ECLI:NL:GHDHA:2025:1627

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
19 augustus 2025
Publicatiedatum
18 augustus 2025
Zaaknummer
200.342.768/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige advisering bij effectenleaseovereenkomsten tussen Dexia en een particuliere afnemer

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag diende, gaat het om een hoger beroep van Dexia Nederland B.V. tegen een uitspraak van de kantonrechter in Den Haag. De zaak betreft effectenleaseovereenkomsten die tot stand zijn gekomen tussen Dexia en een particuliere afnemer, aangeduid als [geïntimeerde], via een tussenpersoon, Visie op Rendement. De centrale vraag is of Dexia onrechtmatig heeft gehandeld door de afnemer te adviseren via een tussenpersoon die niet over de vereiste vergunning beschikte. De afnemer stelt dat Dexia op de hoogte was of had moeten zijn van deze situatie en dat dit leidt tot schadevergoeding. In eerste aanleg heeft de kantonrechter de vordering van de afnemer grotendeels toegewezen, met uitzondering van de buitengerechtelijke kosten. Dexia heeft in hoger beroep grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis. Het hof heeft vastgesteld dat de tussenpersoon vergunningplichtig advies heeft gegeven en dat Dexia hiervan op de hoogte was of had moeten zijn. Het hof bekrachtigt het bestreden vonnis en veroordeelt Dexia tot schadevergoeding aan de afnemer, evenals de proceskosten. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van financiële instellingen bij het inschakelen van tussenpersonen en de noodzaak om te waarborgen dat deze voldoen aan de wettelijke vereisten voor advisering.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.342.768/01
Zaaknummer rechtbank: : 10184378 EL 22-64
arrest van 19 augustus 2025
in de zaak van:
Dexia Nederland B.V.,
gevestigd in Amsterdam,
appellante,
hierna te noemen: Dexia,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer, kantoorhoudende in Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonende in [woonplaats] , [gemeente] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. J.B. Maliepaard, kantoorhoudende in Rotterdam.

1.De procedure in eerste aanleg

Voor het verloop van de procedure in eerste aanleg verwijst het hof naar het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag van 7 maart 2024 (hierna: het bestreden vonnis).

2.De procedure in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven;
  • de memorie van antwoord met productie;
  • de akte uitlaten producties van Dexia;
  • de antwoordakte van [geïntimeerde] .
2.2.
Het hof heeft een datum bepaald voor arrest. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De kern van de zaak

3.1.
Deze zaak gaat over effectenleaseovereenkomsten, tot stand gekomen tussen Dexia en [geïntimeerde] via een tussenpersoon (Visie op Rendement). Aan de orde is de vraag of [geïntimeerde] is geadviseerd door een tussenpersoon die niet de daarvoor vereiste vergunning had, terwijl Dexia dat wist, dan wel behoorde te weten. Als deze tussenpersoon beleggingsadvies heeft gegeven en Dexia dat wist, dan wel behoorde te weten, heeft Dexia onrechtmatig gehandeld en moet zij de volledige schade van [geïntimeerde] vergoeden.
3.2.
[geïntimeerde] heeft gevorderd dat de kantonrechter voor recht verklaart dat (i) Dexia onrechtmatig heeft gehandeld en/of toerekenbaar is tekortgeschoten en dat (ii) [geïntimeerde] als gevolg van dit onrechtmatig handelen schade heeft geleden, die Dexia gehouden is te vergoeden. Hiernaast heeft [geïntimeerde] gevorderd dat Dexia wordt veroordeeld tot voldoening aan [geïntimeerde] van (i) al datgene wat [geïntimeerde] aan Dexia heeft betaald uit hoofde van de effectenleaseovereenkomsten, vermeerderd met wettelijke rente, (ii) de buitengerechtelijke kosten, met rente, en (iii) de proceskosten, met rente. Dexia heeft verweer gevoerd en een tegenvordering ingesteld. Dexia heeft gevorderd dat de kantonrechter (i) voor recht verklaart dat Dexia, ten aanzien van de onderhavige effectenleaseovereenkomsten, aan al haar verplichtingen heeft voldaan en dat [geïntimeerde] niets meer van Dexia te vorderen heeft en (ii) [geïntimeerde] veroordeelt in de proceskosten. De kantonrechter heeft de vordering van [geïntimeerde] in conventie (met uitzondering van de buitengerechtelijke kosten) toegewezen. De vorderingen van Dexia in reconventie heeft de kantonrechter afgewezen.

4.De beoordeling

4.1.
Het hof verwijst naar het bestreden vonnis voor de feiten die de kantonrechter heeft vastgesteld onder 2 (‘De feiten’), rov. 2.1 tot en met 2.4. Deze feiten zijn niet bestreden, zodat ze ook in hoger beroep het uitgangspunt vormen.
4.2.
In hoger beroep heeft Dexia grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis, tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van [geïntimeerde] en tot het alsnog toewijzen van haar reconventionele vordering.
4.3.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot verwerping van de aangevoerde grieven en tot bekrachtiging van het bestreden vonnis.
Juridisch kader
4.4.
Dexia handelt als aanbieder van effectenleaseovereenkomsten ten opzichte van [geïntimeerde] onrechtmatig, indien voorafgaand aan de totstandkoming van de effectenleaseovereenkomsten met [geïntimeerde] (a) een cliëntenremisier tevens als financieel adviseur is opgetreden zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunning, en (b) Dexia hiervan op de hoogte was of behoorde te zijn. Daadwerkelijke (subjectieve) bekendheid van Dexia met de advisering aan [geïntimeerde] is dus niet vereist. Vast staat dat bij de totstandkoming van de effectenleaseovereenkomsten met [geïntimeerde] Visie op Rendement als cliëntenremisier is betrokken en dat deze niet beschikte over een vergunning om te adviseren. Het hof moet beoordelen of in dit geval is voldaan aan de hiervoor onder (a) en (b) genoemde vereisten met betrekking tot ‘advisering’ en ‘wetenschap’. Is dat het geval, dan heeft Dexia onrechtmatig gehandeld en is zij schadeplichtig. Verder geldt in dat geval dat een beroep van Dexia op eigen schuld van de afnemer geen succes heeft, omdat de billijkheid in een dergelijk geval in beginsel eist dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft. De inhoud van het advies van de cliëntenremisier of een eventueel eigen inzicht van de afnemer in het af te nemen effectenleaseproduct is ook niet meer van belang. [1]
Advisering
4.5.
Er is sprake van niet-toegestane advisering, indien een tussenpersoon in het kader van zijn beroep of bedrijf aan een afnemer een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan tot het aangaan van een specifieke effectenleaseovereenkomst of een ander specifiek financieel product. Voor de beoordeling of sprake is van een dergelijke gepersonaliseerde aanbeveling is vereist, maar ook voldoende, dat een effectenleaseproduct is voorgesteld als geschikt voor deze afnemer, of berust op een afweging van de persoonlijke omstandigheden van de afnemer. Voor de beoordeling of de tussenpersoon een aanbeveling heeft gedaan die berust op een afweging van persoonlijke omstandigheden van de afnemer is van belang of de tussenpersoon al dan niet:
  • i) heeft geïnformeerd naar de financiële omstandigheden en financiële doelen van de afnemer;
  • ii) ook andere mogelijke effectenleaseproducten heeft genoemd en besproken dan het uiteindelijk afgenomen product;
  • iii) naast of in samenhang met het afgenomen effectenleaseproduct een ander financieel product heeft geadviseerd.
Maar ook als deze omstandigheden in een concreet geval niet worden vastgesteld, bestaat de mogelijkheid dat de tussenpersoon een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer. Hoewel een zodanige, niet op een afweging van persoonlijke omstandigheden berustende aanprijzing onder omstandigheden mogelijk ook als een ‘verkooppraatje’ kan worden gekarakteriseerd, gaat de tussenpersoon daarmee niettemin de reikwijdte van zijn vrijstelling te buiten. [2]
4.6.
[geïntimeerde] heeft een concrete uiteenzetting gegeven van de wijze waarop Visie op Rendement in dit geval heeft bemiddeld bij de totstandkoming van de effectenleaseovereenkomsten, onder “De feitelijke gang van zaken” in de inleidende dagvaarding. De stellingen van [geïntimeerde] komen, samengevat, op het volgende neer. [geïntimeerde] heeft een of meerdere persoonlijke gesprekken gevoerd met een bij naam genoemde adviseur van Visie op Rendement. [geïntimeerde] heeft in 2000 telefonisch contact opgenomen met Visie op Rendement, omdat zij advies wilde ontvangen over haar financiële situatie. Hierop heeft een adviesgesprek bij [geïntimeerde] thuis plaatsgevonden. Daarbij is besproken dat [geïntimeerde] extra vermogen wenste op te bouwen, met welk doel, en welke middelen [geïntimeerde] daarvoor beschikbaar zou hebben. Naar aanleiding hiervan is [geïntimeerde] door de adviseur van Visie op Rendement geadviseerd om de specifieke effectenleaseproducten van Dexia af te nemen. Deze producten waren volgens de adviseur van Visie op Rendement geschikt voor de situatie van [geïntimeerde] . De adviseur heeft [geïntimeerde] niet gewezen op mogelijke risico’s die verbonden zijn aan de aanschaf van effectenleaseproducten. [geïntimeerde] had geen ervaring met beleggen of kennis van complexe financiële producten. [geïntimeerde] heeft op de deskundigheid van de adviseur van Visie op Rendement vertrouwd en het advies opgevolgd. Tijdens het adviesgesprek heeft de adviseur samen met [geïntimeerde] de aanvraagformulieren ingevuld, waarna de adviseur deze formulieren aan Bank Labouchere heeft toegezonden. Bij een daaropvolgend huisbezoek heeft de adviseur de effectenleaseovereenkomsten laten ondertekenen door [geïntimeerde] , waarop de contracten door de adviseur naar Bank Labouchere zijn gestuurd. Onder deze feiten en omstandigheden zijn de effectenleaseovereenkomsten aangegaan, aldus [geïntimeerde] .
4.7.
Dexia heeft de stellingen over wat feitelijk tussen [geïntimeerde] en de betrokken tussenpersoon is voorgevallen bij gebrek aan wetenschap betwist, omdat Dexia niet bij de advisering door de tussenpersoon aan [geïntimeerde] betrokken is geweest. Dexia voert verder aan dat de (blote) stellingen van [geïntimeerde] niet juist en niet voldoende concreet zijn. De betrokkenheid van Visie op Rendement zegt niets over de inhoudelijke rol die Visie op Rendement heeft vervuld bij de totstandkoming van de effectenleaseovereenkomsten; hooguit dat zij (slechts) betrokken is geweest. Dexia wijst er in dat verband eveneens op dat het gaat om herinneringen van [geïntimeerde] aan gebeurtenissen die zich meer dan 20 jaar geleden afgespeeld hebben. Dexia betoogt (aldus) dat uit de stellingen van [geïntimeerde] niet volgt dat de tussenpersoon haar vergunningplichtig advies heeft uitgebracht. Dexia legt hieraan het navolgende ten grondslag. Uit de overgelegde stukken kan niet worden afgeleid dat Visie op Rendement vergunningplichtig advies heeft uitgebracht aan [geïntimeerde] . Uit de overeenkomsten kan slechts worden afgeleid dat Visie op Rendement betrokken is geweest bij de totstandkoming van de effectenleaseovereenkomsten, maar daarmee (nog) niet op welke wijze Visie op Rendement betrokken is geweest. Dat Visie op Rendement op de overeenkomsten wordt aangeduid als ‘adviseur’ is onvoldoende. Dat een huisbezoek plaats heeft gehad wordt betwist door Dexia. Voor zover een huisbezoek al heeft hebben plaatsgevonden, zegt dit nog niets over het verloop van dat huisbezoek. Het is zonder meer voorstelbaar dat de medewerker van Visie op Rendement zich tijdens het huisbezoek heeft beperkt tot het doen van algemene aanprijzingen van het effectenleaseproduct. Dat de medewerker van Visie op Rendement zich tegenover [geïntimeerde] zou hebben gepresenteerd als ‘adviseur’ is, gelet op de prejudiciële beslissing, irrelevant. Het overgelegde visitekaartje van de medewerker van Visie op Rendement doet aan het voorgaande niets af. [geïntimeerde] heeft onvoldoende gemotiveerd gesteld dat de medewerker van Visie op Rendement uitvraag heeft gedaan naar de financiële doelen en omstandigheden van [geïntimeerde] . In dat kader is evenzo van belang, gelet op de prejudiciële beslissing, dat géén ander financieel product dan het AEX Plus Effect ter sprake is gekomen in het contact tussen de medewerker van Visie op Rendement en [geïntimeerde] . Daarom kan niet worden geconcludeerd dat [geïntimeerde] vergunningplichtig is geadviseerd door een daartoe onbevoegde tussenpersoon, aldus Dexia.
4.8.
Het hof overweegt als volgt. In de vele andere procedures die Dexia over de effectenleaseproblematiek heeft gevoerd, zijn stukken in het geding gebracht waaruit duidelijk is geworden dat Dexia voor de distributie van haar effectenleaseproducten op grote schaal tussenpersonen heeft ingezet. Ook in deze procedure heeft [geïntimeerde] deze stukken (deels) overgelegd. Dexia maakte gebruik van tussenpersonen juist omdat die hun cliënten zouden kunnen adviseren een effectenleaseproduct af te nemen. Zij wist, dan wel behoorde te begrijpen, dat de bij haar aangesloten tussenpersonen de afnemers niet slechts in algemene zin over deze producten pleegden te informeren. Zo volgt (onder meer) uit het jaarverslag van (de rechtsvoorgangster van) Dexia over 1997, een artikel uit Het Financieele Dagblad van 22 april 1998, de tekst op de website van Dexia in 2000 en een interview met de directeur beleggingsproducten van Dexia in het tijdschrift ‘Het effect Spaar Select’ uit 2000 dat Dexia bewust gebruik maakte van tussenpersonen als afzetkanaal, juist omdat zij belangstellenden van een persoonlijk advies konden voorzien. Door deze bedrijfsmatige opzet waarmee effectenleaseproducten door tussenpersonen werden verkocht aan personen heeft Dexia gefaciliteerd en bevorderd dat tussenpersonen (die doorgaans op commissiebasis werkten) een specifiek op de persoon toegesneden advies gaven aan (potentiële afnemers), terwijl het juist op de weg van Dexia heeft gelegen te controleren wat de aard van de betrokkenheid van de tussenpersoon was en of er al dan niet sprake was van (verboden) vergunningplichtige advisering door de tussenpersoon. Als dat het geval was, zou Dexia de overeenkomst met de potentiële afnemer hebben moeten weigeren. Dat Dexia de stellingen van [geïntimeerde] inmiddels slechts bij gebrek aan wetenschap kan betwisten, is het gevolg van haar eigen nalatigheid en komt daarom voor haar rekening en risico.
4.9.
De door [geïntimeerde] geschetste betrokkenheid van de tussenpersoon bij de totstandkoming van de effectenleaseovereenkomsten, moet in het licht van de prejudiciële beslissing worden gekwalificeerd als vergunningplichtige advisering. Uit de stellingen van [geïntimeerde] volgt namelijk dat (i) de tussenpersoon heeft geïnformeerd naar de wensen en financiële situatie van [geïntimeerde] , (ii) [geïntimeerde] de financiële doelen aan de tussenpersoon bekend heeft gemaakt, en (iii) de tussenpersoon vervolgens specifieke effectenleaseproducten van een specifieke aanbieder heeft geadviseerd. Deze stellingen volstaan in ieder geval voor de conclusie dat de tussenpersoon de effectenleaseproducten aan [geïntimeerde] heeft voorgesteld als geschikt voor [geïntimeerde] , en dat op die grond sprake is van een gepersonaliseerde aanbeveling. Naar het oordeel van het hof bieden de door [geïntimeerde] overgelegde producties voldoende aanknopingspunten die de gang van zaken, zoals beschreven door [geïntimeerde] , bevestigen. Daarmee heeft [geïntimeerde] de stelling dat er is geadviseerd, voldoende gemotiveerd onderbouwd.
4.10.
Dexia heeft de door [geïntimeerde] geschetste gang van zaken niet voldoende gemotiveerd betwist. Zij heeft ook onvoldoende aanknopingspunten verschaft om te kunnen concluderen dat de herinneringen van [geïntimeerde] over de gang van zaken niet (in grote lijnen) stroken met de werkelijkheid. Het hof zal Dexia daarom niet toelaten tot het leveren van tegenbewijs. Daarbij betrekt het hof dat uit het betoog van Dexia niet blijkt dat zij de medewerker van Visie op Rendement, met wie [geïntimeerde] ten tijde van de totstandkoming van de overeenkomsten heeft gesproken, op enig moment heeft bevraagd over de gang van zaken in de concrete situatie van [geïntimeerde] om aldus haar (blote) betwisting nader te kunnen onderbouwen.
4.11.
Uit het voorgaande volgt dat het ervoor moet worden gehouden dat de tussenpersoon vergunningplichtig advies heeft gegeven aan [geïntimeerde] in de zin van de prejudiciële beslissing.
4.12.
Het verweer van Dexia dat de combinatie van het geven van beleggingsadvies en het aanbrengen van cliënten onder de toenmalige wet- en regelgeving geen vergunningplichtige activiteit was, wordt verworpen. Uit het arrest van de Hoge Raad van 2 september 2016 (ECLI:NL:HR:2016:2012) volgt dat een cliëntenremisier op grond van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 over een vergunning moet beschikken, indien hij zich niet beperkt tot het aanbrengen van een potentiële belegger bij een beleggingsinstelling of effecteninstelling, maar die belegger tevens in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf adviseert.
4.13.
Dexia heeft verder nog aangevoerd dat alle cliëntenremisiers destijds geregistreerd waren bij de STE (nu AFM), dat de STE/AFM actief contact onderhield met zowel Dexia als de cliëntenremisiers en dat de STE/AFM nooit heeft laten weten dat de handelwijze in strijd was met de wet en zij daaraan ook het vertrouwen heeft mogen ontlenen dat de tussenpersonen niet handelden in strijd met de wet. Dat verweer gaat niet op. Voor zover Dexia erop heeft vertrouwd dat de STE/AFM erop zou toezien dat de tussenpersonen niet handelden in strijd met de wet, komt dit voor haar rekening en risico. Voor de beoordeling van haar privaatrechtelijke aansprakelijkheid is niet doorslaggevend hoe de STE/AFM destijds oordeelde over de handelwijze van tussenpersonen die voor Dexia effectenleaseovereenkomsten verkochten. Het gaat er in relatie tot [geïntimeerde] om of de handelwijze van Visie op Rendement is aan te merken als ‘advies’ in de betekenis die de Hoge Raad daaraan geeft in de prejudiciële beslissing.
4.14.
Het hof ziet in wat Dexia in deze procedure verder heeft aangevoerd over de juridische betekenis van het begrip ‘advies’ zoals omschreven door de Hoge Raad in zijn prejudiciële beslissing, geen aanleiding om anders te beslissen dan wel om ter zake daarvan prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad of het Hof van Justitie van de Europese Unie.
Wetenschap Dexia
4.15.
Ter zake van de wetenschap van Dexia heeft [geïntimeerde] gesteld dat Dexia een bedrijfsmatige werkwijze had voor de verkoop van effectenleaseproducten, waarvan onderdeel was dat door de tussenpersonen die effectenleaseproducten voor haar verkochten financieel advies werd gegeven gericht op de aanschaf van een effectenleaseproduct van Dexia. Volgens [geïntimeerde] was Dexia op de hoogte van de werkwijze van de door haar ingeschakelde tussenpersonen. Zij wist dat deze tussenpersonen standaard, althans op grote schaal, beleggingsadvies gaven aan de cliënten die zij als cliëntenremisier vervolgens bij Dexia aanbrachten als afnemers van effectenleaseproducten. [geïntimeerde] is dan ook van mening dat Dexia bekend heeft moeten zijn met de advisering aan [geïntimeerde] .
4.16.
Het hof overweegt als volgt. Uit de door [geïntimeerde] en Dexia overgelegde producties, die deels ook in vele andere procedures zijn overgelegd, volgt dat Dexia haar producten aanbood via tussenpersonen. Dexia heeft deze tussenpersonen destijds zelf omschreven als onafhankelijke, gespecialiseerde adviseurs met kwaliteit en kennis van zaken, zodat een met zorg omkleed persoonlijk advies gegarandeerd was. Dat terwijl zij deze tussenpersonen aan zich had gebonden als cliëntenremisier (op commissiebasis) en wist dat deze tussenpersonen niet beschikten over een vergunning om te adviseren. Uit de overgelegde producties blijkt ook dat het voor Dexia kenbaar was dat deze tussenpersoon zich voorafgaand aan de totstandkoming van de effectenleaseovereenkomsten tegenover [geïntimeerde] als adviseur had gepresenteerd. Gezien deze gang van zaken had Dexia behoren te waarborgen dat Visie op Rendement aan de eisen van artikel 41 Nadere Regeling toezicht effectenverkeer 1999 voldeed. Dexia heeft onvoldoende feiten of omstandigheden naar voren gebracht waaruit volgt dat zij ook bij nader onderzoek niet had kunnen weten dat de tussenpersoon vergunningplichtig advies had gegeven. Tegen deze achtergrond had het op de weg van Dexia gelegen nader te onderbouwen waarom zij in dit concrete geval niet wist en ook niet kon weten dat [geïntimeerde] door Visie op Rendement werd geadviseerd. Daar komt in dit geval bij dat uit het overgelegde uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel Visie op Rendement zich als bedrijf mede richtte op het adviseren over spaarverzekeringen, financiële dienstverlening en financiële planning, een gegeven dat Dexia destijds eenvoudig had kunnen nagaan. Dit wordt verder ondersteund door de afdruk van de (toenmalige) website van Visie op Rendement zelf en het visitekaartje van de medewerker van Visie op Rendement, waaruit ook volgt dat Visie op Rendement zich naar de buitenwereld presenteerde als adviseur op het vlak van financiële dienstverlening. Kortom, er is voldaan aan het vereiste dat Dexia wist of behoorde te weten dat Visie op Rendement [geïntimeerde] advies heeft gegeven.
4.17.
Dexia heeft ook in dit verband aangevoerd dat de STE/AFM nooit heeft laten weten dat de tussenpersonen zonder vergunning geen advies mochten verstrekken. Wat hier ook van zij, in verhouding tot haar afnemers, ligt op Dexia, als professionele effecteninstelling, het risico van de mogelijk (achteraf) onjuiste afweging over wat vergunningplichtig advies inhoudt en/of het ontbreken van signalen van de STE/AFM dat Visie op Rendement adviseerde.
4.18.
Het hof gaat voorbij aan het bewijsaanbod van Dexia, omdat zij de hiervoor geschetste gang van zaken met betrekking tot haar ‘wetenschap’ onvoldoende gemotiveerd heeft betwist. Bovendien heeft Dexia onvoldoende concrete feiten of omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden. Het in hoger beroep herhaalde verzoek van [geïntimeerde] om Dexia te bevelen de aanvraagformulieren alsnog over te leggen, behoeft bij gebrek aan belang geen behandeling.
Verklaring voor recht
4.19.
Dexia komt met haar voorwaardelijke grief IV op tegen het oordeel van de kantonrechter dat de door haar gevorderde verklaring voor recht wordt afgewezen. Omdat de voorgaande grieven niet slagen, is de voorwaarde waaronder deze grief is aangevoerd niet vervuld. Deze grief behoeft daarom geen behandeling.
Conclusie
4.20.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld en dat zij de schade van [geïntimeerde] volledig dient te vergoeden.
4.21.
Partijen zijn nu, met verwijzing naar rov. 4.13 van het bestreden vonnis, in staat zelf de door Dexia aan [geïntimeerde] verschuldigde schadevergoeding te berekenen.
Slotsom en proceskosten
4.22.
Uit het voorgaande volgt dat de grieven van Dexia niet slagen. Wat verder nog is aangevoerd door partijen, kan niet tot een andere beslissing leiden. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.
4.23.
Dexia is aan te merken als de in het ongelijk gestelde partij. Zij is daarom in eerste aanleg terecht in de proceskosten veroordeeld, zodat de daartegen gerichte grief van Dexia faalt. Dexia dient ook in hoger beroep te worden veroordeeld in de proceskosten. Gelet op de in hoge mate gestandaardiseerde processtukken in deze procedure, zal het hof voor het bepalen van het salaris van de advocaat aansluiten bij appeltarief II.

5.De uitspraak

Het hof:
5.1.
bekrachtigt het tussen partijen in conventie en in reconventie gewezen vonnis, voor zover dat aan het oordeel van het hof is onderworpen;
5.2.
veroordeelt Dexia in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] op € 349,00 aan griffierecht en op € 1.821,00 (1,5 punt × appeltarief II) voor salaris advocaat, en op € 178,00 voor nakosten. Als Dexia niet binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak aan de veroordelingen voldoet en het arrest daarna wordt betekend, worden de proceskosten vermeerderd met € 92,00 en de kosten van betekening;
5.3.
veroordeelt Dexia in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na het verschuldigd worden daarvan zijn voldaan;
5.4.
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.J. van Harten, C.J. Verduyn en R.F. Groos en in het openbaar uitgesproken op 19 augustus 2025 in aanwezigheid van de griffier.
Bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de rolraadsheer.

Voetnoten

1.HR 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935.
2.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:862 (hierna: de prejudiciële beslissing).