ECLI:NL:GHSHE:2025:1165

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 april 2025
Publicatiedatum
23 april 2025
Zaaknummer
22/1336
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid heffingsambtenaar bij aanslag forensenbelasting en vernietiging van de aanslag

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 23 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aanslag forensenbelasting 2021 die was opgelegd aan de belanghebbende door de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gemeenten en Waterschappen (BsGW). De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de aanslag, maar dit werd ongegrond verklaard door de heffingsambtenaar. Vervolgens heeft de belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank, die het beroep ook ongegrond verklaarde. De belanghebbende heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij het hof. Het hof heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar onbevoegd was om de aanslag op te leggen, omdat het Delegatie- en mandaatbesluit BsGW pas na de aanslag bekend was gemaakt en in werking is getreden. Hierdoor was er sprake van een bevoegdheidsgebrek. Het hof heeft geoordeeld dat de aanslag niet in stand kon blijven, omdat dit de belanghebbende zou benadelen. De uitspraak van de rechtbank en de uitspraak op bezwaar zijn vernietigd, evenals de aanslag forensenbelasting. De heffingsambtenaar is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de belanghebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 22/1336
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg (hierna: de rechtbank) van 14 juni 2022, nummer ROE 21/2328, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gemeenten en Waterschappen (hierna: BsGW),
hierna: de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft een aanslag forensenbelasting 2021 opgelegd (hierna ook: de aanslag forensenbelasting).
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De heffingsambtenaar heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de andere partij.
1.6.
De zitting stond aanvankelijk gepland op 26 april 2024. Belanghebbende heeft verzocht om de zaak aan te houden totdat de Hoge Raad in de zaken met nummers 23/00801, 23/00880 en 23/03216 arrest zou hebben gewezen. Het hof heeft het verzoek om uitstel toegewezen.
1.7.
Het hof heeft op 23 september 2024 partijen in de gelegenheid gesteld om schriftelijk hun visie te geven op het geschil, bezien in het licht van het arrest van de Hoge Raad van 13 september 2024 [1] en de arresten die op 27 september 2024 [2] zouden worden gewezen in de hiervoor genoemde zaken. Belanghebbende heeft naar aanleiding daarvan een nader stuk ingediend. De heffingsambtenaar heeft geen gebruik gemaakt van deze gelegenheid.
1.8.
De zitting heeft plaatsgevonden op 31 januari 2025 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen belanghebbende en zijn gemachtigde [gemachtigde] . De heffingsambtenaar is, met kennisgeving, niet verschenen.
1.9.
Belanghebbende heeft ter zitting een ingevuld formulier proceskosten overgelegd.
1.10.
Het hof heeft het onderzoek op de zitting geschorst en daarbij bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat.
1.11.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak in Mijn Rechtspraak wordt geplaatst dan wel aan partijen wordt verzonden.
1.12.
Vervolgens heeft het hof de heffingsambtenaar verzocht schriftelijk inlichtingen te geven en/of stukken in te zenden.
1.13.
De heffingsambtenaar heeft naar aanleiding van het verzoek van het hof een nader stuk met bijlage overgelegd. Belanghebbende heeft schriftelijk op dit stuk gereageerd.
1.14.
Het hof heeft vervolgens bepaald dat een nadere zitting achterwege kan blijven. Geen van partijen heeft – na navraag door het hof – verklaard gebruik te willen maken van hun recht om op een nadere zitting te worden gehoord. Het hof heeft partijen schriftelijk medegedeeld dat het onderzoek is gesloten.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende heeft zijn hoofdverblijf in [woonplaats] . Belanghebbende is sinds 2016 eigenaar van een gemeubileerde woning in de gemeente Eijsden-Margraten (hierna: de woning). De woning is gelegen aan [adres] in het buurtschap [buurtschap] nabij [plaats 2] . Belanghebbende heeft de woning gedurende meer dan negentig dagen van het jaar voor zichzelf beschikbaar gehouden. De woning is in het bestemmingsplan aangemerkt als vakantiewoning.
2.2.
Bij besluit van 30 april 2021 is belanghebbende, op briefpapier van BsGW, voor het belastingjaar 2021 voor een bedrag van in totaal € 3.024 aangeslagen in de forensenbelasting.
2.3.
Bij besluit van 22 juli 2021 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van belanghebbende tegen de aanslag forensenbelasting ongegrond verklaard. De aanslag forensenbelasting is naar aanleiding van een eerdere WOZ-waardevermindering van de woning verlaagd van € 3.024 naar € 2.564,80.
2.4.
De aanslag forensenbelasting berust op de Verordening op de heffing en de invordering van een forensenbelasting Eijsden-Margraten 2021 (hierna: de Verordening). Artikel 5 van de Verordening luidt:

Artikel 5 — Belastingtarief
De belasting bedraagt € 560,00 per jaar per gemeubileerde woning.
Boven dit bedrag wordt per jaar geheven, 1,12% van de waarde als bedoeld in artikel 4, lid b, sub 1.”
2.5.
In 2020 bedroeg het tarief € 280 per jaar vermeerderd met 0,56% van de WOZ-waarde van de woning.
2.6.
Ter onderbouwing van de tariefverhoging is in een Raadsvoorstel ‘Belastingverordeningen 2021’ (bijlage 02.f bij de Voorlopige agenda van de besluitvormende raadsvergadering van 18 november 2020) het volgende opgenomen:

Forensenbelasting
Forensenbelasting wordt geheven voor het mislopen van inkomsten uit de algemene uitkering vanwege het niet ingeschreven zijn in de gemeente. Verder wordt getracht het tweede woningbezit te ontmoedigen om zodoende de woningen beschikbaar te houden voor eigen inwoners. Het voorstel is om het tarief te verdubbelen.
Forensenbelasting
Begroting 2020
Begroting 2021 Voorstel
Stijging
Vast bedrag per woning
€ 280
€ 560
€ 280
Percentage van de WOZ
0,56%
1,12%
0,56%
2.7.
De gemeente Eijsden-Margraten heeft bij brief van 17 december 2021 gereageerd op een door belanghebbende ingediende bezwaar tegen de verhoging van de forensenbelasting in 2021. In de brief staat het volgende:
“Het tarief van de forensenbelasting 2021 is op 9 november 2020 door de raad van de
gemeente Eijsden-Margraten vastgesteld. Het opleggen van belastingen en het bepalen van het tarief behoort tot de autonome taak van de gemeente. Hier is geen bezwaar tegen mogelijk. Uw bezwaar is dan ook niet ontvankelijk.
Onze gemeenteraad is bekend met het feit dat het tarief voor de forensenbelasting hoog is. Reden hiervoor is het tegengaan van tweede woningbezit in onze gemeente. Op deze wijze trachten wij het tweede woningbezit in onze gemeente te ontmoedigen en deze te behouden voor onze eigen inwoners.”

3.Geschil en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
I. Is de aanslag forensenbelasting 2021 bevoegdelijk opgelegd en de uitspraak op bezwaar bevoegdelijk gedaan?
II. Zijn alle op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd?
III. Is de uitspraak op bezwaar in strijd met artikel 7:11 en artikel 7:12 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) gedaan?
IV. Is de aanslag forensenbelasting terecht en tot het juiste bedrag opgelegd?
3.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de aanslag forensenbelasting. De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
4. Gronden
Ten aanzien van het geschil
Vraag I. Bevoegdheid heffingsambtenaar
4.1.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de heffingsambtenaar onbevoegd was om op 30 april 2021 de aanslag forensenbelasting op te leggen en op 22 juli 2021 uitspraak op bezwaar te doen, omdat het Delegatie- en mandaatbesluit BsGW gemeente Eijsden-Margraten (hierna: het Delegatie- en mandaatbesluit), waarin de bevoegdheid tot het heffen van forensenbelasting aan het dagelijks bestuur van BsGW is overgedragen, pas op 24 januari 2022 bekend is gemaakt en in werking is getreden (Gemeenteblad 2022 nr. 28373, 24 januari 2022). Het hof volgt belanghebbende hierin en overweegt daartoe als volgt.
De Gemeentewet
4.2.
In de Gemeentewet is bepaald dat de bevoegdheden en verplichtingen met betrekking tot de gemeentelijke belastingen gelden voor de gemeenteambtenaar, belast met de heffing van gemeentelijke belastingen. [3] Het college van B&W van een gemeente kan met betrekking tot de gemeentelijke belastingen bepalen dat een heffingsambtenaar wordt aangewezen. [4] Als voor de heffing van gemeentelijke belastingen een gemeenschappelijke regeling is getroffen en bij die regeling een openbaar lichaam is ingesteld, kan bij of krachtens die regeling worden bepaald dat een daartoe aangewezen ambtenaar van dat openbare lichaam wordt aangewezen als heffingsambtenaar. [5]
4.3.
In dit geval is een gemeenschappelijke regeling getroffen en bij die regeling een openbaar lichaam ingesteld, te weten ‘Belastingsamenwerking Gemeenten en Waterschappen’ (hierna: BsGW). De gemeente Eijsden-Margraten is toegetreden tot BsGW, de raad heeft het college van B&W hiervoor in ieder geval op 10 december 2019 toestemming gegeven.
4.4.
Artikel 5 van de regeling Belastingsamenwerking Gemeenten en Waterschappen [6] (hierna: de regeling BsGW) bepaalt, voor zover van belang, het volgende:
“Artikel 5 Overdracht en mandaat bevoegdheden.
1. Aan het dagelijks bestuur wordt overgedragen de bevoegdheid tot:
a. de aanwijzing van een of meer ambtenaren van de BsGW als heffingsambtenaar, als bedoeld in artikel 232, vierde lid, onder a van de Gemeentewet en artikel 124, vijfde lid, onder a van de Waterschapswet, bevoegd tot het heffen van belastingen en de uitvoering van de Wet waardering onroerende zaken;
(…)
2. Het eerste lid is uitsluitend van toepassing ten aanzien van de:
a. onroerende zaak belasting als bedoeld in artikel 220 van de Gemeentewet;
b. hondenbelasting als bedoeld in artikel 226 van de Gemeentewet;
c. afvalstoffenheffing als bedoeld in artikel 15.33 van de Wet Milieubeheer;
d. rioolheffing als bedoeld in artikel 228a van de Gemeentewet;
e. watersysteemheffing als bedoeld in artikel 117 van de Waterschapswet;
f. zuiveringsheffing als bedoeld in artikel 122d van de Waterschapswet;
g. verontreinigingsheffing als bedoeld in artikel 7.2 van de Waterwet;
h. uitvoering van de wet WOZ.”
4.5.
Artikel 6 van de regeling BsGW bepaalt het volgende:
“Artikel 6 Aanvullende overdracht en mandaat bevoegdheden
De bevoegdheden als bedoeld in artikel 5, eerste en derde lid kunnen ter zake van andere belastingen dan genoemd in artikel 5, tweede lid aan het dagelijks bestuur worden overgedragen dan wel gemandateerd. Deze overdracht en mandatering behoeft de goedkeuring van het algemeen bestuur.”
4.6.
Het college van B&W van de gemeente Eijsden-Margraten heeft de bevoegdheid ter zake van forensenbelasting op grond van het hiervoor genoemde artikel 6 van de regeling BsGW overgedragen aan het dagelijks bestuur van BsGW.
4.7.
Dit is bepaald in het Delegatie- en mandaatbesluit van 15 december 2020. Het Delegatie- en mandaatbesluit luidt, voor zover van belang, als volgt:
“Artikel 1 Delegatie
Aan het dagelijks bestuur van de BsGW wordt overgedragen de bevoegdheid tot:
a. a. de aanwijzing van een of meer ambtenaren van de BsGW als heffingsambtenaar, als bedoeld in artikel 232, vierde lid, onder a van de Gemeentewet bevoegd tot het heffen van belastingen en de uitvoering van de Wet waardering onroerende zaken;
(…)
Artikel 2 Reikwijdte
Artikel 1 is van toepassing ten aanzien van de volgende belastingen: reinigingsrechten, toeristenbelasting, forensenbelasting en watertoeristenbelasting.
(…)
Artikel 4 Inwerkingtreding
Dit besluit treedt in werking tegelijkertijd met de inwerkingtreding van de wijziging van de Gemeenschappelijke regeling Belastingsamenwerking Gemeenten en Waterschappen Limburg, waartoe het college heden heeft besloten.
Aldus besloten tijdens de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eijsden-Margraten van 15 december 2020.”
Bekendmaking
4.8.
Het hof is van oordeel dat het Delegatie- en mandaatbesluit waarmee de bevoegdheid ten aanzien van forensenbelasting wordt overgedragen aan het dagelijks bestuur van BsGW een algemeen verbindend voorschrift is. [7] Dit treedt pas in werking als het op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
4.9.
In het destijds, tot 1 juli 2021 geldende artikel 139 Gemeentewet, is bepaald dat besluiten van het gemeentebestuur die algemeen verbindende voorschriften inhouden, niet verbinden dan wanneer zij zijn bekendgemaakt in het gemeenteblad. Per 1 juli 2021 is artikel 139 Gemeentewet vervallen en is artikel 3:42 Awb daarvoor in de plaats gekomen. Dit artikel bepaalde tot 8 maart 2025 dat de bekendmaking van besluiten geschiedt door kennisgeving van het besluit of van de zakelijke inhoud ervan in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, dan wel op een andere geschikte wijze. Elektronische bekendmaking vindt uitsluitend plaats in een van overheidswege uitgegeven blad, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.
4.10.
De heffingsambtenaar heeft in hoger beroep een geprinte versie van het Delegatie- en mandaatbesluit in het geding gebracht zoals gepubliceerd op Overheid.nl [8] en daarop staat: ‘Geldend van 25-01-2022 t/m heden’. De heffingsambtenaar heeft vervolgens een kopie van het Gemeenteblad uit 2022 in het geding gebracht, waarin het Delegatie- en mandaatbesluit is gepubliceerd (Gemeenteblad 2022 nr. 28373, 24 januari 2022). [9]
4.11.
De heffingsambtenaar heeft, op de vraag van het hof of het Delegatie- en mandaatbesluit op een eerdere datum is gepubliceerd, geschreven dat de openbare besluitenlijsten worden gepubliceerd, dat ook zo is gebeurd met dit ‘voorstel’, dat via de huidige website naar een archiefwebsite kan worden gegaan en daarop is te zien dat het besluit op de site is gepubliceerd. De heffingsambtenaar heeft ter onderbouwing hiervan een schermprint van archiefweb.eu overgelegd, maar daarop is slechts het volgende te lezen:
4.12.
Het hof is van oordeel dat de heffingsambtenaar hiermee niet aannemelijk heeft gemaakt dat het Delegatie- en mandaatbesluit eerder dan 24 januari 2022 op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt (zoals hiervoor bedoeld onder 4.9). Uit de schermprint die de heffingsambtenaar heeft overgelegd van archiefweb.eu volgt slechts dat het gaat om een agendapunt van 12 januari 2021 met betrekking tot ‘Formaliseren besluiten richting BsGW’, waaronder ‘3. delegatie- en mandaatbesluit; aanw (…) BsGW als heffings- en invorderingsambtenaar’. Uit de schermprint blijkt niet van een bekendmaking van het Delegatie- en mandaatbesluit voorafgaand aan 24 januari 2022. Ook overigens is hiervan niet gebleken.
4.13.
Uit het voorgaande volgt dat het Delegatie- en mandaatbesluit moet worden geacht niet eerder dan 24 dan wel 25 januari 2022 in werking te zijn getreden. Dit betekent dat op het moment van het opleggen van de aanslag forensenbelasting, te weten 30 april 2021, en het doen van uitspraak op bezwaar, te weten 22 juli 2021, sprake is van een bevoegdheidsgebrek. De heffingsambtenaar was op 30 april 2021 niet bevoegd voor wat betreft de forensenbelasting om tot oplegging van de aanslag over het jaar 2021 aan belanghebbende over te gaan en op 22 juli 2021 niet bevoegd om een uitspraak op bezwaar te doen.
Benadeling belanghebbende
4.14.
Het hof ziet geen aanleiding om de aanslag forensenbelasting ondanks het bevoegdheidsgebrek in stand te laten, omdat aannemelijk is dat belanghebbende daardoor wordt benadeeld. [10] Het bevoegdheidsgebrek is niet hersteld bij het doen van uitspraak op bezwaar (op 22 juli 2021), maar pas daarna in de beroepsprocedure (op 24 januari 2022). [11] Daarbij komt dat de bevoegdheid tot het vaststellen van de aanslag forensenbelasting over het jaar 2021 inmiddels is vervallen, omdat drie jaren na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan zijn verstreken en door tijdsverloop niet opnieuw een aanslag over het jaar 2021 kan worden opgelegd. [12]
Voor het overige
4.15.
Alles wat door belanghebbende voor het overige nog is aangevoerd over de op de zaak betrekking hebbende stukken, de motivering van de uitspraak op bezwaar en de hoogte van de aanslag forensenbelasting behoeft geen verdere behandeling meer aangezien de aanslag forensenbelasting wordt vernietigd en de proceskosten en de door belanghebbende betaalde griffierechten moeten worden vergoed. Hetzelfde geldt voor alles wat belanghebbende naar voren heeft gebracht over de verhoging van de forensenbelasting. Al zou dit laatste anders zijn, dan nog geldt het volgende.
Verhoging forensenbelasting
4.16.
De heffingsambtenaar heeft niet aannemelijk gemaakt dat de door belanghebbende aangevoerde gerechtvaardigde belangen zijn meegewogen bij de verhoging van de forensenbelasting in 2021. [13] Belanghebbende heeft onbetwist naar voren gebracht dat de woning in het bestemmingsplan is aangemerkt als vakantiewoning. Dat betekent dat de woning niet permanent kan worden bewoond. Belanghebbende heeft ter zitting bij het hof verklaard dat de gemeente Eijsden-Margraten deze verhoging desondanks handhaaft. Het door de gemeente Eijsden-Margraten betoogde belang dat het tarief moet worden verhoogd om woningen voor de eigen inwoners beschikbaar te houden en tweede woningbezit tegen te gaan, gaat zodoende in de situatie van belanghebbende niet op. De gemeente Eijsden-Margraten heeft de situatie dat een woning alleen als tweede (vakantie)woning kan worden gebruikt, blijkens de programmabegroting en de raadsvergaderingen over het forensenbelastingtarief (zie onder 2.6) niet meegewogen bij de verhoging van het tarief. Dit betekent dat niet kan worden beoordeeld of de verhoging in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Hieruit volgt dat artikel 5 van de Verordening (zie onder 2.4) daarom buiten toepassing zou moeten blijven en de aanslag forensenbelasting zou moeten worden verminderd tot het tarief dat gold in 2020.
Tussenconclusie
4.17.
De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is.
Ten aanzien van het griffierecht
4.18.
De heffingsambtenaar dient aan belanghebbende het bij de rechtbank en het hof betaalde griffierecht van € 49 respectievelijk € 136 te vergoeden, omdat de uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd.
Ten aanzien van de proceskosten
4.19.
Het hof veroordeelt de heffingsambtenaar tot vergoeding van de kosten die belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank en het hoger beroep bij het hof, omdat het door belanghebbende ingestelde hoger beroep gegrond is en het beroep bij de rechtbank gegrond is.
4.20.
Het hof stelt deze tegemoetkoming op 5 (punten) [14] x € 907 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) is € 4.535. Dit bedrag wordt vermeerderd met een bedrag aan reiskosten van belanghebbende voor het bijwonen van de zitting van € 26,06.
4.21.
Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft gemaakt.

5.Beslissing

Het hof:
  • verklaart het hoger beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vernietigt de aanslag forensenbelasting 2021;
  • bepaalt dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht voor de behandeling van het beroep bij de rechtbank en het hoger beroep bij het hof van, in totaal, € 185 vergoedt;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar in de kosten van het geding bij de rechtbank en het hof van € 4.561,06.
De uitspraak is gedaan door M.E. Smorenburg, voorzitter, A.J. Kromhout en J.K. Lanser, in tegenwoordigheid van E. Royakkers, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 april 2025 en een afschrift van de uitspraak is op die datum in Mijn Rechtspraak geplaatst. Aan de partij die niet digitaal procedeert, is een afschrift op die datum aangetekend per post verzonden.
De griffier, De voorzitter,
E. Royakkers M.E. Smorenburg
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Hoge Raad 13 september 2024, ECLI:NL:HR:2024:1178.
2.Hoge Raad 27 september 2024, ECLI:NL:HR:2024:1297 en Hoge Raad 27 september 2024, ECLI:NL:HR:2024:1298.
3.Artikel 231, lid 2, onderdeel b Gemeentewet.
4.Artikel 232, lid 2, onderdeel a Gemeentewet.
5.Artikel 232, lid 4, onderdeel a Gemeentewet en Hoge Raad 28 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW1956.
6.Staatscourant 2020 nr. 68048, 22 december 2020.
7.Vgl. Raad van State 17 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2394, onder 12.
8.Hogerberoepschrift, bijlage 5.
9.Bij brief van 8 november 2023.
10.Artikel 6:22 Awb.
11.Hoge Raad 6 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3224.
12.Artikel 231, lid 1, Gemeentewet in verbinding met artikel 11, lid 3, Algemene wet inzake rijksbelastingen.
13.Hoge Raad 13 september 2024, ECLI:NL:HR:2024:1178.
14.1 punt voor beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting bij de rechtbank, 1 punt voor het hogerberoepschrift, 0,5 punt voor schriftelijke toelichting, 1 punt voor het verschijnen op de zitting bij het hof, 0,5 punt voor schriftelijke toelichting, zie Besluit proceskosten bestuursrecht.