In deze zaak heeft Dexia Nederland B.V. hoger beroep ingesteld tegen vonnissen van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Almere, die op 31 augustus 2023, 18 januari 2024 en 5 september 2024 zijn uitgesproken. De kern van de zaak betreft twee effectenleaseovereenkomsten die in 1998 zijn gesloten tussen Dexia en de afnemer, waarbij de echtgenoot van de afnemer geen schriftelijke toestemming heeft verleend. De echtgenoot heeft op 22 juli 2005 de overeenkomsten vernietigd op grond van artikelen 1:88 en 1:89 BW. In hoger beroep is de vraag aan de orde of het vernietigingsrecht op dat moment al was verjaard. Dexia heeft gevorderd dat de afnemer wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag, maar de kantonrechter heeft geoordeeld dat de overeenkomsten rechtsgeldig zijn vernietigd en dat Dexia aan haar verplichtingen heeft voldaan. Het hof heeft de grieven van Dexia tegen het oordeel van de kantonrechter in zoverre gegrond verklaard en Dexia in de gelegenheid gesteld bewijs te leveren van haar stelling dat de echtgenoot vóór 13 maart 2000 bekend was met de overeenkomsten. Het hof houdt verdere beslissingen aan en plant getuigenverhoren in de maanden december 2025 en januari 2026.