ECLI:NL:GHSHE:2025:1166

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 april 2025
Publicatiedatum
23 april 2025
Zaaknummer
23/87 tot en met 23/93 en 23/95 tot en met 23/103
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep wegens gebrek aan recente machtiging

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 23 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep. Het hof verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk omdat de gemachtigde van de belanghebbende geen recente machtiging heeft overgelegd binnen de gestelde termijn. De zaak betreft een geschil over de WOZ-waarden van verschillende onroerende zaken, waarbij de heffingsambtenaar beschikkingen heeft afgegeven op basis van de Wet waardering onroerende zaken. De belanghebbende, vertegenwoordigd door [bedrijf] B.V., heeft bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikkingen, maar de rechtbank Limburg heeft het beroep ongegrond verklaard. Het hof heeft twijfels over de bevoegdheid van de gemachtigde, wat heeft geleid tot de eis van een recente machtiging. Ondanks dat de gemachtigde tijdens de zitting heeft aangeboden om een machtiging over te leggen, was dit te laat, waardoor het hof geen inhoudelijke behandeling van het hoger beroep kon plaatsvinden. De uitspraak benadrukt het belang van het indienen van de juiste documenten binnen de gestelde termijnen in belastingzaken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummers: 23/87 tot en met 23/93 en 23/95 tot en met 23/103
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg (hierna: de rechtbank) van 30 januari 2023, nummers ROE 21/2356 tot en met ROE 21/2362 en ROE 21/2365 tot en met ROE 21/2373, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gemeenten en Waterschappen Limburg,
hierna: de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) beschikkingen gegeven (hierna: de WOZbeschikkingen) en daarbij de waarde van de hierna genoemde objecten [1] (hierna: de onroerende zaken) vastgesteld:
Zaaknr. Hof/Rb
Adres (type onroerende zaak)
Eigendom/gebruik
WOZ-waarde
Na bezwaar
23/87
21/2356
[adres 1] [woonplaats]
(kantoor met opslagruimtes)
Eigendom
€ 435.000
n.v.t.
23/88
21/2357
[adres 2] [woonplaats]
(kantoor met opslagruimte)
Eigendom
€ 88.000
n.v.t.
23/89
21/2358
[adres 3] [woonplaats]
(kantoor met opslagruimte en laad/loskuil)
Eigendom
€ 248.000
n.v.t.
23/90
21/2359
[adres 4] [woonplaats]
(kantoor met kantine)
Eigendom en gebruik
€ 496.000
€ 452.000
23/91
21/2360
[adres 5] [woonplaats]
(winkelruimte (kapsalon))
Eigendom
€ 126.000
n.v.t.
23/92
21/2361
[adres 6] [woonplaats]
(kantoor met opslagruimte)
Eigendom
€ 319.000
€ 312.000
23/93
21/2362
[adres 7] [woonplaats]
(kantoor met opslagruimte)
Eigendom
€ 289.000
€ 275.000
23/95
21/2365
[adres 8] [woonplaats]
(cafetaria met opslagruimte en woning)
Eigendom
€ 226.000
n.v.t.
23/96
21/2366
[adres 9] [woonplaats]
(distributie-/opslagruimte)
Eigendom
€ 490.000
n.v.t.
23/97
21/2367
[adres 10] [woonplaats]
(fabrieksruimte met opslag en kantoor)
Eigendom
€ 265.000
n.v.t.
23/98
21/2368
[adres 11] [woonplaats]
(fabrieksruimte met opslag en kantoor)
Eigendom
€ 175.000
n.v.t.
23/99
21/2369
[adres 12] [woonplaats]
(distributie-/opslagruimte)
Eigendom
€ 154.000
n.v.t.
23/100
21/2370
[adres 13] [woonplaats]
(opslagruimte met kantoor)
Eigendom
€ 423.000
n.v.t.
23/101
21/2371
[adres 14] [plaats 1]
(opslagruimtes met kantoor)
Gebruik
€ 292.000
n.v.t.
23/102
21/2372
[adres 15] [plaats 2]
(kantoor met werkplaats)
Eigendom en gebruik
€ 780.000
n.v.t.
23/103
21/2373
[adres 16] [woonplaats]
(opslagruimte met kantoor)
Eigendom
€ 719.000
n.v.t.
Tevens zijn de aanslagen onroerendezaakbelastingen (eigenaar) (hierna: de aanslagen OZB eigenaar) en de aanslagen onroerendezaakbelastingen (gebruiker) (hierna: de aanslagen OZB gebruiker) voor het jaar 2021 bekendgemaakt (hierna tezamen: de aanslagen).
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De heffingsambtenaar heeft uitspraken op bezwaar gedaan en sommige bezwaren gegrond verklaard.
1.3.
Namens belanghebbende heeft [bedrijf] B.V. tegen deze uitspraken beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
[bedrijf] B.V. heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
[bedrijf] B.V. heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de heffingsambtenaar.
1.6.
De zitting heeft plaatsgevonden op 31 januari 2025 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen [gemachtigde] (hierna: [gemachtigde] ), als gesteld gemachtigde van belanghebbende, en, namens de heffingsambtenaar, [heffingsambtenaar] . Op deze zitting zijn gelijktijdig, maar niet gevoegd, behandeld de onderhavige zaken en de zaak met het nummer 23/94.
1.7.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft het beroep in de zaaknummers ROE 21/2356 tot en met ROE 21/2362 en ROE 21/2365 tot en met ROE 21/2373 ongegrond verklaard.
2.2.
Het (ongedateerde) hoger beroep is op 1 februari 2023 namens [bedrijf] B.V. ingediend door [gemachtigde] .
2.3.
In het dossier dat het hof van de rechtbank heeft ontvangen, bevindt zich een schriftelijke machtiging met datum “Februari/maart/april 2021”, ondertekend door [belanghebbende] .
2.4.
Het hof heeft [gemachtigde] op 5 maart 2024 een brief gestuurd:

Zaaknummer: BK-SHE 23/87 t/m 23/103 (…)
Procedure van: [belanghebbende] / BsGW Belastingsamenwerking Gemeenten en
Waterschappen (…)
U heeft op 1 februari 2023 hoger beroep ingesteld. Dit beroep voldoet niet aan de hierna opgenomen vereisten. U heeft verzuimd:
- een op uw naam gestelde machtiging in te dienen. Als hoger beroep is ingesteld door een belanghebbende B.V., C.V., N.V., V.O.F., stichting of vereniging dan tevens ter zake een uittreksel van inschrijving bij de Kvk toevoegen, waaruit blijkt dat namens belanghebbende correct hoger beroep is ingesteld. De machtiging en het uittreksel Kvk mogen niet ouder zijn dan 6 maanden gerekend vanaf het moment van indiening van het hogerberoepschrift;
Ik geef u de mogelijkheid het verzuim uiterlijk 2 april 2024 te herstellen.
Als u van deze mogelijkheid geen gebruik maakt, kan het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit betekent dat het gerechtshof uw hoger beroep niet (inhoudelijk) in behandeling neemt. Er volgt dan een uitspraak, waartegen u bij het gerechtshof in verzet kunt komen.”
2.5.
[gemachtigde] heeft daar met een brief van 1 april 2024 (en ontvangen door het hof op 8 april 2024) op gereageerd. Bij die brief is geen (recente) machtiging gevoegd. In die brief is onder meer het volgende opgenomen:
“Geachte Griffier, [plaats 3] , 1 april 2024
Door (extra) grote drukte én een tekort aan gekwalificeerd personeel kan het zijn dat deze (re)actie langer op zich liet wachten dan normaal. Excuus!
Inzake uw dossier(s) met het(de) nummer(s) 23/87 t/m 103 (…) bericht ik u hierdoor in ieder geval tijdig [lees in voorkomend geval: nogmaals c.q. per omgaande] als volgt: het
adres van onze klant staat vermeld in het inleidende bezwaarschrift en/of op het aanslagbiljet zelf en/of onder het „kenmerk“ in uw eigen correspondentie én het verder door u verzochte c.q. benodigde maakt(e) reeds deel uit van uw dossier(s) van dezelfde opdrachtgever (c.q. van verweerder) danwel is {wederom}-al dan niet in kopie- bijgevoegd! Bent u nu zó volledig alsmede geheel akkoord?
(…)
Voorts wordt de meeste recente volmacht van onze klant in kopie bijgevoegd. If not: graag een (nader) uitstel tot en met 31 mei aanstaande opdat u iig ruimschoots vóór de datum van de beoogde mondelinge behandeling daarover „state oft he art“ kunt beschikken. Akkoord?”
2.6.
[gemachtigde] heeft nadien in de zaken met nummers 23/87 tot en met 23/93 en 23/95 tot en met 23/103 nog nadere stukken ingediend, te weten op 6 november 2024, 18 november 2024 en 29 januari 2025. In de zaak 23/94 is eveneens op 18 november 2024 een nader stuk ingediend. Bij geen van die stukken is een (recente) machtiging gevoegd.

3.Geschil en conclusies van partijen

3.1.
In geschil zijn de WOZ-waarden van de onroerende zaken per de waardepeildatum.
3.2.
[bedrijf] B.V. concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en – naar het hof begrijpt – vermindering van de WOZ-waarden.
3.3.
De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4.Gronden

Vooraf en ambtshalve
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
4.1.
Het hof overweegt dat de rechter op grond van artikel 8:24, lid 2, Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in verbinding met artikel 8:108 Awb een schriftelijke machtiging kan verlangen van een gemachtigde die geen advocaat is, om na te gaan of degene die zich als gemachtigde namens een belanghebbende aandient daartoe werkelijk bevoegd is.
4.2.
Het hof heeft [gemachtigde] verzocht een op zijn naam gestelde machtiging van maximaal een half jaar oud over te leggen. Het hof is hiertoe overgegaan omdat in diverse andere zaken waarin [gemachtigde] als (gesteld) gemachtigde optrad twijfels zijn gerezen over de bevoegdheid van [gemachtigde] om namens de desbetreffende belanghebbende (hoger) beroep in te stellen. Aanleiding voor deze twijfels zijn de ambtshalve bekende feiten en omstandigheden zoals genoemd in de recente uitspraak van het hof van 19 maart 2025 [2] .
4.3.
Aangezien [gemachtigde] in onderhavige procedure niet binnen de daarvoor gestelde termijn een schriftelijke machtiging heeft overgelegd die minder dan een half jaar oud is, en van een verschoonbare reden niet is gebleken, zal het hof het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaren. [3] [gemachtigde] heeft weliswaar tijdens de zitting in hoger beroep aangeboden om een machtiging over te leggen, maar dit is buiten de door het hof gestelde termijn. Die termijn eindigde namelijk op 2 april 2024.
Tussenconclusie
4.4.
De slotsom is dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is. Aan een inhoudelijke behandeling van het hoger beroep wordt niet toegekomen.
Ten aanzien van het verzoek om (immateriële) schadevergoeding
4.5.
[gemachtigde] heeft het hof verzocht om toekenning van een vergoeding van immateriële schade wegens de overschrijding van de redelijke termijn voor beslechting van dit belastinggeschil. Het hof ziet daarvoor geen aanleiding. Indien degene die niet gerechtigd is een rechtsmiddel aan te wenden toch dat rechtsmiddel aanwendt, bestaat geen aanleiding te veronderstellen dat de lange duur van de procedure spanning en frustratie bij diegene heeft veroorzaakt. In zo’n geval behoeft de rechter, vanwege het ontbreken van zodanige spanning en frustratie, niet vast te stellen of de redelijke termijn is overschreden. [4]
Ten aanzien van het griffierecht
4.6.
Het hof ziet geen aanleiding om het griffierecht te laten vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.7.
Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Awb.

5.Beslissing

Het hof verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
De uitspraak is gedaan door A.J. Kromhout, voorzitter, M.E. Smorenburg en J.K. Lanser, in tegenwoordigheid van A.S. van Middelkoop, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 april 2025 en een afschrift van de uitspraak is op die datum in Mijn Rechtspraak geplaatst. Aan de partij die niet digitaal procedeert, is een afschrift op die datum aangetekend per post verzonden.
De griffier, De voorzitter,
A.S. van Middelkoop A.J. Kromhout
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Op het aanslagbiljet zijn tevens de objecten [adres 17] in [woonplaats] , [adres 18] en 57C (BEDR) in [woonplaats] , [adres 19] en [adres 20] in [woonplaats] vermeld. Het bezwaar inzake [adres 18] , [adres 19] en [adres 20] is tijdens de hoorzitting in bezwaar ingetrokken. Het beroep inzake [adres 17] (ROE 21/2364) is tijdens de zitting van de rechtbank ingetrokken. Het hoger beroep inzake [adres 21] (BEDR) is afzonderlijk behandeld (nummer 23/94).
3.Zie Hoge Raad 10 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:2 en vergelijk Hoge Raad 28 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1558.
4.Hoge Raad 5 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1660, r.o. 2.3.