2.4.De aanvulling van het bezwaarschrift van 11 februari 2022 vermeldt onder meer:
“Ik verzoek u, bij niet volledig tegemoetkoming aan het bezwaar, op basis van art. 40 Wet WOZ de opbouw van de kavelwaarde, de zogenoemde grondstaffel, en de taxatiekaart met daarop vermeld de KOUDV- en liggingsfactoren van het onderhavige object en van de door u opgevoerde vergelijkingsobjecten tijdig voor het plaatsvinden van de hoorzitting te verstrekken.”
Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft als volgt geoordeeld:
“2. Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de woning bepaald op de waarde die aan de woning dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen.
3. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar met de matrix en met wat hij overigens heeft aangevoerd, aannemelijk gemaakt dat de waarde van de woning niet op een te hoog bedrag is vastgesteld. De rechtbank acht de door de heffingsambtenaar gehanteerde vergelijkingsobjecten, die alle drie – net als de woning – in de [Wijk] zijn gelegen, voldoende vergelijkbaar met de woning. De heffingsambtenaar heeft toegelicht dat uit marktanalyse blijkt dat in de [Wijk] verschillen in bouwjaar niet tot uitdrukking komen in de verkoopprijzen, gelet op de gunstige locatie van de wijk. Met de eenvoudige staat van de voorzieningen is voldoende rekening gehouden aangezien de prijs per m² van de woning lager is dan de prijs per m² van de vergelijkingsobjecten. Ter zitting heeft belanghebbende gesteld dat twee van de drie vergelijkingsobjecten op erfpachtgrond staan en dat de heffingsambtenaar de verkoopprijzen van deze objecten ten onrechte niet voor de aanwezigheid van erfpacht heeft gecorrigeerd. De rechtbank volgt belanghebbende hierin niet omdat, zoals de heffingsambtenaar ter zitting ook heeft toegelicht, een dergelijke correctie enkel zou leiden tot een hogere waarde van de woning.
4. Hetgeen belanghebbende verder heeft aangevoerd, doet aan het hiervoor gegeven oordeel niet af. Belanghebbende verwijst naar transacties van [adres 7] , [adres 5] en [adres 6] , omdat deze volgens hem tot een lagere waarde van de woning leiden. De heffingsambtenaar heeft deze transacties in de matrix inzichtelijk gemaakt. Gelet op de ligging aan een drukke doorgaande weg, nabij een rotonde, acht de rechtbank [adres 6] niet goed vergelijkbaar met de woning. [adres 7] is wel voldoende vergelijkbaar met de woning, behalve dat dit object een aanzienlijk kleiner gebruiksoppervlak heeft dan de woning (122 m2 versus 171 m2). De prijs per m² van [adres 7] is € 7.221, terwijl voor de woning is uitgegaan van een prijs per m² van € 5.427. Ook [adres 5] is voldoende vergelijkbaar met de woning, maar dit object heeft een matige en gedateerde staat van onderhoud, wat de lagere prijs per m² verklaart (€ 5.086 versus € 5.427). Deze transacties leiden aldus niet tot een lagere waarde van de woning.
5. Hetgeen belanghebbende overigens heeft aangevoerd, doet aan het hiervoor gegeven oordeel ook niet af. Belanghebbende heeft in zijn bezwaarschrift verzocht om alle op de zaak betrekking hebbende stukken aan hem te verstrekken. Daarover schrijft hij: “Hieronder kunnen bijvoorbeeld vallen de grondstaffels, liggingsfactoren, onderbouwing van de indexering naar waardepeildatum, de KOUDV-factoren van het onderhavige object en de vergelijkingsobjecten (…)”. De heffingsambtenaar heeft verklaard geen gebruik te maken van grondstaffels, liggingsfactoren, indexeringscijfers van de onderbouwingen naar de waardepeildatum en KOUDV-factoren. Ter zitting heeft de heffingsambtenaar uitgebreid toegelicht hoe de waarde van woningen in de gemeente jaarlijks tot stand komt en in de bezwaarfase wordt herbeoordeeld, waarbij een belangrijk deel van het werk op individueel niveau door taxateurs handmatig wordt verricht. De rechtbank heeft geen reden hieraan te twijfelen. Hieruit volgt dat de (gegevens die ten grondslag liggen aan) indexeringscijfers en KOUDV- en liggingsfactoren de heffingsambtenaar niet ter raadpleging ter beschikking staan of hebben gestaan en dus niet aan belanghebbende in de bezwaarfase konden worden verstrekt.[1]
6. Ook is de rechtbank niet gebleken van schending van het motiveringsbeginsel dan wel schending van enig ander rechtsbeginsel. De heffingsambtenaar is in de uitspraak op bezwaar voldoende ingegaan op de bezwaargronden van belanghebbende.
7. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.