In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 23 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep van een belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De rechtbank had op 6 maart 2023 de uitspraak van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gemeenten en Waterschappen Limburg ongegrond verklaard. De belanghebbende, vertegenwoordigd door [bedrijf] B.V., had hoger beroep ingesteld, maar het hof verklaarde het hoger beroep niet-ontvankelijk. Dit gebeurde omdat de gemachtigde van de belanghebbende geen recente machtiging had overgelegd binnen de gestelde termijn. Het hof had eerder twijfels over de bevoegdheid van de gemachtigde om namens de belanghebbende op te treden, wat leidde tot de eis van een recente machtiging. Ondanks dat de gemachtigde tijdens de zitting aanbood om een machtiging over te leggen, was dit te laat, aangezien de termijn op 2 april 2024 was verstreken. Het hof concludeerde dat er geen inhoudelijke behandeling van het hoger beroep kon plaatsvinden en dat de proceskosten niet vergoed zouden worden. De beslissing werd openbaar uitgesproken en partijen kregen de mogelijkheid om binnen zes weken in cassatie te gaan bij de Hoge Raad.