In deze zaak hebben de erven van [X] (hierna: belanghebbenden) een verzoek ingediend tot vergoeding van immateriële schade, omdat de redelijke termijn voor de beslissing op hun geschil in de bezwaarfase en in de hogerberoepsfase zou zijn overschreden. De Inspecteur, vertegenwoordigd door T.W. van der Veen en K.H. Kippersluis, heeft navorderingsaanslagen opgelegd over de jaren 1990 tot en met 2004. De rechtbank Noord-Holland heeft eerder de beroepen van belanghebbenden ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Het Hof Amsterdam heeft deze uitspraken bevestigd, maar de Hoge Raad heeft op 13 oktober 2017 de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof Den Haag voor verdere behandeling, specifiek met betrekking tot de schadevergoeding.
Tijdens de mondelinge behandeling op 6 maart 2018 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. Het Hof heeft vastgesteld dat de overschrijding van de redelijke termijn in de bezwaarfase 9 jaar, 6 maanden en 27 dagen bedraagt, terwijl de overschrijding in de hoger beroepsfase 6 maanden is. Het Hof heeft geoordeeld dat de overschrijding van de redelijke termijn in de bezwaarfase aan de Inspecteur moet worden toegerekend, en heeft een schadevergoeding van € 3.000 toegekend. Voor de hoger beroepsfase is een schadevergoeding van € 500 toegekend aan de Staat, de Minister van Justitie. Daarnaast zijn de proceskosten en griffierechten voor de helft vergoed aan de belanghebbenden. De uitspraak is op 17 april 2018 gedaan en is openbaar uitgesproken.