In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de waardevaststelling van een woning onder de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De belanghebbende, eigenaar van een appartement, had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde WOZ-waarden voor de jaren 2021 en 2022. De heffingsambtenaar van de gemeente Wijdemeren had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op respectievelijk € 692.000 en € 724.000. De belanghebbende betwistte deze waarden en stelde lagere waarden voor, namelijk € 638.000 voor 2020 en € 699.000 voor 2021. De rechtbank Midden-Nederland had de beroepen van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende in hoger beroep ging.
Tijdens de zitting op 22 januari 2025 zijn de partijen gehoord. De heffingsambtenaar onderbouwde de vastgestelde waarden met een taxatiematrix, waarin vergelijkingsobjecten werden gepresenteerd. Het hof oordeelde dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde WOZ-waarden niet te hoog waren. De vergelijkingsobjecten waren voldoende vergelijkbaar en de taxateur had de waardering goed onderbouwd. Het hof verwierp de argumenten van de belanghebbende over waardedrukkende factoren zoals een UMTS-mast en geluidoverlast, en concludeerde dat de heffingsambtenaar zijn bewijslast had voldaan. De hoger beroepen werden ongegrond verklaard, en de uitspraken van de rechtbank werden bevestigd.