ECLI:NL:GHDHA:2022:548

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
5 april 2022
Publicatiedatum
5 april 2022
Zaaknummer
BK-21/00633
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzuimboete wegens niet voldoen aan aangifteverplichting en bewijs van verzending

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 5 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verzuimboete die aan belanghebbende was opgelegd wegens het niet tijdig indienen van de aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2018. De belanghebbende had een aanslag opgelegd gekregen en een verzuimboete van € 369. De inspecteur van de Belastingdienst had de bezwaren van belanghebbende tegen de verzuimboete afgewezen, waarna belanghebbende in beroep ging bij de Rechtbank Den Haag. De Rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna belanghebbende hoger beroep instelde bij het Hof.

Het Hof heeft vastgesteld dat de uitnodiging tot het doen van aangifte, de herinneringsbrief en de aanmaning door de inspecteur zijn verzonden naar het juiste adres van belanghebbende. De rechtbank had geoordeeld dat de inspecteur aannemelijk had gemaakt dat deze stukken waren ontvangen, en dat het aan belanghebbende was om dit vermoeden te ontzenuwen. Het Hof oordeelde dat belanghebbende hierin niet was geslaagd, en dat zijn stelling dat hij de uitnodigingsbrief niet had ontvangen ongeloofwaardig was.

Belanghebbende stelde verder dat hij tijdig aangifte had gedaan door een afdruk van een scan van het aangifteformulier te verzenden, maar het Hof oordeelde dat hiermee niet was voldaan aan de aangifteverplichting. De rechtbank had terecht geoordeeld dat alleen het originele, ingevulde en ondertekende aangiftebiljet kon worden ingediend. Het Hof concludeerde dat de verzuimboete terecht was opgelegd, maar dat belanghebbende zich op het standpunt kon stellen dat hij geen schuld had aan het niet indienen van de aangifte, omdat hij handelde op advies van zijn gemachtigde. Het Hof vernietigde de verzuimboete en verklaarde het hoger beroep gegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-21/00633

Uitspraak van 5 april 2022

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: F. Jagersma)
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 28 juni 2021, nummer SGR 20/5004.

Procesverloop

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2018 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.528 (de aanslag 2018) en tevens bij beschikking een verzuimboete opgelegd van € 369.
1.2.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaren tegen de verzuimboete afgewezen.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. De Rechtbank heeft éénmaal griffierecht geheven van € 48. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 134. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 22 februari 2022. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.
Tot de door de Inspecteur overgelegde stukken behoort een uitnodiging tot het doen van aangifte IB/PVV voor het jaar 2018 (de aangifte), gedateerd 30 september 2019 (de uitnodigingsbrief), waarin staat dat belanghebbende de aangifte vóór 1 november 2019 moet doen.
2.2.
Belanghebbende heeft een herinneringsbrief, gedateerd 22 november 2019 (de herinneringsbrief), ontvangen waarin is vermeld dat de aangifte uiterlijk 6 december 2019 door de Belastingdienst moet zijn ontvangen, en dat belanghebbende geen uitstel meer krijgt.
2.3.
Belanghebbende heeft op 5 december 2019 een verzoek om uitstel voor het doen van aangifte ingediend, welk verzoek bij brief van 7 januari 2020 is afgewezen.
2.4.
Belanghebbende is bij brief van 8 januari 2020 gemaand dat zijn aangifte nog niet is ontvangen en dat deze uiterlijk 22 januari 2020 dient te zijn ingediend. In deze aanmaning staat ook vermeld dat, indien hij niet tijdig reageert, zijn inkomen zal worden geschat en aan hem een boete kan worden opgelegd van minimaal € 369.
2.5.
In e-mails van 8 januari 2020 van gemachtigde aan belanghebbende staat het volgende te lezen:
“Bijgaand een afschrift van mijn brief en jouw aangifte IB/PVV 2018. (…) Mocht je de originele brief niet meer kunnen vinden, dan verzoek ik de aangifte te printen (bij voorkeur in kleur), deze te dateren en ondertekenen en vervolgens zonder postzegel te verzenden naar het antwoordnummer op het voorblad van de aangifte.”
In de bij de e-mail gevoegde brief aan belanghebbende van 23 december 2019 staat onder meer het volgende:
“Bijgaand doe ik uw aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2018 toekomen (bijlage 1).
Ik verzoek u de aangifte op het voorblad te dateren en te ondertekenen en vervolgens alle bladen in de bijgaande enveloppe (bijlage 2) rechtstreeks naar de Belastingdienst te zenden.”
2.6.
Met dagtekening 17 april 2020 is aan belanghebbende een ambtshalve aanslag opgelegd. Gelijktijdig is bij beschikking een verzuimboete van € 369 opgelegd wegens het te laat indienen van de aangifte.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:
“13. Aan eiser is op voet van artikel 67a Awr een verzuimboete opgelegd wegens het niet (tijdig) doen van de aangifte. Op grond van dit artikel, gelezen in samenhang met artikel 9, derde lid, van de Awr, kan voor het niet (tijdig) indienen van de aangifte een boete worden opgelegd indien de belastingplichtige is aangemaand binnen een in de aanmaning gestelde termijn aangifte te doen. Voor het opleggen van de verzuimboete van artikel 67a van de Awr is dus in elk geval geen plaats indien de aanmaning als bedoeld in artikel 9, derde lid, van de Awr niet door de belastingplichtige is ontvangen en hem evenmin op andere wijze heeft bereikt.
14. De rechtbank stelt voorop dat op verweerder de bewijslast rust om aannemelijk te maken dat de uitnodigingsbrief, herinneringsbrief en aanmaning op het adres van de belastingplichtige is ontvangen of aangeboden dan wel dat de uitnodigingsbrief, herinneringsbrief en aanmaning de belastingplichtige anderszins hebben bereikt. Daarbij dient in aanmerking te worden genomen dat de omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd of aangeboden, het vermoeden van ontvangst of aanbieding van de aanmaning op dat adres rechtvaardigt. Dit brengt mee dat verweerder in eerste instantie kan volstaan met het bewijs van verzending naar het juiste adres (zie Hoge Raad 15 december 2006, nr. 41 882, ECLI:NL:HR:2006:AZ4416). Het ligt vervolgens op de weg van de belastingplichtige voormeld vermoeden te ontzenuwen.
15. Verweerder heeft een kopie van de uitnodigingsbrief, herinneringsbrief en de aanmaning en een kopie van de adresgegevens van eiser zoals opgenomen in de Basisregistratie Personen overgelegd. Daaruit blijkt dat eiser sinds 17 juni 2013 onafgebroken ingeschreven heeft gestaan op het adres [adres] te [woonplaats] . Niet in geschil is dat eiser ten tijde van de dagtekening van de uitnodigingsbrief, herinneringsbrief en aanmaning op dat adres woonde. De uitnodigingsbrief, herinneringsbrief en aanmaning zijn geadresseerd aan eiser op dit adres. Voorts heeft verweerder met betrekking tot de herinneringsbrief en de aanmaning verzendrapporten overgelegd waaruit kan worden opgemaakt dat de partijen waartoe deze poststukken behoren op 19 november 2019 respectievelijk 3 januari 2020 zonder problemen ter verzending aan PostNL zijn aangeboden. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de door hem overgelegde stukken aannemelijk heeft gemaakt dat de uitnodigingsbrief, de herinneringsbrief en de aanmaning zijn verzonden naar het juiste adres. Dit rechtvaardigt het vermoeden dat de uitnodigingsbrief, de herinneringsbrief en aanmaning op het adres van eiser zijn ontvangen.
16. Het is vervolgens aan eiser om dit vermoeden te ontzenuwen. Hierin is eiser naar het oordeel van de rechtbank niet geslaagd. Ter zitting is gebleken dat eiser zijn stelling dat hij de herinneringsbrief en de aanmaning niet heeft ontvangen niet langer handhaaft, maar dat hij nu, anders dan in het beroepschrift, stelt alleen de uitnodigingsbrief niet te hebben ontvangen. De rechtbank acht eisers ontkenning van de ontvangst van de uitnodigingsbrief ongeloofwaardig. Eiser heeft pas voor het eerst op de zitting de ontvangst van de uitnodigingsbrief betwist. Pas nadat verweerder als bijlage bij het verweerschrift verzendrapporten met betrekking tot de herinneringsbrief en de aanmaning had overgelegd, heeft eiser zijn stellingname gewijzigd en gesteld dat hij alleen de uitnodigingsbrief niet heeft ontvangen. Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat andere correspondentie van verweerder eiser wel heeft bereikt. Zo leidt de rechtbank uit het feit dat eiser tijdig bezwaar tegen de verzuimboete heeft aangetekend af dat hij de aanslag wel heeft ontvangen. Van problemen met de postbezorging is overigens ook niet is gebleken.
Voldaan aan aangifteverplichting?
17. Eiser heeft ten slotte nog gesteld dat hij wel tijdig aangifte heeft gedaan door omstreeks 15 januari 2020, derhalve vóór de in de aanmaning genoemde uiterste datum van 22 januari 2020, een afdruk van een scan van het aangifteformulier aan verweerder te verzenden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser daarmee echter niet aan de aangifteverplichting voldaan. De rechtbank overweegt daartoe dat in artikel 8, aanhef en eerste lid onder b, van de Awr is bepaald dat aangifte moet worden gedaan op bij ministeriële regeling te bepalen wijze. Artikel 20 van de Uitvoeringsregeling Awr bepaalt dat aangifte wordt gedaan door het op de in de aangiftebrief aangegeven wijze inleveren of toezenden van de gevraagde gegevens of bescheiden. Uit de aangiftebrief volgt dat de aangifte kan worden gedaan met de online aangifte op Mijn Belastingdienst of met de aangifte-app. Eiser heeft er echter voor gekozen om op papier aangifte te doen en om toezending van een papieren aangiftebiljet verzocht. Indien op papier aangifte wordt gedaan moet, zo blijkt ook uit de toelichting bij het aangiftebiljet, het (ingevulde en ondertekende) originele aangiftebiljet aan verweerder worden toegezonden. Een kopie of print van een scan van dat originele biljet kan niet als aangifte worden aangemerkt en kan, zo heeft verweerder ter zitting verklaard, ook niet worden verwerkt. Met het toezenden daarvan heeft eiser dan ook niet aan de aangifteverplichting voldaan. Eisers stelling dat hij wel tijdig aangifte heeft gedaan faalt.
18. Gelet op wat hiervoor is overwogen kon verweerder aan eiser een verzuimboete opleggen. De rechtbank stelt vast dat de boete van € 369 in overeenstemming met artikel 67a van de Awr en paragraaf 21 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst is vastgesteld op 7% van het maximum van € 5.278. Het beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard.”

Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
Tussen partijen is in geschil of de verzuimboete terecht is opgelegd.
4.2.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de beschikking betreffende de verzuimboete. Voorts concludeert belanghebbende tot toekenning van een proceskostenvergoeding en vergoeding van de griffierechten te verhogen met wettelijke rente.
4.3.
De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.

Beoordeling van het hoger beroep

5.1.1.
Een verzuimboete kan niet worden opgelegd indien de belastingplichtige niet is uitgenodigd tot het doen van aangifte. In een dergelijk geval kan er immers geen aanmaning zijn verzonden in de zin van artikel 9, lid 3, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr).
5.1.2.
Voor de bewijslast met betrekking tot het vereiste dat stukken zoals een uitnodiging en een aanmaning zijn verzonden, heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 15 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ4416, BNB 2007/112, de volgende criteria gegeven. Het is in beginsel aan de inspecteur om aannemelijk te maken dat de aanmaning op het adres van de belastingplichtige is ontvangen of aangeboden, dan wel dat de aanmaning de belastingplichtige anderszins heeft bereikt. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd of aangeboden, rechtvaardigt evenwel het vermoeden van ontvangst of aanbieding van de aanmaning op dat adres. Dit brengt mee dat de inspecteur in eerste instantie kan volstaan met het bewijs van verzending naar het juiste adres. Het ligt vervolgens op de weg van de belastingplichtige voormeld vermoeden te ontzenuwen. Hiertoe is niet vereist dat de belastingplichtige aannemelijk maakt dat de aanmaning niet op zijn adres is ontvangen of aangeboden; voldoende is dat op grond van hetgeen de belastingplichtige aanvoert ontvangst of aanbieding redelijkerwijs moet worden betwijfeld.
5.2.1.
Primair stelt belanghebbende zich in hoger beroep op het standpunt dat de Inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat de uitnodiging tot het doen van aangifte is verzonden aan het juiste adres, omdat de Inspecteur tegenover de ontkenning van belanghebbende nog geen begin van bewijs van verzending daarvan heeft geleverd.
5.2.2.
In hoger beroep heeft de Inspecteur alsnog een verzendrapportage met betrekking tot de uitnodiging tot het doen van aangifte overgelegd. Uit de door de Inspecteur overlegde rapportage en de daarbij gevoegde bewijsstukken blijkt dat de uitnodiging deel uitmaakt van een zending die is aangeboden aan Sandd of PostNL en door Sandd dan wel PostNL op de in de rapportages genoemde datum van 24 september 2019 in ontvangst is genomen. De Inspecteur heeft als bewijs van laatstgenoemde twee handelingen een print uit het systeem ZP05 (SAP Dispositielijst) en een print uit het systeem VA03 (SAP Verkooporderoverzicht) overgelegd waaruit van deze handelingen blijkt. Hiermee heeft de Inspecteur aannemelijk gemaakt dat het geheel van handelingen is verricht dat noodzakelijk is om het poststuk door middel van de postdienst de geadresseerde te doen bereiken. Het Hof is van oordeel dat de Inspecteur hiermee het bewijs van verzending van de uitnodiging tot het doen van aangifte naar het juiste adres heeft geleverd.
5.2.3.
Belanghebbende heeft het daaruit volgende vermoeden van ontvangst of aanbieding van de uitnodiging niet ontzenuwd. Daartoe overweegt het Hof dat belanghebbende niets heeft aangevoerd dat, indien aannemelijk bevonden, tot de conclusie kan leiden dat ontvangst of aanbieding redelijkerwijs moet worden betwijfeld. De blote stelling dat de uitnodiging tot het doen van aangifte niet is ontvangen, volstaat daartoe niet.
5.3.1.
Subsidiair stelt belanghebbende dat hij met het op 5 januari 2020 verzenden van een afdruk van een scan van het aangifteformulier aan de Inspecteur tijdig aan zijn aangifteverplichting heeft voldaan, zodat de verzuimboete onterecht is opgelegd. De Inspecteur stelt dat belanghebbende hiermee niet aan de aangifteverplichting heeft voldaan, omdat niet is voldaan aan de voorwaarde dat het originele aangiftebiljet ingevuld en ondertekend wordt ingediend. Een afdruk van een scan van het aangiftebiljet kan niet worden verwerkt, aldus de Inspecteur.
5.3.2.
Het Hof acht aannemelijk dat belanghebbende op 15 januari 2020 per gewone post een door hem ondertekende afdruk van een scan van het papieren aangiftebiljet aan het juiste adres van de Belastingdienst heeft verzonden. Het Hof baseert dit op diens geloofwaardige verklaringen in samenhang met de e-mailcorrespondentie en telefonische contacten met zijn gemachtigde. De Inspecteur heeft onvoldoende aangevoerd op grond waarvan ontvangst of aanbieding van genoemde afdruk redelijkerwijs moet worden betwijfeld. De blote stelling dat hij geen aangifte in het dossier heeft aangetroffen, zonder nader onderzoek te (doen) plegen en zonder verklaring over hoe binnen de Belastingdienst wordt gehandeld in geval van ontvangst van een scan van een origineel aangiftebiljet, is daartoe onvoldoende.
5.3.3.
De Rechtbank heeft echter onder 17 van haar uitspraak met juistheid overwogen dat belanghebbende met de verzending en ontvangst van een ondertekende afdruk van een scan van het papieren aangiftebiljet niet heeft voldaan aan zijn aangifteverplichting. Het Hof maakt de door de Rechtbank daartoe gebezigde gronden tot de zijne.
5.4.1.
Meer subsidiair stelt belanghebbende dat de verzuimboete vernietigd dient te worden wegens afwezigheid van alle schuld (avas). Daartoe stelt belanghebbende, zo begrijpt het Hof, dat het originele aangiftebiljet in het ongerede was geraakt en dat hij daarom een door hem ondertekende afdruk van een scan van het aangiftebiljet heeft ingediend. De enkele omstandigheid dat het om een kopie van het aangiftebiljet gaat, rechtvaardigt volgens belanghebbende niet het oordeel dat hij niet aan zijn aangifteverplichting heeft voldaan. De Inspecteur betwist dat sprake is van avas omdat belanghebbende wist dat hij een origineel papieren biljet moest indienen en niet kon volstaan met een kopie.
5.4.2.
Belanghebbende stelt zich op het onjuiste standpunt dat hij ook aan de aangifteverplichting heeft voldaan door een afdruk van een scan van het ingevulde originele papieren aangiftebiljet te ondertekenen en per post te verzenden naar het daartoe door de Inspecteur aangewezen postadres te Heerlen. Hiermee handelde belanghebbende in navolging van het verzoek van zijn professionele gemachtigde in diens e-mails van 8 januari 2020 aan belanghebbende. Aldus is bij belanghebbende de onjuiste voorstelling ontstaan dat hij ook aan zijn aangifteverplichting kan voldoen door bij gebreke van een papieren origineel een ondertekende afdruk van een scan per post in te zenden. Bij de beantwoording van de vraag of belanghebbende zich gelet op deze gang van zaken met recht kan beroepen op avas, stelt het Hof voorop dat uit het arrest van de Hoge Raad van 15 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA7184, BNB 2007/251, volgt dat aan een belastingplichtige een verzuimboete kan worden opgelegd als een door hem ingeschakelde derde een fout maakt, tenzij die belastingplichtige aannemelijk maakt dat hij alle in de gegeven omstandigheden van hem in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om te bewerkstelligen dat hij aan zijn verplichtingen zou voldoen. Gelet op de omstandigheid dat belanghebbende weliswaar niet het originele aanslagbiljet maar wél een afdruk van een scan daarvan aan de Belastingdienst heeft toegestuurd, waarop bovendien alle door de Inspecteur voor de vaststelling van de materiële belastingschuld benodigde gegevens staan vermeld, is het Hof van oordeel dat hij, door te handelen zoals zijn gemachtigde hem in bedoelde e-mails had gevraagd, alle in de gegeven omstandigheden van hem in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om te bewerkstelligen dat hij tijdig en correct aangifte zou doen. Niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan belanghebbende aan de juistheid van de door zijn gemachtigde - die hij voor voldoende deskundig mocht houden en aan wiens zorgvuldige taakvervulling hij niet behoefde te twijfelen - aangeraden handelwijze had moeten twijfelen of zich ter voorkoming van fouten ook zelf in de voorschriften met betrekking tot het doen van aangifte had moeten verdiepen (vgl. bijv. HR 13 februari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH2586, BNB 2009/114, en HR 15 mei 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI3758, BNB 2009/170). De verzuimboete dient derhalve te worden vernietigd.
Slotsom
5.5.
Het hoger beroep is gegrond.

Proceskosten

Het Hof ziet aanleiding om de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende in verband met het bezwaar, het beroep en het hoger beroep gemaakte kosten van rechtsbijstand. Met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht bepaalt het Hof deze kosten op € 3.574 berekend als volgt:
- 1 punt voor het bezwaarschrift, 1 punt voor de hoorzitting, bedrag per punt van € 269, wegingsfactor voor het gewicht van de zaak: 1;
- 1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, bedrag per punt van € 759 wegingsfactor voor het gewicht van de zaak: 1;
- 1 punt voor het hogerberoepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, bedrag per punt van € 759 wegingsfactor voor het gewicht van de zaak: 1.

Beslissing

Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de beschikking waarbij de verzuimboete is opgelegd;
- veroordeelt de Inspecteur in de kosten die belanghebbende in verband met het bezwaar, het beroep en het hoger beroep heeft gemaakt, tot een bedrag van € 3.574 te verhogen met wettelijke rente over de periode vanaf vier weken na verzending van deze uitspraak tot aan de dag van voldoening;
- bepaalt dat de Inspecteur belanghebbende de door deze betaalde griffierechten ten bedrage van € 182 zal vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld door H.A.J. Kroon, F.G.F. Peters en R.A. Bosman, in tegenwoordigheid van de griffier Y. Postema. De beslissing is op 5 april 2022 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.