ECLI:NL:GHDHA:2022:548
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verzuimboete wegens niet voldoen aan aangifteverplichting en bewijs van verzending
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 5 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verzuimboete die aan belanghebbende was opgelegd wegens het niet tijdig indienen van de aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2018. De belanghebbende had een aanslag opgelegd gekregen en een verzuimboete van € 369. De inspecteur van de Belastingdienst had de bezwaren van belanghebbende tegen de verzuimboete afgewezen, waarna belanghebbende in beroep ging bij de Rechtbank Den Haag. De Rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna belanghebbende hoger beroep instelde bij het Hof.
Het Hof heeft vastgesteld dat de uitnodiging tot het doen van aangifte, de herinneringsbrief en de aanmaning door de inspecteur zijn verzonden naar het juiste adres van belanghebbende. De rechtbank had geoordeeld dat de inspecteur aannemelijk had gemaakt dat deze stukken waren ontvangen, en dat het aan belanghebbende was om dit vermoeden te ontzenuwen. Het Hof oordeelde dat belanghebbende hierin niet was geslaagd, en dat zijn stelling dat hij de uitnodigingsbrief niet had ontvangen ongeloofwaardig was.
Belanghebbende stelde verder dat hij tijdig aangifte had gedaan door een afdruk van een scan van het aangifteformulier te verzenden, maar het Hof oordeelde dat hiermee niet was voldaan aan de aangifteverplichting. De rechtbank had terecht geoordeeld dat alleen het originele, ingevulde en ondertekende aangiftebiljet kon worden ingediend. Het Hof concludeerde dat de verzuimboete terecht was opgelegd, maar dat belanghebbende zich op het standpunt kon stellen dat hij geen schuld had aan het niet indienen van de aangifte, omdat hij handelde op advies van zijn gemachtigde. Het Hof vernietigde de verzuimboete en verklaarde het hoger beroep gegrond.