvan het DNA-profiel matcht met dat van [verdachte] . Dit past bij de verklaring van [kroongetuige] dat [verdachte] op 6 juli 2017 de Scorpion in de loods in Mijdrecht heeft gecontroleerd.
Op 17 juli 2017 werd in Vinkeveen een Peugeot 308 SW met de kentekenplaten [kenteken] aangetroffen. Op deze kentekenplaten ontbraken de lamineercode en het fabrikantstempel. Deze platen waren dus vals. Uit het chassisnummer werd afgeleid dat het originele kenteken van dit voertuig [kenteken] is. Deze auto is tussen 18 en 19 mei 2017 in Capelle aan den IJssel gestolen. Op de achterkant van een van de kentekenplaten [kenteken] zijn vingerafdrukken van [naam 24] aangetroffen.
6.3.7.3.3.
[naam 24] is de schutter
Op 7 juli 2017 omstreeks 15.07 uur werd er naar de 112-alarmcentrale gebeld over een persoon die een man neerschoot. De getuige heeft van deze persoon een foto gemaakt. De getuige meldde dat hij eerst een paar schoten hoorde en dat hij toen zag dat de schutter er met een handvuurwapen op af liep. De schutter was een bolle man, met een sjaal voor zijn gezicht en een petje op. De sjaal was wit en zwart. [kroongetuige] heeft verklaard dat [naam 24] op 7 juli 2017 in het zwart was gekleed, een doek voor zijn gezicht had en een petje droeg. Ook heeft [kroongetuige] verklaard dat [naam 24] er precies zo uitzag zoals op de foto van de getuige. [kroongetuige] zelf droeg een roze polo. Het hof ziet in de verklaring van de getuige die naar de 112-alarmcentrale heeft gebeld, waarbij ook melding is gemaakt van de volgorde van schieten, ondersteuning voor de verklaring van [kroongetuige] over hoe [naam 24] eruit zag tijdens het schietincident op 7 juli 2017 en het gebruikmaken door [naam 24] van twee wapens.
In de Seat Leon is celmateriaal aangetroffen waarvan het DNAprofiel matcht met dat van [naam 24] : op de sleutel uit het contact, de hoofdsteun van de bestuurdersstoel, de hoofdsteun van de achterbank rechts, de hoofdsteun van de achterbank midden, de hoofdsteun van de bijrijdersstoel, de paneelgreep van het portier rechts voor, de paneelgreep van het portier links voor, de grendel aan de binnenkant van het portier linksachter en de grendel aan de binnenkant van het portier rechtsvoor. Ook het DNAprofiel van het celmateriaal dat is gevonden op de jerrycan naast de Seat Leon en op de in de Seat Leon aangetroffen Scorpion, Zastava en demper matcht met dat van [naam 24] .
In de Peugeot 308 werd ook celmateriaal aangetroffen waarvan het DNAprofiel matcht met dat van [naam 24] : op het portier rechtsachter, het portier linksvoor, het stuur rondom, de versnellingspook, de handrem en op de twee schroeven van de kentekenplaat [kenteken] achter en op een in de Peugeot 308 aangetroffen handschoen. Vanwege de matchkans gaat het hof ervan uit dat het telkens om het celmateriaal van [naam 24] gaat.
6.3.7.3.4.
De lokker
Het slachtoffer [slachtoffer 21] maakte gebruik van een gehuurde Volkswagen Golf met een trackentracesysteem. Hierdoor kon worden uitgelezen dat hij op 5 juli 2017 omstreeks 14.16 uur zijn auto op parkeerplaats P2 van NSstation Breukelen heeft geparkeerd en dat hij daar omstreeks 19.42 uur weer is vertrokken. [slachtoffer 21] maakte gebruik van een iPhone 6 en een BlackBerry Q10 (een PGP-toestel). Uit de historische verkeersgegevens blijkt dat deze telefoons tussen 14.16 uur en 19.42 uur een reisbeweging hebben gemaakt naar Maarssenbroek, Utrecht, Rotterdam en weer terug naar Utrecht. Op de iPhone 6 werden drie foto’s van een waterscooter aangetroffen. Uit de tijd en GPS-coördinaten van deze foto’s bleek dat deze om 14.35 uur op de [adres] in Utrecht zijn gemaakt. Uit de iPhone 6 bleek verder dat [slachtoffer 21] op 5 juli 2017 om 15.00 uur een afspraak had in Zoetermeer. Om 16.34 uur stuurde hij via een ander PGP-toestel naar zijn vriendin het bericht: “Heb net waterscooter gehaald en weggelegd in garagebox”. Op basis van deze bevindingen zijn op 5 juli 2017 over drie tijdvakken de gegevens van de ARScamera’s in Zoetermeer en Rotterdam bevraagd. Daaruit kwam slechts één kenteken naar voren dat vanaf Zoetermeer (via Rotterdam en Utrecht) dezelfde reisbeweging heeft gemaakt als de telefoons van [slachtoffer 21] . Dit betrof een Renault Kangoo, kleur grijs, met het kenteken [kenteken] . Uit een onderzoek door het NFI waarover op 21 november 2018 is gerapporteerd, blijkt dat de bevindingen 500.000 keer waarschijnlijker zijn als de iPhone en de PGP van [slachtoffer 21] met deze Renault Kangoo reisden dan als zij met een ander vervoermiddel reisden.
In november 2017 heeft een verbalisant de Renault Kangoo voorzien van het kenteken [kenteken] op het woonwagenkamp aan de [adres] in Utrecht zien staan. Dit voertuig stond op 5 juli 2017 op naam van [naam 21] van [bedrijf] . Dit bedrijf had met [naam 19] een huurovereenkomst voor deze auto gesloten. Die [naam 19] woonde op het kamp en heeft verklaard dat ‘ [bijnaam medeverdachte 16] ’ een keer de Renault Kangoo had meegenomen en dat dat te maken had met een waterscooter. ‘ [bijnaam medeverdachte 16] ’ is door hem beschreven als een lange , slanke, blanke man met kort bruin of zwart haar.
Naar aanleiding van de reisbewegingen van de telefoons van [slachtoffer 21] , de locatiegegevens van de genomen foto’s en de afspraak in Zoetermeer zijn de mastgegevens van 5 juli 2017 van de locaties Utrecht, Zoetermeer en Rotterdam opgevraagd. Daaruit bleek dat in het tijdvak dat [slachtoffer 21] daar is geweest 21 verschillende PGP-toestellen masten in Rotterdam hebben aangestraald. Uit de gegevens van deze toestellen bleek dat op 5 juli 2017 tussen 13.52 uur en 20.21 uur één PGPtoestel hetzelfde traject heeft afgelegd als de toestellen van [slachtoffer 21] en de Renault Kangoo. Dit is het PGP-toestel met het IMEInummer #6650.
Het toestel #6650 is op 8 juli 2017 om 00.02 uur, enkele uren na de moord op [slachtoffer 21] , uit het netwerk gegaan en daarna niet meer gebruikt. Uit analyse van de verkeersgegevens is gebleken dat dit toestel ’s nachts, althans aan het einde en het begin van de dag, meestal de mast aan de [adres] in Breukelen aanstraalde. Hieruit kan worden opgemaakt dat de gebruiker van dit toestel in de directe omgeving van deze mast woonde. In de nacht van 6 op 7 juli 2017 heeft het toestel #6650 zich van Amsterdam naar Utrecht en weer terug verplaatst. Binnen dat tijdsbestek hebben vier voertuigen over dit traject van de A2 gereden. Een van die voertuigen is een BMW 330E met het kenteken [kenteken] op naam van [bedrijf] . Die BMW was verhuurd aan [getuige 9] . Op 6 juli 2017 heeft deze BMW ook een traject afgelegd dat past bij de verplaatsing van het PGP-toestel #6650.
Omdat het telefoonnummer van [getuige 9] toen voornamelijk aanstraalde in zijn woonplaats Nieuwegein, gaat het hof ervan uit dat iemand anders dan [getuige 9] de BMW 330E heeft gebruikt. De gebruiker van #6650 had dus zowel contact met personen die op het woonwagenkamp woonden als met [getuige 9] . Uit een vergelijking van de historische verkeersgegevens van de telefoonnummers van deze personen kwam één gemeenschappelijk contact naar voren: (de gebruiker van) het nummer [telefoonnummer] . [medeverdachte 16] heeft verklaard dat dit zijn telefoonnummer is. [medeverdachte 16] woonde toen in Breukelen en heeft verklaard dat zijn bijnaam [bijnaam medeverdachte 16] is. Zijn vriendin heeft via haar nicht in de periode van 2 tot en met 9 juli 2017 vier met de BMW 330E met het kenteken [kenteken] gereden verkeersboetes betaald. In een telefoon van [slachtoffer 21] stond een telefoonnummer van [medeverdachte 16] onder de naam ‘ [contactnaam] ’ opgeslagen.
Uit de historische verkeersgegevens blijkt dat er geen afwijkende locatiegegevens voor het telefoonnummer *9904 en het PGP-toestel #6650 in de periode van 4 juli 2017 tot en met 8 juli 2017 kunnen worden vastgesteld. Het hof gaat er op basis van het voorgaande van uit dat [medeverdachte 16] de gebruiker is geweest van het telefoonnummer *9904, het PGP-toestel #6650 en de BMW 330E met het kenteken [kenteken] . Ook gaat het hof ervan uit dat [medeverdachte 16] op 5 juli 2017 de Renault Kangoo met het kenteken [kenteken] heeft geleend om de waterscooter van het kamp aan de [adres] in Utrecht naar Zoetermeer te vervoeren. Hoewel de kans op het sporenbeeld volgens het rapport van het NFI van 21 november 2018 even groot is bij de hypothese dat [medeverdachte 16] en [slachtoffer 21] zich bij elkaar in één voertuig bevonden als bij de hypothese dat zij zich in aparte voertuigen in elkaars directe omgeving bevonden, is uit het genoemde onderzoek van de ARS-camerabeelden geen tweede voertuig naar voren gekomen dat een vergelijkbare route als de Renault Kangoo heeft afgelegd. Het hof concludeert dat [medeverdachte 16] op 5 juli 2017 voorafgaande aan het moment dat [slachtoffer 21] geliquideerd moest worden met [slachtoffer 21] samen is geweest en dat hij, conform de verklaring van [kroongetuige] over de lokker, in een grijze bestelauto reed.
Op 5 juli 2017 tussen 12.16 uur en 12.45 uur heeft [medeverdachte 16] de BMW 330E met het kenteken [kenteken] van Breukelen naar het kamp in Utrecht verplaatst. Om 12.36 uur vond het laatste contact plaats met het telefoonnummer *9904. Vanaf 12.43 uur (twee minuten voor aankomst op het kamp) was dit nummer uitgeschakeld of stond het in de vliegtuigmodus. Om 13.30 uur vertrok de BMW 330E met het kenteken [kenteken] naar Ermelo, samen met de telefoons van twee bewoners van het kamp en [naam 19] , de huurder van de Renault Kangoo met het kenteken [kenteken] . Het PGP-toestel #6650 straalde om 13.21 uur aan op een mast in de buurt van het kamp. Om 13.52 uur straalde het PGPtoestel een mast aan nabij de woning van [medeverdachte 16] in Breukelen of NSstation Breukelen. Het hof leidt hieruit af dat anderen dan [medeverdachte 16] zich met de BMW 330E met het kenteken [kenteken] naar Ermelo hebben verplaatst en dat [medeverdachte 16] met de Renault Kangoo is teruggereden naar Breukelen.
Om 14.16 uur heeft [slachtoffer 21] zijn Volkswagen Golf bij NSstation Breukelen geparkeerd. Om 14.35 uur heeft hij drie foto’s gemaakt van een waterscooter op het woonwagenkamp aan de [adres] in Utrecht. Het hof leidt hieruit af dat [slachtoffer 21] bij NSstation Breukelen door [medeverdachte 16] is opgehaald en dat [slachtoffer 21] en [medeverdachte 16] , gelet op het tijdsverloop en de afstand tussen Breukelen en Utrecht, direct naar het kamp zijn gereden. Daarna hebben zij zich verplaatst naar Zoetermeer en van Zoetermeer naar Rotterdam, om daarna van Rotterdam langs Utrecht weer terug naar Breukelen te rijden. Om 19.42 uur vertrok [slachtoffer 21] vanaf NSstation Breukelen in zijn Volkswagen Golf. Omstreeks 20.08 uur werd het telefoonnummer *9904 weer ingeschakeld. Dit toestel straalde toen aan op een mast in de buurt van het woonwagenkamp in Utrecht. Om 22.51 uur reed de BMW 330E met het kenteken [kenteken] samen met de *9904 en de #6650 vanaf het kamp naar de woning van [medeverdachte 16] in Breukelen.
Op 7 juli 2017 beschikte [medeverdachte 16] over de BMW 330E met het kenteken [kenteken] . [kroongetuige] heeft verklaard dat de lokker er op 7 juli 2017 niet bij zou zijn, maar dat de lokker wel om 15.00 uur met [slachtoffer 21] op dezelfde plek had afgesproken. Getuige [getuige 11] heeft verklaard dat [slachtoffer 21] op 7 juli 2017 om 16.00 uur een afspraak had in Rotterdam en eerst nog langs Utrecht moest. In de ochtend van 7 juli 2017 stond de BMW met het kenteken [kenteken] in de directe omgeving van de woning van [medeverdachte 16] geparkeerd. De *9904 en de #6650 straalden een mast aan in de buurt van de woning van [medeverdachte 16] . Om 12.42 uur reed de BMW 330E met het kenteken [kenteken] naar het kamp in Utrecht. De *9904 en de #6650 straalden aan op een mast nabij het kamp aan de [adres] in Utrecht. Om 14.52 uur reed de BMW 330E met het kenteken [kenteken] naar Utrecht Overvecht. Daar vonden er uitgaande sessies plaats met zowel de *9904 als de #6650 om respectievelijk 15.08 uur en 15.14 uur. Om 15.21 uur bleek het toestel met het nummer *9904 te zijn uitgeschakeld of in de vliegtuigmodus te zijn gezet, althans op dat moment werden er twee oproepen naar de voicemail doorgeschakeld. Het hof constateert dat dit dan tussen 15.08 uur en 15.21 uur moet zijn gebeurd. Om 15.20 uur reed de BMW via de A2 in de richting van NSstation Breukelen. Om ongeveer 15.00 uur werd [slachtoffer 21] daar neergeschoten. [slachtoffer 21] werd om 15.45 uur naar het AMC vervoerd. Om 15.32/33 uur reed de BMW 330E met het kenteken [kenteken] langs de parkeerplaats van NSstation Breukelen. De BMW reed vervolgens zonder tussenstop via de N402 terug naar het kamp in Utrecht, waar de auto om 15.57 uur aankwam. Daar bleef de BMW 330E met het kenteken [kenteken] twee minuten, voordat de auto naar dezelfde locatie in Utrecht Overvecht reed, waar deze om 16.09 uur aankwam. Om 16.11 uur vond er weer uitgaand contact plaats met het telefoonnummer *9904. Het hof constateert dat het toestel met dit nummer dan (weer) is geactiveerd.
[kroongetuige] heeft verklaard dat de groep van de opdrachtgever de voertuigen, wapens en lokkers voor de liquidaties regelde. Het hof vindt ondersteuning voor deze verklaring in een PGP-chatgesprek van 9 juli 2017 tussen ‘C murder’, veredeld als [verdachte] , en ‘B.I.G’, veredeld als [medeverdachte 4] . In dit chatgesprek vertelt [medeverdachte 4] aan [verdachte] dat hij de lokkers, spotters, fietsen en ijzers betaalt.
In de woning van [naam 3] is administratie van simkaarten en PGP-toestellen aangetroffen. In deze administratie stond een simnummer vermeld dat in combinatie met het IMEI-nummer #4400 is gebruikt. Het PGP-toestel met dit IMEI-nummer is op 4 juni 2017 onder [medeverdachte 16] inbeslaggenomen. Uit deze administratie valt ook af te leiden (zie bijlage 3 veredelingen en identificaties) dat er PGPtoestellen zijn verstrekt aan ‘B.I.G’ en ‘The wizzard’. [naam 3] is verdachte in het onderzoek 09Kreta (naar de liquidatie van [naam 40] in 2016). Het hof leidt hieruit af dat [medeverdachte 16] in ieder geval in de periode vóór de moord op [slachtoffer 21] over een PGP-toestel beschikte en dat dit toestel afkomstig was van de groep van de opdrachtgever.
Op een gegevensdrager van [verdachte] is een PGP-chatgesprek aangetroffen van 6 juli 2017. Dit gesprek wordt gevoerd tussen een persoon van wie de naam deels te lezen valt, ‘…der’, en [medeverdachte 4] . Gelet op de bevindingen in bijlage 3 (veredelingen en identificaties) gaat het hof ervan uit dat ‘…der’ ‘C murder’ en dus [verdachte] is. In dit chatgesprek stuurt [medeverdachte 4] een bericht door van ‘Sir’. Het hof beschouwt de persoon achter dit account als de opdrachtgever. In dit bericht staat: “Luister het kan wanneer staan ze daar we gaan zeggen kom daar zeg jij een tijd dan is hij daar wij zijn er niet [bijnaam medeverdachte 16] laat hem even wachte maar zorg echt bro dat het niet”. [verdachte] stuurt hierop het bericht dat hij er “morgen 1000% is”.
Uit een proces-verbaal blijkt dat [medeverdachte 16] in de periode 2016 tot en met 2019 diverse malen al dan niet ’s nachts in huurauto’s is aangetroffen. Daarbij werden de volgende voorwerpen gevonden: bakens, PGPtoestellen, SD-kaartjes (met foto’s van personen, voertuigen en kentekens), een camera, verrekijkers, bivakmutsen, zaklampen, de app TrackIt en de app BlueEye die waarschuwt als er hulpdiensten naderen. Ook werden bij [medeverdachte 16] diverse grote geldbedragen en dure horloges gevonden en bleek zijn huurwoning zichtbaar vernieuwd, terwijl [medeverdachte 16] geen baan had en zijn partner in de thuiszorg werkte. Ook werd hij eind 2017 tweemaal samen met [naam 37] in een auto aangetroffen. [naam 37] wordt vervolgd in het onderzoek Marengo, waarin een vermeende criminele organisatie die het plegen van moorden tot oogmerk heeft centraal staat.
6.3.7.3.5.
Loods in Mijdrecht en verblijf bij [medeverdachte 13] na de liquidatie
De loods aan de [adres] in Mijdrecht is eigendom van [naam 10] . Hij heeft verklaard dat hij voor de verhuur van dit pand onder anderen contact heeft gehad met [medeverdachte 13] . [medeverdachte 13] beschikte in ieder geval vanaf eind juni 2017 over twee sleutels van de loods waarvan hij er in ieder geval één aan [kroongetuige] heeft gegeven. Twee getuigen van een bedrijfspand tegenover de loods hebben verklaard dat [medeverdachte 13] naar hen is toegekomen om te zeggen dat als er problemen waren, zij niet de politie moesten bellen maar [medeverdachte 13] moesten benaderen. Dit was nadat door een medewerker de Seat Leon met het kenteken [kenteken] in de loods aan de [adres] was gezien.
Op 7 juli 2017 werd tussen 18.29 uur en 21.16 uur met het telefoonnummer van [medeverdachte 13] negentien keer naar telefoonnummers van [naam 24] en de familie van [naam 24] gebeld en werd op deze telefoon van [medeverdachte 13] op internet gezocht naar informatie over een schietincident bij NSstation Breukelen. Vóór 7 juli 2017 werd met dit telefoonnummer nooit naar nummers van (familie van) [naam 24] gebeld. Tussendoor werd met het toestel van [medeverdachte 13] naar twee contacten van [medeverdachte 13] zelf gebeld. Het hof leidt hieruit af dat zowel [medeverdachte 13] zelf als [naam 24] (en [kroongetuige] ) gebruik hebben gemaakt van het toestel van [medeverdachte 13] en dat zij dus met elkaar in (fysiek) contact zijn geweest in de woning van [medeverdachte 13] en dat daarbij de liquidatie van [slachtoffer 21] ter sprake is gekomen.
6.3.7.3.6.
Contact [verdachte] en opdrachtgevers
In de PGP-telefoon van [kroongetuige] die in het vakantiehuisje in Simonshaven is aangetroffen, zijn de contactpersonen ‘B.I.G’, ‘The wizzard’ en ‘C murder’ aangetroffen. Uit de gegevens van het toestel blijkt dat op 5, 6 en 7 juli 2017 een groot aantal berichten tussen de PGP-telefoons van [kroongetuige] en [verdachte] is uitgewisseld. Bij [verdachte] is op een laptop een foto van [slachtoffer 21] aangetroffen.
Op 27 april 2017 vindt er een PGP-chatgesprek plaats tussen [verdachte] en [medeverdachte 4] . [medeverdachte 4] zegt tegen [verdachte] dat hij [slachtoffer 21] moet lokken. [verdachte] antwoordt hierop: “Al die namen die jullie me zeggen checc ik”.
Op 5 juli 2017 stuurt [verdachte] : “Begrijp dit ook niet meer” en “W(…) perfect dit was”. [medeverdachte 4] stuurt een grotendeels onleesbaar bericht van een ander door. Dit doorgestuurde bericht is om “19.2x” verstuurd. Om 19.37 uur heeft [kroongetuige] met 112 gebeld om onder de liquidatie uit te komen.
Op 6 juli 2017 stuurt [medeverdachte 4] het eerdergenoemde bericht van ‘Sir’, de opdrachtgever, door over ‘ [bijnaam medeverdachte 16] ’ die hem laat wachten. Ook stuurt [medeverdachte 4] een bericht van ‘Sir’ door inhoudende dat [verdachte] een tijd moet laten weten als hij heel zeker is en dat ze daar dan moeten staan. Als “die hond” aankomt, moet hij meteen “weg”.
Op 7 juli 2017 stuurt [verdachte] om 15.22 uur aan [medeverdachte 4] berichten van iemand anders door dat de “Aktie al is gebeurd” en dat “Branden alleen niet [is] gelukt”.
Op 8 juli 2017 heeft [verdachte] het tegen [medeverdachte 4] over “die man van gisteren”. [medeverdachte 4] stuurt dan een bericht van ‘Sir’, de opdrachtgever, door: “Sir onze vyanden zyn onze vyanden we ruimen voor niemand iets op puur onze dingen laat dat duidelyk zyn sir u weet dit zyn geen spelletjes en met dood spelen of andere helpen doen we nooit! Die [slachtoffer 21] is onze vyand al sinds lang met ze grote bek”.
Het hof leidt hieruit af dat [verdachte] de naam van [slachtoffer 21] van de opdrachtgever heeft doorgekregen en dat hij zijn opdrachtgever op de hoogte heeft gehouden van de voortgang van de liquidatie.
6.3.7.3.7.
Geld ophalen bij [verdachte] op 8 juli 2017
Op 8 juli 2017 heeft [verdachte] opnieuw contact met [medeverdachte 4] via de PGP. [medeverdachte 4] meldt dat [verdachte] een ‘niffo’ kan sturen. [verdachte] vraagt of het op dezelfde plek kan en hij meldt dat hij hem stuurt en dat hij op de motor komt. Om 13.58 uur duurt het volgens [verdachte] nog twintig minuten. [medeverdachte 4] vraagt vervolgens aan [verdachte] hoeveel hij aan ‘wizz’ moet geven. [verdachte] antwoordt dat dit drie is en dat er dus 67 overblijft.
[kroongetuige] heeft verklaard dat hij het geld voor de liquidatie van [slachtoffer 21] op 8 juli 2017 bij [verdachte] in Almere heeft opgehaald en dat [bijnaam] het geld in Amsterdam heeft opgehaald en op de motor naar Almere heeft gebracht. Tussen 16.18 uur en 16.43 uur straalde het toestel van [kroongetuige] aan in Almere. Het toestel van [verdachte] straalde tussen 12.29 uur en 16.40 uur masten aan in de omgeving van zijn woning in Almere.
6.3.7.4.
De rol van [verdachte]
Het hof leidt uit de bewijsmiddelen af dat [verdachte] zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van de moord op [slachtoffer 21] op 7 juli 2017 in Breukelen. [verdachte] heeft voor, tijdens en na de liquidatie een belangrijke rol vervuld. Hij heeft de opdracht om [slachtoffer 21] te vermoorden aangenomen en heeft samen met [kroongetuige] een voorverkenning gedaan. Hij heeft de uitvoering van de liquidatie uitgezet bij [kroongetuige] en [naam 24] en via [medeverdachte 4] de auto’s en een wapen geregeld. Na de afgebroken actie op 5 juli 2017 heeft [verdachte] de druk bij [kroongetuige] opgevoerd om de liquidatie alsnog te plegen. Met [medeverdachte 4] heeft [verdachte] afgestemd dat het op 7 juli 2017 om 15.00 uur zou gebeuren. Op 7 juli 2017 heeft [verdachte] regie gevoerd bij de uitvoering van de liquidatie en na afloop verslag uitgebracht aan [medeverdachte 4] en de opdrachtgever. Op 8 juli 2017 heeft [verdachte] de uitvoerders betaald.
Hoewel uit het dossier blijkt dat [verdachte] niet aanwezig was bij de feitelijke uitvoering van de moord op [slachtoffer 21] , is hiermee sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en [medeverdachte 4] , [kroongetuige] en [naam 24] , waarbij de bijdrage van [verdachte] van voldoende gewicht is geweest om van medeplegen te kunnen spreken.
Bij [verdachte] is ook sprake geweest van voorbedachte raad om [slachtoffer 21] van het leven te beroven. Er was sprake van kalm beraad en er zijn vele momenten geweest waarop van het plan kon worden afgezien.
6.3.7.5.
De rol van [medeverdachte 4]
De verdediging van [medeverdachte 4] heeft vrijspraak bepleit, omdat [medeverdachte 4] in de ten laste gelegde periode naar eigen zeggen niet meer over de PGPtelefoon met het ‘B.I.G’-account beschikte en het tegendeel
zeker voor de tijd na 18 juni 2017
niet is vast te stellen.
In bijlage 3 (veredelingen en identificaties) bij dit arrest heeft het hof anders geconcludeerd. Voor het deelonderzoek Breuk gaat het hof ervan uit dat [medeverdachte 4] de gebruiker van het ‘B.I.G’-account was.
Subsidiair heeft de verdediging van [medeverdachte 4] zich op het standpunt gesteld dat de gefilmde berichten een te gefragmenteerd beeld geven en dat er daarom geen bewijs is voor strafbare betrokkenheid van [medeverdachte 4] .
Het klopt op zich dat de gefilmde berichten geen volledig beeld geven van alles wat de betrokkenen (mogelijk) hebben besproken. Het hof gebruikt deze berichten dan ook alleen voor het bewijs voor zover zij in combinatie met andere bewijsmiddelen voldoende betekenis hebben.
Het hof leidt uit de bewijsmiddelen af dat [medeverdachte 4] zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van de moord op [slachtoffer 21] op 7 juli 2017 in Breukelen. Uit de deelonderzoeken Mus, Barbera en Arford blijkt dat [medeverdachte 4] zich samen met de criminele organisatie van de opdrachtgever bezighield met het uitlokken van [verdachte] tot het plegen van liquidaties. Uit het samenstel van gedragingen in het deelonderzoek Breuk blijkt dat de betrokkenheid van [medeverdachte 4] bij de uitvoering van de moord op [slachtoffer 21] verder strekte dan de uitlokking vooraf en de betaling achteraf. Uit het bericht van 27 april 2017 komt naar voren dat [medeverdachte 4] toen al met [verdachte] over het lokken van [slachtoffer 21] heeft gesproken. [kroongetuige] heeft verklaard dat de organisatie van de opdrachtgever alles regelde, de gestolen auto’s, de wapens en de lokkers. Dat dit ook in het deelonderzoek Breuk is gebeurd en dat [medeverdachte 4] daaraan een bijdrage van betekenis heeft geleverd, vindt bevestiging in de chat van [medeverdachte 4] van 9 juli 2017 inhoudende dat hij eigenlijk al het werk doet: “Ik betaal lokkers spotters alles bro fietsen ijzers”. [medeverdachte 4] werd bovendien direct ervan op de hoogte gebracht dat het op 5 juli 2017 niet was gelukt en stuurde op
6 juli 2017 berichten door van de opdrachtgever over een nieuw te maken afspraak. [verdachte] gaf in de chat aan dat het 6 juli 2017 stroef ging maar “morgen 1000%” en vroeg [medeverdachte 4] of hij het bericht doorstuurde. [medeverdachte 4] stuurde vervolgens een bericht van ‘Sir’, de opdrachtgever, door dat [verdachte] een tijd moet zeggen als hij heel zeker is en dat ze daar dan moeten staan. “Als die hond aan komt, moet hij meteen weg.”
Op 7 juli 2017 liet [verdachte] om 15.21 uur en 15.22 uur aan [medeverdachte 4] weten dat behalve het branden (van de vluchtauto) de actie was gelukt. [medeverdachte 4] reageerde door [verdachte] sterkte te wensen. Op 8 juli 2017 heeft [medeverdachte 4] de beloning voor de moord uitbetaald via een van de mannen van [verdachte] aan [verdachte] .
Bovenstaande omstandigheden houden in dat [medeverdachte 4] een zodanig significante bijdrage aan de uitvoering van de moord op [slachtoffer 21] heeft geleverd dat hij als medepleger van die moord kan worden gezien. Ook volgt daaruit dat er bij [medeverdachte 4] sprake is geweest van voorbedachte raad om [slachtoffer 21] van het leven te beroven. Er was sprake van kalm beraad en er zijn vele momenten geweest waarop van het plan kon worden afgezien.
6.3.7.6.
De rol van [medeverdachte 13]
De verdediging heeft bepleit dat [medeverdachte 13] van alle ten laste gelegde feiten wordt vrijgesproken, op de grond dat er geen ondersteunend bewijs is voor de wisselende verklaringen van [kroongetuige] .
Uit het dossier is niet af te leiden dat [medeverdachte 13] een zodanig substantiële bijdrage heeft geleverd aan de moord op [slachtoffer 21] dat kan worden gesproken van het medeplegen van moord of medeplichtigheid daaraan. Het hof zal [medeverdachte 13] daarom vrijspreken van het primair en het subsidiair tenlastegelegde.
Uit de bewijsmiddelen leidt het hof af dat [medeverdachte 13] zich schuldig heeft gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor moord door in de ten laste gelegde periode samen met anderen auto’s en wapens die bestemd waren tot het begaan van dat misdrijf voorhanden te hebben.
In een geval als dit, waarin het medeplegen van het voorhanden hebben van een voorwerp als bedoeld in artikel 46 van het Wetboek van Strafrecht is ten laste gelegd, moet komen vast te staan dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking door de verdachte met een of meer anderen, die was gericht op het voorhanden hebben van zo’n voorwerp. De verdachte moet het voorwerp opzettelijk voorhanden hebben gehad. Daarvoor is vereist dat de verdachte zich bewust was van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van het voorwerp, zonder dat die bewustheid zich hoeft uit te strekken tot de specifieke eigenschappen en kenmerken van dat voorwerp of tot de exacte locatie daarvan. Voor het bewijs van een dergelijke bewustheid geldt dat daarvan ook sprake kan zijn in een geval dat het niet anders kan dan dat de verdachte zulke bewustheid heeft gehad. Daarnaast moet vaststaan dat de verdachte tezamen met de mededader(s) feitelijke macht over het voorwerp heeft kunnen uitoefenen in de zin dat hij daarover kon beschikken. Daarvoor hoeft het voorwerp zich niet noodzakelijkerwijs in de directe nabijheid van de verdachte te bevinden (zie HR 13 februari 2024, ECLI:NL:HR:2024:193).
Om tot een bewezenverklaring van de in artikel 46, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde voorbereiding van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld te komen, is het voldoende dat het opzet van de verdachte op het begaan van dat misdrijf is gericht, zonder dat een concretisering van het voor te bereiden misdrijf naar tijdstip, plaats en wijze van uitvoering is vereist (zie HR 14 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:416).
Het hof gaat er op grond van de bewijsmiddelen van uit dat [medeverdachte 13] voor Caloh Wagoh heeft bemiddeld bij de huur van de loods aan de [adres] in Mijdrecht. [medeverdachte 13] woonde op dat moment vlakbij dat adres, boven de loods aan de [adres] , en kende de eigenaar van de loods aan de [adres] . Kort nadat de vorige huurder het pand had verlaten
op 20 juni 2017
is [adres] gehuurd. [medeverdachte 13] beschikte aanvankelijk over beide sleutels van de loods. Eén daarvan heeft hij aan [kroongetuige] gegeven. Medewerkers van een in de buurt gelegen bedrijf hebben gezien dat een oudere man de deur van de loods op de [adres] opende, zodat anderen (mannen met hesjes) met hem naar binnen konden. Deze mannen kwamen daar om in het pand te klussen en dit was vanaf augustus 2017. De oudere man die vlakbij woonde, ‘ [naam gelijkend op medeverdachte 13] ’, was op de zaak geweest om te vertellen dat zij bij hem moesten zijn als er problemen waren en dat zij niet de politie moesten bellen. Het hof gaat ervan uit dat [medeverdachte 13] die man is waarover de getuigen hebben verklaard.
[kroongetuige] heeft verklaard dat de wapens en de auto’s die voor de liquidatie van [slachtoffer 21] zijn gebruikt in de loods aan de [adres] in Mijdrecht lagen/stonden opgeslagen. Deze verklaring vindt bevestiging in objectieve onderzoeksbevindingen. Zo is de Seat Leon met het kenteken [kenteken] daar door een werknemer van een tegenover de loods gelegen bedrijf gezien en op beelden van 5 juli 2017 van een camera in de buurt van de loods is een voorbijrijdende auto te zien die volgens de politie op een Peugeot 308 SW lijkt.
[verdachte] heeft tegen [kroongetuige] gezegd dat hij [medeverdachte 13] had gevraagd of het goed was dat de loods tijdelijk voor de opslag van wapens en auto’s werd gebruikt. [kroongetuige] heeft ook verklaard dat [medeverdachte 13] vaak kwam kijken als hij iets naar de loods bracht en dan vroeg wat hij nu weer had gebracht. [medeverdachte 13] had volgens [kroongetuige] in ieder geval wetenschap van de aanwezigheid van de Peugeot 308 SW en de wapens in de loods. [kroongetuige] heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat hij toen hij de Scorpion bracht tegen [medeverdachte 13] heeft gezegd dat hij wapens had gebracht. Ook herinnerde hij zich dat hij tegen [medeverdachte 13] heeft gezegd dat hij de Peugeot 308 SW in de loods heeft neergezet toen hij deze auto bracht. [kroongetuige] heeft verder verklaard dat hij op 4 juli 2017 een handvuurwapen heeft opgehaald bij [naam 9] in Malden en dat hij dat wapen in de loods in Mijdrecht in een tas bij de Scorpion heeft gelegd.
Naar het oordeel van het hof is sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte 13] en een of meer anderen die was gericht op het voorhanden hebben van de bij de moord op [slachtoffer 21] gebruikte auto’s en wapens. [medeverdachte 13] heeft deze voorwerpen opzettelijk voorhanden gehad. Uit de verklaringen van [kroongetuige] is af te leiden dat [medeverdachte 13] zich bewust was van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van die voorwerpen, met dien verstande dat als [medeverdachte 13] zich niet bewust is geweest van de specifieke eigenschappen en kenmerken of de exacte locatie (in de loods) van (al) die voorwerpen, dit een bewezenverklaring niet in de weg staat. [medeverdachte 13] wist dat er vuurwapens en gestolen auto’s in de loods waren gestald. [medeverdachte 13] beschikte over een sleutel van de loods waarin die voorwerpen waren opgeslagen en heeft samen met [kroongetuige] en [verdachte] feitelijke macht over de voorwerpen kunnen uitoefenen in de zin dat hij daarover kon beschikken. Uit de verklaringen van de medewerkers van een tegenover de loods gelegen bedrijf leidt het hof af dat [medeverdachte 13] zich ook naar derden toe presenteerde als het aanspreekpunt voor het adres [adres] . [medeverdachte 13] benadrukte dat als er iets was zij niet de politie moesten bellen maar naar hem moesten komen. Ook die gedragingen brengen tot uitdrukking dat [medeverdachte 13] feitelijke macht over de loods en de daarin opgeslagen voorwerpen kon uitoefenen.
[kroongetuige] weet niet of [verdachte] tegen [medeverdachte 13] heeft gezegd dat de auto’s en wapens voor liquidaties waren bestemd. [medeverdachte 13] was volgens [kroongetuige] van tevoren niet ervan op de hoogte dat [slachtoffer 21] zou worden geliquideerd. Op 7 juli 2017 vroeg hij wel of [slachtoffer 23] was gedaan toen [kroongetuige] en [naam 24] na de liquidatie van [slachtoffer 21] bij hem kwamen schuilen.
Dat zij bij [medeverdachte 13] hebben geschuild en toen, zoals [kroongetuige] heeft verklaard, de telefoon van [medeverdachte 13] hebben gebruikt, wordt onder andere ondersteund door de historische verkeersgegevens waaruit blijkt dat met het nummer van [medeverdachte 13] is gebeld naar telefoonnummers die aan [kroongetuige] en [naam 24] zijn te linken en die eerder niet of nauwelijks door het nummer van [medeverdachte 13] werden gebeld.
[kroongetuige] heeft verklaard dat [medeverdachte 13] van tevoren op de hoogte was van de liquidaties die [verdachte] in opdracht van anderen uitvoerde. Deze verklaring van [kroongetuige] vindt steun in het gegeven dat [medeverdachte 13] betrokken was bij het contact tussen [verdachte] en de opdrachtgever van de liquidatie van [slachtoffer 23] , zoals dat uit de bewijsmiddelen van het deelonderzoek Langenhorst is af te leiden.
Het hof ziet daarom geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [kroongetuige] over de wetenschap van [medeverdachte 13] van het uitvoeren van liquidaties door [verdachte] en personen uit diens omgeving. In die wetenschap in combinatie met de gezamenlijke beschikbaarheid in de loods van gestolen auto’s en vuurwapens waaronder een semiautomatische Scorpion met munitie, ligt besloten dat [medeverdachte 13] die voorwerpen, die bestemd waren voor de liquidatie van een of meer personen waaronder [slachtoffer 21] , tezamen en in vereniging met de mededaders opzettelijk voorhanden heeft gehad.
Dat [medeverdachte 13] niet wist dat [slachtoffer 21] een van de beoogde slachtoffers was, staat een bewezenverklaring niet in de weg, in aanmerking genomen dat voor toepassing van artikel 46, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht een concretisering van het voor te bereiden misdrijf naar tijdstip, plaats en wijze van uitvoering niet is vereist.
6.3.7.7.
De rol van [medeverdachte 16]
De verdediging heeft vrijspraak van de ten laste gelegde feiten bepleit. [medeverdachte 16] was niet de lokker van [slachtoffer 21] . Als al bewezen kan worden dat hij op 5 juli 2017 is meegereden met [slachtoffer 21] , dan was er geen sprake van het vereiste opzet op de moord, ook niet in voorwaardelijke zin. Ook is er geen bewijs dat [medeverdachte 16] een rol heeft gespeeld op 7 juli 2017, aldus de verdediging.
Uit wat hiervoor onder het feitenrelaas is besproken, heeft het hof het volgende afgeleid. De opdrachtgever regelde de lokkers voor de liquidaties. [medeverdachte 16] was een contact in de telefoon van [slachtoffer 21] (onder de naam ‘ [contactnaam] ’). [medeverdachte 16] heeft op 5 juli 2017 met [slachtoffer 21] met de Renault Kangoo voorzien van het kenteken [kenteken] een waterscooter opgehaald op het kamp aan de [adres] in Utrecht en hij is daarmee met [slachtoffer 21] naar Zoetermeer gereden waar de waterscooter is opgeslagen. Daarna zijn zij doorgereden naar Rotterdam. Uiteindelijk zijn [medeverdachte 16] en [slachtoffer 21] weer teruggereden naar Breukelen, waar [slachtoffer 21] om 19.42 uur is vertrokken met zijn eigen auto vanaf een parkeerplaats bij NSstation Breukelen. [kroongetuige] had de instructie gekregen om die dag twee auto’s in de gaten te houden: de auto van [slachtoffer 21] en een witte of grijze bestelauto. De Renault Kangoo voorzien van het kenteken [kenteken] past binnen de beschrijving van deze bestelauto. [slachtoffer 21] zou volgens [kroongetuige] worden gelokt door iemand met een dergelijke auto. De lokker en [slachtoffer 21] zouden die dag eerst nog een afspraak hebben in Rotterdam. [kroongetuige] heeft ook verklaard dat achter de bestelauto van de lokker een volgauto uit de groep van de opdrachtgever reed om de boel in de gaten te houden. [kroongetuige] moest oppassen om de lokker niet te raken. De telefoon van [medeverdachte 16] stond op 5 juli 2017 vanaf ongeveer 13.00 uur tot na de terugkeer van [slachtoffer 21] in Breukelen uit, terwijl zijn PGPtelefoon aanstond. [9]
Volgens [kroongetuige] heeft dezelfde persoon als degene die [slachtoffer 21] op 5 juli 2017 heeft gelokt de afspraak met [slachtoffer 21] voor 7 juli 2017 gemaakt. De lokker en de witte/grijze bestelauto zouden er dit keer alleen niet bij zijn. Op 6 juli 2017 werd in de chat tussen [verdachte] en [medeverdachte 4] gesproken over een nieuwe afspraak voor 7 juli 2017 en over ‘ [bijnaam medeverdachte 16] ’ die hem
[slachtoffer 21]
laat wachten maar er zelf niet zou zijn. ‘ [bijnaam medeverdachte 16] ’ is veredeld als [medeverdachte 16] ( [medeverdachte 16] is 1.92 m lang en heeft zelf verklaard dat ‘ [bijnaam medeverdachte 16] ’ zijn bijnaam is, getuigen waaronder [naam 19] hebben verklaard dat [medeverdachte 16] ‘ [bijnaam medeverdachte 16] ’ wordt genoemd en [medeverdachte 16] stond onder de naam ‘ [contactnaam] ’ in de telefoon van [slachtoffer 21] ). Het hof constateert dat het chatgesprek tussen [verdachte] en [medeverdachte 4] van 6 juli 2017 erop duidt dat [bijnaam medeverdachte 16] en dus [medeverdachte 16] vanuit de groep van de opdrachtgever als lokker was betrokken bij de liquidatie van [slachtoffer 21] en dat hij er op 7 juli 2017 zelf niet bij zou zijn, maar [slachtoffer 21] wel zou laten wachten. Deze constatering past bij de verklaring van getuige [getuige 11] dat [slachtoffer 21] 7 juli 2017 ’s middags nog een afspraak had en bij wat [kroongetuige] over 7 juli 2017 heeft verklaard.
De chat tussen [verdachte] en [medeverdachte 4] op 6 juli 2017 is ook in overeenstemming met wat op 7 juli 2017 omstreeks 15.00 uur is gebeurd. [slachtoffer 21] kwam om ongeveer 15.00 uur aan op parkeerplaats P2 bij NSstation Breukelen en werd vrijwel direct daarna neergeschoten. Vlak na de moord, om 15.21 uur, zijn twee oproepen op de telefoon van [medeverdachte 16] (*9904) naar zijn voicemail doorgeschakeld, wat erop duidt dat zijn telefoon op dat moment was uitgeschakeld. [medeverdachte 16] reed omstreeks 15.32 uur langs de plaats delict, waar op dat moment nog werd geprobeerd het leven van [slachtoffer 21] te redden. Om 16.09 uur is de telefoon van [medeverdachte 16] weer in gebruik. In de nacht van 7 op 8 juli 2017 is het PGPaccount van [medeverdachte 16] voor het laatst gebruikt. [10]
Zowel in de periode voor als na de liquidatie van [slachtoffer 21] is [medeverdachte 16] meermalen door de politie aangetroffen bij het plaatsten van camera’s en met bakens, PGPtoestellen,
SD-kaartjes (met foto’s van personen, voertuigen en kentekens), verrekijkers, bivakmutsen, zaklampen, de app TrackIt en de app BlueEye die waarschuwt als er hulpdiensten naderen. Het hof leidt hieruit af dat [medeverdachte 16] zich (onder andere) bezighield met het spotten van personen. De bedoeling daarvan kan zijn het in kaart brengen van de gewoonten en bezigheden van een doelwit van een liquidatie. [medeverdachte 16] heeft de beschikking gehad over een PGPtoestel waarvan de gegevens in de administratie van de organisatie van de opdrachtgever stonden vermeld. [medeverdachte 16] stond dus in contact met personen die gelieerd waren aan de criminele organisatie van de opdrachtgever.
Op basis van deze omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien kan de conclusie worden getrokken dat [medeverdachte 16] de lokker was en dat de liquidatie van [slachtoffer 21] het doel was van de afspraken op 5 en 7 juli 2017.
Voor zover de verdediging van [medeverdachte 16] met de stelling dat de verklaringen van [kroongetuige] over de moord op [slachtoffer 21] en de rol daarin van de lokker geen basis kunnen bieden voor een verantwoorde vaststelling van de feiten heeft bedoeld te betogen dat deze verklaringen als onbetrouwbaar moeten worden uitgesloten van het bewijs, wijst het hof op wat het hiervoor heeft overwogen over de betrouwbaarheid van de verklaringen van de kroongetuige in dit zaaksdossier, die op belangrijke onderdelen bevestiging vinden in meerdere bewijsmiddelen en daarin vervatte objectieve onderzoeksresultaten.
De verdediging van [medeverdachte 16] heeft gesteld dat het PGPaccount dat in combinatie met het toestel #6650 werd gebruikt en het PGPaccount ‘C murder’ van [verdachte] verschillende providers hadden, respectievelijk No.1 BC en SkyECC, en dat tussen die accounts geen direct berichtenverkeer mogelijk was. In het midden kan blijven of die gestelde omstandigheden aannemelijk zijn geworden. Zij doen naar het oordeel van het hof niet af aan de redengevende kracht van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden waaraan het hof de conclusie verbindt dat [medeverdachte 16] de lokker van [slachtoffer 21] is geweest. Van belang hierbij is dat er meerdere niet op voorhand onaannemelijke mogelijkheden zijn geweest om de informatie over (de tijden van) de verplaatsing van [slachtoffer 21] en de lokker naar Breukelen aan [verdachte] door te geven anders dan door direct berichtenverkeer tussen het account van de #6650PGP en het ‘C murder’account. Zo is er de mogelijkheid dat de auto van [medeverdachte 16] en [slachtoffer 21] werd gevolgd door een andere auto
[kroongetuige] heeft begrepen dat de lokker in de gaten werd gehouden door een volgauto van de organisatie van de opdrachtgever
en dat een inzittende van die auto informatie over de reis naar Breukelen heeft doorgegeven aan de organisatie van de opdrachtgever, die de informatie weer aan [verdachte] heeft doorgegeven. Een inzittende van die auto kan die informatie ook rechtstreeks aan [verdachte] hebben doorgegeven. Een andere mogelijkheid is dat [medeverdachte 16] gebruik heeft gemaakt van een ander account dan het No.1 BCaccount om informatie aan [verdachte] door te geven of dat [medeverdachte 16] die informatie met het No.1 BCaccount heeft doorgegeven maar niet rechtstreeks aan [verdachte] , maar aan iemand binnen de organisatie van de opdrachtgever, die deze informatie weer aan [verdachte] heeft doorgegeven. In dit verband wijst het hof op het op 6 juli 2017 om 16.32 uur door [medeverdachte 4] doorgestuurde bericht aan ‘C murder’ inhoudende: ‘Luister het kan wanneer staan ze daar we gaan zeggen kom daar zeg jij een tijd dan is hij daar wij zijn er niet [bijnaam medeverdachte 16] laat hem even wachte maar zorg echt bro dat het niet’. Dit bericht steunt de gevolgtrekking dat de lokker door de organisatie van de opdrachtgever was geregeld en daaruit werd aangestuurd en laat zien dat die organisatie met de lokker direct contact had.
De verdediging van [medeverdachte 16] heeft nog een aantal andere argumenten aangedragen die volgens haar een contraindicatie vormen voor een scenario waarin de gebruiker van de #6650PGP de lokker was en op 5 juli 2017 met [slachtoffer 21] naar Breukelen is gereisd, te weten dat:
  • de uitvoerders over weinig informatie over de bestelauto beschikten;
  • [slachtoffer 21] volgens de verdediging in een andere auto van Rotterdam naar Breukelen is gereisd;
  • de lokker en [slachtoffer 21] een ingewikkelde route hebben afgelegd;
  • [kroongetuige] niets weet over het ophalen van een waterscooter;
  • [slachtoffer 21] rond 19.00 uur vanuit Rotterdam en om 19.42 uur vanuit Breukelen is vertrokken en op het tussenliggende traject dus niet in een file kan hebben gestaan;
  • in het ergste geval ook de lokker het leven zou moeten laten;
  • de organisatie van de opdrachtgever niet met ‘blanke Hollanders’ samenwerkt.
Naar het oordeel van het hof staan deze (gestelde) feiten en omstandigheden, waaronder ook de omstandigheid dat niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat de lokker in direct contact stond met ‘C murder’, – gelet op wat het hof uit het feitenrelaas afleidt – niet in de weg aan een bewezenverklaring van het tenlastegelegde ( [medeverdachte 16] heeft [slachtoffer 21] gelokt om hem te liquideren). Het hof heeft hierbij ook het volgende in aanmerking genomen. De uitvoerders moesten de auto van [slachtoffer 21] en een witte of grijze bestelauto en niet een ander type auto of een auto met een andere kleur in de gaten houden. Zij beschikten over een foto van het beoogde slachtoffer en met hen was afgesproken dat de liquidatie zou worden uitgevoerd op de parkeerplaats bij NSstation Breukelen waarnaartoe het slachtoffer zou worden gelokt. Onder die omstandigheden valt niet goed in te zien waarom het ontbreken van extra informatie over de bestelauto een aanwijzing vormt dat het scenario van het openbaar ministerie niet juist is. Dat [slachtoffer 21] in een andere auto van Rotterdam naar Breukelen is gereisd, zoals de verdediging heeft gesteld, vindt daarnaast onvoldoende steun in het beschikbare bewijsmateriaal (het hof gaat bij de bespreking van het door de verdediging aangevoerde alternatieve scenario hierop nader in). [slachtoffer 21] is op 5 juli 2017 aanwezig geweest op het kamp aan de [adres] in Utrecht om een waterscooter op te halen. Die waterscooter heeft hij vervolgens in Zoetermeer gestald. De daarover gemaakte afspraak verklaart voor een belangrijk deel de reisbewegingen van de lokker en [slachtoffer 21] op 5 juli 2017. Waarom zou [kroongetuige] als een van de uitvoerders van de liquidatie over informatie over die waterscooter hebben moeten beschikken?
De lokker en [slachtoffer 21] hebben naar het zich laat aanzien tussen Rotterdam en Breukelen inderdaad niet in een file gestaan, althans niet in een file van enige betekenis. Het is met het oog daarop niet duidelijk waarop de melding aan [kroongetuige] dat de lokker en [slachtoffer 21] door een file vertraging hebben opgelopen betrekking heeft. Denkbaar is dat een file tot een later vertrek uit Rotterdam heeft geleid of dat een file alleen is aangevoerd als reden waarom de lokker en [slachtoffer 21] later in Breukelen zouden zijn. In ieder geval is er geen reden om te twijfelen aan de verklaring van [kroongetuige] dat de lokker en [slachtoffer 21] later dan verwacht terug waren in Breukelen.
[kroongetuige] heeft verklaard dat zij moesten opletten dat de lokker niet zou worden geraakt. Bovendien wisten de uitvoerders hoe het slachtoffer eruit zag. Tegen die achtergrond is het niet onlogisch dat de lokker [slachtoffer 21] heeft teruggebracht naar de parkeerplaats bij NSstation Breukelen, waar zijn auto waarop de uitvoerders moesten letten stond geparkeerd en waar de liquidatie zou worden uitgevoerd.
Verder kan het zijn dat over de teams van de opdrachtgever is gezegd dat zij niet uit ‘tata’s’ bestaan, maar dit neemt niet weg dat [medeverdachte 16] in contact stond met personen die gelieerd waren aan de organisatie van de opdrachtgever en dat hij de beschikking heeft gehad over een PGP van die organisatie.
De verdediging heeft in hoger beroep het volgende alternatieve scenario geschetst. Uit de ARSgegevens van 5 juli 2017 blijkt dat naast de Renault Kangoo voorzien van het kenteken [kenteken] op vrijwel hetzelfde moment nog een voertuig langs drie camera’s op de route vanuit het centrum van Rotterdam naar de A20 is gereden. Dit betrof een Mazda CX3 voorzien van het kenteken [kenteken] . Deze auto is gehuurd door [naam 36] en werd gebruikt door [naam 2] . Zowel [naam 36] als [naam 2] stond in contact met [slachtoffer 21] . Volgens [medeverdachte 16] was [naam 2] op 5 juli 2017 in Rotterdam voor een afspraak met onder anderen [slachtoffer 21] . Deze afspraak ging volgens [medeverdachte 16] over een geripte partij cocaïne, waarvoor [slachtoffer 21] verantwoordelijk werd gehouden. De Mazda CX3 voorzien van het kenteken [kenteken] bewoog net als de Renault Kangoo vanaf 19.00 uur in de richting van Utrecht/Breukelen. Diezelfde auto is in de namiddag van 5 juli 2017 via een andere route, maar ongeveer op hetzelfde moment als de Renault Kangoo Rotterdam binnengereden. De kroongetuige heeft verklaard dat [slachtoffer 21] een afspraak had in Rotterdam, dat hij op de terugweg moest worden geliquideerd, dat hij niet in een bestelauto maar in een personenauto in Breukelen zou aankomen en dat [verdachte] door de inzittende(n) van die personenauto op de hoogte werd gehouden. Het komt erop neer volgens de verdediging dat of 1) [slachtoffer 21] door de inzittende(n) van de Mazda in Breukelen is afgezet en dat er ook vanuit die Mazda werd gecommuniceerd met [verdachte] over het verloop van de terugreis vanuit Rotterdam of dat 2) [slachtoffer 21] zich in de Renault Kangoo vanuit Rotterdam naar Breukelen verplaatste en door de Mazda is gevolgd waarbij de inzittende(n) van de Mazda informatie aan [verdachte] over het verloop van de reis van [slachtoffer 21] heeft/hebben doorgegeven.
Voor een door de verdediging geschetst scenario dat een bewezenverklaring van wat aan [medeverdachte 16] is ten laste gelegd uitsluit, heeft het hof in het dossier geen aanknopingspunten kunnen vinden. Het hof acht dit dan ook niet aannemelijk geworden.
Uit het dossier valt op te maken dat niet het kenteken [kenteken] maar het kenteken [kenteken] op 5 juli 2017 om 16.27 uur door een ARScamera in Rotterdam is geregistreerd. Van de Mazda CX3 voorzien van het kenteken [kenteken] zijn geen trackentracegegevens beschikbaar. Niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, wanneer de Mazda CX3 met het kenteken [kenteken] op 5 juli 2017 Rotterdam is binnengereden. Op 5 juli 2017 zijn de kentekens [kenteken] en [kenteken] rond 19.00 uur over een afstand van ongeveer 22,5 km van RotterdamCentrum naar de A20 met tussenpozen van één tot vijf seconden door drie ARScamera’s geregistreerd. [11] Naast deze registraties zijn er echter geen andere gegevens waaruit is af te leiden dat de auto met het kenteken [kenteken] dezelfde reisbeweging als de telefoons van [slachtoffer 21] heeft gemaakt.
Opvallend zijn inderdaad de ARSregistraties van rond 19.00 uur en de link tussen de huurster en de mogelijke gebruiker van de Mazda CX3 met het kenteken [kenteken] met [slachtoffer 21] . Opvallend is echter ook dat, zoals uit de bewijsmiddelen volgt, de mogelijke gebruiker van deze Mazda eveneens een bekende is van [medeverdachte 16] . [medeverdachte 16] en [naam 2] zijn door opsporingsambtenaren gecontroleerd op 16 februari 2017, 15 maart 2017, 4 juni 2017 en 20 november 2017 en op 9 juli 2017 is er contact geweest tussen hun telefoonnummers.
Van de voorhanden onderzoeksgegevens over 5 juli 2017 laten alleen de gegevens van de PGPtelefoon van [medeverdachte 16] en de door hem gebruikte Renault Kangoo met het kenteken [kenteken] net zoals de telefoons van [slachtoffer 21] een reisbeweging van Breukelen via Utrecht en Zoetermeer naar Rotterdam en terug zien. Niet is vast te stellen dat de – blauwe – Mazda CX3 voorzien van het kenteken [kenteken] , zoals de verdediging van [medeverdachte 16] heeft aangenomen, vanuit Rotterdam naar Utrecht/Breukelen is gereisd. Maar met name is in de hiervoor weergegeven verklaringen van [kroongetuige] en het andere beschikbare bewijsmateriaal onvoldoende steun te vinden voor de gestelde omstandigheid dat [slachtoffer 21] zich onderweg naar Breukelen in een andere auto (met een andere kleur) dan de witte/grijze bestelauto van de lokker zou hebben bevonden. Daarbij komt dat uit de aan het alternatieve scenario ten grondslag gelegde – gestelde – feiten de twee door de verdediging geformuleerde conclusies niet dwingend volgen en dat deze (gestelde) feiten zonder meer, gelet op wat het hof over de rol van [medeverdachte 16] als lokker op niet alleen 5 juli 2017 maar ook 7 juli 2017 heeft vastgesteld, een bewezenverklaring niet in de weg staan. Ook als de Mazda CX3 voorzien van het kenteken [kenteken] op (een deel van) de route RotterdamBreukelen de Renault Kangoo met [medeverdachte 16] en [slachtoffer 21] heeft gevolgd of daar bij in de buurt heeft gereden en de inzittende(n) van die Mazda informatie over de verwachte aankomsttijd van [slachtoffer 21] in Breukelen heeft/hebben doorgegeven, sluit dat een rol van [medeverdachte 16] als lokker zoals die is ten laste gelegd niet uit. Het zou, integendeel, passen bij de verklaring van [kroongetuige] dat de lokker in de gaten werd gehouden door een volgauto van de organisatie van de opdrachtgever.
[naam 2] is in hoger beroep als getuige gehoord. Hij heeft verklaard dat hij op een dag in 2017 op een plein in de omgeving van het centrum van Rotterdam een bespreking heeft gehad. [slachtoffer 21] en [medeverdachte 16] waren daar, naast drie anderen, bij aanwezig. Het ging om een geripte partij drugs waar [slachtoffer 21] op werd aangesproken. Bij veel nadere vragen heeft de getuige zich op zijn verschoningsrecht beroepen. Wel heeft hij nog verklaard dat [medeverdachte 16] apart vertrok en dat hij hem in zijn eentje heeft zien instappen in een auto. De getuige kon zich geen bijzonderheden van die auto herinneren.
Na het verhoor als getuige van [naam 2] op 8 oktober 2024 heeft [medeverdachte 16] een schriftelijke verklaring opgesteld die op 10 november 2024 is overgelegd en op de zitting van 11 november 2024 is voorgelezen. [medeverdachte 16] was inderdaad aanwezig bij een bespreking op 5 juli 2017 in Rotterdam, waar naast [slachtoffer 21] ook [naam 2] , [naam 6] , een vriend van [slachtoffer 21] en een jongen uit Rotterdam aanwezig waren. [slachtoffer 21] werd ervan verdacht een partij cocaïne te hebben geript en [medeverdachte 16] , [naam 2] en die vriend van [slachtoffer 21] konden bevestigen dat [slachtoffer 21] dat niet kon hebben gedaan omdat hij op dat moment niet in Nederland was. [medeverdachte 16] was de gebruiker van de #6650-PGP en op 5 juli 2017 van de Renault Kangoo met het kenteken [kenteken] . Hij heeft [slachtoffer 21] op diens verzoek opgehaald bij NSstation Breukelen, hij heeft met hem een waterscooter opgehaald in Utrecht en deze weggebracht naar een opslaglocatie in Zoetermeer en hij is daarna met [slachtoffer 21] naar de afspraak in Rotterdam gegaan. Daar is hij na het gesprek alleen vertrokken om de geleende Renault Kangoo met het kenteken [kenteken] weer in te leveren. [slachtoffer 21] had in Rotterdam gezegd dat hij zich wel door een van de anderen in Breukelen zou laten afzetten. [medeverdachte 16] weet niet meer of dit [naam 2] of [naam 6] was. Hij heeft niets te maken met de afspraak die voor 7 juli 2017 met [slachtoffer 21] in Breukelen is gemaakt. Het kan zijn dat hij op 7 juli 2017 net zoals de dagen daarvoor gebruik heeft gemaakt van de BMW 330E met het kenteken [kenteken] en dat hij omstreeks 15.30 uur in de buurt van de plaats delict is geweest. Hij reed daar vaker omdat hij in de buurt woonde. Gelet op de door de BMW 330E met het kenteken [kenteken] op 7 juli 2017 afgelegde route, lijkt het erop dat hij die dag zijn dochter bij een vriendin aan de [adres] in Utrecht heeft opgehaald en naar Breukelen heeft teruggebracht of omgekeerd.
Als de door [naam 2] op 8 oktober 2024 beschreven gebeurtenis over 5 juli 2017 gaat, heeft hij het scenario van het openbaar ministerie in die zin bevestigd dat [medeverdachte 16] , die dat zelf op 11 november 2024 aan de hand van zijn schriftelijke verklaring uiteindelijk ook heeft verklaard, die dag samen met [slachtoffer 21] is geweest. In het licht van de overige hiervoor besproken bewijsmiddelen is het enkele gegeven dat de getuige ook heeft verklaard dat hij [medeverdachte 16] in Rotterdam niet samen met iemand anders in een auto heeft zien stappen
wat [medeverdachte 16] in zijn verklaring van 11 november 2024 heeft bevestigd
onvoldoende reden om uit te gaan van een alternatief scenario op grond waarvan het is uitgesloten dat [medeverdachte 16] [slachtoffer 21] heeft gelokt om hem te liquideren. In dit verband wijst het hof nogmaals op het op 6 juli 2017 om 16.32 uur door [medeverdachte 4] doorgestuurde bericht aan ‘C murder’, inhoudende: “Luister het kan wanneer staan ze daar we gaan zeggen kom daar zeg jij een tijd dan is hij daar wij zijn er niet [bijnaam medeverdachte 16] laat hem even wachte maar zorg echt bro dat het niet”. Het hof heeft vastgesteld dat [medeverdachte 16] deze ‘ [bijnaam medeverdachte 16] ’ is en dat dit bericht gaat over de afspraak die voor 7 juli 2017 met [slachtoffer 21] is gemaakt. Van [verdachte] hoorde [kroongetuige] dat het slachtoffer zou worden gelokt door een persoon die van een grijze of witte bestelauto gebruikmaakte. De Renault Kangoo met het kenteken [kenteken] voldoet aan deze beschrijving en ook [medeverdachte 16] heeft nu verklaard dat hij van die auto heeft gebruikgemaakt. Zoals gezegd, heeft het hof geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [kroongetuige] over (de voorbereiding en de uitvoering van) de liquidatie van [slachtoffer 21] , waaraan [kroongetuige] op 7 juli 2017 als een van de uitvoerders zelf heeft deelgenomen.
Overigens gaat de verdediging van [medeverdachte 16] ervan uit dat, gezien een gpslog van de iPhone van [slachtoffer 21] op 5 juli 2017 omstreeks 17.00 uur, de Renault Kangoo met het kenteken [kenteken] is geparkeerd in parkeergarage [adres] in Rotterdam. Ook [medeverdachte 16] zelf heeft verklaard dat hij de auto in een parkeergarage heeft geparkeerd. Dat roept de vraag op hoe [naam 2] dan heeft kunnen zien dat [medeverdachte 16] van het plein waar zij de afspraak hadden is afgelopen, in een auto is gestapt en is weggereden.
De zendmastgegevens van de *9098 van [slachtoffer 21] en de #6650 van [medeverdachte 16] passen bij het zich tegelijkertijd verplaatsen naar Utrecht/Breukelen vanaf 19.00 uur: de *9098 straalt om 19.15 uur een mast in Waddinxveen aan, de #6650 om 19.20 uur een mast in Bodegraven en om 19.22 uur een mast in Waarder en de *9098 straalt om 19.34 uur een mast in Utrecht aan. Dat vervolgens het weer geactiveerde privénummer van [medeverdachte 16] (*9904) om 20.08 uur een mast in de buurt van het kamp aan de [adres] in Utrecht aanstraalt, past naar het oordeel van het hof
anders dan de verdediging van [medeverdachte 16] naar aanleiding van diens verklaring van 11 november 2024 heeft betoogd
niet beter bij het scenario dat [medeverdachte 16] vanuit Rotterdam direct naar het kamp aan de [adres] zou zijn gereden dan bij het scenario van het openbaar ministerie waarin [medeverdachte 16] via NSstation Breukelen is teruggereden. [slachtoffer 21] is om 19.42 uur vertrokken vanaf de parkeerplaats bij NSstation Breukelen wat voldoende tijd laat aan [medeverdachte 16] om zich naar het kamp aan de [adres] in Utrecht te verplaatsen en daar om 20.08 uur met de *9904 een zendmast aan te stralen (ter vergelijking: [slachtoffer 21] heeft zijn Volkswagen Golf met het kenteken [kenteken] op 5 juli 2017 om 14.16 uur bij NSstation Breukelen geparkeerd en om 14.35 uur op het kamp aan de [adres] met zijn iPhone foto’s van een waterscooter gemaakt).
Dat de zendmastgegevens van de #6650 en de *9904 en de trackentracegegevens van de BMW 330E met het kenteken [kenteken] van 7 juli 2017 zich laten verklaren doordat [medeverdachte 16] zijn dochter heeft weggebracht of opgehaald bij een vriendin aan de [adres] in Utrecht, is zonder meer niet plausibel: als [medeverdachte 16] zijn dochter tussen 14.52 uur en 15.20 uur in Overvecht – waar de auto om 15.11 uur heeft stilgestaan – heeft opgehaald, heeft hij zich via de A2, het NSstation Breukelen, waar hij om 15.22/33 uur met de BMW 330E met het kenteken [kenteken] is langs gereden, en de N402 zonder tussenstop naar het kamp aan de [adres] in Utrecht verplaatst en dus niet (eerst) naar zijn woning in Breukelen, en als hij zijn dochter vanaf 15.59 uur naar Overvecht heeft weggebracht, is hij vertrokken vanaf het kamp aan de [adres] in Utrecht waarnaartoe hij zich dus vanaf 15.20 uur via de A2, het NSstation Breukelen en de N402 had verplaatst, wat evenmin in de verklaring van [medeverdachte 16] past, omdat daarin besloten ligt dat hij met zijn dochter vanaf zijn woning in Breukelen zou zijn vertrokken. Bovendien is in dat geval opvallend dat de BWM 330E met het kenteken [kenteken] om 16.09 uur op precies dezelfde plek aan de [adres] als om 15.11 uur heeft stilgestaan, terwijl hij naar eigen zeggen op 7 juli 2017 maar één keer voor het ophalen of wegbrengen van zijn dochter in Utrecht Overvecht (op een adres aan de [adres] ) is geweest.
Het door de verdediging in hoger beroep onder verwijzing naar de getuigenverklaring van [naam 2] en uiteindelijk ook de verklaring van [medeverdachte 16] zelf gepresenteerde alternatieve scenario acht het hof niet alleen op zichzelf beschouwd op onderdelen dus niet aannemelijk geworden, maar ook acht het hof de verklaring van [medeverdachte 16] , mede gelet op het moment waarop die verklaring is afgelegd en de beperkte bereidheid bij [medeverdachte 16] om aanvullende vragen te beantwoorden, niet geloofwaardig. [medeverdachte 16] heeft niet eerder dan in hoger beroep en dan pas een dag voor de terechtzitting van 11 november 2024 een schriftelijke verklaring overgelegd. Dat [medeverdachte 16] heeft gewacht totdat [naam 2] een verklaring die [medeverdachte 16] in aanwezigheid van [slachtoffer 21] plaatst had afgelegd, overtuigt naar het oordeel van het hof als uitleg daarvoor niet. Al jarenlang zijn er bewijsmiddelen, mede op basis waarvan [medeverdachte 16] door de rechtbank is veroordeeld, voorhanden die redelijkerwijs geen andere conclusie toelaten dan dat [medeverdachte 16] met [slachtoffer 21] samen was op 5 juli 2017 en die dag van Breukelen/Utrecht, via Zoetermeer naar Rotterdam en terug is gereisd.
In het scenario van de verdediging ligt de suggestie besloten dat een of meer anderen die mogelijk ook bij een afspraak met [slachtoffer 21] in Rotterdam aanwezig zijn geweest, iets te maken hebben met het lokken van [slachtoffer 21] op 5 juli 2017 of op een andere manier bij diens voor die datum geplande liquidatie op de parkeerplaats bij NSstation Breukelen betrokken zouden zijn geweest. Met die suggestie alleen is er naar het oordeel van het hof echter nog geen reden om te twijfelen aan de hiervoor besproken bewijsmiddelen waaruit is af te leiden dat [medeverdachte 16] zowel op 5 als 7 juli 2017 het slachtoffer heeft gelokt naar de locatie waar op 5 juli 2017 de liquidatie zou worden uitgevoerd en op 7 juli 2017 is uitgevoerd.
Het komt erop neer dat het hiervoor weergegeven alternatieve scenario geen afbreuk doet aan de bewijswaarde van die bewijsmiddelen: de verschillende varianten van dit alternatieve scenario zijn, als zij al aannemelijk zijn geworden en niet in strijd zijn met de inhoud van de bewijsmiddelen, niet onverenigbaar met een bewezenverklaring van de feiten die aan [medeverdachte 16] zijn ten laste gelegd.
Het hof is van oordeel dat de liquidatie van [slachtoffer 21] het doel van de door [medeverdachte 16] met [slachtoffer 21] op 5 en 7 juli 2017 gemaakte afspraken was. Dit betekent dat er bij [medeverdachte 16] als lokker sprake was van het opzet op de dood van [slachtoffer 21] . Het hof verwerpt het scenario van de verdediging dat [medeverdachte 16] niet op de hoogte was van de liquidatieplannen en buiten zijn medeweten als lokker is gebruikt. Dit scenario wordt weersproken door de gedragingen van [medeverdachte 16] en het feit dat hij als lokker wel een afspraak maakt op 7 juli 2017 maar zoals blijkt uit een chatbericht niet van plan is geweest bij die afspraak te verschijnen, terwijl hij wel in de gaten houdt wat er op de afgesproken plek rond het tijdstip van de afspraak gebeurt.
Uit het dossier blijkt niet dat er op 5 juli 2017 sprake was van een begin van uitvoering van de liquidatie van [slachtoffer 21] . [slachtoffer 21] was nog niet aangekomen op de parkeerplaats bij NSstation Breukelen toen de actie door [kroongetuige] werd afgebroken. [medeverdachte 16] wordt daarom vrijgesproken van de hem primair en subsidiair ten laste gelegde poging tot moord en medeplichtigheid bij een poging tot moord op 5 juli 2017.
Uit de bewijsmiddelen leidt het hof af dat [medeverdachte 16] zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van de voorbereiding van moord op [slachtoffer 21] op 5 juli 2017 en aan medeplichtigheid bij het medeplegen van moord op [slachtoffer 21] op 7 juli 2017.
5 juli 2017
[medeverdachte 16] beschikte op 5 juli 2017 over de Renault Kangoo met het kenteken [kenteken] (met trekhaak) waarmee de waterscooter is opgehaald, terwijl die waterscooter voor [slachtoffer 21] kennelijk (een van) de reden(en) was om een afspraak met [medeverdachte 16] te maken. Dit was ook de auto waarmee [slachtoffer 21] is vervoerd naar de parkeerplaats bij NSstation Breukelen waar hij bij aankomst zou worden geliquideerd. De Renault Kangoo was zodoende bestemd voor de moord op [slachtoffer 21] .
7 juli 2017
[medeverdachte 16] heeft zelf niet deelgenomen aan de uitvoering van de moord op [slachtoffer 21] . Zijn bijdrage daaraan – het maken van een afspraak met [slachtoffer 21] om op 7 juli 2017 om 15.00 uur opnieuw naar het parkeerterrein bij NSstation Breukelen te komen – is belangrijk om de uitvoerders in de gelegenheid te stellen [slachtoffer 21] daar alsnog te liquideren. Die bijdrage is op zichzelf echter niet van zodanig gewicht dat [medeverdachte 16] als medepleger van de moord op [slachtoffer 21] kan worden gezien, zodat hij van het primair tenlastegelegde moet worden vrijgesproken. Wel levert die bijdrage medeplichtigheid bij de moord op [slachtoffer 21] op.
Bij [medeverdachte 16] is, gezien het kennelijke plan op basis waarvan is gehandeld, sprake geweest van voorbedachte raad om [slachtoffer 21] van het leven te beroven. Er was sprake van kalm beraad en er zijn vele momenten geweest waarop van het plan kon worden afgezien.
6.3.7.7.1.
Voorwaardelijk verzoek
De verdediging van [medeverdachte 16] heeft op de zitting op 11 november 2024 gevraagd om [naam 6] als getuige te horen als het hof niet komt tot een integrale vrijspraak van de aan [medeverdachte 16] ten laste gelegde feiten. Deze persoon zou volgens de verdediging kunnen bevestigen dat het ophalen van [slachtoffer 21] op de parkeerplaats bij NSstation Breukelen in verband met het wegbrengen van een waterscooter met een geleend busje van tevoren ook bij anderen bekend was en dat [medeverdachte 16] na de afspraak in Rotterdam alleen is vertrokken.
Naar het oordeel van het hof is het horen van [naam 6] als getuige niet noodzakelijk met het oog op de volledigheid van het onderzoek. Het hof acht op basis van de voorhanden bewijsmiddelen bewezen dat [medeverdachte 16] het tenlastegelegde in de zoeven bedoelde varianten heeft begaan, waarbij het hof heeft geoordeeld dat een door de verdediging geschetst scenario dat een bewezenverklaring van wat aan [medeverdachte 16] is ten laste gelegd uitsluit, niet aannemelijk is geworden. Wat [naam 6] die volgens [medeverdachte 16] en [naam 2] ook bij een bespreking met [slachtoffer 21] in Rotterdam aanwezig is geweest zou kunnen verklaren, zou naar het oordeel van het hof – de stellingen van de verdediging volgend – gedeeltelijk een nadere bevestiging kunnen vormen van de gang van zaken op 5 juli 2017 zoals de verdediging die heeft gepresenteerd. Maar ook dan dwingt het alternatieve scenario van de verdediging niet tot de conclusie dat [medeverdachte 16] [slachtoffer 21] niet heeft gelokt. Het hof heeft hierbij ook nog in aanmerking genomen dat als [slachtoffer 21] zoals de verdediging veronderstelt in de Mazda CX3 met het kenteken [kenteken] naar Breukelen zou zijn teruggereden hij en [medeverdachte 16] vrijwel gelijktijdig uit Rotterdam zijn vertrokken, over een afstand van 22,5 km in Rotterdam heel dicht bij elkaar in de buurt zijn gebleven en gezien de zendmastgegevens van de *9098 en de #6650 ook daarna tussen Rotterdam en Utrecht/Breukelen bij elkaar in de buurt zijn geweest. Zoals gezegd, gaat het hof er echter van uit dat – in lijn met wat [kroongetuige] heeft verklaard – [medeverdachte 16] [slachtoffer 21] op 5 juli 2017 met gebruikmaking van een grijze/witte bestelauto naar NSstation Breukelen heeft gelokt en dat hij vervolgens ook voor 7 juli 2017 met [slachtoffer 21] een afspraak heeft gemaakt om hem daarnaartoe te lokken.
Voordat het hof uitspraak doet heeft het zich ervan vergewist dat de procedure tegen [medeverdachte 16] in haar geheel voldoet aan het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces ondanks dat [naam 6] niet als getuige is gehoord. De getuige is een zogenoemde ‘defence witness’ en geen getuige die al een voor de verdachte belastende verklaring heeft afgelegd die de rechter eventueel voor het bewijs zou kunnen gebruiken. Daarbij komt dat [naam 2] al is gehoord als getuige over een afspraak in Rotterdam waarbij [slachtoffer 21] en [medeverdachte 16] aanwezig waren en dat er geen op objectieve gegevens berustende aanwijzingen zijn dat [naam 6] uit eigen wetenschap iets zou kunnen verklaren over de aan [medeverdachte 16] ten laste gelegde feiten.
Ondanks dat [naam 6] niet is gehoord voldoet de procedure tegen [medeverdachte 16] in haar geheel naar het oordeel van het hof aan het recht op een eerlijk proces.
6.3.8.
LANGENHORST
Het hof leidt uit de inhoud van de bewijsmiddelen de volgende gang van zaken af.
6.3.8.1.
De liquidatie van [slachtoffer 23]
Op 26 juli 2017 omstreeks 00.00 uur is [slachtoffer 23] in zijn auto in Rotterdam neergeschoten en als gevolg daarvan diezelfde nacht overleden.
6.3.8.2.
De verklaringen van [kroongetuige]
heeft over deze liquidatie verklaard dat [verdachte] hem een A4’tje heeft getoond met daarop een foto van [slachtoffer 23] , die samen met een andere persoon poseerde op een soort bruiloftsfeest. Om het hoofd van [slachtoffer 23] was een cirkel getekend. Op dit A4’tje stonden ook handgeschreven adressen waaraan [slachtoffer 23] te linken was. [verdachte] vroeg hem of hij deze persoon kende. Nadat [kroongetuige] aangaf dat hij [slachtoffer 23] kende, vroeg [verdachte] aan [kroongetuige] om [slachtoffer 23] te benaderen voor “handel”. Op verzoek van [kroongetuige] heeft zijn vader, [getuige 4] , vervolgens contact met [slachtoffer 23] gezocht, via Facebook. Dat contact heeft geleid tot een afspraak tussen [kroongetuige] , [getuige 4] en [slachtoffer 23] bij de [winkel] in Barendrecht. [slachtoffer 23] heeft tijdens deze afspraak aangegeven dat hij aanvankelijk geen zaken wilde doen met [kroongetuige] , omdat hij op de hoogte was van de problemen van [kroongetuige] .
[getuige 4] heeft toen aangegeven dat de zaken via hem konden gaan. Om het ijs te breken heeft [getuige 4] toegezegd een auto te huren bij [slachtoffer 23] . [kroongetuige] heeft bij deze afspraak een foto gemaakt van zijn vader al lopend met [slachtoffer 23] . Hij heeft deze aan [verdachte] teruggekoppeld als bewijs dat hij in contact kon komen met [slachtoffer 23] .
[verdachte] heeft op enig moment tegen [kroongetuige] gezegd dat [slachtoffer 23] niet moest worden benaderd voor “handel”, maar dat hij moest worden geliquideerd. [verdachte] had, via [medeverdachte 13] als tussenpersoon, de opdracht hiervoor aangenomen vanuit een Turkse criminele organisatie. [kroongetuige] moest deze liquidatie samen met [naam 24] uitvoeren. [kroongetuige] wist vanaf het begin dat hij deze opdracht niet zou gaan uitvoeren. Hij heeft geprobeerd [verdachte] aan het lijntje te houden, omdat hij dacht dat hij de enige directe link was naar [slachtoffer 23] . Een paar dagen na de ontmoeting bij de [winkel] in Barendrecht heeft [getuige 4] (die volgens [kroongetuige] nog niet wist dat [slachtoffer 23] moest worden geliquideerd) een zwarte Seat Leon gehuurd bij [slachtoffer 23] . [verdachte] is vervolgens naar het kamp in Spijkenisse gekomen om te zien of het echt was gelukt om een auto te huren. Daarna is de opdracht op een laag pitje gezet, omdat [verdachte] de beloning voor de liquidatie te laag vond. Opdrachten vanuit de organisatie van [naam 45] hadden voorrang, aldus [kroongetuige] .
Na de liquidatie van [slachtoffer 21] (deelonderzoek Breuk) is echter druk gezet vanuit [verdachte] : de liquidatie van [slachtoffer 23] moest snel worden uitgevoerd. [kroongetuige] stond toen volgens [verdachte] toch al met één been in de gevangenis.
Na de liquidatie van [slachtoffer 21] is [kroongetuige] in opdracht van [verdachte] in een weekend met [medeverdachte 3] naar Delft gegaan om daar van [medeverdachte 3] een Glock overhandigd te krijgen, het vuurwapen dat voor de liquidatie van [slachtoffer 23] was bestemd. Daarna heeft [medeverdachte 3] een aansturende rol gespeeld bij de liquidatie. [kroongetuige] heeft van [verdachte] en [medeverdachte 3] te horen gekregen dat [slachtoffer 23] direct moest worden geliquideerd nadat [kroongetuige] het wapen had ontvangen.
[kroongetuige] heeft samen met [naam 24] echter beslist dat ze de liquidatie niet gingen uitvoeren. Zij hebben een verhaal verzonnen dat ze waren aangehouden en werden vastgehouden op het politiebureau [adres] in Rotterdam. Daarna heeft [kroongetuige] al het contact met iedereen van Caloh Wagoh verbroken. Hij is met zijn gezin vertrokken naar een vakantiepark. [kroongetuige] heeft daarna via de media begrepen dat [slachtoffer 23] enkele dagen na zijn vertrek alsnog is geliquideerd. Nadat hij is teruggekomen van het vakantiepark heeft
[kroongetuige] van [getuige 4] gehoord dat [medeverdachte 3] op de dag van de liquidatie samen met een ander bij [getuige 4] is langs geweest om de Facebook-pagina van [slachtoffer 23] te bekijken en te fotograferen.
[kroongetuige] heeft ook verklaard dat [medeverdachte 3] gebruikmaakte van een blauwe Suzuki Wagon R.
Met de rechtbank acht het hof deze verklaring van [kroongetuige] betrouwbaar, omdat die bevestiging vindt in meerdere bewijsmiddelen, zoals hierna nog wordt uitgewerkt. Net als de rechtbank gebruikt het hof deze verklaring van [kroongetuige] dan ook voor het bewijs.
6.3.8.3.
De onderbouwing van de verklaringen van [kroongetuige] en overigebewijsoverwegingen
Uit het onderzoek naar deze liquidatie en de daarover door [kroongetuige] afgelegde verklaringen is het volgende gebleken.
6.3.8.3.1.
[verdachte] beschikt over persoonsgegevens van [slachtoffer 23]
Onder [verdachte] is een LaCie harde schijf inbeslaggenomen met daarop foto’s van [slachtoffer 23] . Het gaat onder meer om foto’s, gemaakt op 5 maart 2017, van een A4’tje met daarop geprint een foto van [slachtoffer 23] met daarbij getypte en handgeschreven tekst. Op de geprinte foto zit [slachtoffer 23] met een onbekende man aan een tafel op kennelijk een feestlocatie. Het hoofd van [slachtoffer 23] is daarbij omcirkeld en rondom de foto zijn handgeschreven adressen te lezen van [slachtoffer 23] zelf, van zijn vrouw met het adres [adres] in Rotterdam en van een restaurant genaamd [restaurant ] aan de [adres] in Rotterdam (waar [slachtoffer 23] vaak zou zijn). Verder zijn er foto’s aangetroffen die zijn gemaakt op 7 maart 2017. Op deze foto’s is te zien dat er op Google Maps is gezocht naar het adres [adres] in Rotterdam. [adres] ligt schuin tegenover het adres [adres] in Rotterdam. Er is een foto gemaakt van Google Maps van een plattegrond rondom het adres [adres] . Uit onderzoek is gebleken dat op dit adres een persoon woont met dezelfde achternaam als de ex-vrouw van [slachtoffer 23] . Er is ook een foto aangetroffen van Google Street View van restaurant [restaurant ] op de [adres] in Rotterdam.
Uit nader onderzoek is gebleken dat de hiervoor genoemde foto’s zijn gemaakt op 5 en 7 maart 2017 met een aan [verdachte] toegeschreven Samsung-telefoon. Er is vastgesteld dat [verdachte] op deze data de gebruiker was van zowel de harde schijf van LaCie als deze Samsung-telefoon.
Onder [verdachte] is ook een harde schijf van Toshiba inbeslaggenomen. Op deze harde schijf is een foto aangetroffen van een papiertje met daarop handgeschreven het telefoonnummer “ [telefoonnummer] ”. Dit telefoonnummer bleek toe te behoren aan [slachtoffer 23] .
Het hof stelt vast dat [kroongetuige] ten tijde van het afleggen van de kluisverklaring niet bekend kon zijn met deze onderzoeksbevindingen, omdat die van latere datum zijn. De onderzoeksbevindingen bevestigen dus de verklaring van [kroongetuige] over het hem getoonde A4’tje met de gegevens van [slachtoffer 23] .
6.3.8.3.2.
Contactleggen met [slachtoffer 23]
Uit een onder hem inbeslaggenomen iPhone 6S is gebleken dat [slachtoffer 23] op 9 juni 2017 om 23.56 uur via Facebook een bericht heeft ontvangen van [getuige 4] .
Op 13 juni 2017 heeft [slachtoffer 23] [getuige 4] als contact toegevoegd onder de naam ‘ [getuige 4] ’, met het telefoonnummer *1710. Uit de historische verkeersgegevens van de telefoonnummers van [getuige 4] (*1710) en [slachtoffer 23] (*0660) blijkt dat er op 13 en 19 juni 2017 veelvuldig onderling contact tussen hen is geweest.
Uit nader onderzoek naar de zendmastgegevens van beide telefoonnummers blijkt dat het nummer van [getuige 4] (*1710) op 19 juni 2017 om 14.09 uur uitbelde naar het nummer van [slachtoffer 23] (*0660). Het nummer *1710 maakte daarbij verbinding met een zendmast aan de [adres] in Barendrecht en het nummer *0660 straalde een zendmast aan op het adres [adres] in Barendrecht. Beide zendmasten bevinden zich in de directe omgeving van de [winkel] in Barendrecht. Het telefoonnummer van [kroongetuige] (*3990) maakte om 13.59 uur verbinding met een zendmast aan de [adres] in Rotterdam. Deze zendmast staat links van de A4 in de richting van de A15. Vanaf dit punt is het ongeveer tien minuten rijden naar de [winkel] in Barendrecht.
Uit historische verkeersgegevens blijkt dat op 21 juni 2017 sprake is van een vergelijkbaar patroon van de telefoonnummers *1710 en *0660 als op 19 juni 2017. Beide nummers straalden bij een onderling belmoment om 11.24 uur een zendmast aan in de directe nabijheid van de [winkel] in Barendrecht.
Uit de inbeslaggenomen administratie van huurcontracten van [slachtoffer 23] is gebleken dat [getuige 4] op 21 juni 2017 vanaf 11.40 uur een Seat Leon met het kenteken [kenteken] heeft gehuurd van [slachtoffer 23] . Uit de historische gegevens van zijn iPhone 6S blijkt verder dat [slachtoffer 23] [kroongetuige] op 21 juni 2017 om 10.38 uur als contact heeft toegevoegd met de naam ‘ [contactnaam] ’.
Diezelfde dag (21 juni 2017) straalde het telefoonnummer van [verdachte] (*6325) om 16.06 uur een zendmast aan op de [adres] in Spijkenisse. Deze zendmast staat op ongeveer 260 m afstand van de [adres] , het woonadres van [getuige 4] . Ook het telefoonnummer van [kroongetuige] (*3990) straalde om 15.19 uur een mast aan in Spijkenisse.
Deze onderzoeksbevindingen bevestigen de verklaring van [kroongetuige] over het leggen van contact met [slachtoffer 23] en het afreizen van [verdachte] naar Spijkenisse ter controle.
6.3.8.3.3.
Vuurwapen ophalen in Delft
Uit een tap op het telefoonnummer *7116, in gebruik bij [kroongetuige] , volgt dat hij op 22 juli 2017, een zaterdag, aan zijn moeder doorgeeft dat hij wat later bij de kapper is. Hij zegt daarbij onder meer het volgende: “Nee, maar we zijn in Delft, sta te wachten op iemand. Die is er met tien minuten, kwartiertje”.
Hierin wordt bevestiging gevonden voor de verklaring van [kroongetuige] dat hij het wapen voor de liquidatie in het weekend in Delft heeft opgehaald en dat hij daarbij niet alleen was.
6.3.8.3.4.
[adres]
Uit een tap op het telefoonnummer *2037 van (de vriendin van) [kroongetuige] blijkt dat [kroongetuige] op 24 juli 2017 belt naar de huislijn van de woning van [naam 24] . [kroongetuige] zegt in dat gesprek: “Hee, jij zit vast sinds zondag he. Zondagmiddag is je vrouw gebeld door politiebureau [adres] ok?”.
Dit tapgesprek bevestigt de verklaring van [kroongetuige] dat hij met [naam 24] had afgesproken dat [naam 24] en hij zouden onderduiken en daarvoor de smoes hadden bedacht dat zij waren aangehouden.
6.3.8.3.5.
Verzamelen informatie over [slachtoffer 23]
Op 25 juli 2017 is de moeder van [kroongetuige] , [naam 18] , getapt op het telefoonnummer *4625. [naam 18] wordt om 17.07 uur gebeld door [naam 15] , de oma van [kroongetuige] , die op het adres [adres] in Spijkenisse woont. In dit tapgesprek zegt [naam 15] dat er een man genaamd ‘ [bijnaam medeverdachte 3] ’ langs is geweest en dat dit tegen ‘ [getuige 4] ’ moet worden gezegd. [naam 18] antwoordt daarop dat dit al geregeld is.
Op een telefoon die in gebruik was bij [naam 41] is een foto aangetroffen van een scherm met daarop de adresgegevens van het bedrijf [bedrijf] Dit bedrijf was van [slachtoffer 23] , die woonde op het adres [adres] in Barendrecht.
6.3.8.3.6.
Suzuki Wagon R in gebruik bij [medeverdachte 3] op de plaats delict
Uit ARS-gegevens blijkt dat er op 26 juli 2017 tussen 00.19 uur en 00.23 uur, ongeveer twintig minuten na de liquidatie, een Suzuki Wagon R met het kenteken [kenteken] over de [adres] en de [adres] in Rotterdam richting de plaats delict reed. Tussen 00.27 uur en 00.31 uur reed deze Suzuki via de [adres] en de [adres] dezelfde route terug.
Op camerabeelden is te zien dat een op een Suzuki Wagon R gelijkend voertuig, komende vanaf de [adres] , de rotonde oprijdt, vervolgens de rotonde helemaal rondrijdt en daarna terug de [adres] oprijdt, in de richting van waar deze vandaan was gekomen.
Uit nader onderzoek is gebleken dat [medeverdachte 3] gebruikmaakte van een Suzuki Wagon R met het kenteken [kenteken] .
6.3.8.3.7.
Uitbetaling
Uit een inbeslaggenomen telefoon is gebleken dat [naam 42] op 26 juli 2017 whatsappgesprekken heeft gevoerd met [verdachte] en op 27 juli en 28 juli 2017 met zijn zoon, [naam 41] . Op 26 juli 2017 laat [verdachte] aan [naam 42] weten dat ze op ‘ [bijnaam] ’ moeten wachten. De volgende ochtend, op 27 juli 2017, zegt [verdachte] tegen [naam 42] dat ze nog moeten wachten. [naam 42] reageert met: “Als maar komt Og moet wel snel verdelen”. Diezelfde dag zegt [naam 42] tegen [naam 41] onder meer: “Wacht nog steeds op mijn ten”, “Hij zei ik hit je was vanmiddag ben dag kwijt met storten” en “Wordt direct afgehaald volgende dag”. Hierop stuurt [naam 41] : “2 broden moet je krijgen toch in plaats van 1” en “Zal cap wel even vragen of die al loon gehad heeft”. [naam 42] vraagt vervolgens om 19.50 uur: “Eindigt zijn nummer met 75”, wat door [naam 41] wordt bevestigd.
Om 19.52 uur stuurt [naam 42] het volgende whatsappbericht naar het telefoonnummer van [medeverdachte 3] (*5975): “Cuzz, bel mij even?”. Hierop belt het nummer van [medeverdachte 3] (*5975) om 19.54 uur uit naar het telefoonnummer van [naam 42] .
De volgende dag praten [naam 42] en [naam 41] over ‘afstorten’ bij verschillende machines. [naam 41] vraagt: “Klopt het met 5?”, waarop [naam 42] antwoordt: “Onder de 15 blijven was het altijd”. Hierop antwoordt [naam 41] : “Doe ik 2 keer hier. 2 keer ypenburg”. Enkele minuten later stuurt [naam 41] een screenshot van een gesprek tussen hem en een persoon met de contactnaam ‘ [contactnaam] ’. [naam 41] vraagt aan ‘ [contactnaam] ’: “Vroeger was 15 melding hoorde net vanaf 5. Klopt dat?”. Hierop antwoordt ‘ [contactnaam] ’: “Klopt. Dan zit je goed. Nog even gecheckt. Dacht ook 5, maar is nog altijd 15. Dus nog worrie. Anders melding FIOD ivm witwassen”.
Uit bankgegevens van [naam 42] en zijn echtgenote, [naam 14] , blijkt dat er op 27 juli 2017 in contanten € 1.000,- werd gestort op de rekening van [naam 14] en dat dit vervolgens werd doorgeboekt naar [naam 42] . Op 28 juli 2017 werd er op de bankrekening van [naam 41] € 10.000,- in contanten gestort en doorgeboekt naar de rekening van [naam 42] . Op 28 juli 2017 werd er eveneens € 10.000,- in contanten gestort op de rekening van [naam 42] . De € 20.000,- werd vervolgens overgeboekt naar een Turkse bankrekening van [naam 42] .
6.3.8.4.
De rol van [verdachte]
Met de rechtbank stelt het hof op basis van de bewijsmiddelen vast dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van moord op [slachtoffer 23] , zoals aan hem primair is ten laste gelegd.
[verdachte] heeft de opdracht tot de liquidatie van [slachtoffer 23] vanuit een Turkse criminele organisatie aangenomen. Hij heeft voor de liquidatie een A4’tje met daarop een foto van [slachtoffer 23] en diens persoonsgegevens voorhanden gehad. Hij heeft dat aan [kroongetuige] getoond en de opdracht tot liquidatie bij hem uitgezet. Hij heeft aan [kroongetuige] de opdracht gegeven om contact te leggen met [slachtoffer 23] . Ook heeft hij de opdracht gegeven om samen met [medeverdachte 3] in Delft een vuurwapen op te halen voor de liquidatie. Na de liquidatie van [slachtoffer 21] (zaaksdossier Breuk) is [verdachte] samen met [medeverdachte 3] druk gaan zetten op [kroongetuige] om de liquidatie van [slachtoffer 23] uit te voeren. Na de liquidatie van [slachtoffer 23] heeft [verdachte] contact gehad met [naam 42] over het afstorten van geld dat voor de liquidatie van [slachtoffer 23] is (of zou worden) betaald. Gelet op het tijdstip en de inhoud van de tapgesprekken, bezien in onderling verband en samenhang met de andere onderzoeksbevindingen, kan het naar het oordeel van het hof niet anders dan dat die gesprekken zien op betalingen voor de liquidatie.
[verdachte] heeft dus de opdracht tot deze moord aangenomen, hij heeft informatie over het slachtoffer verzameld, voorhanden gehad en gedeeld, hij heeft via [kroongetuige] ervoor gezorgd dat er contact met [slachtoffer 23] werd gelegd en hij heeft gezorgd voor een wapen voor de moord. Hij heeft daarmee de andere betrokkenen aangestuurd, wat ook blijkt uit de druk die hij heeft uitgeoefend op [kroongetuige] .
Kort nadat [kroongetuige] zich had teruggetrokken (door voor te wenden dat hij met [naam 24] door de politie was aangehouden) en geen contact meer had met [verdachte] , heeft de liquidatie van [slachtoffer 23] niettemin plaatsgevonden, onder meer als gevolg van bemoeienis van [medeverdachte 3] , die deel uitmaakte van de criminele organisatie van [verdachte] . Ten slotte is in dit verband ook van belang dat [verdachte] ook betrokken is geweest bij de betalingen voor de moord, wat zijn wezenlijke rol onderstreept en waaruit het hof afleidt dat de terugtrekking door [kroongetuige] de rol van [verdachte] niet heeft veranderd en dat hij ( [verdachte] ) daarbij betrokken is gebleven.
Zoals hiervoor al is overwogen, acht het hof de verklaring van [kroongetuige] betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. Dat geldt ook voor zijn verklaring over de strafbare betrokkenheid van [verdachte] , aangezien ook deze op belangrijke punten wordt bevestigd door andere bewijsmiddelen. Dat [kroongetuige] in zijn kluisverklaring heeft aangegeven dat hij pas
nabovengenoemde ontmoeting bij de [winkel] van [verdachte] hoorde dat [slachtoffer 23] dood moest, terwijl hij in latere verklaringen heeft verklaard dat hij al
vóórdeze ontmoeting moet hebben geweten dat het de bedoeling was om [slachtoffer 23] te liquideren, maakt dit niet anders.
[kroongetuige] heeft vaker benoemd dat hij soms moeite heeft om bepaalde feiten en omstandigheden ten opzichte van elkaar goed in de tijd te plaatsen. Deze discrepantie tussen de kluisverklaring en de latere verklaringen doet niets af aan de wezenlijke belastende punten uit de verklaringen van [kroongetuige] die bevestiging vinden in andere bewijsmiddelen. Het hof gebruikt dus ook de verklaringen van [kroongetuige] over de rol van [verdachte] voor het bewijs.
Gelet op al het voorgaande is het hof van oordeel dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen in ieder geval [verdachte] , [medeverdachte 3] en een of meer andere betrokkenen bij de liquidatie, waarbij de bijdrage van [verdachte] van zodanig gewicht is dat van medeplegen kan worden gesproken. Dat [verdachte] gehandeld heeft met voorbedachte raad is evident. Er was sprake van kalm beraad en er zijn vele momenten geweest waarop van het plan om [slachtoffer 23] van het leven te beroven kon worden afgezien. Dit alles maakt dat het primair aan [verdachte] ten laste gelegde medeplegen van moord wettig en overtuigend bewezen is.
6.3.8.5.
De rol van [medeverdachte 3]
Met de rechtbank stelt het hof op basis van de bewijsmiddelen vast dat [medeverdachte 3] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van moord op [slachtoffer 23] , zoals aan hem ten laste is gelegd onder 4 primair. Hij heeft nauw en bewust samengewerkt met anderen en door zijn aansturende rol een bijdrage van voldoende gewicht aan de moord op [slachtoffer 23] geleverd om van medeplegen te kunnen spreken.
[medeverdachte 3] heeft samen met [kroongetuige] in Delft een vuurwapen bestemd voor de liquidatie van [slachtoffer 23] opgehaald en dat overgedragen aan [kroongetuige] . Hij heeft er dus voor gezorgd dat [kroongetuige] daadwerkelijk over een wapen voor de moord kwam te beschikken. Dat [kroongetuige] zich aan de moord heeft onttrokken vóór de uitvoering en dat het aan [kroongetuige] verstrekte wapen uiteindelijk niet voor de moord is gebruikt, neemt niet weg dat uit dit handelen van [medeverdachte 3] (al) blijkt dat hij het opzet had op de moord op [slachtoffer 23] en zich heeft beziggehouden met de organisatie daarvan.
[medeverdachte 3] is vervolgens in opdracht van [verdachte] druk gaan uitoefenen op [kroongetuige] , een van de door [verdachte] aangewezen uitvoerders, om de liquidatie uit te voeren.
Nadat [kroongetuige] zich naar eigen zeggen had onttrokken aan de uitvoering van de liquidatie en was vertrokken, is de bemoeienis van [medeverdachte 3] doorgegaan. Kort vóórdat de liquidatie werd uitgevoerd, is [medeverdachte 3] voor informatie over [slachtoffer 23] (met anderen) naar de woning van [getuige 4] gegaan. Dat hij daar, zoals de verdediging heeft opgemerkt, wellicht alleen informatie heeft gekregen die (ook) openbaar en algemeen beschikbaar was (via Facebook) maakt niet dat het bezoek aan de vader van [kroongetuige] anders geduid zou moeten worden. Dat het bezoek uitsluitend zou zijn geweest in verband met een andere criminele activiteit die [medeverdachte 3] met [getuige 4] aan het plannen was (een overval op een parenclub), acht het hof niet aannemelijk geworden. Het hof wijst in dit verband op het moment van het inwinnen van de inlichtingen: vlak nadat [kroongetuige] zich had onttrokken aan de uitvoering van de moord en vlak vóór de daadwerkelijke uitvoering. De uitleg van [medeverdachte 3] over het bezoek wordt bovendien op geen enkele wijze ondersteund.
Zeer kort nadat de liquidatie had plaatsgevonden, was [medeverdachte 3] bij de plaats delict om daar de stand van zaken op te nemen en door te geven aan [verdachte] . Ongeveer twintig minuten na de liquidatie reed hij in de auto van zijn moeder tot vlak bij de plaats delict, om vervolgens de rotonde rond te rijden en rechtsomkeert te maken. Het hof acht de verklaring van [medeverdachte 3] dat hij daar is gaan kijken maar niet wist wat er gaande was, mede in het licht van wat hiervoor al is vastgesteld, niet geloofwaardig.
Tot slot stelt het hof in dit verband vast dat [medeverdachte 3] na de liquidatie betaald is, of in ieder geval betaald zou worden voor zijn werkzaamheden (‘loon’). Op het moment dat [naam 42] en [naam 41] praten over het afstorten van geld en zich afvragen of ‘Cap’ al ‘loon’ heeft gehad, zoekt [naam 42] contact met [medeverdachte 3] . Het hof leidt hieruit af dat met ‘Cap’ [medeverdachte 3] wordt bedoeld. Gelet op het tijdstip en de inhoud van de tapgesprekken, bezien in onderling verband en samenhang met de andere onderzoeksbevindingen, kan het niet anders dan dat de gesprekken zien op betalingen voor de liquidatie van [slachtoffer 23] .
De verdediging van [medeverdachte 3] heeft aangevoerd dat [kroongetuige] zodanig ongeloofwaardig heeft verklaard over zijn eigen rol bij de liquidatie, dat de voor [medeverdachte 3] belastende elementen uit zijn verklaring evenmin geloofwaardig zijn. Bovendien zou sprake zijn van tegenstrijdigheden in de verklaring van [kroongetuige] , die ook maken dat zijn verklaring niet bruikbaar is voor het bewijs.
Zoals hiervoor in de bewijsoverwegingen al is overwogen, acht het hof de verklaring van [kroongetuige] betrouwbaar. Dat geldt ook voor de strafbare betrokkenheid van [medeverdachte 3] . De verklaring van [kroongetuige] wordt ook op dit onderdeel op belangrijke punten bevestigd door andere bewijsmiddelen. Dat geldt in het bijzonder voor het bezoek van [medeverdachte 3] aan de vader van [kroongetuige] waarover [kroongetuige] heeft verklaard.
Uit het voorgaande volgt dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen in ieder geval [medeverdachte 3] en [verdachte] en een of meer andere betrokkenen bij de liquidatie, waarbij de bijdrage van [medeverdachte 3] van voldoende gewicht is geweest om de kwalificatie medeplegen te rechtvaardigen. Dat bij [medeverdachte 3] sprake was van voorbedachte raad om [slachtoffer 23] van het leven te beroven is evident. Er was sprake van kalm beraad en er zijn vele momenten geweest waarop van het plan kon worden afgezien. Dit alles maakt dat het primair aan [medeverdachte 3] ten laste gelegde medeplegen van moord wettig en overtuigend is bewezen.
6.3.8.6.
De rol van [medeverdachte 13]
Het hof zal [medeverdachte 13] vrijspreken van wat aan hem ten laste is gelegd in het deelonderzoek Langenhorst. Net zoals de rechtbank acht het hof aannemelijk dat [medeverdachte 13] een van de personen is geweest tussen enerzijds de (onbekend gebleven) opdrachtgever van de liquidatie van [slachtoffer 23] en anderzijds [verdachte] , die de liquidatieopdracht heeft aangenomen. Het dossier bevat op zijn minst sterke aanwijzingen dat het contact tussen de opdrachtgever en [verdachte] mede via [medeverdachte 13] tot stand is gekomen. Maar om strafbare betrokkenheid van [medeverdachte 13] vast te stellen, zoals die door het openbaar ministerie ten laste is gelegd, moet voldoende duidelijk zijn welke rol [medeverdachte 13] feitelijk heeft gespeeld, wat niet het geval is.
Uit het dossier blijkt niet meer dan dat [medeverdachte 13] een tussenschakel is geweest bij het contact tussen de opdrachtgever van de liquidatie van [slachtoffer 23] en [verdachte] . Een feitelijke invulling van de wijze waarop hij als tussenpersoon heeft gefungeerd ontbreekt echter. Het openbaar ministerie heeft erop gewezen dat [kroongetuige] heeft verklaard dat er op 18 mei 2017 een ontmoeting in Leiden is geweest waarbij [medeverdachte 13] , een Turkse man, die door [kroongetuige] later is herkend als [medeverdachte 19] , en [kroongetuige] aanwezig waren. Tijdens die ontmoeting zou [medeverdachte 13] [kroongetuige] tegenover de Turkse man hebben aangewezen als degene die de liquidatie op [slachtoffer 23] zou gaan uitvoeren. Of [medeverdachte 13] daarbij een rol had, laat staan welke, is niet aan de orde geweest of anderszins gebleken. Daarnaast zou [medeverdachte 13] enkele malen bij [kroongetuige] hebben geïnformeerd hoe het ervoor stond met de voorgenomen liquidatie. Zoals is overwogen in het zaaksdossier Breuk, zou hij na de moord op [slachtoffer 21] hebben gevraagd of ‘ [slachtoffer 23] gedaan’ was. Dit wijst er echter eerder op dat [medeverdachte 13] van de feitelijke gang van zaken en de voortgang van de voorbereidingen en de uitvoering juist geen weet had, dan dat hij daarbij een rol (van enige betekenis) zou hebben gehad. Ten slotte is in dit verband van belang dat [medeverdachte 13] (als ‘ [bijnaam] ’) ook betrokken lijkt te zijn geweest bij het ontvangen van geld voor de liquidatie. Maar uit het dossier blijkt niet voor welke specifieke rol [medeverdachte 13] dat geld dan zou ontvangen.
Dit betekent het volgende voor het tenlastegelegde.
Er zijn in het dossier onvoldoende aanwijzingen dat [medeverdachte 13] de liquidatie van [slachtoffer 23] heeft medegepleegd. Een bijdrage van voldoende gewicht van de zijde van [medeverdachte 13] is niet komen vast te staan. Datzelfde geldt voor een nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte 13] en de andere verdachten van de uitvoering van de liquidatie van [slachtoffer 23] . Daarom zal [medeverdachte 13] van het primair tenlastegelegde worden vrijgesproken.
Voor het subsidiair ten laste gelegde medeplegen van het uitlokken van de moord op [slachtoffer 23] geldt dat niet is gebleken dat [medeverdachte 13] enige van de in de tenlastelegging genoemde uitlokkingsmiddelen (giften, beloften, misbruik van gezag, geweld, bedreiging en/of misleiding en/of het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen) aan de plegers van de liquidatie van [slachtoffer 23] in het vooruitzicht heeft gesteld. Evenmin is gebleken dat hij een bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd aan het in nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen uitlokken van de liquidatie. Om die reden wordt [medeverdachte 13] ook vrijgesproken van het subsidiair ten laste gelegde medeplegen van uitlokking.
Meer subsidiair is ten laste gelegd dat [medeverdachte 13] (tezamen en in vereniging) medeplichtig zou zijn geweest aan de moord op [slachtoffer 23] , door al dan niet met een ander of anderen daarvoor opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen of behulpzaam te zijn geweest door auto’s, wapens of munitie aan de plegers van de liquidatie te verstrekken. Daarvan is echter niet gebleken. [medeverdachte 13] wordt dus ook vrijgesproken van het meer subsidiair tenlastegelegde.
Ten overvloede overweegt het hof nog dat – zoals hiervoor al is gezegd – uit de feitelijke handelingen van [medeverdachte 13] zoals die naar voren komen uit het dossier en ook zijn benadrukt door het openbaar ministerie, misschien kan blijken dat [medeverdachte 13] de opdrachtgever al dan niet rechtstreeks in contact heeft gebracht met [verdachte] als de opdrachtnemer van de liquidatie. In dat licht zou wellicht ook een eventuele betaling aan [medeverdachte 13] kunnen worden gezien. Het in contact brengen van de opdrachtgever met de opdrachtnemer is echter niet in de tenlastelegging als een van de verwijtbare gedragingen opgenomen. Daarbij komt dat, zoals de rechtbank ook heeft overwogen, in dit verband mogelijk ook sprake is van strafbare medeplichtigheid aan het uitlokken van de moord op [slachtoffer 23] , welke variant niet aan [medeverdachte 13] is ten laste gelegd.
Op de rol van [medeverdachte 13] in dit zaakdossier wordt overigens ook nog ingegaan bij de bespreking van de criminele organisatie.
6.3.8.7.
De rol van [medeverdachte 19]
Net zoals de rechtbank zal het hof [medeverdachte 19] vrijspreken van wat aan hem ten laste is gelegd in het deelonderzoek Langenhorst.
[kroongetuige] heeft verklaard dat een Turkse man, die hij heeft herkend als [medeverdachte 19] , aanwezig is geweest tijdens een ontmoeting met [verdachte] , [medeverdachte 13] en hemzelf in een parkje in Leiden op 18 mei 2017. [medeverdachte 13] zou hem ( [kroongetuige] ) toen hebben aangewezen als degene die [slachtoffer 23] ging “regelen” of “zou gaan doen”. Hieruit zou wellicht kunnen worden afgeleid dat [medeverdachte 19] op enige wijze betrokken was bij (de opdracht tot) het liquideren van [slachtoffer 23] . Om strafbare betrokkenheid van [medeverdachte 19] zoals die door het openbaar ministerie ten laste is gelegd vast te stellen, moet voldoende duidelijk zijn welke rol hij feitelijk heeft gespeeld. Bewijsmiddelen waaruit een feitelijke invulling van de wijze waarop [medeverdachte 19] betrokken is geweest naar voren komt, ontbreken echter.
6.3.9.
LIS
Het hof leidt uit de inhoud van de bewijsmiddelen de volgende gang van zaken af. Het hof gebruikt hierbij niet, zoals hierna nog zal worden gemotiveerd, de verklaringen van de getuigen [getuige 16] en [getuige 3] .
6.3.9.1.
De liquidatie van [slachtoffer 4]
Op 21 september 2017 omstreeks 21.20 uur is [slachtoffer 4] neergeschoten in zijn personenauto tegenover café [café] aan de [adres] in Spijkenisse en als gevolg daarvan diezelfde dag overleden.
6.3.9.2.
Getuigen
6.3.9.2.1.
Getuigen plaats delict
Getuige [getuige 10] is na het horen van enkele harde knallen naar haar raam gelopen. Zij zag twee in het donker geklede personen met truien met een capuchon op wegrennen van de plek waar het geluid van de schoten vandaan kwam. De getuige zag dat de tweede persoon een groot/lang voorwerp bij zich droeg.
Getuige [getuige 2] hoorde vrijwel direct na de schoten het geluid van een automotor en zag kort daarna een BMW 5-serie type E61 met een enorme snelheid rijden. Later zag de getuige op Twitter dat er een uitgebrande auto was aangetroffen in Barendrecht. De getuige zag aan de velg dat het om een BMW 5serie type E61 ging.
6.3.9.2.2.
Getuige [getuige 16] en getuige [getuige 3]
In het dossier bevinden zich ook verklaringen van de getuige [getuige 16] en de getuige [getuige 3] . De advocaten-generaal hebben zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen van deze getuigen bruikbaar zijn voor en bijdragen aan het bewijs van het tenlastegelegde. De verdediging heeft de betrouwbaarheid en bruikbaarheid van de verklaringen van beide getuigen gemotiveerd betwist.
De anonieme getuige [getuige 16] is meermalen gehoord, door zowel de politie als de rechtercommissaris. De verdediging is daarbij in de gelegenheid gesteld schriftelijk vragen te stellen. De getuige heeft – kort gezegd – verklaard dat [medeverdachte 15] , [medeverdachte 10] en [medeverdachte 9] betrokken zijn bij de liquidatie van [slachtoffer 4] . De getuige heeft deze informatie van horen zeggen. Uit de verklaringen blijkt niet van wie en op welk moment de getuige deze informatie heeft gehoord. De getuige heeft verklaard dat hij of zij op verschillende momenten van verschillende personen dingen heeft gehoord en deze informatie vervolgens heeft gecombineerd. Uit de verklaringen van de getuige blijkt niet duidelijk wat de getuige precies heeft gehoord en welke conclusies hij of zij daaraan zelf heeft verbonden. Daarbij komt dat de getuige zijn of haar verklaringen heeft afgelegd (geruime tijd) nadat er in het onderzoek Lis verdachten waren aangehouden, wat heeft geleid of heeft kunnen leiden tot geruchten en speculaties in het criminele milieu. Daarnaast is niet uit te sluiten dat de getuige [getuige 3] – waarover hierna meer – (een van) de bron(nen) van de getuige [getuige 16] is geweest of dat de getuige [getuige 16] en de getuige [getuige 3] hun informatie van dezelfde bron hebben.
Met de verdediging is het hof van oordeel dat de verklaringen van de getuige [getuige 16] daardoor niet voldoende betrouwbaar en controleerbaar zijn om te kunnen gebruiken voor het bewijs. Het hof zal de verklaringen van de getuige [getuige 16] dan ook buiten beschouwing laten.
Ook de getuige [getuige 3] is meermalen gehoord, zowel door de politie als – in het bijzijn van de verdediging – door de rechter-commissaris, de rechtbank en het hof. [getuige 3] heeft in zijn verklaringen uitgebreid en gedetailleerd verklaard. Hij noemt [medeverdachte 10] , [medeverdachte 15] en [medeverdachte 9] als betrokkenen bij de liquidatie van [slachtoffer 4] . De verklaringen zijn verklaringen van horen zeggen. Volgens [getuige 3] heeft [medeverdachte 10] hem over de liquidatie verteld. Uit het dossier blijkt dat [getuige 3] voorafgaand aan het afleggen van zijn verklaringen inzage had in het voorgeleidingsproces-verbaal in de zaak van [medeverdachte 10] . Dit proces-verbaal lag op de tafel in de woning waar hij en [medeverdachte 10] op dat moment verbleven. [getuige 3] heeft zijn verklaringen bovendien afgelegd nadat [medeverdachte 10] , [medeverdachte 15] en [medeverdachte 9] in het onderzoek Lis waren aangehouden. Daardoor is niet uit te sluiten dat hij informatie in zijn verklaringen niet van [medeverdachte 10] heeft gehoord, maar in dit voorgeleidingsprocesverbaal heeft gelezen. Daarbij komt de mogelijkheid dat [getuige 3] de informatie in zijn verklaringen op geruchten in het (criminele) circuit heeft gebaseerd. Het hof heeft ook geconstateerd dat de verklaringen van [getuige 3] op sommige onderdelen niet, of in ieder geval niet geheel, juist zijn. Zo klopt niet alles wat hij over zijn (arbeids)verleden heeft verteld en verklaart hij wisselend over een aanslag op het gebouw van de Telegraaf of de Panorama. Dat hoeft uiteraard niet te betekenen dat wat hij over de betrokkenheid van verdachten van de liquidatie van [slachtoffer 4] heeft verklaard onjuist is, maar dat maakt wel dat zijn verklaringen extra behoedzaam moeten worden beoordeeld. Alles afwegende acht het hof ook de verklaringen van [getuige 3] onvoldoende controleerbaar en betrouwbaar. Zij worden daarom niet voor het bewijs gebruikt.
Op de vraag of, zoals de verdediging heeft betoogd, aan [getuige 3] ontoelaatbare toezeggingen zijn gedaan en gunsten zijn verleend om hem een verklaring te laten afleggen, hoeft niet nader te worden ingegaan. Datzelfde geldt voor de vraag of hij, zoals de raadsvrouw van [medeverdachte 10] heeft aangevoerd, een motief had om in strijd met de waarheid belastend over [medeverdachte 10] te verklaren.
Voorwaardelijke verzoeken
De voorwaardelijke verzoeken om [getuige 16] en [getuige 3] nogmaals als getuige te horen als hun verklaringen voor het bewijs worden gebruikt, behoeven gelet op het voorgaande geen verdere bespreking.
6.3.9.3.
Forensisch onderzoek
6.3.9.3.1.
Hulzen
Op de plaats delict, een parkeerplaats tegenover café [café] aan de [adres] in Spijkenisse, zijn veertien hulzen aangetroffen, die voor nader onderzoek zijn veiliggesteld. Om 22.35 uur is aan de [adres] in Barendrecht een uitgebrande auto voorzien van het kenteken [kenteken] aangetroffen met in de kofferbak een kalasjnikov (AK-47). De forensische opsporing heeft ook dit wapen veiliggesteld.
Het NFI heeft onderzoek gedaan ter beantwoording van de vraag of de aangetroffen hulzen met deze kalasjnikov zijn verschoten. De uitkomsten van dit vergelijkend hulsonderzoek zijn extreem veel waarschijnlijker wanneer alle hulzen uit de aangetroffen kalasjnikov afkomstig zijn, dan wanneer de hulzen met een ander vuurwapen van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken zijn verschoten.
Op de plaats delict en in het lichaam van [slachtoffer 4] zijn diverse kogels en kogelmanteldelen aangetroffen en nader onderzocht. De bevindingen van dit onderzoek zijn minimaal veel waarschijnlijker tot minimaal zeer veel waarschijnlijker wanneer ze uit een en dezelfde loop zijn afgevuurd dan wanneer de kogels en kogelmanteldelen uit twee lopen van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken zijn afgevuurd.
6.3.9.3.2.
DNA
Op de hoek van het tegenover de uitgebrande auto (met het kenteken [kenteken] ) gelegen parkeervak zijn verbrande kledingresten aangetroffen. De volgende kledingresten zijn voor nader onderzoek veiliggesteld:
  • stuk capuchon (AAKH3041NL)
  • onderdeel T-shirt (AAKH3042NL)
  • onderdeel vest dun (AAKH3043NL)
  • onderdeel vest dik (AAKH3044NL)
  • diverse stukken textiel (AAKH3045NL)
  • stuk van een zool (AAKH3046NL).
Medewerkers van de forensische opsporing hebben (op 8 december 2017) onderzoek gedaan aan de verbrande kleding en deze waar mogelijk bemonsterd met het oog op DNA-sporen. Door middel van stubs zijn voor het verzamelen van humaan biologisch celmateriaal op gedeeltes met weinig of geen brandschade de volgende kledingresten bemonsterd:
  • stuk capuchon (AAKH3041NL)
  • onderdeel T-shirt (AAKH3042NL)
  • onderdeel trui (AAKH3043NL)
  • onderdeel vest (AAKH3044NL)
  • diverse stukken textiel (AAKH3045NL).
Op onderdeel T-shirt (AAKH3042NL) en onderdeel vest (AAKH3044NL) zijn haren aangetroffen en veiliggesteld (AAJW6005NL en AAJW6007NL).
AAKH3043NL (onderdeel trui) is uitgevouwen. Het bevatte een gedeelte van een rits. Een onverbrand vlak is samen met het gedeelte van de ritssluiting bemonsterd. Daarnaast is een tweede vlak met weinig brandschade bemonsterd. Beide stubs (met de nummers 1 en 2) zijn verpakt en voorzien van het SIN AAKH2474NL.
AAKH3044NL (onderdeel vest) was van dikker textiel dan AAKH3043NL en had een wolachtige binnenkant. Een gedeelte van een rits was nog intact. AAKH3044NL is ook uitgevouwen. Een onverbrand vlak is samen met het gedeelte van de ritssluiting bemonsterd. Deze stub is met nummer 1 gewaarmerkt. Ook een tweede vlak met weinig brandschade is bemonsterd. Deze stub is met nummer 2 gewaarmerkt. Beide stubs zijn verpakt en voorzien van het SIN AAJW6006NL.
De bemonsteringen van AAKH3041NL (stuk capuchon), AAKH3042NL (onderdeel T-shirt) en AAKH3045NL (diverse stukken textiel) zijn gewaarmerkt met respectievelijk AAKH3041NL#01 en AAKH3041NL#02, AAJW6004NL en AAKH2475NL.
De forensische opsporing heeft het celmateriaal van de bemonsteringen door middel van stubs aangeduid als ‘epitheel’ (huidcellen).
Het NFI heeft de bemonsteringen AAKH3041NL#01 en AAKH3041NL#02, AAJW6004NL#01 en AAKH2475NL#01 onderworpen aan een DNA-onderzoek. De concentratie van het DNA in deze bemonsteringen is lager dan 0,001 ng/µl. Dergelijke lage concentraties leveren ook na aanvullend DNA-onderzoek geen voor vergelijkend
DNA-onderzoek geschikte DNA-profielen op. Het DNAonderzoek aan deze bemonsteringen is daarom gestopt en er zijn geen DNA-profielen bepaald.
Het NFI heeft de (mogelijke) haarsporen van AAJW6005NL en AAJW6007NL onderzocht op de aanwezigheid van humane biologische sporen en DNA. De van de resten T-shirt en vest veiliggestelde haren (AAJW6005NL en AAJW6007NL) zijn na onderzoek niet geschikt bevonden voor autosomaal DNA-onderzoek.
De politie heeft het NFI ook verzocht de bemonsteringen AAKH2474NL en AAJW6006NL te onderwerpen aan een DNA-onderzoek. Het doel van dit onderzoek is het vaststellen van wie het DNA in de bemonsteringen afkomstig kan zijn.
De hoeveelheid DNA in de bemonsteringen AAKH2474NL#01 en AAJW6006NL#01 is zeer gering. Van het DNA in de bemonsteringen AAKH2474NL#01 en AAJW6006NL#01 zijn DNAmengprofielen van telkens minimaal twee personen verkregen. Deze zijn niet geschikt voor een vergelijkend DNA-onderzoek. Daarom zijn deze bemonsteringen aanvullend onderzocht met een onderzoekstechniek die gevoeliger is dan de standaard-onderzoekstechniek. Als onderdeel daarvan is het DNA-onderzoek herhaald om de reproduceerbaarheid van de verkregen resultaten te onderzoeken.
Het mengprofiel AAJW6006NL#01 is op 19 juni 2018 eenmalig vergeleken met DNA-profielen van personen in de DNA-databank voor strafzaken. Hierbij is gericht gezocht naar de persoon die relatief veel DNA heeft bijgedragen aan deze bemonstering. Daarbij is een match gevonden met het DNAprofiel van [medeverdachte 15] (RFA920). Dit betekent dat [medeverdachte 15] de donor kan zijn die relatief veel DNA heeft bijgedragen aan deze bemonstering. Het verkregen mengprofiel AAJW6006NL#01 is meer dan een miljard keer waarschijnlijker wanneer hypothese 1 – de bemonstering bevat DNA van [medeverdachte 15] en een willekeurige onbekende persoon – waar is, dan wanneer hypothese 2 – de bemonstering bevat DNA van twee willekeurige onbekende personen – waar is. Bij deze berekening van de bewijskracht van de match tussen het DNA-profiel van [medeverdachte 15] en het DNA-mengprofiel AAJW6006NL#01 zijn de volgende aannames gedaan: de bemonstering AAJW6006NL#01 bevat DNA van twee personen en de personen in dit mengsel zijn onderling niet verwant.
Het gehele mengprofiel AAKH2474NL#01 is op 4 juli 2018 eenmalig vergeleken met DNA-profielen van personen in de DNA-databank voor strafzaken. Hierbij zijn geen matches gevonden. Uit dit DNAmengprofiel is een combinatie van DNA-kenmerken afgeleid van minimaal één man. Een combinatie van die afgeleide DNA-kenmerken is op 5 juli 2018 vergeleken met DNA-profielen uit de DNA-databank voor strafzaken. Daarbij is een match gevonden met het DNA-profiel van [medeverdachte 10] (RPH973). Het verkregen mengprofiel AAKH2474NL#01 is meer dan een miljard keer waarschijnlijker wanneer hypothese 1 – de bemonstering bevat DNA van [medeverdachte 10] en een willekeurige onbekende persoon – waar is, dan wanneer hypothese 2 – de bemonstering bevat DNA van twee willekeurige onbekende personen – waar is. Bij deze berekening van de bewijskracht van de match tussen het DNA-profiel van [medeverdachte 10] en het DNA-mengprofiel AAKH2474NL#01 zijn de volgende aannames gedaan: de bemonstering AAKH2474NL#01 bevat DNA van twee personen en de onbekende personen in dit mengsel zijn niet onderling of aan [medeverdachte 10] verwant. Onder de aanname dat [medeverdachte 10] een van de donoren van het DNA in de bemonstering AAKH2474NL#01 is, zijn de resterende DNA-kenmerken in dit profiel onvoldoende informatief om een eventuele tweede celdonor te vinden.
De overige op AAKH3043NL (onderdeel trui) en AAKH3044 (onderdeel vest) aangetroffen DNAsporen hebben geen compleet profiel opgeleverd en die kenmerken matchen niet met een andere persoon.
De DNA-mengprofielen AAJW6006NL#01 en AAKH2474NL#01 zijn vergeleken met de DNAprofielen van veertien andere personen uit het onderzoek Eris: [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 6] , [kroongetuige] , [medeverdachte 7] , [naam 24] , [naam 26] , [naam 27] , [naam 30] , [medeverdachte 9] , [naam 33] , [medeverdachte 12] , [naam 35] en [naam 44] . Deze vergelijking heeft geen match opgeleverd.
6.3.9.3.3.
TomTom
Op 1 augustus 2018 is [medeverdachte 15] samen met twee medeverdachten waaronder [naam 5] aangehouden. [naam 5] heeft op 21 augustus 2018 een TomTom aan de politie overhandigd. Zij heeft verklaard dat deze TomTom van [medeverdachte 15] is.
Uit de zogenoemde TripLogs van de bedoelde TomTom blijkt dat deze op 21 september 2017, dus op de dag van de liquidatie van [slachtoffer 4] , om ongeveer 10.17 uur is aangezet. Op basis van de door de TomTom vastgelegde coördinaten is vast te stellen dat dit in Den Haag was op de locatie [adres] , in de buurt van de N211 richting de A4. De TomTom heeft zich daarvandaan verplaatst naar Merksem in België. Op de [adres] in Merksem is rechts afgeslagen naar de [adres] om vervolgens weer rechtsaf te slaan naar de [adres] , waar de TomTom om 12.19 uur aankwam. Vervolgens heeft de TomTom tot 14.05 uur geen coördinaten geregistreerd. Het hof leidt daaruit af dat de TomTom in die tijd is uitgezet en/of zich niet heeft verplaatst. De afstand tussen de locatie van de TomTom om 12.19 uur en het adres [adres] is ongeveer 150 m.
[slachtoffer 4] is op dat moment woonachtig op het adres [adres] in Brasschaat. De [adres] is een lange weg die van de Nederlandse grens naar Antwerpen loopt. Zowel Brasschaat als Merksem is een district van Antwerpen. De [adres] in Merksem ligt in het verlengde van de [adres] in Brasschaat. De onderlinge afstand tussen beide adressen is ongeveer 7 km. Wanneer op Google Maps gezocht wordt op “ [adres] , Antwerpen” geeft Google Maps het adres [adres] in Merksem weer.
[medeverdachte 15] woonde destijds samen met zijn vriendin op het adres [adres] in Den Haag vlakbij de [adres] , op ongeveer 1 km afstand van de startlocatie van de TomTom op 21 september 2017. [medeverdachte 15] heeft verklaard dat hij de TomTom in 2018 heeft geleend van zijn buurman die in dezelfde flat woonde als zijn vriendin. [medeverdachte 15] heeft verder verklaard dat hij heeft begrepen dat die buurman als koerier werkte voor [bedrijf] in België. Het werk als koerier kan volgens [medeverdachte 15] een verklaring zijn voor de op 21 september 2017 geregistreerde coördinaten van de TomTom.
Weliswaar is aannemelijk geworden dat de buurman van [medeverdachte 15] toen werkte als koerier. Maar met alleen de suggestie van [medeverdachte 15] is nog niet aannemelijk geworden dat die buurman op 21 september 2017 voor zijn werk heeft gebruikgemaakt van de bewuste TomTom en dat de registratie van de coördinaten, die inhouden dat de TomTom zich om 14.05 uur ten opzichte van 12.19 uur niet heeft verplaatst, die dag door diens werk als koerier worden verklaard.
6.3.9.4.
Beschouwing naar aanleiding van het forensisch onderzoek en deplaats-delict getuigen
Op basis van de onderzoeksbevindingen en de behandeling van de zaak op de zitting concludeert het hof dat er bij de uitvoering van de liquidatie van [slachtoffer 4] met één vuurwapen – het aangetroffen wapen – is geschoten, dat er ten minste twee personen bij de uitvoering van de liquidatie zijn betrokken, dat de uitgebrande auto door de daders als vluchtauto is gebruikt en dat de verbrande kledingresten door (twee van) de daders tijdens de liquidatie zijn gedragen.
Het hof gaat ervan uit dat, gelet ook op de soort kleding en de rest van de kledingresten die zijn gevonden, de trui van AAKH3043NL door de ene dader en het vest van AAKH3044NL door de andere dader tijdens de uitvoering van de liquidatie is gedragen. Gezien de bewijskracht van de match van AAJW6006NL#01 met het DNA-profiel van [medeverdachte 15] en de match van AAKH2474NL#01 met het DNA-profiel van [medeverdachte 10] , gaat het hof er verder van uit dat (huid)cellen van [medeverdachte 15] en [medeverdachte 10] op respectievelijk AAKH3044NL (onderdeel vest) en AAKH3043NL (onderdeel trui) zijn gevonden.
Een plausibele verklaring voor het aantreffen van deze (huid)cellen op de kledingrestanten is dat [medeverdachte 15] het vest en [medeverdachte 10] de trui heeft gedragen tijdens het uitvoeren van de liquidatie van [slachtoffer 4] . Van belang hierbij is ook dat het DNA-profiel van [medeverdachte 15] matcht met de DNAkenmerken van de persoon die relatief veel DNA heeft bijgedragen aan het mengprofiel AAJW6006NL#01 en dat, onder de aanname dat [medeverdachte 10] een van de donoren van het DNA in de bemonstering AAKH2474NL#01 is, de resterende DNA-kenmerken in dit profiel onvoldoende informatief zijn om een eventuele tweede celdonor te vinden.
[medeverdachte 15] en [medeverdachte 10] , die naar eigen zeggen het vest en de trui niet herkennen, hebben geen alternatief scenario over secundaire overdracht aangedragen dat voldoende forensisch toetsbare elementen bevat. Zij hebben gewezen op de in het algemeen bestaande mogelijkheid dat hun celmateriaal op een andere plaats en een ander moment op het kledingstuk is aan- of overgebracht. Beiden hebben volstaan met het opperen van enkele mogelijkheden daarvoor, zoals de verkoop van tweedehandskleding, het bij elkaar over de vloer komen, het dragen van kleding door andere personen (van Caloh Wagoh) of een omhelzing tijdens een bijeenkomst van chapter Den Haag van Caloh Wagoh. Dat zijn echter nog geen voldoende concrete, aannemelijke scenario’s, waarvan de waarschijnlijkheid tegen de waarschijnlijkheid van het scenario van de tenlastelegging kan worden afgewogen. Hierbij is van belang dat als de betreffende handeling al voldoende specifiek is, niet duidelijk is ten opzichte van wie en wanneer die is verricht.
De verdediging van [medeverdachte 15] heeft voor het geval het hof de DNA-match voor het bewijs wil gebruiken het verzoek gedaan om op de zitting een DNA-deskundige op activiteitenniveau te horen.
Het is aan de deskundige op activiteitenniveau om onder de hypothesen die op basis van de voorliggende scenario’s zijn opgesteld het sporenbeeld nader te evalueren. Daarbij beperkt de deskundige zich tot een uitspraak over de waarschijnlijkheid van de bevindingen gegeven de hypothesen – de bewijskracht van de bevindingen – en doet hij nadrukkelijk géén uitspraak over de waarschijnlijkheid van de hypothesen. DNAdeskundigen op activiteitenniveau geven zelf aan dat voor een zinvolle evaluatie van het sporenbeeld een duidelijke vraagstelling noodzakelijk is en dat vragen die zijn geformuleerd als ‘Kunt u uitsluiten dat…?’ of ‘Wat is de kans dat…’ wel door de deskundige zijn te beantwoorden, maar geen bijdrage leveren aan een evenwichtige waardering van het bewijs. Er zijn vaak verscheidene verklaringen denkbaar voor een aangetroffen sporenbeeld, die geen van alle categorisch kunnen worden uitgesloten.
Naar het oordeel van het hof is het niet zinvol om een DNAdeskundige op activiteitenniveau in te schakelen voor het beantwoorden van vragen over welke mogelijke alternatieve scenario’s een verklaring voor AAJW6006NL#01 zouden kunnen zijn. Voor een onderzoek door een DNAdeskundige op activiteitenniveau is ten minste vereist dat naast het scenario van het openbaar ministerie de verdediging een voldoende concreet alternatief scenario aandraagt. Dat scenario moet voldoende specifieke (forensisch) toetsbare elementen bevatten. Alleen dan zijn daaruit hypothesen op activiteitenniveau af te leiden die specifieke handelingen, de persoon die deze handelingen heeft uitgevoerd en het moment waarop zij zijn uitgevoerd, beschrijven. Als het alternatieve scenario daaraan niet voldoet en vaag blijft, zijn daaruit alleen met te veel aannames een of meer werkbare hypothesen af te leiden en kan een evaluatie op activiteitenniveau niet tot een conclusie van enige betekenis leiden. Nu de verdediging niet een dergelijk voldoende concreet scenario heeft aangedragen, bestaat naar het oordeel van het hof niet de noodzaak tot het op de zitting horen van een DNAdeskundige op activiteitenniveau. Het hof wijst het verzoek daarom af.
De uitkomst van het DNA-vergelijkend onderzoek geeft steun aan het scenario van het openbaar ministerie dat [medeverdachte 15] en [medeverdachte 10] respectievelijk het vest van AAKH3044NL en de trui van AAKH3043NL tijdens het uitvoeren van de liquidatie van [slachtoffer 4] op 21 september 2017 hebben gedragen. Voor zover van de sporen
DNA-kenmerken konden worden bepaald, matchen zij niet met andere personen en ook niet met de veertien andere personen uit het onderzoek Eris.
6.3.9.5.
Het scenario waarbij [verdachte] , [medeverdachte 15] en [medeverdachte 10] betrokkenheid hebbenbij de liquidatie van [slachtoffer 4]
In Eris staat een criminele organisatie centraal die tot doel had het liquideren van personen. [verdachte] was de leider van die criminele organisatie. Dit volgt uit de beoordeling van de verdenkingen in het deelonderzoek over de criminele organisatie en uit de deelonderzoeken waarbij [verdachte] betrokken is. [kroongetuige] heeft verklaard dat hij van [verdachte] heeft gehoord dat ‘ [bijnaam] ’ moest worden geliquideerd. [verdachte] was bezig om ‘ [bijnaam] ’ te zoeken en te lokken. [medeverdachte 15] was gelet op zijn betrokkenheid bij de feiten van de deelonderzoeken Gezicht en Goudvink lid van de criminele organisatie van [verdachte] . [medeverdachte 15] en [medeverdachte 10] waren beiden actief in het chapter Den Haag van Caloh Wagoh. [verdachte] heeft Caloh Wagoh opgericht en hij was een van de leidinggevende figuren. [medeverdachte 9] was president van het chapter Den Haag van Caloh Wagoh. [kroongetuige] heeft verklaard dat [medeverdachte 9] wilde dat [medeverdachte 10] op 29 juni 2017 met [medeverdachte 15] mee ging naar Doorn om een woning te beschieten (deelonderzoek Gezicht), maar dat uiteindelijk [naam 24] en [medeverdachte 15] zijn meegegaan omdat [verdachte] dat zo had bepaald. De liquidatie van [slachtoffer 4] vond plaats voor café [café] in Spijkenisse. In dat café werden tot in januari 2017 clubavonden van Caloh Wagoh gehouden. Ook is dat de locatie waar [verdachte] op 9 maart 2017 [slachtoffer 10] naartoe had willen lokken om hem te laten liquideren (deelonderzoek Barbera).
Naar het oordeel van het hof is wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] de opdracht heeft gegeven om [slachtoffer 4] te liquideren. Hij was bezig met de liquidatie van ‘ [bijnaam] ’ en [bijnaam] [slachtoffer 4] is geliquideerd voor café [café] , waarnaartoe [verdachte] eerder een ander beoogd slachtoffer van een liquidatie had geprobeerd te lokken. Te verwachten valt dat deelnemers aan de criminele organisatie van [verdachte] de liquidatie van [slachtoffer 4] hebben uitgevoerd.
[kroongetuige] heeft verklaard dat [medeverdachte 9] in contact stond met [verdachte] , dat hij opdrachten van [verdachte] aannam en dat [medeverdachte 9] mensen had om die opdrachten uit te voeren. Verder heeft [kroongetuige] verklaard dat hij weet dat [medeverdachte 15] bereid was liquidaties uit te voeren, wat wordt bevestigd door de rol van [medeverdachte 15] in deelonderzoek Goudvink.
Op 14 december 2017 voerden ‘C MURDAH’, veredeld als [verdachte] , en ‘Keyser soze0’, veredeld als [medeverdachte 4] , een PGP-chatgesprek. [verdachte] zegt dat morgen een paar “heads” terugkomen uit Engeland en dat hij deze gaat proberen direct op “die twee” en “sport” te zetten. Op 18 december 2017 stuurt [medeverdachte 9] een video en twee foto’s naar [verdachte] . [verdachte] vraagt aan [medeverdachte 9] welke stad dit is. [medeverdachte 9] reageert: “Croydon cuzz London”. Op deze foto’s met daarop schijnbaar leden van het chapter Londen van Caloh Wagoh zijn ook [medeverdachte 9] en [medeverdachte 10] te zien. [kroongetuige] heeft verklaard dat met ‘heads’ uitvoerders van liquidaties worden bedoeld.
Gelet hierop en omdat:
  • [verdachte] de opdracht heeft gegeven [slachtoffer 4] te liquideren;
  • aangenomen mag worden dat personen uit de omgeving van [verdachte] de liquidatie van [slachtoffer 4] hebben uitgevoerd;
  • [medeverdachte 15] en [medeverdachte 10] actief waren in het chapter Den Haag van Caloh Wagoh onder leiding van [medeverdachte 9] ;
  • [medeverdachte 9] had gewild dat [medeverdachte 10] op 29 juni 2017 met [medeverdachte 15] was meegegaan om een woning in Doorn te beschieten;
  • DNA van [medeverdachte 15] en [medeverdachte 10] op door de daders gedragen kleding is gevonden;
  • de sporen geen match met andere personen inclusief veertien personen uit het onderzoek Eris heeft opgeleverd; en omdat
  • er geen aanwijzingen zijn dat andere personen uit de omgeving van [verdachte] de moord op [slachtoffer 4] hebben gepleegd;
acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat [medeverdachte 15] en [medeverdachte 10] , in opdracht van [verdachte] , de liquidatie van [slachtoffer 4] hebben uitgevoerd.
Het hof wordt ten aanzien van [medeverdachte 15] gesterkt in de overtuiging dat hij betrokken is geweest bij de liquidatie van [slachtoffer 4] door het feit dat een van hem afkomstige TomTom op 21 september 2017 om 12.19 en 14.05 uur dezelfde coördinaten in de buurt van het adres [adres] in Merksem heeft geregistreerd (en in de tussentijd geen andere), terwijl [slachtoffer 4] woonde op het adres [adres] in Brasschaat, Merksem en Brasschaat districten van Antwerpen zijn en Google Maps [adres] in Merksem als resultaat geeft van de zoekopdracht “ [adres] , Antwerpen”.
6.3.9.6.
De rollen van [verdachte] , [medeverdachte 15] en [medeverdachte 10]
Uit het voorgaande volgt dat wettig en overtuigend bewezen is dat [verdachte] , [medeverdachte 15] en [medeverdachte 10] zich schuldig hebben gemaakt aan het medeplegen van de moord op [slachtoffer 4] . Het hof overweegt in dit verband nog het volgende.
Uit het dossier blijkt niet dat [verdachte] bij het daadwerkelijke doodschieten van [slachtoffer 4] aanwezig is geweest, maar wel dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking. [kroongetuige] heeft verklaard dat [verdachte] in de voorbereiding van de uitvoering van de liquidatie bezig was met het zoeken en lokken van [slachtoffer 4] . Gelet op ieders rol binnen de criminele organisatie kan het niet anders zijn geweest dan dat [verdachte] de opdracht tot de liquidatie van [slachtoffer 4] heeft aangenomen en vervolgens de uitvoering heeft uitgezet bij [medeverdachte 15] en [medeverdachte 10] . [verdachte] heeft ervoor gezorgd dat aan hen de benodigde middelen (wapens en auto’s) ter beschikking werden gesteld. Het hof baseert zich daarbij in het bijzonder op de bewijsmiddelen zoals die zijn opgenomen bij de deelonderzoeken Charon, Charlie17, Breuk, Langenhorst en de criminele organisatie. Ook in die deelonderzoeken was sprake van een lokafspraak, van (automatische) vuurwapens, een vluchtauto die in brand is gestoken en meerdere uitvoerders. Daarmee is de bijdrage van [verdachte] van voldoende gewicht geweest om de kwalificatie medeplegen te rechtvaardigen.
Ook ten aanzien van [medeverdachte 15] en [medeverdachte 10] is sprake van medeplegen. Zij zijn de uitvoerders van de liquidatie. Wie van de twee heeft geschoten is niet gebleken, maar dit staat aan bewezenverklaring van medeplegen niet in de weg. Ook bij hen was sprake van een nauwe en bewuste samenwerking, waarbij de bijdrage van beiden van voldoende gewicht is geweest om de kwalificatie medeplegen te rechtvaardigen.
Uit het voorgaande volgt ook dat er bij [verdachte] , [medeverdachte 15] en [medeverdachte 10] sprake is geweest van voorbedachte raad om [slachtoffer 4] van het leven te beroven. Er was sprake van kalm beraad en er zijn vele momenten geweest waarop van het plan kon worden afgezien.
6.3.9.7.
De rol van [medeverdachte 9]
Het openbaar ministerie acht wettig en overtuigend bewezen dat [medeverdachte 9] samen met [medeverdachte 10] en [medeverdachte 15] opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 4] van het leven heeft beroofd. Het gaat er daarbij van uit dat [medeverdachte 10] en [medeverdachte 15] , in opdracht van [verdachte] , de feitelijke schutters zijn geweest, terwijl [medeverdachte 9] hen aanstuurde en in de vluchtauto aanwezig was. Dit standpunt wordt mede gebaseerd op het feit dat de getuige [getuige 16] en de getuige [getuige 3] [medeverdachte 10] , [medeverdachte 15] en [medeverdachte 9] aanwijzen als uitvoerders van de moord op [slachtoffer 4] . Daarnaast omschrijft [kroongetuige] als degene die [medeverdachte 15] en [medeverdachte 10] , van wie DNA-materiaal is aangetroffen op de plaats delict, aanstuurde.
De raadslieden hebben vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit. De kern van het verweer van de verdediging is dat de verklaringen van de getuige [getuige 3] en de getuige [getuige 16] niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt. De verklaringen van de kroongetuige zijn onvoldoende om tot een veroordeling te kunnen komen.
Het hof heeft hierboven overwogen dat het de verklaringen van de getuige [getuige 3] en de getuige [getuige 16] niet voor het bewijs zal gebruiken.
[kroongetuige] heeft in zijn algemeenheid over [medeverdachte 9] verklaard dat hij ( [medeverdachte 9] ) bereid is om liquidaties uit te voeren, maar ook dat hij zelf niets doet bij de feitelijke uitvoering en alleen dingen aanstuurt. [medeverdachte 9] staat volgens [kroongetuige] in contact met [verdachte] en krijgt klusjes van hem door. Over een mogelijke rol van [medeverdachte 9] bij de moord op [slachtoffer 4] is [kroongetuige] niets bekend. Dat [medeverdachte 9] mogelijkerwijs op de hoogte was van of zelfs betrokken is geweest bij andere strafbare feiten, zoals de kroongetuige heeft verklaard, zegt niets over een eventuele betrokkenheid bij de moord op [slachtoffer 4] .
Het dossier bevat geen ander bewijs dat [medeverdachte 9] betrokken is geweest bij de liquidatie van [slachtoffer 4] . Op de in de buurt van de aangetroffen vluchtauto aangetroffen verbrande kleding zijn geen (biologische) sporen gevonden die wijzen op aanwezigheid van [medeverdachte 9] bij de uitvoering van de moord. Dat [medeverdachte 9] door [verdachte] wordt aangeduid als “head”, zegt zonder bijkomende feiten en omstandigheden niets over zijn feitelijke betrokkenheid bij de uitvoering van de moord op [slachtoffer 4] . Datzelfde geldt voor de omstandigheid dat [medeverdachte 9] president was van het chapter van Caloh Wagoh waarvan [medeverdachte 15] en [medeverdachte 10] , die wel worden veroordeeld voor hun betrokkenheid bij de moord, deel uitmaakten.
Het hof zal [medeverdachte 9] daarom vrijspreken van het medeplegen van de moord op [slachtoffer 4] .
6.3.10.
Criminele organisatie (140 SR)
6.3.10.1.
De criminele organisatie
De tenlastelegging houdt in dat sprake was van een criminele organisatie die, kort gezegd, tot oogmerk had het plegen van moord, het voorbereiden van moord en het bezit van vuurwapens en munitie.
Het hof hanteert het volgende juridisch kader. Onder een organisatie moet worden verstaan een samenwerkingsverband tussen ten minste twee personen met een zekere duurzaamheid en structuur. Niet vereist is dat daarbij komt vast te staan dat elke deelnemer aan deze organisatie heeft samengewerkt met, althans bekend is geweest met alle andere deelnemers, of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is (zie HR 22 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB7134). Het oogmerk van de organisatie moet zijn gericht op het plegen van meer misdrijven (zie HR 15 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK6148). Oogmerk op het plegen van één misdrijf is dus onvoldoende. Voor het bewijs van dat oogmerk – waartoe ook het naaste doel dat de organisatie nastreeft moet worden gerekend – zal onder meer betekenis kunnen toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie al zijn gepleegd, aan het meer duurzaam of gestructureerde karakter van de samenwerking, zoals daarvan kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie, en, meer algemeen, aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie (zie HR 15 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0502).
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen in de diverse deelonderzoeken en wat daarover in het kader van de verschillende deelonderzoeken is overwogen, en ook op grond van de aanvullende bewijsmiddelen over de criminele organisatie en bijlage 3 bij dit arrest (veredelingen en identificaties) komt het hof tot de conclusie dat sprake was van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband dat zich gedurende meer dan een jaar in wisselende samenstelling maar met een vaste kern, heeft beziggehouden met het plegen van liquidaties dan wel voorbereidingen daartoe, alsmede het bezit van vuurwapens en munitie.
Sleutelfiguur van de criminele organisatie was [verdachte] . Hij organiseerde liquidaties en maakte daarvoor gebruik van personen uit zijn netwerk. Veel van die personen waren op een of andere manier verbonden met motorclub Caloh Wagoh. Toch kan Caloh Wagoh niet met de criminele organisatie worden vereenzelvigd. Aan de criminele organisatie werd ook deelgenomen door personen die niet of nauwelijks met Caloh Wagoh te maken hadden. Andersom was niet elk lid van Caloh Wagoh bij de activiteiten van de criminele organisatie betrokken.
De opdrachten tot liquidatie werden verstrekt door meerdere opdrachtgevers. Drie van de vijf in het dossier Eris behandelde moordonderzoeken zijn uitgevoerd in opdracht van één organisatie. Vanuit diezelfde organisatie zijn ook tal van opdrachten verstrekt tot het vermoorden van andere personen. Deze opdrachten hebben niet geleid tot voltooide liquidaties, maar wel tot voorbereidingen dan wel pogingen daartoe. Ook is er opdracht gegeven tot het beschieten van een huis in Doorn.
Het contact met die organisatie werd onderhouden via PGP-telefoons met de accountnamen ‘The wizzard’ en ‘B.I.G’. Zowel bij [medeverdachte 2] als [medeverdachte 4] gaat het om meerdere berichten over liquidaties die door hen zijn (door)gestuurd aan [verdachte] in de periode dat zij over het account ‘The wizzard’ of ‘B.I.G’ beschikten. Er was sprake van een duurzame samenwerking met [verdachte] . Om die reden maken de personen uit de organisatie van de opdrachtgever die regelmatig contact hadden met [verdachte] ook [medeverdachte 4] uit van de criminele organisatie rondom [verdachte] .
De moorden op [slachtoffer 23] (deelonderzoek Langenhorst) en [slachtoffer 4] (deelonderzoek Lis) zijn uitgevoerd in opdracht van anderen. [verdachte] zorgde bij alle liquidaties voor teams die de liquidaties of daarmee samenhangende opdrachten gingen uitvoeren.
Veelzeggend over het professionele karakter van de criminele organisatie zijn de woorden van [verdachte] tegen [medeverdachte 2] in februari 2017 over de overname van de liquidatiewerkzaamheden van [medeverdachte 17] : “Ik zei geef die bv over”. In december 2017 spraken [verdachte] en [medeverdachte 4] over het verder professionaliseren van hun organisatie, de taakverdeling en de vergroting van de efficiëntie van hun bedrijfsplan in 2018.
De leden van de organisatie maakten gebruik van PGP-toestellen om heimelijk met elkaar te kunnen communiceren. Ook maakten zij gebruik van (automatische) vuurwapens, (gestolen) voertuigen, valse kentekenplaten en lokkers, zoals in de afzonderlijke deelonderzoeken bewezen is verklaard. Verder werden wapens en auto’s ten behoeve van liquidaties verborgen in een loods in Mijdrecht en werden wapens ingebouwd in elektronische apparatuur. Ook werden er bij liquidaties gebruikte auto’s in brand gestoken.
Dat het oogmerk van de organisatie niet alleen zag op moord en de voorbereiding daarvan, maar ook op het bezit van vuurwapens en munitie, volgt al uit het feit dat voor liquidaties wapens en munitie noodzakelijk zijn. Hierbij roept het hof in herinnering dat volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad tot het oogmerk van de organisatie ook moet worden gerekend het naaste doel dat de organisatie nastreeft. Het plegen van liquidaties heeft als noodzakelijk en daarmee door de organisatie gewild gevolg dat ook overtredingen van de Wet wapens en munitie worden begaan. Een aantal delicten wordt niet in de tenlastelegging genoemd als doel van de organisatie, maar het plegen daarvan kan wel bijdragen aan het verwezenlijken van het in de tenlastelegging genoemde doel van de organisatie. Zo is het gebruik van gestolen auto’s en kentekenplaten en het in brand steken van auto’s na een liquidatie bedoeld om de opsporing van de daders te bemoeilijken. Daardoor kan de organisatie haar activiteiten voortzetten.
6.3.10.2.
De deelnemers aan de criminele organisatie
Het hof hanteert hierbij het volgende juridisch kader. Van deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht is slechts sprake als de verdachte:
behoort tot het samenwerkingsverband; en
een aandeel heeft in gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie, dan wel deze gedragingen ondersteunt.
(HR 10 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:264.)
In het bestanddeel ‘deelneming aan’ een organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht ligt ook een opzetvereiste van de verdachte besloten. Redelijke wetsuitleg brengt volgens de Hoge Raad mee dat voor ‘deelneming’ voldoende is dat de verdachte in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Niet vereist is dat de verdachte wetenschap heeft van een of meer concrete misdrijven die door de organisatie worden beoogd (zie HR 18 november 1997, ECLI:NL:HR:1998:ZD0858). Ook hoeft de verdachte geen opzet op die concrete misdrijven te hebben (zie HR 8 oktober 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE5651). Niet is vereist dat een deelnemer weet hoe de organisatie is samengesteld.
6.3.10.2.1.
De rol van [verdachte]
De verdediging van [verdachte] heeft geconcludeerd tot vrijspraak voor dit feit. Daartoe is aangevoerd dat [verdachte] wel de oprichter was van de motorclub Caloh Wagoh en ook de leider, maar dat de motorclub geen criminele organisatie was, dat [verdachte] niet het ten laste gelegde oogmerk had en dat hij hieraan geen bijdrage heeft geleverd.
Het hof volgt de verdediging hierin niet. Het hof heeft hiervoor al overwogen dat het in deze zaak niet gaat om de vraag of Caloh Wagoh al dan niet een criminele organisatie was. Dit verweer kan dus verder onbesproken blijven. Dat [verdachte] heeft behoord tot de criminele organisatie zoals hierboven omschreven en dat hij wist dat die organisatie het plegen van liquidaties en aanverwante misdrijven tot oogmerk had, volgt genoegzaam uit wat hiervoor mede ten aanzien van [verdachte] is overwogen in de deelonderzoeken Charon, Barbera, Arford, Charlie17, Gezicht, Breuk, Langenhorst en Lis en uit de betrokkenheid van [verdachte] zoals deze blijkt uit de deelonderzoeken Mus, Kraai, Spreeuw, Duif, Eend en Goudvink. Ook heeft het hof de hiervoor opgenomen overwegingen en aanvullende bewijsmiddelen over de criminele organisatie in zijn oordeel betrokken.
Het hof acht bewezen dat [verdachte] vanaf 14 januari 2017 (deelonderzoek Charon) tot en met 21 november 2018 (toen in Eris verdachten zijn aangehouden en doorzoekingen zijn gedaan) als leider heeft deelgenomen aan de criminele organisatie. In de samenwerking met de organisatie en [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] was een duidelijke taakverdeling zichtbaar. [verdachte] vervulde een leidinggevende rol bij het verder uitzetten van de liquidatieopdrachten bij andere deelnemers aan de criminele organisatie en regisseerde de liquidaties tot in detail, terwijl [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] opdrachten voor liquidaties aan [verdachte] (door)gaven, wapens, auto’s en lokkers regelden en verantwoordelijk waren voor de financiën van de in hun opdracht uitgevoerde liquidaties. [verdachte] bepaalde binnen zijn organisatie wie van zijn mannen welke opdracht moesten uitvoeren en betaalde in voorkomende gevallen zijn mannen voor hun werk.
[verdachte] is vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten in de deelonderzoeken Eend, Kraai, Spreeuw, Mus en Duif, maar de bewijsmiddelen in die zaken dragen wel bij aan het oordeel van het hof dat sprake was van een criminele organisatie die het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft. Ook dragen die bewijsmiddelen bij aan het oordeel dat [verdachte] aan die organisatie leiding gaf. De organisatie van [verdachte] beschikte ook zelf over wapens en hield die wapens verborgen in elektronica. De organisatie was ook in staat liquidaties voor andere opdrachtgevers uit te voeren.

7.DE BEWEZENVERKLARING

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] :
Ten aanzien van het deelonderzoek Charon (16-659023-20)
Primair:
hijop
of omstreeks31 januari 2017 te Amsterdam,
althans in Nederland,tezamen en in vereniging met
een of meeranderen,
althans alleen,opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 11] van het leven heeft beroofd door met een
of meervuurwapen
skogels in het lichaam van [slachtoffer 11] te schieten;
Ten aanzien van de deelonderzoeken Barbera en Arford (16-659126-19)
3.
Meest subsidiair:
hijop
een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van januari 2017 tot en met
9 maart 2017
te Spijkenisse,
althansin Nederland, tezamen en in vereniging met
een of meeranderen,
althans alleen, (telkens)ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten moord op die man uit Roermond ( [slachtoffer 10] ) (hetgeen een misdrijf genoemd in artikel 289 Wetboek van Strafrecht oplevert), opzettelijk een
of meer voorwerpen en/of stoffen en/ofinformatiedrager
sen
/ofeen vervoermiddel
en, te weten
  • een of meer vuurwapens en/of
  • een
  • een
  • een bus (althans een vervoersmiddel) en/of
  • telefoon(s)
bestemd tot het begaan van dat misdrijf,
heeft verworven, heeft vervaardigd en/ofvoorhanden heeft gehad;
4.
Meest subsidiair:hij op een of meer tijdstippenin
of omstreeksde periode van
januari 201716 maart 2017 tot en met 17 maart 2017
te Amsterdam,
althansin Nederland, tezamen en in vereniging met
een of meeranderen,
althans alleen,(telkens) ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten moord op [slachtoffer 14] en
/of [slachtoffer 13] en/of [slachtoffer 20] en/of[slachtoffer 5] (hetgeen een misdrijf genoemd in artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht oplevert), opzettelijk
een of meervoorwerpen en
/of stoffen en/of informatiedragers en/ofvervoermiddelen, te weten:
  • een of meervuurwapens en
    /of
  • een of meer (gestolen
    )auto’s
    en/of
-
een of meer PGP telefoons
bestemd tot het begaan van dat misdrijf,
heeft verworven, heeft vervaardigd en/ofvoorhanden heeft gehad;
Ten aanzien van het deelonderzoek Charlie17 (16-659077-19)
Primair:hijop
of omstreeks17 april 2017 te ’s-Gravenhage,
althans in Nederland,tezamen en in vereniging met
een of meeranderen,
althans alleenopzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 18] van het leven heeft beroofd door met een
of meervuurwapen
skogels in het hoofd
, althansen op andere plaatsen in het lichaam van [slachtoffer 18] te schieten;
Ten aanzien van het deelonderzoek Gezicht (16-659072-19)
2.
hijop
of omstreeks28 juni 2017 te Doorn,
althans in Nederland,tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen,een
of meerwapen
(s)van categorie II en
/of categorie III, en/ofmunitie van categorie II
en/of categorie III, te weten een raketwerper en/
ofeen projectiel
, althans munitie,voorhanden heeft
/hebbengehad;
3.
meer meer subsidiair:
hijop
of omstreeks29 juni 2017 te Doorn,
althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,openlijk, op de [adres] te Doorn,
in elk geval op of aan de openbare weg,in vereniging geweld heeft gepleegd tegen
een of meer goederen, te weten een of meerwoningen gelegen aan de [adres] en
/of[adres] , door meermalen met een vuurwapen op voornoemde woning
(en
)te schieten;
4.
hijop
of omstreeks29 juni 2017 te Doorn,
althans in Nederland,tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen,een
of meerwapen
(s)van categorie II en
/of categorie III, en/ofmunitie van categorie II
en/of categorie III, te weten
  • een vuurwapen en
  • een hoeveelheid
voorhanden heeft
/hebbengehad;
Ten aanzien van het deelonderzoek Breuk (16-659034-19)
Primair:
hijop
of omstreeks7 juli 2017 te Breukelen,
althans in Nederland,tezamen en in vereniging met
een of meeranderen,
althans alleen,opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 21] van het leven heeft beroofd door met
een of meervuurwapens kogels in het lichaam van [slachtoffer 21] te schieten;
Ten aanzien van het deelonderzoek Langenhorst (16-659036-19)
Primair:
hijop
of omstreeks26 juli 2017 te Rotterdam,
althans in Nederland,tezamen en in vereniging met
een of meeranderen,
althans alleen,opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 23] van het leven heeft beroofd, door met een
of meervuurwapen
skogels in het lichaam van [slachtoffer 23] te schieten;
Ten aanzien van het deelonderzoek Lis (16-659022-20)
Primair:
hijop
of omstreeks21 september 2017 te Spijkenisse,
gemeente Nissewaard, althans in Nederland,tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen,opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 4] van het leven heeft beroofd, door met
(een
)vuurwapen
(s) (een)kogel
(s
)in het lichaam van [slachtoffer 4] te schieten;
Ten aanzien van het deelonderzoek Criminele organisatie (16-659043-20)
hij op een of meer tijdstippenin
of omstreeksde periode van
114 januari 2017 tot en met 21 november 2018
te ‘s-Gravenhage en/of Leiden en/of Almere en/of Rotterdam en/of Spijkenisse en/of Breukelen en/of Mijdrecht en/of Zoetermeer en/of Doorn en/althans (elders)in Nederland,
al dan nietals
oprichter,leider
en/of bestuurder,heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit hem, verdachte, en
/of (al dan niet in wisselende samenstellingen) een of meermedeverdachten
[zijnde overwegend leden van de zogenaamde MC (MotorClub) Caloh Wagoh], welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten
(onder meer):
  • het opzettelijk en
  • voorbereiding daarvan (zoals bedoeld en omschreven in artikel 46 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht), en/of
  • het voorhanden hebben van
Het hof acht niet bewezen wat aan [verdachte] meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.

8.DE STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZENVERKLAARDE

Het bewezenverklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Ten aanzien van het deelonderzoek Charon (16-659023-20)
Primair:medeplegen van moord
Ten aanzien van de deelonderzoeken Barbera en Arford (16-659126-19)
Feit 3, meest subsidiair:medeplegen van voorbereiding van moord
Feit 4, meest subsidiair:medeplegen van voorbereiding van moord, meermalen gepleegd
Ten aanzien van het deelonderzoek Charlie17 (16-659077-19)
Primair:medeplegen van moord
Ten aanzien van het deelonderzoek Gezicht (16-659072-19)
Feit 2:medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II en medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
Feit 3, meer meer subsidiair:openlijk in vereniging geweld plegen tegen goederen
Feit 4:medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II en medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
Ten aanzien van het deelonderzoek Breuk (16-659034-19)
Primair:medeplegen van moord
Ten aanzien van het deelonderzoek Langenhorst (16-659036-19)
Primair:medeplegen van moord
Ten aanzien van het deelonderzoek Lis (16-659022-20)
Primair:medeplegen van moord
Ten aanzien van het deelonderzoek Criminele organisatie (16-659043-20)
als leider deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.

9.DE STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE

[verdachte] is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die hem niet strafbaar zou doen zijn.

10.DE Oplegging van straf

10.1.
Het vonnis van de rechtbank
De rechtbank heeft [verdachte] voor de feiten in de deelonderzoeken Charon, Barbera, Arford, Charlie17, Gezicht, Breuk, Langenhorst en Lis en voor het als leider deelnemen aan een criminele organisatie veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf.
10.2.
De vordering van het openbaar ministerie
De advocaten-generaal hebben gevorderd dat [verdachte] (ook in hoger beroep) wordt veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf.
10.3.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht aan [verdachte] geen levenslange gevangenisstraf op te leggen.
10.4.
Het oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het hof heeft bij de keuze voor het opleggen van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
10.4.1.
De (ernst van de) feiten
In de zaak Eris gaat het om een criminele organisatie, die zich richtte op het plegen van moorden, het voorbereiden van moorden en het bezit van vuurwapens en munitie. De strafwaardigheid van deelneming aan een criminele organisatie wordt bepaald door het ontwrichtende karakter daarvan voor de openbare orde en de daarmee samenhangende aard van de misdrijven die worden beoogd. Binnen de hier aan de orde zijnde criminele organisatie zijn meerdere buitengewoon ernstige en schokkende feiten begaan. Door leden van de organisatie zijn vijf liquidaties gepleegd. Daarnaast waren er plannen om elf andere personen te liquideren. In sommige van die gevallen waren ook al voorbereidingen getroffen voor de liquidatie.
De organisatie opereerde zonder meer professioneel. Via [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] werden namens een opdrachtgever opdrachten verstrekt aan [verdachte] om liquidaties te plegen. [verdachte] liet deze opdrachten vervolgens uitvoeren door leden van zijn organisatie. [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] werkten ten behoeve van de liquidaties nauw samen met [verdachte] en zijn mannen, waardoor zij ook deel uitmaakten van de criminele organisatie waarvan [verdachte] de spil was. Zij regelden namens de opdrachtgever de spotters (de personen die observaties deden), de lokkers, de wapens en de gestolen auto’s. [verdachte] regelde de ‘heads’ (schutters) en de daadwerkelijke voorbereiding en uitvoering van de liquidaties. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] betaalden [verdachte] voor zijn werkzaamheden. [verdachte] betaalde daarvan weer zijn mannen. Daarnaast nam [verdachte] ook opdrachten aan van andere opdrachtgevers. [verdachte] had verschillende teams/mannen tot zijn beschikking die al dan niet in wisselende samenstelling de opdrachten voor hem uitvoerden.
De leden van de organisatie maakten gebruik van PGP-toestellen om heimelijk met elkaar te communiceren. Uit de aangetroffen communicatie doemt een schokkend beeld op van een organisatie die zich zo nodig 24 uur per dag bezighield met het voorbereiden en plegen van liquidaties. In de huiveringwekkende berichten werd gesproken over hoe de beoogde doelwitten het beste konden worden geliquideerd (zoals “fiets in de fik met die hond erin”, waarmee bedoeld werd dat iemand in zijn auto verbrand zou worden) en over de hoogte van het te betalen bedrag (“Geef je 70 de hoofd sir”/“Als je hem dit weekend nog of maandag geef ik je 80 snel zonder gezeik!!!”/“Maar als u uw eigen fietsen yzers alles dan kan ik na 90 sir soms een ton!”). De leden van de organisatie waanden zich onbespied en spraken in de berichten gewetenloos over andere (mensen)levens, die in hun ogen kennelijk niets waard waren.
De liquidaties werden op zeer gewelddadige wijze uitgevoerd. Zo werd op de openbare weg, soms in het bijzijn van getuigen, gebruikgemaakt van (semi-)automatische wapens waarbij meerdere kogels van dichtbij – onder meer in het hoofd – werden afgevuurd.
Er zijn vijf mensenlevens beëindigd.
Daarnaast zijn binnen de organisatie de liquidaties van elf andere personen voorbereid, waarbij het soms heel dicht bij een uitvoering kwam. Alleen door toeval of fouten van de organisatie hebben die voorbereidingen niet tot een voltooide liquidatie geleid. De deelnemers aan de criminele organisatie hebben allemaal een al dan niet voorbereidende rol gespeeld bij een of meer liquidaties en daarmee bijgedragen aan de publieke onrust en verontwaardiging die bij dit soort ernstige geweldsdelicten ontstaat.
Moord is een van de ernstigste misdrijven uit het Wetboek van Strafrecht. Een moord in de vorm van een liquidatie geeft aan die ernst een extra lading. De nabestaanden zijn niet alleen geconfronteerd met het verlies van het slachtoffer, maar ook met de afschuwelijke wijze waarop het slachtoffer is vermoord.
Het hof heeft bij het bepalen van de straffen gekeken naar de straffen die in andere moordzaken en zaken over voorbereidingshandelingen zijn opgelegd. Hoewel strafzaken zich moeilijk laten vergelijken, kan hieruit wel een zekere lijn worden afgeleid. In dat kader tekent zich een ontwikkeling af naar steeds zwaardere straffen, waarbij twintig jaren gevangenisstraf voor één liquidatie geen uitzondering is, net zoals zes tot acht jaren voor voorbereidingshandelingen voor moord. Dit kan worden gezien in het kader van steeds gewelddadiger optreden in het criminele milieu, waarmee de maatschappij in toenemende mate wordt geconfronteerd en waardoor de roep om vergelding steeds luider wordt. Het opleggen van straffen dient – naast andere doelen – bij te dragen aan de algemene preventie van strafbare feiten en daarom moet er een zekere afschrikkende werking van uitgaan. Ook in deze zaak wordt duidelijk gemaakt dat op deze ernstige vormen van ontwrichtend geweld een zeer stevige reactie van de strafrechter volgt, ook al kunnen zware straffen de golf van geweld niet tot stoppen brengen en kan zelfs de hoogste straf het leed van de nabestaanden niet vergelden.
[verdachte]
heeft tot zijn aanhouding in 2018 deelgenomen aan deze criminele organisatie. Hij vervulde binnen de organisatie een leidinggevende rol, de spilfunctie, zoals die in de bespreking van de afzonderlijke deelonderzoeken naar voren komt. Hij was, zo blijkt uit de PGP-berichten, dag en nacht met de criminele organisatie bezig. [verdachte] had al een bedenkelijke reputatie als leider van de [groep] en later als oprichter van motorclub Caloh Wagoh en verwachtte van zijn mannen 24/7 beschikbaarheid en loyaliteit. [verdachte] is door een motorclubgenoot, de vader van [medeverdachte 17] , te hulp geroepen om diens zoon te redden na een vergismoord in Utrecht waarbij fouten waren gemaakt die moesten worden vergolden. [verdachte] heeft eind januari 2017 het liquidatiewerk voor de opdrachtgever van [medeverdachte 17] overgenomen door [slachtoffer 11] te liquideren (deelonderzoek Charon). [slachtoffer 11] , een 25-jarige man, is midden in Amsterdam op de openbare weg met een zwaar vuurwapen van korte afstand koelbloedig doodgeschoten, omdat hij zich wilde onttrekken aan de neerwaartse spiraal van moorden waar hij bij betrokken was geraakt.
Toen [verdachte] zichzelf daarmee tegenover de organisatie van de opdrachtgever had bewezen, heeft hij vervolgens samen met anderen voorbereidingshandelingen gepleegd voor de moorden op [slachtoffer 10] (deelonderzoek Barbera), [slachtoffer 14] en [slachtoffer 5] (deelonderzoek Arford). Door tijdig ingrijpen van de politie zijn [medeverdachte 7] , [medeverdachte 12] en [medeverdachte 3] op 17 maart 2017 aangehouden (onderzoek 13Armonk). De drie beoogde slachtoffers zijn destijds aan de dood ontsnapt.
Vervolgens heeft [verdachte] samen met anderen de moord op [slachtoffer 18] gepleegd (deelonderzoek Charlie17). In de avond van 17 april 2017 heeft [medeverdachte 6] samen met [medeverdachte 1] en een ander op een parkeerplaats in Den Haag met een automatisch wapen [slachtoffer 18] in zijn auto vermoord. [kroongetuige] heeft beschreven hoe [medeverdachte 6] de ochtend erna tegenover [verdachte] de moord op [slachtoffer 18] in woord en daad heeft nagespeeld. [verdachte] en [medeverdachte 6] omhelsden elkaar daarbij om elkaar met de gelukte actie te feliciteren. Dit is ronduit schokkend en getuigt van een gewetenloosheid die niet is te bevatten.
[verdachte] heeft zich ook schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een raketwerper en het schieten met een kalasjnikov op een woning (deelonderzoek Gezicht). Op 28 juni 2017 zijn [kroongetuige] en een andere man in opdracht van [verdachte] met een raketwerper naar een woning in Doorn gereden met de bedoeling om met die raketwerper op die woning te schieten. Toen de man die de raketwerper hanteerde voor de woning stond, kwamen er kinderen uit de woning die in de tuin gingen spelen. Daarop is de actie afgebroken. Achteraf bleek dat ze voor de verkeerde woning stonden. In opdracht van [verdachte] is [kroongetuige] de dag daarna naar de juiste woning in Doorn gereden. Daar heeft hij samen met [naam 24] en [medeverdachte 15] met een kalasjnikov op die woning geschoten, met als doel om de bewoners van die woning de stuipen op het lijf te jagen. Een van de kogels is daarbij bij de buren in het tuinhuis terechtgekomen. Deze feiten hebben voor grote gevoelens van angst en onveiligheid gezorgd in Doorn.
[verdachte] heeft vervolgens samen met anderen de moord op [slachtoffer 21] gepleegd (deelonderzoek Breuk). Toen [kroongetuige] de opdracht kreeg van [verdachte] om [slachtoffer 21] te liquideren heeft hij op 5 juli 2017 op het parkeerterrein samen met [naam 24] urenlang op de komst van [slachtoffer 21] gewacht. [kroongetuige] heeft geprobeerd om er onderuit te komen door met een smoes de politie te bellen. Vervolgens werd hij door [verdachte] onder druk gezet om de opdracht alsnog uit te voeren. Op 7 juli 2017 heeft [kroongetuige] samen met [naam 24] [slachtoffer 21] vermoord. [naam 24] heeft eerst met een automatisch vuurwapen op [slachtoffer 21] geschoten toen hij op het parkeerterrein van NSstation Breukelen uit zijn auto stapte. Nadat het automatische vuurwapen weigerde, rende [naam 24] terug naar de auto om een handvuurwapen te pakken. [kroongetuige] zat als chauffeur in de auto te wachten. [naam 24] heeft daarop met het handvuurwapen opnieuw op [slachtoffer 21] geschoten om de klus af te maken.
Daarnaast heeft [verdachte] samen met anderen in opdracht van een andere organisatie [slachtoffer 23] vermoord (deelonderzoek Langenhorst). [slachtoffer 23] is onder het valse voorwendsel van het huren van een auto naar een plek gelokt waar hij in zijn auto is doodgeschoten. [slachtoffer 23] was kansloos tegen dit wapengeweld.
Tot slot heeft [verdachte] samen met anderen de moord op [slachtoffer 4] gepleegd (deelonderzoek Lis). [slachtoffer 4] is naar Spijkenisse gelokt en ook hij is daar in zijn auto koelbloedig met een automatisch wapen doodgeschoten.
Gelet op de ernst en de hoeveelheid van de door [verdachte] gepleegde feiten en de omstandigheden komt in beginsel alleen het opleggen van de zwaarst mogelijke straf, de levenslange gevangenisstraf, in aanmerking.
10.4.2.
De persoon van de verdachte
In het dossier en het behandelde ter terechtzitting heeft het hof geen omstandigheid aangetroffen die aanleiding geeft om ondanks alles te denken aan een tijdelijke gevangenisstraf van zeer lange duur.
Dat uit het strafblad van [verdachte] niet blijkt dat hij zich eerder heeft schuldig gemaakt aan soortgelijke delicten, heeft geen matigende invloed op de straf, gelet op de aard, de ernst en de veelheid van de feiten waarvoor hij wordt veroordeeld.
[verdachte] heeft door te zwijgen, te ontkennen en te draaien in zijn verklaringen geen inzicht gegeven in zijn beweegredenen om in georganiseerd verband zoveel zulke ernstige strafbare feiten te plegen. Het lijkt erop dat hij alleen werd gedreven door status en het verdienen van veel en snel geld, op welke manier dan ook. Niet is gebleken dat [verdachte] zelf met de (beoogde) slachtoffers een conflict had of hen zelfs maar kende. Het in opdracht liquideren van mensen leverde veel geld op. Kennelijk is geld voor [verdachte] meer waard dan een mensenleven en is het plegen van liquidaties vooral een verdienmodel. [verdachte] werkte voor meerdere opdrachtgevers en hij leek bezig te zijn met het uitbreiden van zijn ‘imperium’.
Op geen enkele manier heeft [verdachte] ervan blijk gegeven te hebben geaarzeld bij het aannemen en (laten) uitvoeren de opdrachten. Hij heeft ook op geen enkel moment blijk gegeven van spijt of berouw over de door hem gepleegde moorden. Hij vierde het zelfs als een “actie is gelukt”. Na bijna een jaar opdrachten te hebben uitgevoerd voor een van zijn opdrachtgevers, sprak hij eind 2017 zelfs met [medeverdachte 4] over het verder professionaliseren van de organisatie door een uitgekiende taakverdeling, zodat iedereen goed zou kunnen focussen op zijn taken. Hij had op dat moment in ieder geval samen met anderen de hiervoor genoemde vijf voltooide liquidaties en voorbereidingshandelingen voor de liquidatie van in ieder geval drie andere personen gepleegd en opdrachten aangenomen om nog meer personen om het leven te brengen. Het is ontluisterend hoe [verdachte] met zijn organisatie op deze manier over leven en dood meende te kunnen beschikken.
Ook het hebben van macht lijkt een van de drijfveren van [verdachte] te zijn geweest. Hij deelde de door hem aangenomen opdrachten uit aan de leden van zijn organisatie. Die leden moesten 24/7 voor hem klaarstaan en doen wat hij hen opdroeg. Hij deinsde daarbij niet ervoor terug om de leden van zijn organisatie onder druk te zetten om de feiten te plegen. Toen het verbranden van een auto na de moord op [slachtoffer 21] niet goed was gegaan moest [kroongetuige] bijvoorbeeld maar vol gas door naar de volgende liquidatie, die van [slachtoffer 23] , omdat hij toch al met één been in de gevangenis stond. [verdachte] bond de leden niet alleen aan zich door hen voor de klussen te betalen, maar bijvoorbeeld ook door hun bescherming te beloven als zij in de problemen zaten, zoals bij [medeverdachte 12] en [kroongetuige] het geval was. Op deze wijze maakte hij hen afhankelijk van hem.
[verdachte] heeft als gezegd sinds zijn aanhouding in november 2018 geen enkele opening van zaken gegeven of inzicht willen geven in zijn handelen en de gevolgen daarvan voor de nabestaanden. Geconfronteerd met alle belastende informatie uit de onder hem aangetroffen PGP-chats heeft hij alleen in vage bewoordingen verwezen naar zijn werkzaamheden als documentairemaker. Hij zou materiaal hebben verzameld dat mogelijk zou worden gebruikt voor nog te maken documentaires. [verdachte] heeft inderdaad meegewerkt aan documentaires over drugshandel en aanverwante criminaliteit. Het valt niet uit te sluiten dat hij op enig moment ook een documentaire had willen maken over zijn gewelddadige feiten als leider van de criminele organisatie waarvoor hij nu wordt veroordeeld. In een PGP-chat in december 2017 met een van zijn opdrachtgevers spreekt hij in dat verband over “voor mij super goed aan een kant want dan ben ik ‘wit’. Zogenaamd uit criminaliteit”. De verhalen van [verdachte] over de PGPgesprekken zijn echter niet aannemelijk geworden. Goed voor te stellen is dat het voor nabestaanden moeilijk was te verteren om de verhalen van [verdachte] over de PGPgesprekken aan te horen.
De betrokkenheid van [verdachte] bij een groot aantal liquidaties, voorbereidingen voor liquidaties en met opdrachtgevers besproken toekomstige liquidaties gecombineerd met de gewetenloosheid die uit het dossier blijkt en zijn houding ter zitting, doet het ergste vrezen voor de toekomst. Het hof beschouwt [verdachte] op dit moment als een gevaarlijk man die ook op termijn niet zonder een actuele beoordeling van het risico voor anderen in de maatschappij zou mogen terugkeren. Ook vanwege het risico dat [verdachte] voor de maatschappij vormt, is de oplegging van een levenslange gevangenisstraf daarom passend.
10.4.3.
De levenslange gevangenisstraf
Het hof heeft zich, ambtshalve en mede gelet op in zaken van medeverdachten gevoerde verweren, de vraag gesteld of het opleggen van een levenslange gevangenisstraf een onmenselijke bestraffing vormt en in strijd zou (kunnen) zijn met artikel 3 EVRM. Het hof concludeert op basis van het volgende dat dat niet het geval is.
Naar het oordeel van de Hoge Raad voorziet het Nederlandse recht sinds 2017 in een zodanig stelsel van herbeoordeling op grond waarvan in de zich daarvoor lenende gevallen kan worden overgegaan tot verkorting van de levenslange gevangenisstraf of (voorwaardelijke) invrijheidstelling, dat de oplegging van de levenslange gevangenisstraf op zichzelf niet in strijd is met artikel 3 EVRM (HR 19 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3185). Na 25 jaar na de start van de detentie voor het feit waarvoor de levenslange gevangenisstraf is opgelegd wordt een herbeoordelingsprocedure in gang gezet. Die procedure zal uiterlijk 28 jaar na de aanvang van die detentie leiden tot een ambtshalve beoordeling van de mogelijkheid tot het verlenen van gratie.
Bij de beoordeling van de mogelijkheid van gratieverlening komt het aan op de vraag of zich zodanige veranderingen aan de kant van de levenslanggestrafte hebben voltrokken en zodanige vooruitgang is geboekt in zijn of haar re-integratie, dat verdere tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf geen enkel met de strafrechtspleging na te streven doel – waaronder vergelding – in redelijkheid meer dient en daarom niet langer is gerechtvaardigd. De criteria die daarbij worden toegepast zijn terug te vinden in artikel 4, vierde lid, van het Besluit Adviescollege levenslanggestraften:
het recidiverisico;
de delictgevaarlijkheid;
het gedrag en de ontwikkeling van de levenslanggestrafte gedurende zijn detentie;
e impact op de slachtoffers en nabestaanden en in de sleutel daarvan de vergelding.
Deze criteria worden ook gehanteerd door het Adviescollege levenslanggestraften bij de advisering over het toelaten van levenslanggestraften tot de re-integratiefase en het aanbieden van re-integratieactiviteiten.
De toekomst zal moeten uitwijzen op welke manier het nieuwe stelsel van herbeoordeling in de praktijk wordt toegepast, zowel in het algemeen, als meer specifiek met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de straf die aan de verdachte wordt opgelegd. De veroordeelde heeft de mogelijkheid om de wijze waarop zijn straf ten uitvoer wordt gelegd voor te leggen aan de penitentiaire rechter en de burgerlijke rechter, die erop toezien dat de tenuitvoerlegging in overeenstemming is met artikel 3 EVRM. Ook kan het oordeel van de burgerlijke rechter in verband met een (negatieve) beslissing over de verlening van gratie worden ingeroepen. Daarbij kan de burgerlijke rechter beoordelen of de negatieve beslissing over de verlening van gratie in het licht van de eisen die artikel 3 EVRM stelt en gelet op de redenen van deze beslissing, onrechtmatig is. Een deugdelijke motivering van de negatieve beslissing over gratieverlening is in het bijzonder van belang als wordt afgeweken van het advies van het gerecht dat de straf heeft opgelegd, nu dit advies in beginsel leidend is bij het nemen van de beslissing over gratieverlening.
Het hof is van oordeel dat het opleggen van een levenslange gevangenisstraf onder deze omstandigheden geen onmenselijke bestraffing vormt die in strijd is met artikel 3 EVRM.
10.4.4.
Conclusie
Alles afwegend is het hof van oordeel dat gelet op de ernst en de veelheid van de bewezen verklaarde feiten – waaronder vijf voltooide liquidaties, de voorbereiding van de liquidatie van drie andere personen en het leiderschap van de criminele organisatie – en de persoon van de verdachte alleen oplegging van een levenslange gevangenisstraf voldoende recht doet. Alleen met deze straf wordt het leed zoveel als mogelijk vergolden en wordt de maatschappij voldoende beschermd tegen het gevaar dat naar het oordeel van het hof nog steeds van [verdachte] uit gaat.
Het hof beoogt met de wijze waarop deze zaak wordt afgedaan het signaal af te geven dat bij wijze van vergelding op deze ernstige vormen van excessief geweld in georganiseerd verband geen andere straf kan volgen. Daarnaast hoopt het hof met deze straf eraan bij te dragen dat anderen ervan worden weerhouden om dergelijke misdrijven te begaan.
Gelet op de aard van de straf heeft een eventuele overschrijding van de redelijke termijn in dit geval geen matigende invloed.

11.HET BESLAG

Onder [verdachte] zijn de volgende, nog niet teruggegeven voorwerpen inbeslaggenomen:
A.01.03.012 iPhone zwart
A.03.01.001 BlackBerry zwart
A.03.01.002 Samsung zwart
A.03.01.003 Samsung zwart
A.03.01.006 Samsung zwart
AG.01.01.001 HP-laptop
AG.01.01.002 Samsung-telefoon
AG.01.01.003 Samsung-telefoon
AG.01.01.004 Externe harde schijf
AG.01.01.005 Samsung S9-telefoon
AG.01.01.006 Samsung-telefoon
AG.01.04.001 BlackBerry-telefoon
AG.02.02.001 BQ Aquarius-telefoon
AG.02.03.002 BlackBerry-telefoon
AG.02.04.001 Asus-laptop
AG.02.04.002 Externe harde schijf iStorage
AG.03.01.002 Samsung-telefoon
AG03.01.009 LaCie-harde schijf
AG03.01.010 Toshiba-harde schijf
AG03.01.013 BQ Aquaris X
AG03.01.014 Samsung Galaxy S6
AG03.01.015 BlackBerry P9982
AG03.01.016 Samsung Galaxy J5 Prime
AH.01.03.001 Harde schijf
AH.01.03.004 SD-kaart
AH.03.03.001 Samsung
P.02.03.005 TomTom
11.1.
De vordering van het openbaar ministerie
De advocaten-generaal hebben de verbeurdverklaring gevorderd van de onder 2, 3, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13, 15, 16, 17, 18, 19, 20, 21, 22, 23, 24 en 25 vermelde voorwerpen.
De advocatengeneraal hebben gesteld dat het onderzoek aan de onder 1 vermelde telefoon nog loopt, dat het tot nog niet is gelukt om deze te ontgrendelen en dat wordt onderzocht of het toestel alsnog kan worden geopend.
Volgens de advocatengeneraal kunnen de onder 4, 14, 26 en 27 vermelde voorwerpen vanwege de door het NFI gebruikte (destructieve) onderzoeksmethode feitelijk niet worden teruggegeven.
11.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair verzocht om de teruggave van de inbeslaggenomen gegevensdragers aan [verdachte] . Subsidiair heeft de verdediging verzocht om de teruggave van de bestanden die niet aan enig strafbaar feit zijn te relateren, door het opschonen van de gegevensdragers en het materiaal dat eventueel wel in verband staat met een strafbaar te verwijderen. Meer subsidiair is verzocht om [verdachte] in de gelegenheid te stellen een selectie te laten maken van de foto’s die hij zou willen terugkrijgen.
11.3.
Het oordeel van het hof
De onder 13, 20 en 22 vermelde voorwerpen zijn PGP-telefoons. PGP-telefoons worden gebruikt om via versleutelde berichten met andere PGP-telefoons te communiceren. [verdachte] heeft zich schuldig gemaakt aan het tezamen met anderen plegen van strafbare feiten. Hij heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die zich richtte op het plegen van liquidaties. Het hof heeft op basis van het dossier en het verhandelde op de zitting vastgesteld dat de inbeslaggenomen PGP-telefoons voorwerpen zijn die tot het begaan van een misdrijf zijn bestemd en daarmee vatbaar zijn voor verbeurdverklaring. Het hof zal die voorwerpen verbeurdverklaren. Het heeft daarbij rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Bij de onder 2, 3, 5, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 18, 19, 21, 23 en 25 vermelde voorwerpen gaat het om telefoons en gegevensdragers waarmee strafbare feiten zijn voorbereid of begaan. Het hof zal daarom de verbeurdverklaring van deze voorwerpen gelasten. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte. Op de inbeslaggenomen gegevensdragers zijn legale en illegale bestanden opgeslagen en op de gegevensdragers vermengd geraakt. Het beslag rust op de gegevensdragers en niet op de afzonderlijke daarop opgeslagen bestanden. De subsidiair en meer subsidiair door de verdediging bepleite handelwijze betreffen beslissingen die het hof op grond van artikel 353, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering niet kan nemen.
De rechter dient een beslissing te nemen over de met toepassing van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering inbeslaggenomen voorwerpen ten aanzien waarvan nog geen last tot teruggave is gegeven. De rechter gelast, onverminderd artikel 351 van het Wetboek van Strafvordering, de teruggave van het voorwerp aan degene bij wie het in beslag is genomen, de teruggave van het voorwerp aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt of gelast de bewaring van het voorwerp ten behoeve van de rechthebbende indien geen persoon als rechthebbende kan worden aangemerkt.
De last geven dat het beslag voortduurt zodat verder onderzoek aan het voorwerp kan worden gedaan, zoals het openbaar ministerie ten aanzien van het onder 1 vermelde voorwerp heeft gevorderd, is geen beslissing die het hof bij einduitspraak kan nemen. Mede vanwege het ontbreken van een relatie tussen het voorwerp vermeld onder 1 met enig strafbaar feit, is dit voorwerp naar het oordeel van het hof niet vatbaar voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en dient het volgens de hoofdregel aan degene onder wie het in beslag is genomen te worden teruggegeven. Het hof zal daarom gelasten dat het voorwerp onder 1 aan [verdachte] wordt teruggegeven.
Het hof zal in overeenstemming met de vordering van de advocatengeneraal gelasten dat de voorwerpen onder 4, 14, 26 en 27 aan [verdachte] worden teruggegeven. Als deze voorwerpen in de tussentijd zijn vernietigd, dient conform de regeling van artikel 119, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering te worden gehandeld.
De onder 6 en 15 vermelde voorwerpen zijn laptops. Op basis van de processtukken en het verhandelde op de zitting kan niet worden vastgesteld dat deze laptops een relatie hebben met enig strafbaar feit. Deze voorwerpen zijn niet vatbaar voor verbeurdverklaring. Het hof zal mede daarom gelasten dat deze voorwerpen aan [verdachte] , onder wie zij in beslag zijn genomen, worden teruggegeven.
Het onder 16 vermelde voorwerp is een externe harde schijf van het merk iStorage. Uit onderzoek is gebleken dat deze behalve een besturingsprogramma van de leverancier geen gegevens bevat. Het hof zal de teruggave van dit voorwerp aan [verdachte] gelasten.
(Voor zover dit voorwerp in de tussentijd is vernietigd dient conform de regeling van artikel 119, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering te worden gehandeld.)
Uit onderzoek is gebleken dat het voorwerp onder 17 in gebruik was bij [naam 28] , een vriendin van [verdachte] . Niet is gebleken van een relatie tussen dit voorwerp en enig strafbaar feit. Het hof zal gelasten dat dit voorwerp aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt, wordt teruggegeven.
Het onder 24 vermelde voorwerp is een harde schijf. Op basis van het dossier en het verhandelde op de zitting kan geen relatie met enig strafbaar feit worden vastgesteld. Volgens de kennisgeving van inbeslagneming is niet bekend onder wie het voorwerp in beslag is genomen. Ook verder kan niemand als rechthebbende worden aangemerkt. Het hof zal daarom de bewaring van dit voorwerp ten behoeve van de rechthebbende gelasten.

12.DE VORDERINGEN VAN DE BENADEELDE PARTIJEN

12.1.
Algemene uitgangspunten
In de zaken Charon, Charlie17, Gezicht, Breuk, Langenhorst en Lis hebben meerdere personen een vordering tot schadevergoeding ingediend. Behalve in de zaak Gezicht gaat het daarbij telkens om nabestaanden van de overleden slachtoffers.
De gewelddadige dood van de slachtoffers in de hiervoor genoemde zaken heeft ernstige en ingrijpende gevolgen voor de levens van hun nabestaanden gehad, als gevolg waarvan zij materiële en immateriële schade hebben geleden. Het is daarom begrijpelijk dat de nabestaanden in dit strafproces vorderingen tot vergoeding van geleden schade hebben ingediend. Het hof zal die vorderingen beoordelen aan de hand van de wet en de regels die in de rechtspraak zijn ontwikkeld. Op een aantal van die regels zal het hof hieronder ingaan, voordat het de afzonderlijke vorderingen zal beoordelen.
12.1.1.
De grondslag voor schadevergoeding voor slachtoffers
Op grond van artikel 51f, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering kan degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit in het strafproces een vordering tot schadevergoeding indienen. Het gaat hierbij dus om het primaire slachtoffer, jegens wie onrechtmatig is gehandeld.
De hiervoor bedoelde vordering kan betrekking hebben op materiële schade (vermogensschade) en immateriële schade (smartengeld). Artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt als:
de aansprakelijke persoon het oogmerk had dergelijke schade toe te brengen, of
de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.
Uit de rechtspraak volgt dat van de onder b) genoemde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ in ieder geval sprake is als de benadeelde naar objectieve maatstaven vast te stellen geestelijk letsel heeft. Daarnaast kunnen de aard en ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat van een aantasting in de persoon op andere wijze sprake is. In beginsel zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. In voorkomend geval kunnen de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen (zie HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793).
De immateriële schadevergoeding wordt vastgesteld naar billijkheid, zodat rekening kan worden gehouden met de omstandigheden van het geval.
12.1.2.
De grondslag voor schadevergoeding voor derden (nabestaanden)
Als het slachtoffer overlijdt als gevolg van het strafbare feit, kunnen de erfgenamen zich voegen ter zake van de vordering tot schadevergoeding die zij onder algemene titel hebben verkregen (geërfd) (artikel 51f, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering). De vordering die de overleden persoon had op het moment van overlijden, gaat over op de erfgenamen.
Het BW biedt daarnaast een limitatieve regeling voor de toekenning van een vergoeding voor (vermogens)schade die derden door het overlijden van een naaste lijden. Zij kunnen vergoeding van gederfd levensonderhoud vorderen (artikel 6:108, eerste lid, BW) en degene die de kosten van de uitvaart van het overleden slachtoffer heeft betaald, kan die kosten op de verdachte in het strafproces verhalen (artikel 6:108, tweede lid, BW).
Voor de vergoeding van andere (vermogens)schade van derden biedt de wet geen grondslag. Dat is alleen anders als sprake is van ‘schokschade’. Deze schade kenmerkt zich doordat de pleger van het strafbare feit niet (alleen) onrechtmatig handelt jegens het primaire slachtoffer, maar (ook) jegens een derde die wordt geconfronteerd met de gevolgen van dat strafbare feit (het secundaire slachtoffer). Hierdoor verkrijgt deze derde een zelfstandige aanspraak op schadevergoeding.
12.1.2.1.
Het toetsingskader voor schokschade
In het Taxibusarrest van de Hoge Raad van 22 februari 2002 (ECLI:NL:HR:2002:AD5356) is voor het eerst schadevergoeding toegewezen aan een derde die door de waarneming van een ongeval een hevige emotionele schok kreeg waaruit geestelijk letsel is voortgekomen. Voor de toekenning van een vergoeding voor schokschade formuleerde de Hoge Raad vier cumulatieve vereisten. Er moet sprake zijn van 1) schending van een verkeers- of veiligheidsnorm, 2) letsel of overlijden van het slachtoffer, 3) het waarnemen van het ongeval of van een directe confrontatie met de ernstige gevolgen daarvan (het confrontatievereiste) en 4) geestelijk letsel als gevolg van een hevige emotionele schok.
In zijn arrest van 28 juni 2022 (ECLI:NL:HR:2022:958) heeft de Hoge Raad zijn rechtspraak over de vergoeding van schokschade nader uiteengezet en gepreciseerd, waarbij geldt dat voor zover zijn eerdere rechtspraak hierover anders zou kunnen worden gelezen, daarvan wordt teruggekomen.
Iemand die een ander door zijn onrechtmatige daad doodt of verwondt, kan – afhankelijk van de omstandigheden waaronder die onrechtmatige daad en de confrontatie met die daad of de gevolgen daarvan plaatsvinden – ook onrechtmatig handelen jegens degene bij wie die confrontatie een hevige emotionele schok teweegbrengt. Het recht op vergoeding van schade is beperkt tot de schade die volgt uit door die laatste onrechtmatige daad veroorzaakt geestelijk letsel.
Gezichtspunten die een rol spelen bij de beoordeling van de onrechtmatigheid jegens degene bij wie een hevige emotionele schok is teweeggebracht als hiervoor bedoeld (hierna: het secundaire slachtoffer) zijn onder meer:
  • De aard, de toedracht en de gevolgen van de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad, waaronder de intentie van de dader en de aard en ernst van het aan het primaire slachtoffer toegebrachte leed.
  • De wijze waarop het secundaire slachtoffer wordt geconfronteerd met de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad en de gevolgen daarvan. Daarbij kan onder meer worden betrokken of hij door fysieke aanwezigheid of anderszins onmiddellijk kennis kreeg van het onrechtmatige handelen jegens het primaire slachtoffer, of dat hij nadien met de gevolgen van dit handelen werd geconfronteerd. Bij een latere confrontatie kan een rol spelen in hoeverre die onverhoeds was. Bij het aan dit gezichtspunt toe te kennen gewicht kan meewegen of het secundaire slachtoffer beroepsmatig of anderszins bedacht moest zijn op een dergelijke schokkende gebeurtenis.
  • De aard en hechtheid van de relatie tussen het primaire slachtoffer en het secundaire slachtoffer, waarbij geldt dat bij het ontbreken van een nauwe relatie niet snel onrechtmatigheid kan worden aangenomen.
De rechter moet aan de hand van onder meer deze gezichtspunten in hun onderlinge samenhang beschouwd van geval tot geval beoordelen of sprake is van onrechtmatigheid, waarbij niet op voorhand aan een van deze gezichtspunten doorslaggevende betekenis toekomt. Als een van deze gezichtspunten geen duidelijke indicatie voor het aannemen van onrechtmatigheid geeft, kan onrechtmatigheid desondanks worden aangenomen als de omstandigheden daarvoor, bezien vanuit de overige gezichtspunten, voldoende zwaarwegend zijn.
Het recht op vergoeding van schade die is veroorzaakt door het onrechtmatig teweegbrengen van een hevige emotionele schok is zoals gezegd beperkt tot de schade die volgt uit geestelijk letsel. Voor de toewijzing van schadevergoeding voor dat geestelijk letsel is vereist dat het bestaan van dat geestelijk letsel naar objectieve maatstaven is vastgesteld. In de rechtspraak over schokschade is in dat verband steeds overwogen dat dit in het algemeen slechts het geval zal zijn als sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Daarmee is beoogd tot uitdrukking te brengen dat die emotionele schok moet hebben geleid tot geestelijk letsel dat gelet op aard, duur en/of gevolgen ernstig is, en in voldoende mate objectiveerbaar. Dit betekent dat de rechter tot toewijzing van schadevergoeding kan overgaan als hij tot het oordeel komt dat sprake is van geestelijk letsel. Dat oordeel kan worden gebaseerd op een rapportage van een deskundige, waarbij gedacht kan worden aan een ter zake bevoegde en bekwame psychiater, huisarts of psycholoog, ook als in die rapportage geen diagnose van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld wordt gesteld. Als sprake is van geestelijk letsel als hier bedoeld, komt zowel de materiële als de immateriële schade die daarvan het gevolg is voor vergoeding in aanmerking. Voor zover het gaat om immateriële schade is die vergoeding gebaseerd op het bepaalde in artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, BW (aantasting van de persoon op andere wijze).
Ook bij een vordering tot vergoeding van schokschade kan de strafrechter gedeeltelijk een inhoudelijke beslissing nemen in de vorm van een toewijzing, en de vordering voor het resterende deel niet-ontvankelijk verklaren. Een dergelijke splitsing van de vordering maakt het voor de strafrechter mogelijk te beslissen over dat deel van de vordering waarvan de behandeling niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, terwijl de benadeelde partij het resterende deel van haar vordering aan de burgerlijke rechter kan voorleggen.
(HR 28 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:958, rov. 3.4-3.8.)
12.1.3.
De wettelijke rente, schadevergoedingsmaatregel en hoofdelijkheid
Als het hof vorderingen tot schadevergoeding geheel of ten dele toewijst, zal het daarbij ook de wettelijke rente toewijzen als die is gevorderd. Waar het gaat om immateriële schadevergoeding, bepaalt het hof de ingangsdatum van de wettelijke rente op de pleegdatum van het bewezen verklaarde feit. Bij vergoeding van materiële schade bepaalt het hof die ingangsdatum in beginsel op de datum waarop de schade is ontstaan of de vordering is ingediend, tenzij uitdrukkelijk anders wordt overwogen.
Het hof ziet aanleiding om in het belang van de benadeelde partijen bij de toegewezen bedragen telkens de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen. Bij het bepalen van de duur van de gijzeling – die bij niet-betaling kan worden toegepast – heeft het hof acht geslagen op de artikelen 36f, vijfde lid, en 60a van het Wetboek van Strafrecht. Daaruit volgt dat de totale duur van de gijzeling maximaal een jaar betreft. Daaronder moet in deze zaak een termijn van 360 dagen (twaalf maanden van dertig dagen) worden verstaan (HR 1 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:812). Het hof zal dit maximale aantal dagen gijzeling evenredig verdelen over de maatregelen van de toegewezen vorderingen als het totale aantal dagen gijzeling zonder toepassing van dit maximum boven 360 dagen zou uitstijgen.
Het hof legt aan [verdachte] een levenslange gevangenisstraf op. Gelet op wat het hof hiervoor heeft overwogen over de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf, moet het hof rekening houden met het feit dat aan [verdachte] op enig moment gratie kan worden verleend. Het verlenen van gratie ontslaat [verdachte] niet van zijn betalingsverplichting. Dit betekent dat het in het belang van de benadeelde partijen is om ook bij [verdachte] de schadevergoedingsmaatregel op te leggen en bij het bepalen van de duur van de gijzeling de gebruikelijke maatstaf te hanteren.
[verdachte] heeft de strafbare feiten waarvoor schadevergoeding is gevorderd samen met anderen gepleegd. Hij en zijn mededaders zijn voor de geleden schade ieder hoofdelijk aansprakelijk. Voor zover de vorderingen worden toegewezen, zal het hof daarom telkens bepalen dat [verdachte] van zijn betalingsverplichting is bevrijd als en voor zover het toegewezen bedrag geheel of gedeeltelijk door (een) medeverdachte(n) is betaald.
12.2.
CHARON
12.2.1.
[benadeelde partij 1]
, de vader van het slachtoffer [slachtoffer 11] , heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze vordering bedraagt € 73.033,80, bestaande uit € 13.033,80 aan materiële schade en € 60.000,- aan immateriële schade. Daarbij heeft hij verzocht om vergoeding van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De
materiëleschade is primair gebaseerd op schokschade en subsidiair op rechtstreekse schade. De schade bestaat uit de volgende posten:
  • eigen risico 2022 (€ 385,-);
  • verhuiskosten, bestaande uit de aanschaf van huishoudelijke artikelen (€ 750,-), inrichtings- en verhuiskosten (€ 5.892,-) en de huur van een aanhanger (€ 80,-);
  • dubbele lasten, bestaande uit huur (€ 3.001,48) en internet (€ 170,-);
  • huur auto (€ 350,-);
  • telefoonkosten, bestaande uit opwaardeerkaarten (€ 80,-) en de aanschaf van een nieuwe telefoon (€ 55,-);
  • beveiligingskosten, bestaande uit deur/sloten (€ 300,-), een computer (€ 150,-) en een buitencamera (€ 200,-);
  • verlies verdiencapaciteit (€ 1.490,32);
  • reiskosten voor bezoek aan mortuarium, politie, advocaat, psycholoog en andere hulpverleners (500 km * € 0,26 = € 130,-).
De gevorderde
immateriëleschade bestaat uit € 40.000,- aan schokschade en € 20.000,- aan schade door aantasting in de persoon als gevolg van de beveiligingsmaatregelen.
De rechtbank heeft de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
12.2.1.1.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaten-generaal hebben zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering. Volgens de advocaten-generaal is ten aanzien van de gevorderde vergoeding van
materiëleschade niet voldaan aan de vereisten voor het toekennen van een vergoeding voor schokschade, terwijl ook geen sprake is van voldoende rechtstreeks verband tussen de gestelde schade en het ten laste gelegde feit. De gevorderde vergoeding van
immateriëleschade kan volgens de advocaten-generaal evenmin worden toegewezen, omdat de vereiste onderbouwing ontbreekt.
12.2.1.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, althans deze vordering af te wijzen, aangezien vrijspraak is bepleit voor alle ten laste gelegde feiten. Subsidiair heeft de verdediging zich ten aanzien van de gevorderde vergoeding van schokschade op het standpunt gesteld dat niet is voldaan aan het confrontatievereiste. De overige gevorderde
immateriëleschade is niet voldoende komen vast te staan, althans er is onvoldoende gebleken van een voldoende rechtstreeks verband tussen deze schade en het ten laste gelegde feit. Ten aanzien van de gevorderde
materiëleschade heeft de verdediging primair gesteld dat de schade niet, althans onvoldoende, is onderbouwd en bovendien dat er onvoldoende rechtstreeks verband is tussen de gestelde schade en het ten laste gelegde feit. Subsidiair heeft de verdediging verzocht tot matiging van de gestelde materiële schadeposten.
12.2.1.3.
Het oordeel van het hof
Schokschade
Het 25-jarige slachtoffer [slachtoffer 11] is midden in Amsterdam, op de openbare weg, met een zwaar vuurwapen van korte afstand doodgeschoten. Bij deze liquidatie is dertig keer geschoten. Het lichaam van het slachtoffer telde (hierdoor) een groot aantal schotverwondingen. Uit de door de raadsman van de benadeelde partij op de zitting gegeven toelichting blijkt dat de benadeelde partij het lichaam van zijn zoon vier dagen na de liquidatie in het mortuarium heeft gezien. Hij is daarbij geconfronteerd met de (vele) verwondingen aan het lichaam.
Het hof stelt vast dat de benadeelde partij als vader een hechte – een nauwe en affectieve – relatie had met het slachtoffer. De confrontatie met de gewelddadige dood van zijn zoon heeft onmiskenbaar een hevige schok bij hem teweeggebracht. In de toelichting op de vordering is in dit verband naar voren gebracht: “De beelden staan op zijn netvlies gebrand. [benadeelde partij 1] kan in geen woorden omschrijven wat dit op mentaal gebied met hem doet/heeft gedaan. [benadeelde partij 1] ervaart sindsdien lichamelijke stressklachten als tintelingen in het hoofd, zwetende handen en een bonkende hartslag. De beelden van de staat waarin hij het slachtoffer aantrof komen plots op. De flashbacks zorgen voor woede en angst”.
Deze feiten en omstandigheden in hun onderlinge samenhang bezien brengen in het licht van de hiervoor onder 12.1.2.1. weergegeven gezichtspunten mee dat de verdachte ook onrechtmatig heeft gehandeld jegens [benadeelde partij 1] bij wie de confrontatie met de moord op zijn zoon en de gevolgen daarvan een hevige emotionele schok heeft teweeggebracht. Dat zoals de verdediging heeft aangevoerd de benadeelde partij pas enkele dagen na de moord op zijn zoon met de gevolgen daarvan is geconfronteerd en dat die confrontatie niet onverhoeds en ook niet onvermijdbaar was, staan aan het aannemen van onrechtmatigheid niet in de weg. De overige feiten en omstandigheden waaronder de manier waarop de moord op de zoon van de benadeelde partij is gepleegd en het letsel dat daarbij aan hem is toegebracht, zijn zwaarwegend genoeg om onrechtmatigheid jegens [benadeelde partij 1] aan te nemen.
Uit een medische verklaring van 27 december 2021 van een GZ-psychloog blijkt dat bij de benadeelde partij sprake is van een posttraumatische stressstoornis (PTSS). Vanwege deze klachten is hij in november 2021 gestart met een individueel behandeltraject in het kader van traumabehandeling. Dit traject is gestart met psycho-educatie rondom PTSS en in januari 2022 zou worden gestart met EMDR.
Het hof is van oordeel dat uit de rapportage voldoende blijkt dat bij de benadeelde partij sprake is van geestelijk letsel dat het gevolg is van het bewezenverklaarde strafbare feit. Dat er een aantal jaar is verstreken tussen het feit en de vaststelling van het letsel doet daaraan niet af.
Vast is dus komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade in de vorm van schokschade heeft geleden. De benadeelde partij kan aanspraak maken op vergoeding van materiële en immateriële schade die rechtstreeks volgt uit het geestelijk letsel. De volgende vraag is in welke omvang de vordering tot vergoeding van deze schade kan worden toegewezen.
Materiële schade
Eigen risico
Het hof is van oordeel dat de gemaakte kosten voor betaling van het eigen risico (in 2022) rechtstreeks volgen uit het geestelijk letsel dat is veroorzaakt door het onrechtmatig handelen van de verdachte. Uit de door de benadeelde partij overgelegde stukken blijkt dat hij in dat jaar door een psycholoog is behandeld in verband met zijn PTSS. Op basis van de stukken en het verhandelde op de zitting gaat het hof ervan uit dat deze kosten in rekening zijn gebracht bij zijn zorgverzekeraar en dat zijn eigen risico als gevolg van de behandelingen in dat jaar geheel is aangesproken. Het hof zal dit deel van de vordering (€ 385,-) daarom toewijzen.
Reiskosten
De reiskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt voor zijn bezoek aan de psycholoog en andere hulpverleners kunnen ook als rechtstreekse schade worden aangemerkt en komen daarom in beginsel ook voor vergoeding in aanmerking. Dat geldt niet voor de overige reiskosten (die zijn gemaakt voor het bezoek aan het mortuarium, de politie en de advocaat), omdat daarvan onvoldoende is gebleken dat zij rechtstreeks volgen uit het geestelijk letsel van de benadeelde partij.
Het totaal aan gevorderde reiskosten is echter in de vordering niet nader gespecifieerd, zodat niet duidelijk is uit welk bedrag de reiskosten voor het bezoek aan de psycholoog en andere hulpverleners bestaan en welk deel voor de overige reiskosten is gevorderd. Dit deel van de vordering is daarom onvoldoende onderbouwd. Het hof zal de benadeelde partij om die reden in dit deel van de vordering nietontvankelijk verklaren.
Overige kosten
De overige kosten vloeien voort uit (beveiligings)maatregelen die de benadeelde partij heeft getroffen na het afleggen van een getuigenverklaring in onder meer deze strafzaak. De grondslag van dit deel van de vordering is volgens de benadeelde partij primair gelegen in schokschade en subsidiair in de gestelde inbreuk die de verdachten hebben gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de benadeelde partij, die als een op zichzelf staande onrechtmatige daad jegens de benadeelde partij moet worden beschouwd.
Het hof is van oordeel dat deze schade niet (rechtstreeks) volgt uit het geestelijk letsel dat bij de benadeelde partij is veroorzaakt. De kosten vallen daarom niet onder materiële schokschade. Een andere wettelijke grondslag voor toewijzing is niet aan de orde. Het is geen schade die de benadeelde partij rechtstreeks door het bewezenverklaarde heeft geleden. Het is ook geen vordering tot schadevergoeding die [benadeelde partij 1] onder algemene titel heeft verkregen en zij valt ook niet onder de limitatieve regeling voor de toekenning van een vergoeding voor (vermogens)schade die derden door het overlijden van een naaste lijden. De benadeelde partij zal daarom ook in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Immateriële schade
Het hof stelt de vergoeding voor de door het geestelijk letsel geleden immateriële schade schattenderwijs en naar billijkheid vast op € 20.000,-. Het hof heeft hierbij in aanmerking genomen de hiervoor besproken feiten en omstandigheden waaronder de confrontatie heeft plaatsgevonden, de ernst van het aan de verdachte te maken verwijt, de aard en ernst van het letsel van de benadeelde partij (waaronder de duur en de intensiteit) en de verwachting ten aanzien van het herstel. Ook heeft het hof acht geslagen op wat andere rechters aan vergoeding voor immateriële schokschade aan naasten hebben toegekend. Het hof zal het resterende deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
De rest van de vordering bestaat uit schade door aantasting in de persoon als gevolg van de beveiligingsmaatregelen. Dit is geen schade die de benadeelde partij rechtstreeks door het bewezenverklaarde heeft geleden. Het hof acht deze schade niet toewijsbaar en verwijst hiervoor verder naar wat is overwogen bij de beoordeling van de gevorderde vergoeding van de overige materiële schade: het is geen vordering tot schadevergoeding die [benadeelde partij 1] onder algemene titel heeft verkregen en zij valt ook niet onder de limitatieve regeling voor de toekenning van een vergoeding voor (vermogens)schade die derden door het overlijden van een naaste lijden. Het hof zal de benadeelde partij daarom (ook) in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
12.2.2.
[benadeelde partij 7]
, de moeder van het slachtoffer [slachtoffer 11] , heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze vordering bedraagt € 41.950,74, bestaande uit € 1.950,74 aan materiële schade en € 40.000,- aan immateriële schade. Zij heeft daarbij verzocht om vergoeding van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De
materiëleschade, voor zover primair gebaseerd op schokschade en subsidiair gebaseerd op rechtstreekse schade, bestaat uit de volgende posten:
  • eigen risico (€ 137,45);
  • medische voorschotten (€ 200,-);
  • kosten hulpverlening (€ 200,-);
  • verlies verdiencapaciteit.
De overige gevorderde vergoeding van
materiëleschade ziet op de kosten van lijkbezorging, bestaande uit:
  • onverzekerd deel uitvaartkosten (€ 847,09);
  • uitstrooikosten (€ 300,-);
  • notariskosten (€ 266,20).
De
immateriëleschadevergoeding is gebaseerd op schokschade.
De rechtbank heeft de vordering tot vergoeding van
materiëleschade toegewezen tot een bedrag van € 1.147,09 (onverzekerd deel uitvaartkosten en uitstrooikosten). De rechtbank heeft de overige gevorderde materiële schadevergoeding deels afgewezen (notariskosten) en deels niet-ontvankelijk verklaard (overige schadeposten). De rechtbank heeft de benadeelde partij (eveneens) nietontvankelijk verklaard in de vordering tot vergoeding van
immateriëleschade.
De rechtbank heeft de verdachte hoofdelijk veroordeeld tot betaling van het toegewezen bedrag (€ 1.147,09), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 januari 2017 en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
12.2.2.1.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaten-generaal hebben zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde
materiëleschade moet worden toegewezen tot een bedrag van € 1.147,09. Volgens de advocaten-generaal moet de benadeelde partij wat betreft de overige materiële schadeposten – waaronder dus ook de gestelde notariskosten – niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De gevorderde vergoeding van
immateriëleschade achten de advocaten-generaal evenmin toewijsbaar. Alhoewel die schade voorstelbaar is, ontbreekt de vereiste onderbouwing.
12.2.2.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering, althans deze vordering af te wijzen, omdat vrijspraak is bepleit voor alle feiten. Subsidiair heeft de verdediging zich ten aanzien van de gevorderde vergoeding van schokschade op het standpunt gesteld dat niet is voldaan aan het confrontatievereiste, terwijl bovendien de gestelde schade niet is onderbouwd. De verdediging heeft van de gevorderde
materiëleschadevergoeding de uitstrooikosten (€ 300,-) en de medische voorschotten (€ 200,-) betwist. Voor het overige heeft de verdediging geen verweer gevoerd.
12.2.2.3.
Het oordeel van het hof
Schokschade
Het 25-jarige slachtoffer [slachtoffer 11] is midden in Amsterdam, op de openbare weg, met een zwaar vuurwapen van korte afstand doodgeschoten. Bij deze liquidatie is dertig keer geschoten. Het lichaam van het slachtoffer telde (hierdoor) een groot aantal schotverwondingen. De benadeelde partij heeft het lichaam van haar zoon vier dagen na de liquidatie in het mortuarium gezien. Zij is daarbij geconfronteerd met de (vele) verwondingen aan zijn lichaam.
Het hof stelt vast dat de benadeelde partij als moeder een hechte – een nauwe en affectieve – relatie had met het slachtoffer. De confrontatie met de gewelddadige dood van haar zoon heeft onmiskenbaar een hevige schok bij haar teweeggebracht. In de toelichting van de vordering is in dit verband naar voren gebracht: “Nabestaande 1 heeft het slachtoffer op 4 februari 2017 in het mortuarium gezien. Nabestaande 1 is toen geconfronteerd met de ernstige verwondingen die het slachtoffer door het misdrijf heeft opgelopen en [waar]aan hij [is] overleden. Voor nabestaande 1 een zeer traumatisch beeld. De verwondingen in het gezicht van het slachtoffer staan op het netvlies gebrand. Tot op de dag van vandaag ziet nabestaande 1 dit beeld voor zich. Nabestaande 1 beeldt zich in hoe de verdachten het slachtoffer hebben toegetakeld”. En: “Wij hebben [slachtoffer] in het mortuarium gezien nadat zijn lichaam was vrijgegeven. Zeer traumatisch met verwonding aan zijn gezicht. Wij hebben [slachtoffer] aangekleed. De uitvaart was uiteindelijk op 7 februari 2017. Alles is als een roes voorbijgegaan en terugkijkend lijkt het alsof ik niet in mijn lichaam was”.
Deze feiten en omstandigheden in hun onderlinge samenhang bezien brengen in het licht van de hiervoor onder 12.1.2.1. weergegeven gezichtspunten mee dat de verdachte ook onrechtmatig heeft gehandeld jegens de benadeelde partij bij wie de confrontatie met de moord op haar zoon en de gevolgen daarvan een hevige emotionele schok heeft teweeggebracht. Dat zoals de verdediging heeft aangevoerd de benadeelde partij pas enkele dagen na de moord op haar zoon met de gevolgen daarvan is geconfronteerd en dat die confrontatie niet onverhoeds en ook niet onvermijdbaar was, staan aan het aannemen van onrechtmatigheid niet in de weg. De overige feiten en omstandigheden waaronder de manier waarop de moord op de zoon van de benadeelde partij is gepleegd en het letsel dat daarbij aan hem is toegebracht, zijn zwaarwegend genoeg om onrechtmatigheid jegens [benadeelde partij 7] aan te nemen.
De benadeelde partij heeft verklaringen van een bedrijfsarts van 20 maart 2017, 3 april 2017, 24 april 2017, 29 mei 2017 en 3 juli 2017 en een door dezelfde bedrijfsarts ingevulde Probleemanalyse WIA van 24 april 2017 overgelegd. Uit deze stukken blijkt dat de benadeelde partij vanaf 13 maart 2017 enige tijd niet heeft kunnen werken vanwege “beperkingen ten aanzien van het hanteren van eigen en andermans emoties en conflicthantering, het hanteren van tijdsdruk en piekbelasting, concentratie en aandacht (wordt te veel afgeleid door piekergedachten) en haar energie”. Er is gerichte behandeling en begeleiding opgestart en contact onderhouden met de huisarts.
In de stukken van de bedrijfsarts wordt niet een in de psychiatrie erkend ziektebeeld genoemd. Het hof acht op basis van de in die stukken beschreven klachten (beperkingen in het functioneren) echter wel in voldoende mate objectiveerbaar dat bij de benadeelde partij sprake is van geestelijk letsel dat gelet op de aard, duur en gevolgen ernstig is.
Naar het oordeel van het hof is aldus komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade in de vorm van schokschade heeft geleden. De benadeelde partij kan daarom aanspraak maken op vergoeding van materiële en immateriële schade die rechtstreeks volgt uit het geestelijk letsel. De volgende vraag is in welke omvang de vordering tot vergoeding van deze schade kan worden toegewezen.
Materiële schade
Schokschade
Het hof is van oordeel dat de opgevoerde materiële schadeposten rechtstreeks volgen uit het geestelijk letsel dat is veroorzaakt door het onrechtmatig handelen van de verdachten, zodat deze in beginsel voor toewijzing in aanmerking komen. De hoogte van de schadeposten moet echter wel voldoende zijn onderbouwd. Dit is het geval waar het gaat om de kosten van het eigen risico (dat is gebruikt voor behandeling door een psycholoog en medicatie) en de kosten voor hulpverlening. De verdediging heeft deze schadeposten ook niet betwist. Het hof zal de vergoeding van deze kosten (€ 337,45) dus toewijzen.
De kosten die zijn gemaakt voor het opvragen van een verslag van een psycholoog (medische voorschotten) en het verlies van verdiencapaciteit, acht het hof daarentegen niet voldoende onderbouwd. Het hof zal daarom de benadeelde partij in dit deel van de vordering nietontvankelijk verklaren.
Kosten lijkbezorging
Het hof zal de gevraagde vergoeding van de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt voor de uitvaart van haar zoon toewijzen tot een bedrag van € 1.147,09 (€ 847,09 voor het onverzekerde deel van de uitvaart en € 300,- voor de kosten van het uitstrooien van de as).
Deze kosten zijn het rechtstreekse gevolg van het bewezenverklaarde. Dergelijke kosten komen – zoals hiervoor uiteengezet – op grond van artikel 6:108 BW als ‘kosten van lijkbezorging’ voor vergoeding in aanmerking. De hoogte van de kosten van het onverzekerde deel van de uitvaart is met stukken onderbouwd en voor de kosten die zien op het uitstrooien van de as geldt dat zij gemotiveerd zijn gesteld en dat zij mede gelet op hun omvang voldoende aannemelijk zijn zodat de omvang van die schade wordt geschat op het gevorderde bedrag van € 300,-.
De vordering die ziet op de kosten van de werkzaamheden van de notaris zal worden afgewezen, nu voor toewijzing hiervan geen wettelijke grondslag bestaat.
Immateriële schade
Het hof zal de vergoeding voor de immateriële schade door het geestelijk letsel als gevolg van de confrontatie (de schokschade) schattenderwijs en naar billijkheid vaststellen op € 20.000,-. Het hof heeft hierbij in aanmerking genomen de hiervoor besproken feiten en omstandigheden waaronder de confrontatie heeft plaatsgevonden, de ernst van het aan de verdachte te maken verwijt, de aard en ernst van het letsel van de benadeelde partij (waaronder de duur en de intensiteit) en de verwachting ten aanzien van het herstel. Ook heeft het hof acht geslagen op wat andere rechters aan immateriële schokschade aan naasten hebben toegekend. Het hof zal het resterende deel van de vordering nietontvankelijk verklaren.
12.2.3.
[benadeelde partij 8]
, de broer van het slachtoffer [slachtoffer 11] , heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze vordering bedraagt € 20.000,-, bestaande uit immateriële schade. Daarbij heeft hij verzocht om vergoeding van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering is gebaseerd op schokschade.
De rechtbank heeft de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. De benadeelde partij heeft in hoger beroep aanvullend een verwijsbrief van de huisarts van 2 juni 2017 aan het hof overgelegd.
12.2.3.1.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaten-generaal hebben zich op het standpunt gesteld dat de vordering onvoldoende is onderbouwd, aangezien op basis van de door de benadeelde partij ingediende stukken niet kan worden vastgesteld dat sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. De benadeelde partij moet daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
12.2.3.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, althans deze vordering af te wijzen, aangezien vrijspraak is bepleit voor alle ten laste gelegde feiten. Subsidiair heeft de verdediging zich ten aanzien van de gevorderde vergoeding van schokschade op het standpunt gesteld dat niet is voldaan aan het confrontatievereiste, terwijl bovendien de gestelde schade niet is onderbouwd.
12.2.3.3.
Het oordeel van het hof
Schokschade
Het 25-jarige slachtoffer [slachtoffer 11] is midden in Amsterdam, op de openbare weg, met een zwaar vuurwapen van korte afstand doodgeschoten. Bij deze liquidatie is dertig keer geschoten. Het lichaam van het slachtoffer telde (hierdoor) een groot aantal schotverwondingen. De benadeelde partij heeft het lichaam van zijn broer vier dagen na de liquidatie in het mortuarium gezien. Hij is daarbij geconfronteerd met de (vele) verwondingen aan het lichaam.
Het hof is van oordeel dat genoegzaam kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij een hechte – een nauwe en affectieve – relatie had met het slachtoffer (zijn broer). De confrontatie met de gewelddadige dood van zijn broer heeft onmiskenbaar een hevige schok bij de benadeelde partij teweeggebracht. In de toelichting op de vordering is in dit verband naar voren gebracht dat de benadeelde partij zichzelf sinds de confrontatie met het lichaam van zijn broer in het mortuarium volledig is kwijtgeraakt. Hij krijgt het beeld met de ernstige verwondingen niet meer van zijn netvlies en kan wat hij heeft waargenomen tot op de dag van vandaag in detail beschrijven. Het slachtoffer was voor hem onherkenbaar geworden. Over de confrontatie is in de toelichting van de vordering verder geschreven: “Mijn broertje zag ik daar liggen, hij zag er niet vredig uit, wonden op en in zijn hoofd die niet verklaarbaar waren. Zijn gezicht rechts was niet ok, schrammen en een beschadigde, rode dikke huid van zijn wang tot aan zijn oor. Zijn linker- en rechterarm en -been zaten onder verband. Op zijn hoofd zat een grote hechting en een kleine, voor ons niet verklaarbaar. Shock shock, ik kan niet meer, ook niet meer kijken”.
Deze feiten en omstandigheden in hun onderlinge samenhang bezien brengen in het licht van de hiervoor onder 12.1.2.1. weergegeven gezichtspunten mee dat de verdachte ook onrechtmatig heeft gehandeld jegens de benadeelde partij bij wie de confrontatie met de moord op zijn broer en de gevolgen daarvan een hevige emotionele schok heeft teweeggebracht. Dat zoals de verdediging heeft aangevoerd de benadeelde partij pas enkele dagen na de moord op zijn broer met de gevolgen daarvan is geconfronteerd en dat die confrontatie niet onverhoeds en ook niet onvermijdbaar was, staan aan het aannemen van onrechtmatigheid niet in de weg. De overige feiten en omstandigheden waaronder de manier waarop de moord op de broer van de benadeelde partij is gepleegd en het letsel dat daarbij aan hem is toegebracht, zijn zwaarwegend genoeg om onrechtmatigheid jegens [benadeelde partij 8] aan te nemen.
In de verwijsbrief van de huisarts van 2 juni 2017 is geschreven dat bij de benadeelde partij sprake is van een PTSS. Ook is sprake van gestoorde rouw en spanning. Gelet op deze rapportage stelt het hof vast dat bij de benadeelde partij sprake is van geestelijk letsel.
De raadsman van de benadeelde partij heeft in hoger beroep (aanvullend) naar voren gebracht dat de benadeelde partij vanwege de klachten door zijn huisarts is verwezen naar een psycholoog. Hij heeft (pas) recentelijk contact gezocht met een psycholoog, omdat hij eerder niet in staat was om geconfronteerd te worden met zijn trauma.
Naar het oordeel van het hof is aldus vast komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade in de vorm van schokschade heeft geleden. De benadeelde partij kan daarom aanspraak maken op vergoeding van immateriële schade die rechtstreeks volgt uit het geestelijk letsel. De volgende vraag is in welke omvang de vordering tot vergoeding van deze schade kan worden toegewezen.
Immateriële schade
Het hof acht de hoogte van de gevorderde immateriële schadevergoeding passend. Het zal de vordering daarom toewijzen voor het gevorderde bedrag (€ 20.000,-). Het hof heeft hierbij in aanmerking genomen de hiervoor besproken feiten en omstandigheden waaronder die confrontatie heeft plaatsgevonden, de ernst van het aan de verdachte te maken verwijt, de aard en ernst van het letsel van de benadeelde partij (waaronder de duur en de intensiteit) en de verwachting ten aanzien van het herstel. Ook heeft het hof acht geslagen op wat andere rechters aan vergoeding van immateriële schokschade aan naasten hebben toegekend.
12.2.4.
[benadeelde partij 10]
, de zus van het slachtoffer [slachtoffer 11] , heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze vordering bedraagt € 34.634,02, bestaande uit € 14.634,02 aan materiële schade en € 20.000,- aan immateriële schade. Daarnaast heeft zij verzocht om vergoeding van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De
materiëleschade is primair gebaseerd op schokschade en subsidiair op rechtstreekse schade. De schade bestaat uit de volgende posten:
- kosten EMDR-behandelingen bij een psychotherapeut (€ 585,-) en psycholoog (€ 550,-);
  • kosten hulpverlening/coach (€ 5.000,-);
  • verlies verdiencapaciteit (€ 3.148,58);
  • studiekosten omscholing (€ 3.023,82);
  • reiskosten voor bezoek aan mortuarium, uitvaartcentrum, hulverleners, advocaat en rechtbank (7.721,6 km * € 0,26 = € 1.890,62);
  • parkeerkosten (€ 51,-);
  • eigen risico 2018 (€ 385,-).
De
immateriëleschade is gebaseerd op schokschade.
De rechtbank heeft de vordering die ziet op vergoeding van
materiëleschade toegewezen tot een bedrag van € 1.635,34 (kosten deskundigen, daarmee gepaard gaande reis- en parkeerkosten en kosten eigen risico). De kosten van hulpverlening/coach, verlies verdiencapaciteit, studiekosten omscholing en overige reis- en parkeerkosten zijn niet toegewezen. De rechtbank heeft de vordering die ziet op vergoeding van
immateriëleschade toegewezen tot een bedrag van € 10.000,-. De benadeelde partij is in het meer gevorderde niet-ontvankelijk verklaard.
De rechtbank heeft de verdachte hoofdelijk veroordeeld tot betaling van het toegewezen bedrag (€ 11.635,34), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 januari 2017 en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
12.2.4.1.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaten-generaal hebben zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde
materiëleschadevergoeding moet worden toegewezen tot een bedrag van € 1.635,34. Volgens de advocatengeneraal moet de benadeelde partij in de meer gevorderde vergoeding van materiële schade niet-ontvankelijk worden verklaard. Daarbij hebben de advocaten-generaal opgemerkt dat de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren, zelfs als er al een rechtstreeks verband bestaat tussen de gestelde materiële schade en de ten laste gelegde feiten. De gevorderde
immateriëleschade kan volgens de advocaten-generaal geheel worden toegewezen.
12.2.4.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering, althans deze vordering af te wijzen, aangezien vrijspraak is bepleit voor alle ten laste gelegde feiten. Subsidiair heeft de verdediging zich ten aanzien van de gevorderde vergoeding van schokschade op het standpunt gesteld dat niet is voldaan aan het confrontatievereiste. De verdediging heeft de gevorderde
materiëleschade betwist voor zover het de kosten van hulpverlening/coach en de omscholingskosten betreft.
12.2.4.3.
Het oordeel van het hof
Schokschade
Het 25-jarige slachtoffer [slachtoffer 11] is midden in Amsterdam, op de openbare weg, met een zwaar vuurwapen van korte afstand doodgeschoten. Bij deze liquidatie is dertig keer geschoten. Het lichaam van het slachtoffer telde (hierdoor) een groot aantal schotverwondingen. De benadeelde partij heeft het lichaam van haar broer vier dagen na de liquidatie in het mortuarium gezien. Zij is daarbij geconfronteerd met de (vele) verwondingen aan het lichaam.
Het hof is van oordeel dat genoegzaam kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij een hechte – een nauwe en affectieve – relatie had met het slachtoffer (haar broer). De confrontatie met de gewelddadige dood van haar broer heeft onmiskenbaar een hevige schok bij haar teweeggebracht. In de toelichting op de vordering is in dit verband naar voren gebracht dat de benadeelde partij sinds de confrontatie met het lichaam van haar broer in het mortuarium last heeft van herbelevingen en nachtmerries. De verwondingen waaraan haar broer is overleden en de sporen van het autopsieonderzoek waren duidelijk zichtbaar. De benadeelde partij kan dit beeld niet meer loslaten. De confrontatie heeft haar leven drastisch veranderd. Over de confrontatie is in de toelichting op de vordering verder geschreven: “Ik heb mijn broertje gezien nadat volledige autopsie verricht was. Hij is toen overgebracht naar het mortuarium waar wij hem meteen hebben gezien zodra wij konden. Het beeld dat ik daarvan gezien heb met zijn verwondingen is voor mij traumatisch geweest. Daarbij heb ik allerlei vormen van het verloop van zijn overlijden gevormd in mijn hoofd, hoe dit gegaan is, beelden die tot nog toe niet heb kunnen loslaten van zijn verwondingen en hoe dit gegaan is, zichtbaar dat er autopsie is verricht”.
Deze feiten en omstandigheden in hun onderlinge samenhang bezien brengen in het licht van de hiervoor onder 12.1.2.1. weergegeven gezichtspunten mee dat de verdachte ook onrechtmatig heeft gehandeld jegens de benadeelde partij bij wie de confrontatie met de moord op haar broer en de gevolgen daarvan een hevige emotionele schok heeft teweeggebracht. Dat zoals de verdediging heeft aangevoerd de benadeelde partij pas enkele dagen na de moord op haar broer met de gevolgen daarvan is geconfronteerd en dat die confrontatie niet onverhoeds en ook niet onvermijdbaar was, staan aan het aannemen van onrechtmatigheid niet in de weg. De overige feiten en omstandigheden waaronder de manier waarop de moord op de broer van de benadeelde partij is gepleegd en het letsel dat daarbij aan hem is toegebracht, zijn zwaarwegend genoeg om onrechtmatigheid jegens [benadeelde partij 10] aan te nemen.
Uit een verslag van een psychotherapeut van 24 augustus 2021 volgt dat de benadeelde partij zich in april 2017 bij [organisatie] heeft gemeld, omdat zij slecht sliep en last had van herbelevingen en nachtmerries. Zij zag bij herhaling beelden van haar broertje in het mortuarium, waarbij de verwondingen waaraan hij is overleden en de sporen van de autopsie duidelijk zichtbaar waren. Er is sprake van een posttraumatische stressstoornis (PTSS). De benadeelde partij heeft voor haar klachten EMDR-therapie gevolgd in de periode april 2017 tot en met juni 2017. Uit de overige medische stukken die zijn overgelegd, volgt dat deze behandeling niet volstond en dat er een nadere behandeling is gevolgd vanaf januari 2018. Het hof stelt gelet hierop vast dat bij de benadeelde partij sprake is van geestelijk letsel.
Naar het oordeel van het hof is aldus vast komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade in de vorm van schokschade heeft geleden. De benadeelde partij kan daarom aanspraak maken op vergoeding van materiële en immateriële schade die rechtstreeks volgt uit het geestelijk letsel. De volgende vraag is in welke omvang de vordering tot vergoeding van deze schade kan worden toegewezen.
Materiële schade
Medische kosten, kosten voor hulpverlening en reiskosten
Het hof is van oordeel dat de gemaakte kosten voor EMDR-behandelingen bij een psychotherapeut (€ 585,-) en psycholoog (€ 550,-) die door de zorgverzekering niet zijn vergoed, de daarmee gepaard gaande reis- en parkeerkosten (374,4 km * € 0,26 = € 97,34 en € 45,-) en het eigen risico voor de zorgverzekering in 2018 (€ 385,-) rechtstreeks volgen uit het geestelijk letsel dat is veroorzaakt door het onrechtmatig handelen van de verdachte. Deze kosten zijn bovendien voldoende onderbouwd. Het hof zal dit deel van de vordering (€ 1.662,34) daarom toewijzen.
Het hof acht de andere kosten voor hulpverlening (ondersteuning door een coach door middel van onder andere aura- en chakra-readings) niet toewijsbaar. Van deze kosten is onvoldoende gebleken dat zij rechtstreeks volgen uit het geestelijk letsel van de benadeelde partij. Dat geldt ook voor de reiskosten die zijn gemaakt voor het bezoeken van het mortuarium, het uitvaartcentrum, de coach en de advocaat. Het hof zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in dit deel van de vordering.
Uit artikel 238 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering volgt dat (alleen) een in persoon procederende partij reis- en aanverwante kosten gemaakt voor het bijwonen van de zitting als proceskosten vergoed kan krijgen. Omdat de benadeelde partij heeft geprocedeerd met bijstand van een advocaat, komen de gevorderde kosten van het reizen naar de rechtbank niet voor vergoeding in aanmerking. Het hof zal dit deel van de vordering (€ 28,24) daarom afwijzen.
Verlies verdienvermogen en studiekosten omscholing
Het hof is van oordeel dat op basis van de overgelegde stukken niet zonder nader onderzoek kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van het geestelijk letsel een verlies van verdiencapaciteit heeft. Dat geldt ook voor de opgevoerde kosten voor omscholing. Voor de beoordeling van dit deel van de vordering is meer onderzoek nodig. De behandeling van dit deel van de vordering levert dan ook een onevenredige belasting van het strafgeding op. Het hof zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in dit deel van de vordering en bepalen dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Immateriële schade
Het hof acht de hoogte van de gevorderde immateriële schadevergoeding passend. Anders dan de rechtbank zal het hof de vordering daarom toewijzen voor het gevorderde bedrag (€ 20.000,-). Het hof heeft hierbij in aanmerking genomen de hiervoor besproken feiten en omstandigheden waaronder die confrontatie heeft plaatsgevonden, de ernst van het aan de verdachte te maken verwijt, de aard en ernst van het letsel van de benadeelde partij (waaronder de duur en de intensiteit) en de verwachting ten aanzien van het herstel. Ook heeft het hof acht geslagen op wat andere rechters aan vergoeding van immateriële schokschade aan naasten hebben toegekend.
12.2.5.
[benadeelde partij 12]
, de (half)zus van het slachtoffer [slachtoffer 11] , heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze vordering bedraagt € 38.737,-, bestaande uit € 18.737,- aan materiële schade en € 20.000,- aan immateriële schade. Daarbij heeft zij verzocht om vergoeding van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De
materiëleschade is primair gebaseerd op schokschade en subsidiair op rechtstreekse schade. De schade bestaat uit de volgende posten:
  • studievertraging (€ 16.625,-);
  • studieschuld (€ 1.137,-);
  • verlies verdiencapaciteit (€ 975,-).
De
immateriëleschade is gebaseerd op schokschade.
De rechtbank heeft de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
12.2.5.1.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaten-generaal hebben zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering. De advocaten-generaal hebben daarbij opgemerkt dat op basis van de door de benadeelde partij ingediende stukken onvoldoende duidelijk is of de gediagnosticeerde klachten voldoende rechtstreeks verband houden met de confrontatie met de gevolgen van de ten laste gelegde feiten.
12.2.5.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering, althans deze vordering af te wijzen, aangezien vrijspraak is bepleit voor alle ten laste gelegde feiten. Subsidiair heeft de verdediging zich ten aanzien van de gevorderde vergoeding van schokschade op het standpunt gesteld dat niet is voldaan aan het confrontatievereiste. Daarnaast heeft de verdediging betwist dat sprake is van een causaal verband tussen het tenlastegelegde en de gevorderde
materiëleschade die ziet op de studievertraging en studieschuld.
12.2.5.3.
Het oordeel van het hof
Schokschade
Het 25-jarige slachtoffer [slachtoffer 11] is midden in Amsterdam, op de openbare weg, met een zwaar vuurwapen van korte afstand doodgeschoten. Bij deze liquidatie is dertig keer geschoten. Het lichaam van het slachtoffer telde (hierdoor) een groot aantal schotverwondingen.
De benadeelde partij was aanwezig toen de politie de familie informeerde over het overlijden van het slachtoffer. Daarna zijn aan haar verschillende foto’s van het stoffelijk overschot van haar (half)broer getoond. Daarop waren de verwondingen aan zijn lichaam duidelijk te zien. Vier dagen na de liquidatie heeft de benadeelde partij het lichaam van haar broer in het mortuarium gezien. Zij is daarbij (opnieuw) geconfronteerd met de (vele) verwondingen aan het lichaam.
Het hof is van oordeel dat genoegzaam kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij een hechte – een nauwe en affectieve – relatie had met het slachtoffer (haar (half)broer). De confrontatie met de gewelddadige dood van haar broer heeft onmiskenbaar een hevige schok bij haar teweeggebracht. In de toelichting op de vordering is in dit verband het volgende naar voren gebracht: “Ik kreeg op dat moment foto’s te zien van [slachtoffer 11] lijk. Hij was overal verwond. (…) Ik herkende hem bijna niet meer. Hij zag er zo anders uit. (…) Na een aantal dagen mocht dichtbij staande familie afscheid nemen van [slachtoffer 11] . De manier hoe we hem aantroffen was hartverscheurend. (…) Hij was zo erg verwond, het enige dat ik dacht was: wat ging er in zijn hoofd om toen het gebeurde, hoeveel pijn heeft hij geleden? (…) Als ik eraan denk, breekt mijn hart”.
Deze feiten en omstandigheden in hun onderlinge samenhang bezien brengen in het licht van de hiervoor onder 12.1.2.1. weergegeven gezichtspunten mee dat de verdachte ook onrechtmatig heeft gehandeld jegens de benadeelde partij bij wie de confrontatie met de moord op haar (half)broer en de gevolgen daarvan een hevige emotionele schok heeft teweeggebracht. Dat zoals de verdediging heeft aangevoerd de benadeelde partij pas enkele dagen na de moord op haar broer met de gevolgen daarvan is geconfronteerd en dat die confrontatie niet onverhoeds en ook niet onvermijdbaar was, staan aan het aannemen van onrechtmatigheid niet in de weg. De overige feiten en omstandigheden waaronder de manier waarop de moord op de broer van de benadeelde partij is gepleegd en het letsel dat daarbij aan hem is toegebracht, zijn zwaarwegend genoeg om onrechtmatigheid jegens [benadeelde partij 12] aan te nemen.
Uit een brief van een psycholoog en een GZ-psycholoog van 29 december 2021 volgt dat de benadeelde partij “door haar huisarts is verwezen in verband met traumaverwerking na liquidatie broer in 2017”. Zij heeft geregeld “flashbacks van het lijk schouwen”. In de brief wordt ook beschreven dat de benadeelde partij een blanco voorgeschiedenis heeft binnen de geestelijke gezondheidszorg. Er is sprake van een PTSS. De benadeelde partij is op de wachtlijst geplaatst voor traumabehandeling. Gelet op deze rapportage kan worden vastgesteld dat bij de benadeelde partij sprake is van voldoende ernstig geestelijk letsel.
Naar het oordeel van het hof is aldus vast komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade in de vorm van schokschade heeft geleden. De benadeelde partij kan daarom aanspraak maken op vergoeding van materiële en immateriële schade die rechtstreeks volgt uit het geestelijk letsel. De volgende vraag is in welke omvang de vordering tot vergoeding van deze schade kan worden toegewezen.
Materiële schade
Het hof is van oordeel dat (op basis van de overgelegde stukken) niet zonder nader onderzoek kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van het geestelijk letsel studievertraging en een studieschuld heeft opgelopen. Dat geldt ook voor het gevorderde verlies van verdiencapaciteit. Voor de beoordeling van dit deel van de vordering is meer onderzoek nodig. De behandeling van dit deel van de vordering levert dan ook een onevenredige belasting van het strafgeding op. Een andere wettelijke grondslag voor toewijzing van een vergoeding van deze schade die niet rechtstreeks het gevolg is van het bewezenverklaarde, is niet aan de orde. Het hof zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in dit deel van de vordering en bepalen dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Immateriële schade
Het hof acht de hoogte van de gevorderde immateriële schade passend. De vordering zal daarom in haar geheel worden toegewezen (€ 20.000,-). Het hof heeft hierbij in aanmerking genomen de hiervoor besproken feiten en omstandigheden waaronder de confrontatie heeft plaatsgevonden, de ernst van het aan de verdachte te maken verwijt, de aard en ernst van het letsel van de benadeelde partij (waaronder de duur en de intensiteit) en de verwachting ten aanzien van het herstel. Ook heeft het hof acht geslagen op wat andere rechters aan vergoeding van immateriële schokschade aan naasten hebben toegekend.
12.2.6.
[benadeelde partij 11]
, de (half)broer van het slachtoffer [slachtoffer 11] , heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze vordering bedraagt € 23.945,20, bestaande uit € 3.945,20 aan materiële schade en € 20.000,- aan immateriële schade. Daarnaast heeft hij verzocht om vergoeding van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De
materiëleschade – bestaande uit verlies van verdiencapaciteit – is primair gebaseerd op schokschade en subsidiair op rechtstreekse schade. De
immateriëleschade is gebaseerd op schokschade.
De rechtbank heeft de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
12.2.6.1.
Het standpunt van het openbaar ministerie
Volgens de advocaten-generaal volgt uit HR 28 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:958, dat ook sprake kan zijn van schokschade bij een latere confrontatie met de gevolgen van het strafbare feit. In dit geval heeft het bekijken van de tv-serie Mocro Maffia bij de benadeelde partij geleid tot het besef dat zijn broer is geliquideerd, wat na inwinning van informatie daarover en het bekijken van de plaats delict tot psychische klachten (met als diagnose PTSS) heeft geleid. Volgens de advocaten-generaal is sprake van een onverhoedse confrontatie. De advocaten-generaal hebben zich op het standpunt gesteld dat de gehele vordering, die is gebaseerd op schokschade, daarom moet worden toegewezen.
12.2.6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, althans deze vordering af te wijzen, omdat vrijspraak is bepleit voor alle ten laste gelegde feiten. Subsidiair heeft de verdediging zich ten aanzien van de gevorderde vergoeding van schokschade op het standpunt gesteld dat niet is voldaan aan het confrontatievereiste. Met betrekking tot de
materiëleschade heeft de verdediging betwist dat sprake is van een causaal verband tussen het tenlastegelegde en de gestelde schade, terwijl de schade niet voldoende is onderbouwd.
12.2.6.3.
Het oordeel van het hof
Schokschade
Het 25-jarige slachtoffer [slachtoffer 11] is midden in Amsterdam, op de openbare weg, met een zwaar vuurwapen van korte afstand doodgeschoten. Bij deze liquidatie is dertig keer geschoten. Het lichaam van het slachtoffer telde (hierdoor) een groot aantal schotverwondingen.
De benadeelde partij heeft het lichaam van zijn (half)broer in het mortuarium gezien. Hij is daarbij geconfronteerd met de (vele) verwondingen aan het lichaam. De benadeelde partij heeft daarnaast foto’s gezien van het wassen van het slachtoffer. Op die foto’s waren de verwondingen (ook) duidelijk zichtbaar.
Het hof is van oordeel dat genoegzaam kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij een hechte – een nauwe en affectieve – relatie had met het slachtoffer (zijn (half)broer). De confrontatie met de gewelddadige dood van zijn broer heeft onmiskenbaar een hevige schok bij hem teweeggebracht. In de toelichting op de vordering is in dit verband naar voren gebracht dat de benadeelde partij “na de schokkende confrontatie volledig is ingestort” en “na het zien van het lijkt nog steeds flashbacks heeft”.
Deze feiten en omstandigheden in hun onderlinge samenhang bezien brengen in het licht van de hiervoor onder 12.1.2.1. weergegeven gezichtspunten mee dat de verdachte ook onrechtmatig heeft gehandeld jegens de benadeelde partij bij wie de confrontatie met de moord op zijn (half)broer en de gevolgen daarvan een hevige emotionele schok heeft teweeggebracht. Dat zoals de verdediging heeft aangevoerd de benadeelde partij pas enkele dagen na de moord op zijn broer met de gevolgen daarvan is geconfronteerd en dat die confrontatie niet onverhoeds en ook niet onvermijdbaar was, staan aan het aannemen van onrechtmatigheid niet in de weg. De overige feiten en omstandigheden waaronder de manier waarop de moord op de broer van de benadeelde partij is gepleegd en het letsel dat daarbij aan hem is toegebracht, zijn zwaarwegend genoeg om onrechtmatigheid jegens [benadeelde partij 11] aan te nemen.
Op 18 november 2021 is er een behandelplan opgesteld door [organisatie] , een instelling voor specialistische geestelijke gezondheidszorg. Hierin staat dat de benadeelde partij door zijn huisarts is doorverwezen en aangemeld bij [organisatie] vanwege een vermoeden van stemmings- en traumagerelateerde klachten. Na het zien van de serie Mocro Maffia in de zomer van 2020, waarin ook de liquidatie op zijn broer voorkomt, ervaart hij traumatische klachten, waarbij hij “flashbacks heeft naar de foto’s of video’s en ook herbelevingen ervaart naar de plek waar het is gebeurd”. Hij voelt zich sindsdien niet meer gelukkig en heeft nergens zin in. Daarnaast ervaart hij concentratie- en geheugenproblemen en is hij prikkelbaar. Er is sprake van een posttraumatische stressstoornis.
Gelet op deze rapportage stelt het hof vast dat bij de benadeelde partij sprake is van geestelijk letsel, dat het gevolg is van de liquidatie van zijn broer. Dat de psychische klachten van de benadeelde partij pas later, na het zien van de serie Mocro Maffia, naar voren zijn gekomen, doordat pas toen in volle omvang het besef van de context van het overlijden van zijn broer is gekomen, laat onverlet dat het geestelijk letsel door de confrontatie met de gevolgen van de moord op zijn broer en niet door het zien van de tvserie is veroorzaakt.
Naar het oordeel van het hof is aldus vast komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade in de vorm van schokschade heeft geleden. De benadeelde partij kan daarom aanspraak maken op vergoeding van materiële en immateriële schade die rechtstreeks volgt uit het geestelijk letsel. De volgende vraag is in welke omvang de vordering tot vergoeding van deze schade kan worden toegewezen.
Materiële schade
Het hof is van oordeel dat (op basis van de overgelegde stukken) niet zonder nader onderzoek kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van het geestelijk letsel verlies van verdiencapaciteit heeft. Voor de beoordeling van dit deel van de vordering is meer onderzoek nodig. De behandeling van dit deel van de vordering levert dan ook een onevenredige belasting van het strafgeding op. Een andere wettelijke grondslag voor toewijzing van een vergoeding van deze schade die niet rechtstreeks het gevolg is van het bewezenverklaarde is niet aan de orde. Het hof zal de benadeelde partij daarom nietontvankelijk verklaren in dit deel van de vordering en bepalen dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Immateriële schade
Het hof acht de hoogte van de gevorderde immateriële schadevergoeding passend en zal de vordering daarom toewijzen voor het gevorderde bedrag (€ 20.000,-). Het hof heeft hierbij in aanmerking genomen de hiervoor besproken feiten en omstandigheden waaronder die confrontatie heeft plaatsgevonden, de ernst van het aan de verdachte te maken verwijt, de aard en ernst van het letsel van de benadeelde partij (waaronder de duur en de intensiteit) en de verwachting ten aanzien van het herstel. Ook heeft het hof acht geslagen op wat andere rechters aan vergoeding van immateriële schokschade aan naasten hebben toegekend.
12.2.7.
[benadeelde partij 9]
, de dochter van het slachtoffer [slachtoffer 11] , heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze vordering bedraagt € 68.360,-, bestaande uit € 63.360,- aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade.
De
materiëleschade bestaat uit gederfd levensonderhoud. De
immateriëleschade ziet op psychisch letsel (waarvoor de benadeelde partij therapieën heeft ondergaan en in de toekomst zal moeten ondergaan).
De rechtbank heeft de vordering, voor zover strekkende tot vergoeding van
materiëleschade, toegewezen tot een bedrag van € 19.200,-. In het meer gevorderde is de benadeelde partij nietontvankelijk verklaard. De benadeelde partij is ook niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot vergoeding van
immateriëleschade.
De rechtbank heeft de verdachte hoofdelijk veroordeeld tot betaling van het toegewezen bedrag (€ 19.200,-), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 januari 2017 en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
12.2.7.1.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaten-generaal hebben zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde vergoeding van
materiëleschade moet worden toegewezen tot een bedrag van € 19.200,-. Volgens de advocaten-generaal moet de benadeelde partij in de meer gevorderde vergoeding van materiële schade niet-ontvankelijk worden verklaard. De advocaten-generaal achten de gevorderde vergoeding van
immateriëleschade evenmin toewijsbaar, omdat die schade onvoldoende is onderbouwd.
12.2.7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering, althans deze vordering af te wijzen, omdat vrijspraak is bepleit voor alle ten laste gelegde feiten. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de beoordeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou betekenen en dat de benadeelde partij (ook) om die reden niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering.
12.2.7.3.
Het oordeel van het hof
Materiële schade
De benadeelde partij heeft als erfgenaam van het slachtoffer op basis van artikel 6:108, eerste lid, aanhef en onder a, BW in beginsel recht op vergoeding van gederfd levensonderhoud. Naar het oordeel van het hof kan echter niet (eenvoudig) worden vastgesteld dat en, zo ja, in hoeverre het slachtoffer bijdroeg en ook verder zou hebben bijgedragen aan de kosten van levensonderhoud van zijn minderjarige dochter. De financiële situatie (draagkracht) van het slachtoffer voorafgaand aan zijn overlijden is evenmin bekend. Voor de beoordeling van dit deel van de vordering is dus meer onderzoek nodig. De behandeling van de vordering tot vergoeding van materiële schade levert daarom een onevenredige belasting van het strafgeding op. Het hof zal de benadeelde partij om die reden nietontvankelijk verklaren in dit deel van de vordering en bepalen dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Immateriële schade
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade benadrukt het hof dat aannemelijk is dat de benadeelde partij wat betreft haar psychisch welbevinden vroeg of laat nadelige gevolgen zal ondervinden of al heeft ondervonden van het (gewelddadige) overlijden van haar vader. Het hof is echter van oordeel dat er geen wettelijke grondslag bestaat voor toewijzing van dit deel van de vordering.
Voor zover de vordering tot vergoeding van immateriële schade is gebaseerd op psychisch letsel in de zin van affectieschade geldt het volgende. Een (vaste) vergoeding van affectieschade is mogelijk op grond van de op 1 januari 2019 door middel van de Wet vergoeding van affectieschade in werking getreden regeling van de artikelen 6:107, eerste lid, aanhef en onder b, BW en 6:108, eerste lid, BW in verbinding met artikel 6:108 derde lid, BW en het daarop gebaseerde Besluit vergoeding affectieschade. De mogelijkheid tot het toekennen van een vergoeding voor affectieschade bestaat echter alleen als de gebeurtenis ten gevolge waarvan het primaire slachtoffer is overleden na 1 januari 2019 heeft plaatsgevonden. [13] De moord op de vader van de benadeelde partij heeft daarvóór plaatsgevonden, zodat de benadeelde partij niet voor de vergoeding van affectieschade in aanmerking kan komen.
Omdat overigens geen wettelijke grondslag voor vergoeding van deze schade is gesteld of gebleken, zal het hof de benadeelde partij (ook) niet-ontvankelijk verklaren in dit deel van de vordering en bepalen dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
12.3.
CHARLIE17
12.3.1.
[benadeelde partij 13] en [benadeelde partij 14]
[benadeelde partij 13] en [benadeelde partij 14] , broers van het slachtoffer [slachtoffer 18] , hebben zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Zij hebben ieder voor zich een bedrag van € 20.000,- aan immateriële schadevergoeding gevorderd. Daarbij hebben zij verzocht om vergoeding van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Beide vorderingen zijn gebaseerd op schokschade.
De rechtbank heeft de vorderingen toegewezen. De rechtbank heeft de verdachte telkens hoofdelijk veroordeeld tot betaling van het toegewezen bedrag (€ 20.000,-), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 april 2017 en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partijen hebben zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vorderingen.
12.3.1.1.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaten-generaal hebben zich op het standpunt gesteld dat beide vorderingen moeten worden toegewezen.
12.3.1.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair verzocht de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren in hun vorderingen, althans deze vorderingen af te wijzen, omdat vrijspraak is bepleit voor alle ten laste gelegde feiten. Subsidiair heeft de verdediging zich ten aanzien van de gevorderde vergoeding van schokschade op het standpunt gesteld dat niet is voldaan aan het confrontatievereiste, omdat de benadeelde partijen het ten laste gelegde feit niet hebben waargenomen en het lichaam van het slachtoffer pas geruime tijd na de moord is vrijgegeven.
12.3.1.3.
Het oordeel van het hof
Omdat de vorderingen van de benadeelde partijen gelijkluidend zijn en de standpunten van het openbaar ministerie en de verdediging geen onderscheid maken naar de afzonderlijke benadeelde partijen, zal ook het hof de vorderingen gezamenlijk bespreken.
Schokschade
Het slachtoffer [slachtoffer 18] is in de avond van 17 april 2017, terwijl hij in zijn auto zat, met een automatisch vuurwapen van dichtbij doodgeschoten. Bij deze liquidatie is het slachtoffer onder andere in het hoofd geschoten. Dit heeft bij het slachtoffer een ernstige schedelperforatie veroorzaakt, waardoor zijn hersenen deels zichtbaar waren en zich voor een deel buiten zijn schedel bevonden.
Drie dagen na de moord is het lichaam van het slachtoffer vrijgegeven. Uit de toelichting van de advocaat blijkt dat de benadeelde partijen de dag daarna het lichaam van hun broer ritueel hebben gewassen in het uitvaartcentrum. Zij hebben het lichaam toen voor het eerst gezien en zijn daarbij geconfronteerd met de ernstige verwondingen aan het lichaam.
Toen de auto waarin het slachtoffer is vermoord enkele weken na de liquidatie door de politie werd vrijgegeven, hebben de benadeelde partijen hem opgehaald. Zij zijn daarbij geconfronteerd met achtergebleven lichaamsresten (bloed, huid- en botresten, stukjes hersenen) van hun broer, doordat de auto niet (afdoende) bleek te zijn schoongemaakt. Uit plichtsbesef hebben de benadeelde partijen de auto schoongemaakt.
Het hof is van oordeel dat genoegzaam kan worden vastgesteld dat de benadeelde partijen een hechte – een nauwe en affectieve – relatie hadden met het slachtoffer (hun broer). De hierboven beschreven confrontatie met de gewelddadige dood van hun broer heeft onmiskenbaar een hevige schok bij hen teweeggebracht. Deze hevige schok heeft bij beide benadeelde partijen geleid tot (ernstig) geestelijk letsel. Dit volgt uit de overgelegde stukken van de (GZ-)psychologen bij wie de benadeelde partijen onder behandeling staan, dan wel stonden.
Deze feiten en omstandigheden in hun onderlinge samenhang bezien brengen in het licht van de hiervoor onder 12.1.2.1. weergegeven gezichtspunten mee dat de verdachte ook onrechtmatig heeft gehandeld jegens de benadeelde partijen bij wie de confrontatie met de moord op hun broer en de gevolgen daarvan een hevige emotionele schok heeft teweeggebracht. Dat zoals de verdediging heeft aangevoerd de benadeelde partijen pas enige tijd na de moord op hun broer met de gevolgen daarvan zijn geconfronteerd en dat die confrontatie niet onverhoeds en ook niet onvermijdbaar was, staan aan het aannemen van onrechtmatigheid niet in de weg. De overige feiten en omstandigheden waaronder de manier waarop de moord op de broer van de benadeelde partijen is gepleegd en het letsel dat daarbij aan hem is toegebracht, zijn zwaarwegend genoeg om onrechtmatigheid jegens beide benadeelde partijen aan te nemen.
In een onderzoeksrapportage van 11 juli 2019 staat dat er bij [benadeelde partij 13] na de moord op zijn broer klachten zijn ontstaan in de vorm van (onder andere) concentratie- en geheugenproblemen, lichamelijke en geestelijke vermoeidheid, slaapproblemen en nachtmerries. Hij is meer dan eens blootgesteld aan de afschuwelijke details van de traumatische gebeurtenis(sen), “die herhaaldelijk via recidiverende, onvrijwillige en intrusieve pijnlijke herinneringen aan de psychotraumatische gebeurtenis(sen) en dromen terugkeren”. Er is sprake van een posttraumatische stressstoornis. Uit een verslag van 7 februari 2020 blijkt dat [benadeelde partij 13] wegens deze klachten behandeling heeft ondergaan.
[benadeelde partij 14] is op 11 oktober 2018 door zijn huisarts doorverwezen vanwege een angststoornis. Uit een verslag van de psychotherapeut van 21 september 2021 volgt dat hij op dat moment last had van (onder andere) paniekaanvallen, oplopende lichamelijke spanningen, concentratieproblemen en angst om te gaan slapen. De paniek komt voort uit traumatische ervaringen, gerelateerd aan de moord op zijn broer. Er is sprake van een paniekstoornis. [benadeelde partij 14] heeft wegens zijn klachten behandeling ondergaan, waaronder EMDR-therapie.
Naar het oordeel van het hof is aldus vast komen te staan dat de benadeelde partijen als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade in de vorm van schokschade hebben geleden. De benadeelde partijen kunnen daarom aanspraak maken op vergoeding van immateriële schade die rechtstreeks volgt uit het geestelijk letsel. De volgende vraag is in welke omvang de vorderingen tot vergoeding van deze schade kunnen worden toegewezen.
Immateriële schade
Het hof acht de hoogte van de gevorderde immateriële schade passend. Beide vorderingen zullen daarom worden toegewezen voor het gevorderde bedrag (€ 20.000,-). Het hof heeft hierbij in aanmerking genomen de hiervoor besproken feiten en omstandigheden waaronder die confrontatie heeft plaatsgevonden, de ernst van het aan de verdachte te maken verwijt, de aard en ernst van het letsel van de benadeelde partijen (waaronder de duur en de intensiteit) en de verwachting ten aanzien van het herstel. Ook heeft het hof acht geslagen op wat andere rechters aan vergoeding van immateriële schokschade aan naasten hebben toegekend.
12.4.
GEZICHT
12.4.1.
[benadeelde partij 17]
heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze vordering bedraagt € 1.650,-, bestaande uit € 900,- aan materiële schade en € 750,- aan immateriële schade. Daarbij heeft hij verzocht om vergoeding van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De
materiëleschade bestaat uit de volgende posten:
  • kosten nieuwe stoel (€ 350,-);
  • schade aan tuinhuis bestaande uit schade aan wanden (2 * € 150,- = € 300,-) en schade aan deur (€ 250,-).
De rechtbank heeft de vordering, voor zover strekkende tot vergoeding van
materiëleschade, toegewezen tot een bedrag van € 450,-. De benadeelde partij is ten aanzien van het meer gevorderde nietontvankelijk in de vordering verklaard. De gevorderde vergoeding van
immateriëleschade is door de rechtbank geheel toegewezen.
De rechtbank heeft de verdachte hoofdelijk veroordeeld tot betaling van het toegewezen bedrag (€ 1.200,-), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 juni 2017 en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. Het hof heeft in hoger beroep daarom te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
12.4.1.1.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaten-generaal hebben zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden toegewezen op de wijze zoals de rechtbank heeft gedaan.
12.4.1.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, althans deze vordering af te wijzen, omdat vrijspraak is bepleit voor alle ten laste gelegde feiten. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de (hoogte van de) vordering onvoldoende is onderbouwd. Meer subsidiair heeft zij verzocht de gevorderde vergoeding van materiële schade aanzienlijk te matigen.
12.4.1.3.
Het oordeel van het hof
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 450,-. Het hof zal de vordering daarom toewijzen tot dat bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de datum van de beschieting (29 juni 2017).
Immateriële schade
Anders dan de rechtbank, is het hof van oordeel dat de gevorderde vergoeding van immateriële schade niet toewijsbaar is. Gelet op de onderbouwing en de betwisting van dit deel van de vordering, is nader onderzoek nodig om vast te stellen of er sprake is van geestelijk letsel in de vorm van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW. Het hof zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in dit deel van de vordering.
12.4.2.
[benadeelde partij 5]
heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze vordering bedraagt € 947,08, bestaande uit € 197,08 aan materiële schade en € 750,- aan immateriële schade. Daarnaast heeft zij verzocht om vergoeding van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De
materiëleschade bestaat uit de volgende posten:
  • medische kosten (€ 182,-);
  • reiskosten voor bezoeken psycholoog en huisarts (58 km * € 0,26 = € 15,08).
De rechtbank heeft de vordering toegewezen. De rechtbank heeft de verdachte hoofdelijk veroordeeld tot betaling van het toegewezen bedrag (€ 947,08), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 juni 2017 en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
12.4.2.1.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaten-generaal hebben zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden toegewezen.
12.4.2.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, althans deze vordering af te wijzen, omdat vrijspraak is bepleit voor alle ten laste gelegde feiten. Subsidiair heeft de verdediging zich ten aanzien van de gevorderde vergoeding van de materiële schade op het standpunt gesteld dat onvoldoende duidelijk is geworden dat de benadeelde partij de kosten van de behandeling zelf heeft moeten dragen. Met betrekking tot de reiskosten en de gevorderde immateriële schade heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
12.4.2.3.
Het oordeel van het hof
De benadeelde partij heeft ter onderbouwing van haar vordering een factuur en twee medische verslagen overgelegd. Uit deze stukken volgt dat de beschieting op 29 juni 2017 voor de benadeelde partij een psychotraumatische ervaring is geweest, waarvoor zij twee EMDR-behandelingen heeft ondergaan.
Materiële schade
Het hof is van oordeel dat de kosten voor de EMDR-behandelingen en de daaraan gerelateerde reiskosten voor vergoeding in aanmerking komen. Deze kosten zijn het rechtstreekse gevolg van de bewezen verklaarde openlijke geweldpleging die bestond uit een beschieting van de woning van de buren waarbij ook het tuinhuis van de benadeelde partij waar zij vaak zit te lezen is geraakt. De kosten zijn voldoende met stukken onderbouwd. Het hof zal dit deel van de vordering (€ 197,08) daarom toewijzen.
Immateriële schade
Uit de hiervoor beschreven medische stukken, blijkt naar het oordeel van het hof dat de benadeelde partij als gevolg van de bewezen verklaarde beschieting geestelijk letsel heeft opgelopen. De benadeelde partij is hierdoor in haar persoon ‘op andere wijze’ aangetast en zij heeft daarom op grond van artikel 6:106, aanhef en onder b, BW recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. Het hof acht de hoogte van de gevorderde immateriële schadevergoeding passend en zal de vordering daarom toewijzen tot dat bedrag (€ 750,-).
12.5.
BREUK
12.5.1.
[benadeelde partij 16]
, de moeder van het slachtoffer [slachtoffer 21] , heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze vordering bedraagt € 16.354,96, bestaande uit materiële schade. Daarbij heeft zij verzocht om vergoeding van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De schade ziet op kosten van lijkbezorging, bestaande uit de kosten van de uitvaart die niet door de verzekering zijn gedekt.
De rechtbank heeft de vordering hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van € 13.154,96, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 juli 2017 en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. In het meer gevorderde is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard.
De rechtbank heeft de verdachte hoofdelijk veroordeeld tot betaling van het toegewezen bedrag (€ 13.154,96), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 juli 2017 en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij heeft de vordering in hoger beroep gehandhaafd en het hof verzocht overeenkomstig de rechtbank te beslissen.
12.5.1.1.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaten-generaal hebben zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden toegewezen op de wijze zoals de rechtbank heeft gedaan.
12.5.1.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, althans deze vordering af te wijzen, omdat vrijspraak is bepleit voor alle ten laste gelegde feiten. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen, omdat onvoldoende is onderbouwd dat de uitvaartkosten daadwerkelijk voor rekening van de benadeelde partij zijn gekomen.
12.5.1.3.
Het oordeel van het hof
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de benadeelde partij heeft aangetoond dat zij kosten heeft gemaakt voor de uitvaart van haar zoon. De kosten zijn het rechtstreekse gevolg van de moord op haar zoon en ten aanzien van de verdachte is het medeplegen van deze moord bewezenverklaard. Dergelijke kosten komen op grond van artikel 6:108 BW als kosten van lijkbezorging voor vergoeding in aanmerking. De kosten zijn onderbouwd met stukken, waaronder een factuur van het uitvaartbedrijf gericht aan de benadeelde partij. De nota bedraagt € 20.823,96 waarvan in totaal € 7.669,- door derden waaronder de uitvaartverzekeraar is voldaan.
Op basis van deze factuur stelt het hof vast dat een bedrag van € 13.154,96 ten laste van de benadeelde partij is gekomen. Het hof acht deze kosten redelijk. De vordering is daarom voor dat deel (€ 13.154,96) toewijsbaar. Voor het overige deel zal het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren.
12.6.
LANGENHORST
12.6.1.
[benadeelde partij 15] en [benadeelde partij 19]
[benadeelde partij 15] en [benadeelde partij 19] , de zus en broer van het slachtoffer [slachtoffer 23] , hebben zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Zij hebben ieder voor zich een bedrag van € 20.000,- aan immateriële schadevergoeding gevorderd. Daarbij hebben zij verzocht om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Beide vorderingen zijn gebaseerd op schokschade.
De rechtbank heeft beide benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
De benadeelde partijen hebben zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
12.6.1.1.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaten-generaal hebben zich op het standpunt gesteld dat beide benadeelde partijen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in de vordering.
12.6.1.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair verzocht de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, althans deze vorderingen af te wijzen, omdat vrijspraak is bepleit voor alle ten laste gelegde feiten. Subsidiair heeft de verdediging zich ten aanzien van de gevorderde vergoeding van schokschade op het standpunt gesteld dat in beide gevallen niet is voldaan aan het confrontatievereiste, met name omdat de benadeelde partijen pas enkele dagen na de ten laste gelegde moord met het lichaam van het slachtoffer zijn geconfronteerd.
12.6.1.3.
Het oordeel van het hof
Omdat de vorderingen van de benadeelde partijen gelijkluidend zijn en de standpunten van het openbaar ministerie en de verdediging geen onderscheid maken naar de afzonderlijke benadeelde partijen, zal ook het hof de vorderingen gezamenlijk behandelen.
Schokschade
Zoals hiervoor onder het toetsingskader voor schokschade is uiteengezet, is het recht op vergoeding van schade die is veroorzaakt door het onrechtmatig teweegbrengen van een hevige emotionele schok beperkt tot de schade die volgt uit geestelijk letsel. Voor de toewijzing van schadevergoeding ter zake van dat geestelijk letsel is vereist dat het bestaan ervan naar objectieve maatstaven kan worden vastgesteld.
De benadeelde partijen hebben het bestaan van door de verdediging betwist geestelijk letsel als gevolg van de confrontatie met de bewezen verklaarde moord op hun broer niet nader met stukken kunnen onderbouwen. Zij hebben erop gewezen dat hun culturele achtergrond meebrengt dat men bij psychisch letsel niet snel hulp buiten de eigen familiekring zoekt. Dat heeft mede tot gevolg dat er geen stukken van bijvoorbeeld (medische) deskundigen zijn waaruit de gestelde psychische schade kan blijken.
Het hof respecteert deze door de benadeelde partijen gemaakte keuze, maar deze maakt wel dat het hof onvoldoende in staat is om naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel in rechte vast te stellen. Het hof zal de benadeelde partijen daarom niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
12.6.2.
[benadeelde partij 18] , [benadeelde partij 21] , [benadeelde partij 20] en [benadeelde partij 22]
[benadeelde partij 18] , [benadeelde partij 21] , [benadeelde partij 20] en [benadeelde partij 22] , de ouders en de broers van het slachtoffer [slachtoffer 23] , hebben zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Zij hebben ieder voor zich een bedrag van € 20.000,- aan immateriële schadevergoeding gevorderd. Daarnaast hebben zij verzocht om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank heeft deze vier benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
De benadeelde partijen hebben zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. Dat betekent dat de vorderingen in hoger beroep niet langer aan de orde zijn en dat het hof daarover geen beslissing hoeft te nemen.
12.7.
LIS
12.7.1.
[benadeelde partij 6]
, de echtgenote van het slachtoffer [slachtoffer 4] , heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze vordering bedraagt € 125.880,11, bestaande uit € 85.880,11 aan materiële schade en € 40.000,- aan immateriële schade. Daarbij heeft zij verzocht om vergoeding van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De
materiëleschade bestaat uit de volgende posten:
  • medische kosten bestaande uit kosten psycholoog (€ 280,-) en kosten psycholoog/psychiater (ziekenhuis) (€ 697,35);
  • medische kosten dochter [benadeelde partij 2] (€ 230,-);
  • kosten lijkbezorging, bestaande uit uitvaartkosten (€ 1.500,-), reiskosten voor bezoek aan crematorium, uitvaartcentrum, psycholoog, politie en de officier van justitie (665 km * € 0,26 = € 172,90) en parkeerkosten (€ 8,40);
  • gederfd levensonderhoud (€ 82.991,46).
De medische kosten die de benadeelde partij ten behoeve van zichzelf heeft gemaakt, zijn primair gebaseerd op schokschade en subsidiair op rechtstreekse schade.
De
immateriëleschade is gebaseerd op schokschade.
De rechtbank heeft de vordering die ziet op vergoeding van
materiëleschade toegewezen tot een bedrag van € 1.503,28 (de uitvaartkosten en de daarmee gepaard gaande reiskosten) en voor het overige niet-ontvankelijk verklaard. De niet-toegewezen onderdelen betreffen overige reiskosten, medische kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt ten behoeve van zichzelf, medische kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt ten behoeve haar dochter en een vergoeding voor gederfd levensonderhoud. De rechtbank heeft de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot vergoeding van
immateriëleschade.
De rechtbank heeft de verdachte hoofdelijk veroordeeld tot betaling van het toegewezen bedrag (€ 1.503,28), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 september 2017 en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman van de benadeelde partij heeft op de zittingen van 29 januari 2024 en
6 mei 2024 de oorspronkelijke vordering gehandhaafd en nader toegelicht. De benadeelde partij heeft in hoger beroep aanvullend een geschiktheidsattest, ondertekend door haar (huis)arts op 9 januari 2024, aan het hof overgelegd.
12.7.1.1.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaten-generaal hebben zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde
materiëleschadevergoeding moet worden toegewezen op de wijze waarop de rechtbank dat heeft gedaan. De advocaten-generaal achten de gevorderde vergoeding van
immateriëleschade niet toewijsbaar, omdat onvoldoende is komen vast te staan dat bij de benadeelde partij sprake is van geestelijk letsel. Het geschiktheidsattest van 9 januari 2024 is voor het aannemen van dergelijk letsel niet genoeg, aangezien daarin alleen wordt opgemerkt dat de arts heeft vastgesteld dat de benadeelde partij lijdt aan een posttraumatische stressstoornis door de confrontatie met de gewelddadige dood van haar partner en verdere toelichting of uitleg ontbreekt.
12.7.1.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering, althans deze vordering af te wijzen, omdat vrijspraak is bepleit voor alle ten laste gelegde feiten. Subsidiair heeft de verdediging gesteld dat de gevorderde medische kosten en de gevorderde vergoeding voor gederfd levensonderhoud (bestaande uit de hypotheeklasten) niet als rechtstreekse schade kunnen worden gezien, althans dat het vaststellen daarvan een onredelijke belasting van het strafgeding zou betekenen. Ten aanzien van de gevorderde vergoeding van de overige materiële schade (de kosten van lijkbezorging en reis- en parkeerkosten) heeft de verdediging geen verweer gevoerd. Met betrekking tot de immateriële schade heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat het bestaan van geestelijk letsel onvoldoende is onderbouwd, terwijl nader onderzoek het strafgeding onredelijk zou belasten.
12.7.1.3.
Het oordeel van het hof
Schokschade
Het slachtoffer [slachtoffer 4] is naar Spijkenisse gelokt en is daar in de auto van zijn zoon met een automatisch vuurwapen van dichtbij doodgeschoten.
Uit de toelichting van haar advocaat blijkt dat de benadeelde partij kort nadat zij door de politie op de hoogte was gebracht van het overlijden van haar echtgenoot, is geconfronteerd met beelden van de plaats delict die in het journaal werden getoond. Daarop was te zien dat het lichaam van haar echtgenoot onder een wit laken naast de auto van hun zoon lag. De benadeelde partij herkende de schoenen die onder het laken uitstaken. Drie dagen na de liquidatie heeft de benadeelde partij het lichaam van haar echtgenoot moeten identificeren.
Het hof stelt vast dat de benadeelde partij als echtgenote een hechte – een nauwe en affectieve – relatie had met het slachtoffer. De hierboven beschreven confrontatie met de gewelddadige dood van haar echtgenoot heeft onmiskenbaar een hevige schok bij haar teweeggebracht. Deze hevige schok heeft bij de benadeelde partij geleid tot (ernstig) geestelijk letsel. Dit volgt uit het door een arts op 9 januari 2024 opgestelde geschiktheidsattest dat door de benadeelde partij is overgelegd. Daarin staat dat de benadeelde partij lijdt aan een posttraumatische stressstoornis door de confrontatie met de gewelddadige dood van haar partner. Uit een verslag van een psycholoog van 7 januari 2022 volgt dat de benadeelde partij van maart 2020 tot en met juni 2021 begeleiding heeft gehad van een psycholoog, dat tijdens die begeleiding naar voren kwam dat er “een moeilijke coping heerst” na het overlijden van haar echtgenoot en dat zij hiervoor is doorverwezen naar de psychiater en een EMDR-therapeut.
Deze feiten en omstandigheden in hun onderlinge samenhang bezien brengen in het licht van de hiervoor onder 12.1.2.1. weergegeven gezichtspunten mee dat de verdachte ook onrechtmatig heeft gehandeld jegens de benadeelde partij bij wie de confrontatie met de moord op haar man en de gevolgen daarvan een hevige emotionele schok heeft teweeggebracht.
Naar het oordeel van het hof is aldus vast komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade in de vorm van schokschade heeft geleden. De benadeelde partij kan daarom aanspraak maken op vergoeding van materiële en immateriële schade die rechtstreeks volgt uit het geestelijk letsel. De volgende vraag is in welke omvang de vordering tot vergoeding van deze schade kan worden toegewezen.
Materiële schade
Medische kosten (schokschade)
Het hof is van oordeel dat de gemaakte kosten voor de behandeling door een psycholoog (€ 280,-) en een psychiater (€ 697,35), die door de zorgverzekering niet zijn vergoed, en de ten behoeve daarvan gemaakte reiskosten (224,4 km * € 0,26 = € 58,34) rechtstreeks volgen uit het geestelijk letsel dat is veroorzaakt door het onrechtmatig handelen van de verdachte. Deze kosten zijn bovendien voldoende met stukken onderbouwd. Het hof zal dit deel van de vordering (€ 1.035,69) daarom toewijzen.
Medische kosten dochter
De benadeelde partij vordert ook de kosten voor de behandelingen die haar dochter, [benadeelde partij 2] , heeft ondergaan en die door de benadeelde partij zijn voldaan. De wet voorziet sinds 1 januari 2019 in de mogelijkheid om vergoeding van ‘verplaatste schade’ (zoals bedoeld in artikel 6:107 BW) in het strafproces te vorderen. Omdat de schadeveroorzakende gebeurtenis vóór 1 januari 2019 heeft plaatsgehad, bestaat deze mogelijkheid in dit geval echter niet. Het hof is van oordeel dat van een andere grondslag voor toewijzing evenmin sprake is, aangezien er onvoldoende rechtstreeks verband bestaat tussen deze schade en de bewezen verklaarde moord. Het hof zal de benadeelde partij daarom nietontvankelijk verklaren in dit deel van de vordering en daarbij bepalen dat zij dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanhangig kan maken.
Kosten lijkbezorging en (overige) reiskosten
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de benadeelde partij voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij kosten heeft gemaakt voor de uitvaart van haar echtgenoot. Deze (nietbetwiste) kosten (€ 1.500,-) zijn onderbouwd met stukken. De kosten zijn het rechtstreekse gevolg van de moord op haar echtgenoot. Ten aanzien van de verdachte is het medeplegen van deze moord bewezen verklaard. Dergelijke kosten komen op grond van artikel 6:108, tweede lid, BW als kosten van lijkbezorging voor vergoeding in aanmerking. Dit geldt ook voor de voor de uitvaart gemaakte reiskosten naar en van de uitvaartvilla en het crematorium (12,6 km * € 0,26 = € 3,28). Het hof zal deze kosten, met een totaal van € 1.503,28, daarom toewijzen.
Het hof zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot vergoeding van de overige reis- en parkeerkosten (voor het bezoeken van politie, officier van justitie en psycholoog van de dochter). Van deze kosten kan niet worden vastgesteld dat zij rechtstreeks volgen uit het geestelijk letsel van de benadeelde partij en deze kosten vallen niet onder de kosten van lijkbezorging, terwijl ook de overige aangevoerde gronden niet tot toewijzing kunnen leiden.
Gederfd levensonderhoud
De benadeelde partij vordert vergoeding van gederfd levensonderhoud, bestaande uit de resterende hypotheeklasten van de (voormalige) vakantiewoning in Spanje. De benadeelde partij heeft gesteld dat deze lasten werden voldaan door het slachtoffer.
Het hof is van oordeel dat voor de behandeling van dit deel van de vordering nader onderzoek nodig is, wat een onevenredige belasting van het strafproces zou opleveren. De kostenpost gederfd levensonderhoud is weliswaar tot op zekere hoogte inzichtelijk gemaakt, maar niet is onderbouwd dat het slachtoffer de hypotheeklasten van de vakantiewoning daadwerkelijk voor zijn rekening nam terwijl ook andere stukken over de financiële situatie van het slachtoffer voorafgaand aan zijn overlijden ontbreken. Het hof zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in dit deel van de vordering en bepalen dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Immateriële schade
Het hof zal de schadevergoeding voor het geestelijk letsel als gevolg van de confrontatie (de schokschade) schattenderwijs en naar billijkheid vaststellen op € 20.000,-. Het hof heeft hierbij in aanmerking genomen de hiervoor besproken feiten en omstandigheden waaronder die confrontatie heeft plaatsgevonden, de ernst van het aan de verdachte te maken verwijt, de aard en ernst van het letsel van de benadeelde partij (waaronder de duur en de intensiteit) en de verwachting ten aanzien van het herstel. Ook heeft het hof acht geslagen op wat andere rechters aan vergoeding van immateriële schokschade aan naasten hebben toegekend. Het hof zal het resterende deel van de vordering nietontvankelijk verklaren.
12.7.2.
[benadeelde partij 2]
, de dochter van het slachtoffer [slachtoffer 4] , heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze vordering bedraagt primair € 44.930,-, bestaande uit € 14.930,- aan materiële schade en € 30.000,- aan immateriële schade. Daarbij heeft zij verzocht om vergoeding van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De gevorderde
materiëleschadevergoeding bestaat uit gederfd levensonderhoud (primair € 14.700,-, subsidiair € 3.675,-) en medische kosten (€ 230,-). De gevraagde vergoeding voor de medische kosten is primair gebaseerd op schade door aantasting in de persoon op andere wijze en subsidiair op rechtstreekse schade.
De gevorderde
immateriëleschadevergoeding (€ 30.000,-, dan wel € 15.000,-) is primair gebaseerd op schokschade en subsidiair op schade door aantasting in de persoon op andere wijze.
De rechtbank heeft de vordering, voor zover strekkende tot vergoeding van
materiëleschade, toegewezen tot een bedrag van € 14.700,- (vergoeding voor gederfd levensonderhoud) en voor het overige niet-ontvankelijk verklaard. Het niet-toegewezen onderdeel betreft de medische kosten. De rechtbank heeft de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot vergoeding van
immateriëleschade.
De rechtbank heeft de verdachte hoofdelijk veroordeeld tot betaling van het toegewezen bedrag (€ 14.700,-), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 september 2017 en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De advocaat van de benadeelde partij heeft op de zittingen van 29 januari 2024 en 6 mei 2024 de vordering gehandhaafd en toegelicht. De benadeelde partij heeft in hoger beroep aanvullend een geschiktheidsattest dat op 9 januari 2024 door haar (huis)arts is ondertekend overgelegd.
12.7.2.1.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaten-generaal hebben zich op het standpunt gesteld dat de
materiëleschadevergoeding moet worden toegewezen zoals de rechtbank heeft gedaan. De advocatengeneraal achten de gevorderde
immateriëleschadevergoeding niet toewijsbaar, omdat onvoldoende is komen vast te staan dat bij de benadeelde partij sprake is van geestelijk letsel. In het geschiktheidsattest van 9 januari 2024 staat alleen dat de arts heeft vastgesteld dat de benadeelde partij lijdt aan een posttraumatische stressstoornis door de confrontatie met de gewelddadige dood van haar vader. Een verdere toelichting of uitleg ontbreekt. Volgens de advocatengeneraal is ook geen sprake van een aantasting in de persoon op andere wijze, omdat de benadeelde partij niet direct door het misdrijf is getroffen.
12.7.2.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering, althans deze vordering af te wijzen, omdat vrijspraak is bepleit voor alle ten laste gelegde feiten. Subsidiair heeft de verdediging gesteld dat de gevorderde vergoeding voor gederfd levensonderhoud niet toewijsbaar is, omdat het vaststellen daarvan een onredelijke belasting van het strafgeding zou betekenen. Ten aanzien van de gevorderde vergoeding van de overige materiële schade (de medische kosten) heeft de verdediging geen opmerkingen gemaakt, anders dan dat deze kosten om dubbeltelling te voorkomen bij [benadeelde partij 6] moeten worden afgewezen als zij bij [benadeelde partij 2] worden toegewezen. Met betrekking tot de vergoeding van immateriële schade heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat het bestaan van geestelijk letsel onvoldoende is onderbouwd, terwijl nader onderzoek daarnaar het strafgeding onredelijk zou belasten.
12.7.2.3.
Het oordeel van het hof
Materiële schade
Gederfd levensonderhoud
De benadeelde partij heeft als erfgenaam op basis van artikel 6:108, eerste lid, aanhef en onder a, BW in beginsel recht op vergoeding van gederfd levensonderhoud. Anders dan de rechtbank is het hof echter van oordeel dat de omvang van deze kostenpost niet op eenvoudige wijze kan worden vastgesteld. Voor de beoordeling van dit deel van de vordering is meer onderzoek nodig. Gelet hierop is het hof van oordeel dat de behandeling van de vordering tot vergoeding van materiële schade een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Het hof zal de benadeelde partij daarom nietontvankelijk verklaren in dit deel van de vordering en bepalen dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Medische kosten
De benadeelde partij heeft haar vordering tot vergoeding van medische kosten primair gebaseerd op aantasting in de persoon ‘op andere wijze’, zoals bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW. Nog los van het antwoord op de vraag of van een dergelijke aantasting in de persoon sprake is (waarop hierna bij de immateriële schade nader zal worden ingegaan), kan niet worden vastgesteld dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. Ook overigens ontbreekt een wettelijke grondslag voor de toewijzing van een vergoeding voor deze schade. Het hof zal de benadeelde partij daarom (ook) nietontvankelijk verklaren in dit deel van de vordering.
Immateriële schade
Schokschade
Zoals hiervoor onder het toetsingskader voor schokschade is uiteengezet, speelt bij de beoordeling van de onrechtmatigheid jegens degene bij wie een hevige emotionele schok is teweeggebracht onder meer de wijze waarop het secundaire slachtoffer met de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad en de gevolgen daarvan is geconfronteerd een rol.
Ter onderbouwing van het voor een schokschadevergoeding vereiste bestaan van geestelijk letsel heeft de benadeelde partij een op 9 januari 2024 opgestelde geschiktheidsattest aan het hof overgelegd. Hierin staat niet meer vermeld dan dat de benadeelde partij “lijdt aan posttraumatische stress stoornis door de confrontatie met de gewelddadige dood van haar vader”. Over deze (wijze van) confrontatie is door de benadeelde partij niets naar voren gebracht, anders dan dat zij na het misdrijf foto’s van haar vader op de plaats delict op het internet heeft gezien en artikelen over haar vader heeft gelezen.
De feiten en omstandigheden in hun onderlinge samenhang bezien zijn, in het bijzonder ook gelet op het ontbreken van nadere informatie over de confrontatie met de gevolgen van de moord, onvoldoende om te kunnen vaststellen dat de verdachte ook jegens de benadeelde partij onrechtmatig heeft gehandeld. De vordering tot vergoeding van immateriële schokschade kan niet worden toegewezen.
Aantasting in de persoon op andere wijze
Naar het oordeel van het hof kan de vordering ook niet worden gebaseerd op een aantasting in de persoon op andere wijze. Het is aannemelijk dat de benadeelde partij (ook) wat betreft haar psychisch welbevinden vroeg of laat nadelige gevolgen zal ondervinden of al heeft ondervonden van het (gewelddadige) overlijden van haar vader. Deze schade kan echter niet worden opgevat als schade die het rechtstreekse gevolg is van het bewezenverklaarde.
Omdat een grondslag voor de vergoeding van de schade ontbreekt, zal het hof de benadeelde partij (ook) niet-ontvankelijk verklaren in dit deel van de vordering.
12.7.3.
[benadeelde partij 3]
, de zus van het slachtoffer [slachtoffer 4] , heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze vordering bedraagt € 2.449,37, bestaande uit materiële schade (uitvaartkosten). Daarbij heeft zij verzocht om vergoeding van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank heeft de vordering toegewezen. De rechtbank heeft de verdachte hoofdelijk veroordeeld tot betaling van het toegewezen bedrag (€ 2.449,37), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 september 2017 en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
12.7.3.1.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaten-generaal hebben zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden toegewezen.
12.7.3.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering, althans deze vordering af te wijzen, aangezien vrijspraak is bepleit voor alle ten laste gelegde feiten. Inhoudelijk is (de hoogte van) de vordering niet betwist.
12.7.3.3.
Het oordeel van het hof
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat is gebleken dat de benadeelde partij kosten heeft gemaakt voor de uitvaart van haar broer. Deze (niet-betwiste) kosten zijn onderbouwd met stukken. Zij zijn het rechtstreekse gevolg van de moord op de broer van de benadeelde partij en bewezen is verklaard dat de verdachte deze moord heeft medegepleegd. Dergelijke kosten komen op grond van artikel 6:108, tweede lid, BW als kosten van lijkbezorging voor vergoeding in aanmerking. Het hof zal deze kosten (€ 2.449,37) daarom toewijzen.
12.7.4.
[benadeelde partij 4]
, de zoon van het slachtoffer [slachtoffer 4] , heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze vordering bedraagt € 54.514,72, bestaande uit € 24.514,72 aan materiële schade en € 30.000,- aan immateriële schade. Daarbij heeft hij verzocht om vergoeding van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De
materiëleschade, voor zover gebaseerd op rechtstreekse schade, bestaat uit de volgende posten:
  • verlies verdiencapaciteit (€ 4.877,45);
  • verlies startkapitaal (€ 5.000,-);
  • autoschade (primair € 10.589,23, subsidiair € 8.864,64).
De gevraagde vergoeding voor verlies aan verdiencapaciteit is subsidiair gebaseerd op schokschade.
De overige gevorderde
materiëleschade ziet op kosten lijkbezorging, bestaande uit:
  • uitvaartkosten (€ 2.700,-);
  • kosten overdracht (€ 777,29);
  • kosten bloemen (€ 570,75);
  • reiskosten voor bezoek aan mortuarium, crematorium, uitvaartcentrum, advocaat, politie en rechtbank (1.013 km * € 0,26 = € 263,38);
  • parkeerkosten (€ 48,36);
  • kosten overnachting (€ 290,77);
  • kosten huurauto (€ 575,- en € 230,-).
De
immateriëleschade is gebaseerd op schokschade.
De rechtbank heeft de vordering, voor zover strekkende tot vergoeding van
materiëleschade, toegewezen tot een bedrag van € 10.153,20 (uitvaartkosten, daarmee gepaard gaande reis- en parkeerkosten en vergoeding voor autoschade). Het meer gevorderde is door de rechtbank afgewezen (overige reis- en parkeerkosten) of niet-ontvankelijk verklaard (overige vergoeding voor autoschade, verlies startkapitaal en verlies verdiencapaciteit). De rechtbank heeft de benadeelde partij ook nietontvankelijk verklaard in de vordering tot vergoeding van
immateriëleschade.
De rechtbank heeft de verdachte hoofdelijk veroordeeld tot betaling van het toegewezen bedrag (€ 10.153,20), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 september 2017 en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. De benadeelde partij heeft in hoger beroep aanvullend een brief van [naam 43] ( [organisatie] ) van 7 augustus 2023 overgelegd.
12.7.4.1.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaten-generaal hebben zich op het standpunt gesteld dat de vordering strekkende tot vergoeding van
materiëleschade, moet worden toegewezen tot een bedrag van € 10.153,20 en voor het overige niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De advocaten-generaal achten de gevorderde vergoeding van
immateriëleschade ook toewijsbaar. Volgens de advocaten-generaal is aan de hand van de brief van [naam 43] – bezien in het licht van het arrest HR 28 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:958 – voldoende onderbouwd dat bij de benadeelde partij sprake is van psychische schade. Het gevorderde bedrag van € 30.000,- is bovendien redelijk, aangezien het gaat om het verlies van de vader.
12.7.4.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering, althans deze vordering af te wijzen, aangezien vrijspraak is bepleit voor alle ten laste gelegde feiten. Subsidiair heeft de verdediging gesteld dat de gevorderde materiële schade die bestaat uit verlies van de auto van de benadeelde partij niet hoger kan zijn dan de aanschafkosten van de auto, terwijl bovendien de berekening van de dagwaarde niet juist is. De gevorderde schadevergoeding ter zake van verlies aan verdienvermogen is volgens de verdediging te ingewikkeld om in de strafzaak beoordeeld te kunnen worden en is bovendien onvoldoende onderbouwd. Ten slotte geldt dat de kosten die zouden bestaan uit het moeten inbrengen van (een deel van) het startkapitaal van een onderneming niet voor vergoeding in aanmerking komen. Deze schadepost is niet onderbouwd. De verdediging heeft geen inhoudelijk verweer gevoerd ten aanzien van de gevorderde kosten voor de crematie, de lijkbezorging [
het hof begrijpt: de overdrachtskosten] en de bloemen. Met betrekking tot de immateriële schade heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat niet is voldaan aan het confrontatievereiste, zodat van vergoeding van schokschade geen sprake kan zijn. Meer subsidiair heeft de verdediging verzocht een vergoeding voor deze schade vergaand te matigen.
12.7.4.3.
Het oordeel van het hof
Schokschade
Het slachtoffer [slachtoffer 4] is in Spijkenisse in de auto van zijn zoon (de benadeelde partij) met een automatisch vuurwapen van dichtbij doodgeschoten.
Uit de door de advocaat van de benadeelde partij op de zitting gegeven toelichting blijkt dat de benadeelde partij, kort nadat hij door de politie op de hoogte was gebracht van het overlijden van zijn vader, is geconfronteerd met beelden van de plaats delict die in het journaal werden getoond. Daarop was te zien dat het lichaam van zijn vader onder een wit laken naast zijn auto lag. De benadeelde partij herkende de schoenen die onder het laken uitstaken. Drie dagen na de liquidatie heeft de benadeelde partij het lichaam van zijn vader moeten identificeren. Hij is daarbij geconfronteerd met de verwondingen aan het lichaam.
Het hof stelt vast dat de benadeelde partij als zoon een hechte – een nauwe en affectieve – relatie had met het slachtoffer. De hierboven beschreven confrontatie met de gewelddadige dood van zijn vader heeft onmiskenbaar een hevige schok bij hem teweeggebracht. Deze hevige schok heeft bij de benadeelde partij geleid tot (ernstig) geestelijk letsel. Dit volgt uit de brief van [naam 43] van 7 augustus 2023, die door de benadeelde partij is overgelegd. In deze brief wordt beschreven dat de benadeelde partij sinds de confrontatie een depressie heeft doorgemaakt. Hij heeft last van nachtelijke onrust, migraineaanvallen en verdringingsproblematiek. Er is sprake van “een posttraumatisch stresssyndroom met depressie met vitale tekens, aanvankelijk suïcidale ideatie, maar nu vooral gekenmerkt door slaap- en concentratieproblemen; dit exogeen door het vast moeten stellen van dit gruwelijk beeld van zijn vermoorde vader”.
Deze feiten en omstandigheden in hun onderlinge samenhang bezien brengen in het licht van de hiervoor onder 12.1.2.1. weergegeven gezichtspunten mee dat de verdachte ook onrechtmatig heeft gehandeld jegens de benadeelde partij bij wie de confrontatie met de moord op zijn vader en de gevolgen daarvan een hevige emotionele schok heeft teweeggebracht.
Naar het oordeel van het hof is aldus vast komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade in de vorm van schokschade heeft geleden. De benadeelde partij kan daarom aanspraak maken op vergoeding van materiële en immateriële schade die rechtstreeks volgt uit het geestelijk letsel. De volgende vraag is in welke omvang de vordering tot vergoeding van deze schade kan worden toegewezen.
Materiële schade
Verlies verdienvermogen en startkapitaal
Het hof zal de benadeelde partij in de vordering tot vergoeding van startkapitaal en verlies aan verdienvermogen niet-ontvankelijk verklaren. Van deze kosten kan niet, in ieder geval niet zonder meer, worden vastgesteld dat zij rechtstreeks volgen uit het geestelijk letsel van de benadeelde partij. De kosten zijn daarom niet toewijsbaar als schokschade. De kosten kunnen ook niet worden aangemerkt als gederfd levensonderhoud. Net als de rechtbank is het hof van oordeel dat van een andere grondslag voor toewijzing evenmin sprake is, aangezien niet duidelijk is geworden op welke wijze sprake is van een voldoende rechtstreeks verband tussen de bewezen verklaarde moord op zijn vader en de door de benadeelde partij gestelde schade.
Kosten lijkbezorging en reiskosten
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat gevraagde vergoeding voor de uitvaartkosten, de kosten voor de overdracht en de kosten voor de bloemen kan worden toegewezen. De benadeelde partij heeft door middel van stukken aangetoond dat hij deze kosten (€ 4.048,04) heeft gemaakt voor de uitvaart van zijn vader. De kosten zijn ook niet betwist. De kosten zijn het rechtstreekse gevolg van de moord op de vader van de benadeelde partij en ten aanzien van de verdachte is het medeplegen van deze moord bewezen verklaard. Dergelijke kosten komen op grond van artikel 6:108, tweede lid, BW als kosten van lijkbezorging voor vergoeding in aanmerking. Dit geldt ook voor de voor de uitvaart gemaakte reiskosten (188,4 km * € 0,26 = € 48,98) en parkeerkosten (€ 3,60). Het hof zal de vergoeding voor deze kosten, in totaal € 4.100,62, daarom toewijzen.
Het hof zal de vordering tot vergoeding van de overige reis- en parkeerkosten (voor het bezoeken van de advocaat, de politie en de rechtbank) en de kosten van een overnachting en een huurauto afwijzen. Van deze kosten kan niet worden vastgesteld dat zij rechtstreeks volgen uit het geestelijk letsel van de benadeelde partij en zij vallen niet onder de kosten van lijkbezorging. Uit artikel 238 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering volgt dat (alleen) een in persoon procederende partij reis- en aanverwante kosten gemaakt voor het bijwonen van de zitting als proceskosten vergoed kan krijgen. Omdat de benadeelde partij heeft geprocedeerd met bijstand van een advocaat, komen deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking.
Autoschade
De benadeelde partij vraagt vergoeding voor de beschadiging van de auto waarin zijn vader zich bevond ten tijde van de moord. De benadeelde partij had deze auto in eigendom. Deze schade is het rechtstreekse gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte en komt (daarom) voor vergoeding in aanmerking.
De dagwaarde van de auto, een VW Jetta uit 2009, is in redelijkheid vast te stellen op (ten minste) € 6.000,-. De dagwaarde is tot dat bedrag in ieder geval niet voldoende gemotiveerd betwist door de verdediging. De benadeelde partij heeft de auto in 2015 weliswaar voor een vriendenprijs (van € 8.000) van zijn vader overgenomen. Maar de schade wordt bepaald door het antwoord op de vraag in hoeverre het vermogen is verminderd door verlaging van de dagwaarde van de auto. Het hof zal de vordering toewijzen tot € 6.000,‑, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de datum van de beschadiging (21 september 2017). Het hof zal de benadeelde partij voor de rest van dit deel van de vordering nietontvankelijk verklaren.
Immateriële schade
Het hof zal de schadevergoeding voor het geestelijk letsel als gevolg van de confrontatie (de schokschade) schattenderwijs en naar billijkheid vaststellen op € 20.000,-. Het hof heeft hierbij in aanmerking genomen de hiervoor besproken feiten en omstandigheden waaronder die confrontatie heeft plaatsgevonden, de ernst van het aan de verdachte te maken verwijt, de aard en ernst van het letsel van de benadeelde partij (waaronder de duur en de intensiteit) en de verwachting ten aanzien van het herstel. Ook heeft het hof acht geslagen op wat andere rechters aan vergoeding van immateriële schokschade aan naasten hebben toegekend. Het hof zal de rest van de vordering nietontvankelijk verklaren.

13.DE TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

Het hof heeft gelet op de artikelen 33, 33a, 36f, 46, 47, 57, 60a, 140, 141 en 289 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

14.DE BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis gegeven vrijspraak in de deelonderzoeken Eend (16-659025-20), Mus, Duif, Kraai en Spreeuw (16-659126-19, feit 1 primair tot en met meest subsidiair en feit 2).
Vernietigt het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in het deelonderzoek Gezicht (16-659072-19) onder feit 1 en onder feit 3 primair tot en met het meer subsidiair tenlastegelegde en het in de deelonderzoeken Barbera en Arford (16-659126-19) onder feit 3 primair tot en met het meer subsidiair en feit 4 primair tot en met het meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 7 is overwogen.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
levenslange gevangenisstraf.
Verklaart verbeurdde inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
  • (2) BlackBerry zwart, nummer A.03.01.001;
  • (3) Samsung zwart, nummer A.03.01.002;
  • (5) Samsung zwart, nummer A.03.01.006;
  • (7) Samsung-telefoon, nummer AG.01.01.002;
  • (8) Samsung-telefoon, nummer AG.01.01.003;
  • (9) externe harde schijf, nummer AG.01.01.004;
  • (10) Samsung S9-telefoon, nummer AG.01.01.005;
  • (11) Samsung-telefoon, nummer AG.01.01.006;
  • (12) Blackberry-telefoon, nummer AG.01.04.001;
  • (13) BQ Aquariustelefoon, nummer AG.02.02.001;
  • (18) Lacie-harde schijf, nummer AG03.01.009;
  • (19) Toshibaharde schijf, nummer AG03.01.010;
  • (20) BQ Aquaris X, nummer AG03.01.013;
  • (21) Samsung Galaxy S6, nummer AG03.01.014;
  • (22) BlackBerry P9982, nummer AG03.01.015;
  • (23) Samsung Galaxy J5 Prime, nummer AG03.01.016;
  • (25) SD-kaart, nummer AH.01.03.004.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
  • (1) iPhone zwart, nummer A.01.03.012;
  • (4) Samsung zwart, nummer A.03.01.003;
  • (6) HP-laptop, nummer AG.01.01.001;
  • (14) BlackBerry-telefoon, nummer AG.02.03.002;
  • (15) Asus-laptop, nummer AG.02.04.001;
  • (16) externe harde schijf iStorage, nummer AG.02.04.002;
  • (26) Samsung, nummer AH.03.03.001;
  • (27) TomTom, nummer P.02.03.005.
Gelast de
teruggaveaan de rechthebbende, [naam 28] , van het inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- (17) Samsung-telefoon, nummer AG.03.01.002.
Gelast de
bewaringten behoeve van de rechthebbende van het inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- (24) harde schijf, nummer AH.01.03.001.
De benadeelde partijen
Charon
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] ter zake van het onder deelonderzoek Charon (16-659023-20) bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 20.385,- (twintigduizend driehonderdvijfentachtig euro) bestaande uit € 385,- (driehonderdvijfentachtig euro) materiële schade en € 20.000,- (twintigduizend euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 1] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 20.385,- (twintigduizend driehonderdvijfentachtig euro) bestaande uit € 385,- (driehonderdvijfentachtig euro) materiële schade en € 20.000,- (twintigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 31 (eenendertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente over de vergoeding voor de materiële schade op 27 september 2021 en over de vergoeding voor de immateriële schade op 31 januari 2017.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 7]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 7] ter zake van het onder deelonderzoek Charon (16-659023-20) bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 21.484,54 (eenentwintigduizend vierhonderdvierentachtig euro en vierenvijftig cent) bestaande uit € 1.484,54 (duizend vierhonderdvierentachtig euro en vierenvijftig cent) materiële schade en € 20.000,- (twintigduizend euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 266,20 (tweehonderdzesenzestig euro en twintig cent) aan materiële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 7] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 21.484,54 (eenentwintigduizend vierhonderdvierentachtig euro en vierenvijftig cent) bestaande uit € 1.484,54 (duizend vierhonderdvierentachtig euro en vierenvijftig cent) materiële schade en € 20.000,- (twintigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 33 (drieëndertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente over de vergoeding voor de materiële schade op 6 september 2021 en over de vergoeding voor de immateriële schade op 31 januari 2017.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 8]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 8] ter zake van het onder deelonderzoek Charon (16-659023-20) bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 20.000,- (twintigduizend euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 8] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 20.000,- (twintigduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 31 (eenendertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente over de vergoeding voor de immateriële schade op 31 januari 2017.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 10]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 10] ter zake van het onder deelonderzoek Charon (16-659023-20) bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 21.662,34 (eenentwintigduizend zeshonderdtweeënzestig euro en vierendertig cent) bestaande uit € 1.662,34 (duizend zeshonderdtweeënzestig euro en vierendertig cent) materiële schade en € 20.000,- (twintigduizend euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 28,24 (achtentwintig euro en vierentwintig cent) aan materiële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 10] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 21.662,34 (eenentwintigduizend zeshonderdtweeënzestig euro en vierendertig cent) bestaande uit € 1.662,34 (duizend zeshonderdtweeënzestig euro en vierendertig cent) materiële schade en € 20.000,- (twintigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 34 (vierendertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente over de vergoeding voor de materiële schade op 8 september 2021 en over de vergoeding voor de immateriële schade op 31 januari 2017.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 12]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 12] ter zake van het onder deelonderzoek Charon (16-659023-20) bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 20.000,- (twintigduizend euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 12] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 20.000,- (twintigduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 31 (eenendertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente over de vergoeding voor de immateriële schade op 31 januari 2017.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 11]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 11] ter zake van het onder deelonderzoek Charon (16-659023-20) bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 20.000,- (twintigduizend euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 11] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 20.000,- (twintigduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 31 (eenendertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente over de vergoeding voor de immateriële schade op 31 januari 2017.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 9]
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door de verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Charlie17
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 13]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 13] ter zake van het onder deelonderzoek Charlie17 (16-659077-19) bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 20.000,- (twintigduizend euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 13] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 20.000,- (twintigduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 31 (eenendertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente over de vergoeding voor de immateriële schade op 17 april 2017.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 14]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 14] ter zake van het onder deelonderzoek Charlie17 (16-659077-19) bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 20.000,- (twintigduizend euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 14] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 20.000,- (twintigduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 31 (eenendertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente over de vergoeding voor de immateriële schade op 17 april 2017.
Gezicht
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 17]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 17] ter zake van het onder deelonderzoek Gezicht (16-659072-19) bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 450,- (vierhonderdvijftig euro) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 17] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 450,- (vierhonderdvijftig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 1 (één) dag. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente over de vergoeding voor de materiële schade op 29 juni 2017.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 5]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 5] ter zake van het onder deelonderzoek Gezicht (16-659072-19) bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 947,08 (negenhonderdzevenenveertig euro en acht cent) bestaande uit € 197,08 (honderdzevenennegentig euro en acht cent) materiële schade en € 750,- (zevenhonderdvijftig euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 5] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 947,08 (negenhonderdzevenenveertig euro en acht cent) bestaande uit € 197,08 (honderdzevenennegentig euro en acht cent) materiële schade en € 750,- (zevenhonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 1 (één) dag. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente over de vergoeding voor de materiële schade op 4 september 2019 en over de vergoeding voor de immateriële schade op
29 juni 2017.
Breuk
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 16]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 16] ter zake van het onder deelonderzoek Breuk (16-659034-19) bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 13.154,96 (dertienduizend honderdvierenvijftig euro en zesennegentig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 16] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 13.154,96 (dertienduizend honderdvierenvijftig euro en zesennegentig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 21 (eenentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente over de vergoeding voor de materiële schade op 16 november 2018.
Langenhorst
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 15]
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door de verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 19]
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door de verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Lis
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 6]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 6] ter zake van het onder deelonderzoek Lis (16-659022-20) bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 22.538,97 (tweeëntwintigduizend vijfhonderdachtendertig euro en zevenennegentig cent) bestaande uit € 2.538,97 (tweeduizend vijfhonderdachtendertig euro en zevenennegentig cent) materiële schade en € 20.000,- (twintigduizend euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 6] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 22.538,97 (tweeëntwintigduizend vijfhonderdachtendertig euro en zevenennegentig cent) bestaande uit € 2.538,97 (tweeduizend vijfhonderdachtendertig euro en zevenennegentig cent) materiële schade en € 20.000,- (twintigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 35 (vijfendertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente over de vergoeding voor de materiële schade op 8 oktober 2021 en over de vergoeding voor de immateriële schade op 21 september 2017.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door de verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] ter zake van het onder deelonderzoek Lis (16-659022-20) bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.449,37 (tweeduizend vierhonderdnegenenveertig euro en zevenendertig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 3] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 2.449,37 (tweeduizend vierhonderdnegenenveertig euro en zevenendertig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 4 (vier) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente over de vergoeding voor de materiële schade op 7 oktober 2021.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 4]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 4] ter zake van het onder deelonderzoek Lis (16-659022-20) bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 30.100,62 (dertigduizend honderd euro en tweeënzestig cent) bestaande uit€ 10.100,62 (tienduizend honderd euro en tweeënzestig cent) materiële schade en
€ 20.000,- (twintigduizend euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 4] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 30.100,62 (dertigduizend honderd euro en tweeënzestig cent) bestaande uit
€ 10.100,62 (tienduizend honderd euro en tweeënzestig cent) materiële schade en
€ 20.000,- (twintigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 45 (vijfenveertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente over de vergoeding voor de materiële schade op 21 september 2017 over een bedrag van € 6.000,- (autoschade) en op 7 oktober 2021 over een bedrag van € 4.100,62 (kosten lijkbezorging en reiskosten) en over de vergoeding voor de immateriële schade op 21 september 2017.
Dit arrest is gewezen door mr. G. Dam, voorzitter, mr. R.H. Koning en mr. N.C. van Lookeren Campagne, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. D.R. de Jong, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 12 februari 2025.
Bijlage 1: De zittingsdagen
De zittingsdagen in eerste aanleg
2019:
Maart:
- 1 maart
Mei:
- 10 mei
Juli:
- 18 juli
Oktober:
- 4 oktober
December:
- 19 december
2020:
Februari:
  • 19 februari
  • 20 februari
Mei:
- 15 mei
Juli:
  • 13 juli
  • 14 juli
  • 28 juli
Augustus:
- 4 augustus
Oktober:
  • 8 oktober
  • 9 oktober
  • 16 oktober
December:
- 17 december
2021:
Maart:
- 15 maart
Mei:
- 31 mei
Augustus:
  • 27 augustus
  • 30 augustus
  • 31 augustus
September:
  • 1 september
  • 7 september
  • 9 september
  • 17 september
  • 20 september
  • 28 september
  • 30 september
Oktober:
  • 1 oktober
  • 5 oktober
  • 8 oktober
  • 12 oktober
  • 14 oktober
  • 15 oktober
  • 26 oktober
November:
  • 2 november
  • 5 november
  • 9 november
  • 16 november
  • 18 november
December:
- 2 december
2022:
Januari:
  • 11 januari
  • 13 januari
  • 18 januari
  • 21 januari
Februari:
  • 15 februari
  • 21 februari
  • 24 februari
April:
- 19 april
Mei:
- 12 mei
Juli:
- 5 juli (vonnis)
De zittingsdagen in hoger beroep
2022:
December:
- 19 december
2023:
Februari:
  • 6 februari
  • 7 februari
April:
  • 18 april
  • 19 april
Mei:
- 16 mei
Juni:
  • 13 juni
  • 15 juni
Juli:
  • 4 juli
  • 5 juli
September:
  • 19 september
  • 26 september
  • 28 september
Oktober:
  • 3 oktober
  • 4 oktober
  • 5 oktober
  • 10 oktober
  • 11 oktober
November:
  • 2 november
  • 22 november
  • 27 november
December:
  • 7 december
  • 8 december
  • 12 december
2024:
Januari:
  • 8 januari
  • 9 januari
  • 11 januari
  • 15 januari
  • 18 januari
  • 22 januari
  • 25 januari
  • 29 januari
Februari:
  • 1 februari
  • 26 februari
Maart:
  • 4 maart
  • 25 maart
Mei:
  • 6 mei
  • 7 mei
  • 16 mei
Juni:
- 17 juni
September:
- 10 september
November:
- 11 november
December:
- 5 december
2025:
Januari:
  • 14 januari
  • 15 januari
Februari:
- 12 februari (arrest)
Bijlage 2: De tenlastelegging
Aan [verdachte] is – na wijziging van de tenlastelegging in eerste aanleg en voor zover in hoger beroep nog aan de orde – ten laste gelegd dat:
Ten aanzien van het deelonderzoek Charon (16-659023-20)
Primair:
hij op of omstreeks 31 januari 2017 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 11] van het leven heeft beroofd door met een of meer vuurwapens kogels in het lichaam van [slachtoffer 11] te schieten;
Subsidiair:
[medeverdachte 18] en/of [medeverdachte 17] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 11] en/of [medeverdachte 7] en/of [medeverdachte 12] en/of [medeverdachte 5] op of omstreeks 31 januari 2017 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans, alleen opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 11] van het leven heeft/hebben beroofd door met een of meer vuurwapens kogels in het lichaam van [slachtoffer 11] te schieten welk feit verdachte op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 12 januari 2017 tot en met 31 januari 2017 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft uitgelokt door giften, beloften, misbruik van gezag, geweld, bedreiging en/of misleiding en/of het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen, te weten door (aan) [medeverdachte 18] en/of [medeverdachte 17] en /of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 11] en/of [medeverdachte 7] en/of [medeverdachte 12] en/of [medeverdachte 5] en/of een of meer andere(n)
- aan te geven dat [slachtoffer 11] degene was die geliquideerd moest worden en/of
  • een geldbedrag te overhandigen en/of in het vooruitzicht te stellen en/of
  • met elkaar en/of [slachtoffer 11] in contact te brengen en/of houden en/of
  • de plaats waar en/of de tijd dat de liquidatie moest worden uitgevoerd door te geven;
Meer subsidiair:
[medeverdachte 18] en/of [medeverdachte 17] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 11] en/of [medeverdachte 7] en/of [medeverdachte 12] en/of [medeverdachte 5] op of omstreeks 31 januari 2017 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 11] van het leven heeft/hebben beroofd door met een of meer vuurwapen(s) kogels in het lichaam van [slachtoffer 11] te schieten, tot en/of bij het plegen van welk feit verdachte op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 12 januari 2017 tot en met 31 januari 2017 te Amsterdam en/of te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk inlichtingen en/of gelegenheid en/of middelen heeft verschaft en/of behulpzaam is geweest door (aan) [medeverdachte 18] en/of [medeverdachte 17] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 11] en/of [medeverdachte 7] en/of [medeverdachte 12] en/of [medeverdachte 5] en/of een of meer andere(n)
  • aan te geven dat [slachtoffer 11] degene was die geliquideerd moest worden en/of
  • een geldbedrag te overhandigen en/of in het vooruitzicht te stellen en/of
  • met elkaar en/of [slachtoffer 11] in contact te brengen en/of houden en/of
  • de plaats waar en/of de tijd dat de liquidatie moest worden uitgevoerd door te geven;
Meest subsidiair:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 12 januari 2017 tot en met 31 januari 2017 in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter voorbereiding van het te plegen misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten moord (op [slachtoffer 11] ) als bedoeld in artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht (telkens) opzettelijk een of meer informatiedragers, te weten een of meer PGP-telefoon(s) en/of (een) telefoon(s), bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad;
Ten aanzien van de deelonderzoeken Barbera en Arford (16-659126-19)
3.
Primair:
hij op of omstreeks 9 maart 2017, te Spijkenisse, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade, die man uit Roermond ( [slachtoffer 10] ) van het leven te beroven, met een of meer vuurwapens aanwezig was op de plek waar die man uit Roermond ( [slachtoffer 10] ) op dat moment aanwezig zou zijn met het oogmerk om vervolgens met die vuurwapens een of meer kogels af te vuren in de richting van die man uit Roermond ( [slachtoffer 10] ), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair:
[medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 12] en/of [medeverdachte 7] op of omstreeks 9 maart 2017 te Spijkenisse, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 12] en/of [medeverdachte 7] voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade die man uit Roermond ( [slachtoffer 10] ) van het leven te beroven, met een of meer vuurwapens aanwezig was op de plek waar die man uit Roermond ( [slachtoffer 10] ) op dat moment aanwezig zou zijn met het oogmerk om vervolgens met die vuurwapens een of meer kogels af te vuren in de richting van die man uit Roermond ( [slachtoffer 10] ), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welk misdrijf verdachte op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van januari 2017 tot en met 9 maart 2017 te Spijkenisse, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft uitgelokt door giften en/of beloften en/of door misbruik van gezag en/of geweld en/of bedreiging en/of door het verschaffen van gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen, door aan [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 12] en/of [medeverdachte 7]
  • een hoeveelheid geld te overhandigen en/of een hoeveelheid geld in het vooruitzicht te stellen en/of
  • adresgegevens/verblijfplaatsen en/of de naam van die man uit Roermond ( [slachtoffer 10] ) en/of andere informatie over die man uit Roermond ( [slachtoffer 10] ) door te geven, dan wel ter beschikking te stellen;
Meer subsidiair:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van januari 2017 tot en met 9 maart 2017, te Spijkenisse, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) door geweld en/of bedreiging en/of door misbruik van gezag en/of door het verschaffen van gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen en/of giften en/of beloften [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 12] en/of [medeverdachte 7] heeft gepoogd te bewegen een misdrijf te begaan, te weten het (in Nederland) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade die man uit Roermond ( [slachtoffer 10] ) van het leven beroven, door aan [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 12] en/of [medeverdachte 7]
  • te zeggen “zouden jullie die man in Roermond willen doen” en/of
  • te laten weten waar die man uit Roermond ( [slachtoffer 10] ) zich bevond op een bepaald tijdstip en/of welke kleding die man uit Roermond ( [slachtoffer 10] ) aanhad en/of
- een of meer (grote) geldbedragen in het vooruitzicht te stellen en/of laten stellen;
Meest subsidiair:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van januari 2017 tot en met 9 maart 2017 te Spijkenisse, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten moord op die man uit Roermond ( [slachtoffer 10] ) (hetgeen een misdrijf genoemd in artikel 289 Wetboek van Strafrecht oplevert), opzettelijk een of meer voorwerpen en/of stoffen en/of informatiedragers en/of vervoermiddelen, te weten
  • een of meer vuurwapens en/of
  • een of meer gestolen auto’s en/of
  • een of meer PGP telefoon(s) en/of
  • een bus (althans een vervoersmiddel) en/of
  • telefoon(s)
bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven, heeft vervaardigd en/of voorhanden heeft gehad;
4.
Primair:
hij op of omstreeks 17 maart 2017, te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade, [slachtoffer 14] en/of
[slachtoffer 13] en/of [slachtoffer 20] en/of [slachtoffer 5] van het leven te beroven, met gestolen auto’s en vuurwapens onderweg is/zijn gegaan naar de plek waar [slachtoffer 14] en/of
[slachtoffer 13] en/of [slachtoffer 20] en/of [slachtoffer 5] zich toen bevond(en) (en deze plek heel dicht heeft/hebben genaderd) om vervolgens met die vuurwapens kogels af te vuren in de richting van [slachtoffer 14] en/of [slachtoffer 13] en/of [slachtoffer 20] en/of [slachtoffer 5] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair:
[medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 12] en/of [medeverdachte 7] op of omstreeks 17 maart 2017 te Amsterdam althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 12] en/of [medeverdachte 7] voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 14] en/of [slachtoffer 13] en/of [slachtoffer 20] en/of [slachtoffer 5] van het leven te beroven, met gestolen auto’s en vuurwapens onderweg is/zijn gegaan naar de plek waar [slachtoffer 14] en/of [slachtoffer 13] en/of [slachtoffer 20] en/of [slachtoffer 5] zich toen bevond(en) (en deze plek heel dicht heeft/hebben genaderd) om (vervolgens) met (een) vuurwapen(s) een of meer kogels op/in het lichaam van [slachtoffer 14] en/of
[slachtoffer 13] en/of [slachtoffer 20] en/of [slachtoffer 5] af te vuren/schieten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welk misdrijf verdachte op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van januari 2017 tot en met 17 maart 2017 te Amsterdam althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft uitgelokt door giften en/of beloften en/of door misbruik van gezag en/of geweld en/of bedreiging en/of door het verschaffen van gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen, door aan [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 12] en/of [medeverdachte 7]
  • een hoeveelheid geld te overhandigen en/of een hoeveelheid geld in het vooruitzicht te stellen en/of
  • adresgegevens/verblijfplaatsen en/of de na(a)m(en) van [slachtoffer 14] en/of
[slachtoffer 13] en/of [slachtoffer 20] en/of [slachtoffer 5] en/of kentekengegevens van de door [slachtoffer 14] en/of [slachtoffer 13] en/of [slachtoffer 20] en/of [slachtoffer 5] gebruikte auto’s en/of andere informatie over [slachtoffer 14] en/of [slachtoffer 13] en/of [slachtoffer 20] en/of [slachtoffer 5] en/of diens familie door te geven, dan wel ter beschikking te stellen;
Meer subsidiair:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van januari 2017 tot en met 17 maart 2017 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) door geweld en/of bedreiging en/of door misbruik van gezag en/of door het verschaffen van gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen en/of giften en/of beloften [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 12] en/of [medeverdachte 7] heeft gepoogd te bewegen een misdrijf te begaan, te weten het tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 14] en/of
[slachtoffer 13] en/of [slachtoffer 20] en/of [slachtoffer 5] van het leven beroven, door aan [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 12] en/of [medeverdachte 7]
  • een hoeveelheid geld te overhandigen en/of een hoeveelheid geld in het vooruitzicht te stellen en/of
  • adresgegevens/verblijfplaatsen en/of de na(a)m(en) van [slachtoffer 14] en/of
[slachtoffer 13] en/of [slachtoffer 20] en/of [slachtoffer 5] en/of kentekengegevens van de door [slachtoffer 14] en/of [slachtoffer 13] en/of [slachtoffer 20] en/of [slachtoffer 5] gebruikte auto’s en/of andere informatie over [slachtoffer 14] en/of [slachtoffer 13] en/of [slachtoffer 20] en/of [slachtoffer 5] en/of diens familie door te geven, dan wel ter beschikking te stellen;
Meest subsidiair:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van januari 2017 tot en met 17 maart 2017 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten moord op [slachtoffer 14] en/of [slachtoffer 13] en/of [slachtoffer 20] en/of [slachtoffer 5] (hetgeen een misdrijf genoemd in artikel 289 Wetboek van Strafrecht oplevert), opzettelijk een of meer voorwerpen en/of stoffen en/of informatiedragers en/of vervoermiddelen, te weten:
  • een of meer vuurwapens en/of
  • een of meer (gestolen) auto’s en/of
  • een of meer PGP telefoons
bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven, heeft vervaardigd en/of voorhanden heeft gehad;
Ten aanzien van het deelonderzoek Charlie17 (16-659077-19)
Primair:
hij op of omstreeks 17 april 2017 te ‘s-Gravenhage, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 18] van het leven heeft beroofd door met een of meer vuurwapens kogels in het hoofd, althans het lichaam van [slachtoffer 18] te schieten;
Subsidiair:
[medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 4] op of omstreeks 17 april 2017 te ‘s-Gravenhage, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 18] van het leven heeft/hebben beroofd door met een of meer vuurwapens kogels in het hoofd, althans het lichaam van [slachtoffer 18] te schieten; welk feit verdachte op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1januari 2017 tot en met 17 april 2017 te Zoetermeer en/of Utrecht en/of Amstelveen en/of ‘s-Gravenhage en/of Almere, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen (telkens) opzettelijk heeft uitgelokt door giften, beloften, misbruik van gezag, geweld, bedreiging en/of misleiding en/of het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen, door aan [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 1] een geldbedrag te overhandigen en/of in het vooruitzicht te stellen;
Ten aanzien van het deelonderzoek Gezicht (16-659072-19)
1.
Primair:
hij op of omstreeks 28 juni 2017 te Doorn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een of meer bewoners van en/of personen aanwezig in/rond de woning gelegen aan de [adres] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, een raketwerper op voornoemde woning heeft gericht en/of de trekker van die raketwerper heeft overgehaald, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair:
[kroongetuige] en/of [medeverdachte 4] en/of een of meer onbekend gebleven personen, op of omstreeks 28 juni 2017 te Doorn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door [kroongetuige] en/of [medeverdachte 4] en/of die onbekend gebleven persoon/personen voorgenomen misdrijf om een of meer bewoners van en/of personen aanwezig in/rond de woning gelegen aan de [adres] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, een raketwerper op voornoemde woning heeft/hebben gericht en/of de trekker van die raketwerper heeft/hebben overgehaald, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welk feit verdachte op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 26 juni 2017 tot en met 28 juni 2017 te Almere en/of Mijdrecht en/of Doorn, althans in Nederland, (telkens) opzettelijk heeft uitgelokt door giften, beloften, misbruik van gezag, geweld, bedreiging en/of misleiding en/of het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen, door aan [kroongetuige] en/of [medeverdachte 4] en/of die onbekend gebleven persoon/personen
  • een geldbedrag van ongeveer 5000 euro, althans een geldbedrag, in het vooruitzicht te stellen en/of
  • die raketwerper ter beschikking te stellen en/of
  • het adres van de woning die moest worden beschoten door te geven en/of
  • een of meer aanwijzingen en/of informatie te verstrekken over de route naar de woning(en) van vorenbedoelde bewoner(s) en/of
  • de omgeving te beschrijven van die/de woning(en) van vorenbedoelde bewoner(s) en/of
  • een of meer andere aanwijzingen te geven voor de uitvoering van die/dat misdrijf/misdrijven;
Meer subsidiair:
[kroongetuige] en/of [medeverdachte 4] en/of een of meer onbekend gebleven personen, op of omstreeks 28 juni 2017 te Doorn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door [kroongetuige] en/of [medeverdachte 4] en/of die onbekend gebleven persoon/personen voorgenomen misdrijf om een of meer bewoners van en/of personen aanwezig in/rond de woning gelegen aan de [adres] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, een raketwerper op voornoemde woning heeft/hebben gericht en/of de trekker van die raketwerper heeft/hebben overgehaald, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, tot en/of bij welk misdrijf hij, verdachte, op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 26 juni 2017 tot en met 28 juni 2017 te Almere en/of Mijd recht en/of Doorn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk inlichtingen en/of gelegenheid en/of middelen heeft verschaft en/of behulpzaam is geweest door aan voornoemde [kroongetuige] en/of [medeverdachte 4] en/of die onbekend gebleven persoon/personen:
  • die raketwerper ter beschikking te stellen en/of
  • het adres van de woning die moest worden beschoten door te geven en/of
  • een of meer aanwijzingen en/of informatie te verstrekken over de route naar de woning(en) van vorenbedoelde bewoner(s) en/of
  • de omgeving te beschrijven van die/de woning(en) van vorenbedoelde bewoner(s) en/of
  • een of meer andere aanwijzingen te geven voor de uitvoering van die/dat misdrijf/misdrijven;
Meer meer subsidiair:
hij op of omstreeks 28 juni 2017, in elk geval op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 28 juni 2017 tot en met 21 mei 2019, te Doorn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meer bewoners van en/of personen aanwezig in/rond de woning gelegen aan de [adres] en/of de [adres] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling door dreigend een raketwerper op de/een woning gelegen aan de [adres] te richten;
Nog meer meer subsidiair:
[kroongetuige] en/of [medeverdachte 4] en/of een of meer onbekend gebleven personen op of omstreeks 28 juni 2017, in elk geval op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 28 juni 2017 tot en met 21 mei 2019, te Doorn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meer bewoners van en/of personen aanwezig in/rond de woning gelegen aan de [adres] en/of de [adres] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling door dreigend een raketwerper op de/een woning gelegen aan de [adres] te richten welk feit verdachte op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 26 juni 2017 tot en met 28 juni 2017 te Almere en/of Mijdrecht en/of Doorn, althans in Nederland, (telkens) opzettelijk heeft uitgelokt door giften, beloften, misbruik van gezag, geweld, bedreiging en/of misleiding en/of het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen, door aan [kroongetuige] en/of [medeverdachte 4] en/of die onbekend gebleven persoon/personen
  • een geldbedrag van ongeveer 5.000 euro, althans een geldbedrag, in het vooruitzicht te stellen en/of
  • die raketwerper beschikking te stellen en/of
  • het adres van de woning die moest worden beschoten door te geven en/of
  • andere aanwijzingen voor de uitvoering van dat misdrijf te geven;
Meest subsidiair:
[kroongetuige] en/of [medeverdachte 4] en/of een of meer onbekend gebleven personen op of omstreeks 28 juni 2017, in elk geval op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 28 juni 2017 tot en met 21 mei 2019, te Doorn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meer bewoners van en/of personen aanwezig in/rond de woning gelegen aan de [adres] en/of de [adres] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling door dreigend een raketwerper op de/een woning gelegen aan de [adres] te richten tot en/of bij welk misdrijf hij, verdachte, op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 26 juni 2017 tot en met 28 juni 2017 te Almere en/of Mijdrecht en/of Doorn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk inlichtingen en/of gelegenheid en/of middelen heeft verschaft en/of behulpzaam is geweest door aan voornoemde [kroongetuige] en/of [medeverdachte 4] en/of die onbekend gebleven persoon/personen:
  • die raketwerper ter beschikking te stellen en/of
  • het adres van de woning die moest worden beschoten door te geven en/of
  • een of meer aanwijzingen en/of informatie te verstrekken over de route naar de woning(en) van vorenbedoelde bewoner(s) en/of
  • de omgeving te beschrijven van die/de woning(en) van vorenbedoelde bewoner(s) en/of
  • een of meer andere aanwijzingen te geven voor de uitvoering van die/dat misdrijf/misdrijven;
2.
hij op of omstreeks 28 juni 2017 te Doorn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer wapen(s) van categorie II en/of categorie III, en/of munitie van categorie II en/of categorie III, te weten een raketwerper en/of een projectiel, althans munitie, voorhanden heeft/hebben gehad;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.
3.
Primair:
hij op of omstreeks 29 juni 2017 te Doorn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een of meer bewoners van en/of personen aanwezig in/rond de woning gelegen aan de [adres] en/of (een) naastgelegen woningen(en) opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen met een vuurwapen op die woning(en) heeft geschoten terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair:
[kroongetuige] en/of [naam 24] en/of [medeverdachte 15] en/of [medeverdachte 4] en/of een of meer onbekend gebleven personen, op of omstreeks 29 juni 2017 te Doorn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door [kroongetuige] en/of [naam 24] en/of [medeverdachte 15] en/of [medeverdachte 4] en/of die onbekend gebleven persoon/personen voorgenomen misdrijf om een of meer bewoners van en/of personen aanwezig in/rond de woning(en) gelegen aan de [adres] en/of [adres] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen met een vuurwapen op die woning(en) heeft/hebben geschoten terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welk feit verdachte op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 26 juni 2017 tot en met 29 juni 2017 te Almere en/of Mijdrecht en/of Doorn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft uitgelokt door giften, beloften, misbruik van gezag, geweld, bedreiging en/of misleiding en/of het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen, te weten door aan [kroongetuige] en/of [naam 24] en/of [medeverdachte 15] en/of [medeverdachte 4]
  • een geldbedrag van ongeveer 5.000 euro, althans een geldbedrag, in het vooruitzicht te stellen en/of
  • dat vuurwapen en/of die (vlucht) auto ter beschikking te stellen en/of
  • het adres van de woning die moest worden beschoten door te geven en/of
  • een of meer aanwijzingen en/of informatie te verstrekken over de route naar de woning(en) van vorenbedoelde bewoner(s) en/of
  • de omgeving te beschrijven van die/de woning(en) van vorenbedoelde bewoner(s) en/of
  • een of meer andere aanwijzingen te geven voor de uitvoering van die/dat misdrijf/misdrijven;
Meer subsidiair:
[kroongetuige] en/of [naam 24] en/of [medeverdachte 15] en/of [medeverdachte 4] en/of een of meer onbekend gebleven personen, op of omstreeks 29 juni 2017 te Doorn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door [kroongetuige] en/of [naam 24] en/of [medeverdachte 15] en/of [medeverdachte 4] en/of die onbekend gebleven persoon/personen voorgenomen misdrijf om een of meer bewoners van en/of personen aanwezig in/rond de woning(en) gelegen aan de [adres] en/of [adres] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen met een vuurwapen op die woning(en) heeft/hebben geschoten terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, tot en/of bij welk misdrijf hij, verdachte, op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 26 juni 2017 tot en met 29 juni 2017 te Almere en/of Mijdrecht en/of Doorn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk inlichtingen en/of gelegenheid en/of middelen heeft verschaft en/of behulpzaam is geweest door aan voornoemde [kroongetuige] en/of [naam 24] en/of [medeverdachte 15] en/of [medeverdachte 4] :
  • dat vuurwapen en/of die (vlucht) auto ter beschikking te stellen en/of
  • het adres van de woning die moest worden beschoten door te geven en/of
  • een of meer aanwijzingen en/of informatie te verstrekken over de route naar de woning(en) van vorenbedoelde bewoner(s) en/of
  • de omgeving te beschrijven van die/de woning(en) van vorenbedoelde bewoner(s) en/of
  • een of meer andere aanwijzingen te geven voor de uitvoering van die/dat misdrijf/misdrijven;
Meer meer subsidiair:
hij op of omstreeks 29 juni 2017 te Doorn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, openlijk, op de [adres] te Doorn, in elk geval op of aan de openbare weg, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een of meer goederen, te weten een of meer woningen gelegen aan de [adres] en/of [adres] , door meermalen met een vuurwapen op voornoemde woning(en) te schieten;
Nog meer meer subsidiair:
[kroongetuige] en/of [naam 24] en/of [medeverdachte 15] en/of [medeverdachte 4] en/of een of meer onbekend gebleven personen op of omstreeks 29 juni 2017 te Doorn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, openlijk, op de [adres] te Doorn, in elk geval op of aan de openbare weg, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een of meer goederen, te weten een of meer woningen gelegen aan de [adres] en/of [adres] , door meermalen met een vuurwapen op voornoemde woning(en) te schieten welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 26 juni 2017 tot en met 29 juni 2017 te Almere en/of Mijdrecht en/of Doorn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft uitgelokt door giften, beloften, misbruik van gezag, geweld, bedreiging en/of misleiding en/of het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen door aan voornoemde [kroongetuige] en/of [naam 24] en/of [medeverdachte 15] en/of [medeverdachte 4] :
  • een geldbedrag van ongeveer 5.000 euro, althans een geldbedrag, in het vooruitzicht te stellen en/of
  • dat vuurwapen en/of die (vlucht) auto ter beschikking te stellen en/of
  • het adres van de woning die moest worden beschoten door te geven en/of
  • een of meer aanwijzingen en/of informatie te verstrekken over de route naar de woning(en) van vorenbedoelde bewoner(s) en/of
  • de omgeving te beschrijven van die/de woning(en) van vorenbedoelde bewoner(s) en/of
  • een of meer andere aanwijzingen te geven voor de uitvoering van die/dat misdrijf/misdrijven;
Nog meer meer meer subsidiair:
[kroongetuige] en/of [naam 24] en/of [medeverdachte 15] en/of [medeverdachte 4] en/of een of meer onbekend gebleven personen op of omstreeks 29 juni 2017 te Doorn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, openlijk, op de [adres] te Doorn, in elk geval op of aan de openbare weg, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een of meer goederen, te weten een of meer woningen gelegen aan de [adres] en/of [adres] , door meermalen met een vuurwapen op voornoemde woning(en) te schieten tot en/of bij welk misdrijf hij, verdachte, op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 26 juni 2017 tot en met 29 juni 2017 te Almere en/of Mijdrecht en/of Doorn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk inlichtingen en/of gelegenheid en/of middelen heeft verschaft en/of behulpzaam is geweest door aan voornoemde [kroongetuige] en/of [naam 24] en/of [medeverdachte 15] en/of [medeverdachte 4] :
  • dat vuurwapen en/of die (vlucht) auto ter beschikking te stellen en/of
  • het adres van de woning die moest worden beschoten door te geven en/of
  • een of meer aanwijzingen en/of informatie te verstrekken over de route naar de woning(en) van vorenbedoelde bewoner(s) en/of
  • de omgeving te beschrijven van die/de woning(en) van vorenbedoelde bewoner(s) en/of
  • een of meer andere aanwijzingen te geven voor de uitvoering van die/dat misdrijf/misdrijven;
Nog meer meer meer meer subsidiair:
hij op of omstreeks 29 juni 2017, in elk geval op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 28 juni 2017 tot en met 21 mei 2019, te Doorn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meer bewoners van en/of personen aanwezig in/rond de woning(en) gelegen aan de [adres] en/of [adres] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling door meermalen met een vuurwapen op die woning te schieten;
Nog meer meer meer meer meer subisidiair:
[kroongetuige] en/of [naam 24] en/of [medeverdachte 15] en/of [medeverdachte 4] en/of een of meer onbekend gebleven personen op of omstreeks 29 juni 2017, in elk geval op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 28 juni 2017 tot en met 21 mei 2019, te Doorn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, de bewoners van de woning(en) gelegen aan de [adres] en/of [adres] heeft/hebben bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling door meermalen met een vuurwapen op voornoemde woning(en) te schieten, welk misdrijf verdachte op een of meer tijdstippen in de periode van 26 juni 2017 tot en met 29 juni 2017 te Almere en/of Mijdrecht en/of Doorn, althans in Nederland, (telkens) opzettelijk heeft uitgelokt heeft uitgelokt door giften, beloften, misbruik van gezag, geweld, bedreiging en/of misleiding en/of het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen, door aan [kroongetuige] en/of [naam 24] en/of [medeverdachte 15] en/of [medeverdachte 4] en/of die onbekend gebleven persoon/personen
  • een geldbedrag van ongeveer 5.000 euro, althans een geldbedrag, in het vooruitzicht te stellen en/of
  • dat vuurwapen en/of die (vlucht) auto ter beschikking te stellen en/of
  • het adres van de woning die moest worden beschoten door te geven en/of
  • een of meer aanwijzingen en/of informatie te verstrekken over de route naar de woning(en) van vorenbedoelde bewoner(s) en/of
  • de omgeving te beschrijven van die/de woning(en) van vorenbedoelde bewoner(s) en/of
  • een of meer andere aanwijzingen te geven voor de uitvoering van die/dat misdrijf/misdrijven;
Meest subsidiair:
[kroongetuige] en/of [naam 24] en/of [medeverdachte 15] en/of [medeverdachte 4] en/of een of meer onbekend gebleven personen op of omstreeks 29 juni 2017, in elk geval op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 28 juni 2017 tot en met 21 mei 2019 te Doorn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, de bewoners van de woning(en) gelegen aan de [adres] en/of [adres] heeft/hebben bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling door meermalen met een vuurwapen op voornoemde woning(en) te schieten, tot en/of bij welk misdrijf hij, verdachte, op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 26 juni 2017 tot en met 29 juni 2017 te Almere en/of Mijdrecht en/of Doorn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk inlichtingen en/of gelegenheid en/of middelen heeft verschaft en/of behulpzaam is geweest door aan voornoemde [kroongetuige] en/of [naam 24] en/of [medeverdachte 15] en/of [medeverdachte 4] :
  • dat vuurwapen en/of die (vlucht) auto ter beschikking te stellen en/of
  • het adres van de woning die moest worden beschoten door te geven en/of
  • een of meer aanwijzingen en/of informatie te verstrekken over de route naar de woning(en) van vorenbedoelde bewoner(s) en/of
  • de omgeving te beschrijven van die/de woning(en) van vorenbedoelde bewoner(s) en/of
  • een of meer andere aanwijzingen te geven voor de uitvoering van die/dat misdrijf/misdrijven;
4.
hij op of omstreeks 29 juni 2017 te Doorn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer wapen(s) van categorie II en/of categorie III, en/of munitie van categorie II en/of categorie III, te weten
  • een vuurwapen en/of
  • een hoeveelheid (scherpe) patronen, althans munitie,
voorhanden heeft/hebben gehad;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.
Ten aanzien van het deelonderzoek Breuk (16-659034-19)
Primair:
hij op of omstreeks 7 juli 2017 te Breukelen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 21] van het leven heeft beroofd door met een of meer vuurwapens kogels in het lichaam van [slachtoffer 21] te schieten;
Subsidiair:
[kroongetuige] en/of [naam 24] en/of [medeverdachte 13] en/of [medeverdachte 16] en/of [medeverdachte 4] op of omstreeks 7juli 2017 te Breukelen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 21] van het leven heeft/hebben beroofd door met een of meer vuurwapens kogels in het lichaam van [slachtoffer 21] te schieten, welk feit verdachte op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 5 juli 2017 tot en met 7 juli 2017 te Zoetermeer en/of ‘s-Gravenhage en/of Almere en/of Leiden en/of Mijd recht, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft uitgelokt door giften, beloften, misbruik van gezag, geweld, bedreiging en/of misleiding en/of het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen, door aan [kroongetuige] en/of [naam 24] en/of [medeverdachte 13] en/of [medeverdachte 16] en/of [medeverdachte 4] een of meer vuurwapen(s) ter hand te stellen en/of een geldbedrag in het vooruitzicht te stellen en/of een of meer auto’s en/of (een) ruimte(n) ter beschikking te stellen;
Meer subsidiair:
[kroongetuige] en/of [naam 24] en/of [medeverdachte 13] en/of [medeverdachte 16] en/of [medeverdachte 4] op of omstreeks 7juli 2017 te Breukelen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 21] van het leven heeft/hebben beroofd door met een of meer vuurwapens kogels in het lichaam van [slachtoffer 21] te schieten, tot en/of bij welk feit verdachte op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 5 juli 2017 tot en met 7 juli 2017 te Zoetermeer en/of ‘s-Gravenhage en/of Almere en/of Leiden en/of Mijdrecht, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk inlichtingen en/of gelegenheid en/of middelen heeft verschaft en/of behulpzaak is geweest door aan [kroongetuige] en/of [naam 24] en/of [medeverdachte 13] en/of [medeverdachte 16] en/of [medeverdachte 4] een of meer auto’s en/of wapens en/of munitie te verstrekken;
Ten aanzien van het deelonderzoek Langenhorst (16-659036-19)
Primair:
hij op of omstreeks 26 juli 2017 te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 23] van het leven heeft beroofd, door met een of meer vuurwapens kogels in het lichaam van [slachtoffer 23] te schieten;
Subsidiair:
een of meer onbekend gebleven personen op of omstreeks 26 juli 2017 te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 23] van het leven heeft/hebben beroofd, door met een of meer vuurwapens kogels in het lichaam van [slachtoffer 23] te schieten; welk feit verdachte op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 april 2017 tot en met 26 juli 2017 te Zoetermeer en/of Utrecht en/of Amstelveen en/of Vinkeveen en/of Mijdrecht, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft uitgelokt door giften, beloften, misbruik van gezag, geweld, bedreiging en/of misleiding en/of het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen, door aan die onbekend gebleven persoon/personen een geldbedrag te overhandigen en/of in het vooruitzicht te stellen;
Meer subsidiair:
een of meer onbekend gebleven personen op of omstreeks 26 juli 2017 te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 23] van het leven heeft/hebben beroofd, door met een of meer vuurwapens kogels in het lichaam van [slachtoffer 23] te schieten; bij en/of tot welk misdrijf verdachte op een of meer tijdstippen in de periode van 1 april 2017 tot en met 26 juli 2017 te Zoetermeer en/of Utrecht en/of Amstelveen en/of Vinkeveen en/of Mijdrecht, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft en/of behulpzaam is geweest door een of meer auto’s en/of wapens en/of munitie aan die onbekend gebleven persoon/personen te verstrekken;
Ten aanzien van het deelonderzoek Lis (16-659022-20)
Primair:
hij op of omstreeks 21 september 2017 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 4] van het leven heeft beroofd, door met (een) vuurwapen(s) (een) kogel(s) in het lichaam van [slachtoffer 4] te schieten;
Subsidiair:
[medeverdachte 10] en/of [medeverdachte 15] en/of [medeverdachte 9] en/of een of meer onbekend gebleven personen op of omstreeks 21 september 2017 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 4] van het leven heeft/hebben beroofd, door met een of meer vuurwapens kogels in het lichaam van [slachtoffer 4] te schieten, welk feit verdachte op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 april 2017 tot en met 26 juli 2017 te Zoetermeer en/of Utrecht en/of Amstelveen en/of Vinkeveen en/of Mijdrecht, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft uitgelokt door giften, beloften, misbruik van gezag, geweld, bedreiging en/of misleiding en/of het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen, door aan die onbekend gebleven persoon/personen een geldbedrag te overhandigen en/of in het vooruitzicht te stellen;
Ten aanzien van het deelonderzoek Criminele organisatie (16-659043-20)
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2017 tot en met 21 november 2018 te ‘s-Gravenhage en/of Leiden en/of Almere en/of Rotterdam en/of Spijkenisse en/of Breukelen en/of Mijdrecht en/of Zoetermeer en/of Doorn en/althans (elders) in Nederland, al dan niet als oprichter, leider en/of bestuurder, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit hem, verdachte, en/of (al dan niet in wisselende samenstellingen) een of meer medeverdachten [zijnde overwegend leden van de zogenaamde MC (MotorClub) Caloh Wagoh], welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten (onder meer):
  • het opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade een ander van het leven beroven (zoals bedoeld in artikel 287 en/of artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
  • voorbereiding daarvan (zoals bedoeld en omschreven in artikel 46 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht), en/of
  • het voorhanden hebben van en/of overdragen van één of meer wapens van de categorieën 1 en/of II en/of III en/of van munitie van categorieën II en/of III (zoals bedoeld in de artikelen 13 en/of 14 en/of 26 en/of 31 van de Wet Wapens en Munitie).

Voetnoten

1.HR 23 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:602, rov. 3.11.
2.HvJ EU 4 oktober 2024, zaak C-548/21, ECLI:EU:C:2024:830 (
3.De Wet van 17 oktober 2018 inzake Wijziging van de Wet politiegegevens en de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens ter implementatie van Europese regelgeving over de verwerking van persoonsgegevens met het oog op de voorkoming van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen (Stb. 2018, 401) die op 1 januari 2019 in werking is getreden (Stb. 2018, 495) (met uitzondering van de artikelen I, onderdeel AL, II, onderdeel W, artikel 26e, en IIa, die op 1 november 2023 in werking zijn getreden (Stb. 2023, 359)).
4.Overwegingen 93 tot en met 95 en 102 tot en met 104.
5.Richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2022 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie (richtlijn betreffende privacy en elektronische communicatie) (PB 2002, L 201/37). Deze richtlijn diende vóór 31 oktober 2003 in nationaal recht te zijn omgezet.
6.HvJ EU 2 maart 2021, zaak C-746/18, ECLI:EU:C:2021:152 (
7.Overweging 120. In twee conclusies van 19 november 2024 is advocaatgeneraal A.E. Harteveld in het kader van de beoordeling van de rechtmatigheid van het onderzoek aan gegevensdragers ingegaan op de betekenis van HvJ EU 4 oktober 2024, zaak C-548/21, ECLI:EU:C:2024:830 (
8.HR 5 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:475, rov. 6.13.1 tot en met 6.13.5.
9.Het is een feit van algemene bekendheid dat criminelen hun telefoon, niet zijnde een PGPtelefoon, doorgaans thuislaten of uitzetten bij criminele activiteiten om te voorkomen dat locatiegegevens worden vastgelegd.
10.In het onderzoek Eris zijn na een liquidatie vaker PGPaccounts stopgezet. Uit de bewijsmiddelen in bijlage 3 (veredelingen en identificaties) blijkt dat [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] de dag na de moord op [slachtoffer 18] een nieuw PGPaccount in gebruik hebben genomen.
11.Procesverbaal van bevindingen van 22 maart 2023, Map 99M, p. 2671.
12.Het NFI heeft de kledingresten nader onderzocht om te bepalen van welk soort kledingstuk(ken) zij
13.Uit de Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek volgt dat als een wet een nieuw vorderingsrecht introduceert dit alleen gevolgen heeft voor gebeurtenissen die zich na de inwerkingtreding van de wet voordoen (artikel 69, aanhef en onder d, van de Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek). Wegens het ontbreken van overgangsrecht op dit punt in de Wet vergoeding affectieschade, betekent dit dat een benadeelde partij zich niet kan voegen in het strafproces voor zover de affectieschade vóór de inwerkingtreding van de wet op 1 januari 2019 is ontstaan. Zie ook HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793, rov. 2.4.7.