Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
ƒ 455.020of € 206.479
ƒ 150.0006,5% aflossingsvrij tot 3-12-2006
3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Meer in het bijzonder is in geschil:
4.Gronden
3.1 Achtergrond
artikel 47 van de AWR op. Dat betekent, gezien de dagtekening van de onderhavige uitspraken op bezwaar (datum 22 november 2004) en (onder meer) het arrest HR 2 oktober 2015, nr. 14/02335, ECLI:NL:HR:2015:2795, BNB 2016/2, dat de bewijslast deswege is omgekeerd.
10 mei 2001 respectievelijk 17 april 2002. Belanghebbende stelt dat de Inspecteur bij het opleggen van de aanslagen reeds bekend was met het feit dat tot het opleggen van de navorderingsaanslagen aanleiding heeft gegeven. Deze stelling faalt. Het feit dat aanleiding heeft gegeven tot het opleggen van de navorderingsaanslagen wordt gevormd door de door [M Inc.] gegeven inlichtingen over de fees die vanuit [M Inc.] overgeboekt zijn naar de bankrekening van [Stiftung] . Dit gegeven was de Inspecteur eerst bekend na ontvangst van de informatie die de FIOD op 11 november 2003 aan hem stuurde. Voor zover belanghebbende betoogt dat de aanslag over het jaar 2002 [Hof: bedoeld is het jaar 2000] is opgelegd tijdens het boekenonderzoek dat 24 juli 2001 is begonnen bij [Z] bv en [Q] bv, faalt het omdat dit boekenonderzoek niet op belanghebbende zag, belanghebbende aandeelhouder noch werknemer van [Z] bv of [Q] bv was en aanwijzingen ontbraken dat belanghebbende van een van deze twee bv's nog andere inkomsten had genoten voor zijn bemiddelingswerkzaamheden dan de hem door [Z] bv ter beschikking gestelde auto.”
Voorts heeft tijdens de behandeling door het Hof heeft een uitgebreide correspondentiewisseling plaatsgevonden. Gedurende deze correspondentiewisseling heeft belanghebbende meermalen, buiten de in de procesregeling vermelde termijnen om, aanvullend uitstel voor het verrichten van proceshandelingen gevraagd en gekregen. Het betreft de navolgende perioden:
5.Beslissing
- verklaart de beroepen ongegrond voor zover het de uitspraken op bezwaar tegen de belastingaanslagen en de beschikkingen inzake heffingsrente betreft;
- verklaart de beroepen gegrond voor zover het de boetebeschikkingen betreft;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar betreffende de boetebeschikkingen;
- vermindert de boetebeschikking voor het jaar 1998 tot een bedrag van € 8.000;
- vermindert de boetebeschikking voor het jaar 1999 tot een bedrag van € 8.000;
- vermindert de boetebeschikking voor het jaar 2000 tot een bedrag van € 24.000;
- vermindert de boetebeschikking voor het jaar 2001 tot een bedrag van € 32.000;
- veroordeelt de Minister van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van de immateriële schade van belanghebbende tot een bedrag van € 1.500;
- gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het door deze gestorte griffierecht van € 148 vergoedt;
- gelast dat de Inspecteur de kosten van het bezwaar aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op in totaal € 1.107, aan belanghebbende vergoedt; en
- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding bij Hof Arnhem en het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 4.464.