4.7.De rechtbank heeft als volgt over de kapitalisatiefactor overwogen:
“15. De rechtbank stelt verder vast dat hoogte van de kapitalisatiefactor, het leegstands- en opslagrisico, de hoogte van de onderhouds- en beheerskosten en de kosten koper partijen verdeeld houdt.
16. De rechtbank overweegt verder dat het berekenen van een kapitalisatiefactor uit marktgegevens (de top-down methode) de voorkeur verdient boven een berekening volgens algemene normen uit de regio (de bottom-up methode), omdat in de bottom-up methode veel aannames zijn verwerkt en de aansluiting bij de marktgegevens indirect is. Aan deze methode wordt daarom pas toegekomen als er onvoldoende marktgegevens zijn om de kapitalisatiefactor volgens de top-down methode te bepalen.
17. Verweerder heeft in het door hem overgelegde taxatierapport de gebruikte kapitalisatieactor van 8,9 zowel top-down als bottom-up berekend. Omdat uit het taxatierapport blijkt dat de vergelijkingsobjecten niet in verhuurde staat zijn verkocht, zal de rechtbank aansluiting zoeken bij een waardering volgens de bottom-up methode, waarbij de kapitalisatiefactor van onderaf worden opgebouwd. De kapitalisatiefactor wordt dan berekend vanuit het netto-aanvangsrendement (NAR), de exploitatiekosten en de kosten voor de koper. Daarbij bestaat het NAR uit de componenten basisrente en opslagrisico en de exploitatielasten bestaan uit de componenten onderhoudskosten, vaste lasten, beheersrisico en leegstandsrisico.
18. De taxateur heeft zich in het taxatierapport gebaseerd op reële leegstandcijfers van gelijksoortige objecten in de gemeente waarbij rekening wordt gehouden met de verschillende types leegstand (waarvan alleen de structurele leegstand van meer dan drie jaar van invloed is op het leegstandrisico). In het taxatierapport is daarvan een overzicht opgenomen. Verweerders taxateur heeft dit risico van 5% overgenomen in zijn bottom-up-berekening. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met het vorenstaande de totstandkoming van het leegstandspercentage voldoende inzichtelijk heeft gemaakt. De rechtbank betrekt hierbij dat het standpunt van eiseres dat het leegstandsrisico 15% dient te bedragen, op geen enkele wijze is onderbouwd.
19. In overeenstemming met de jurisprudentie van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch en de Taxatiewijzer 24 Huurwaardekapitalisatie, versie 1.0 publiek, met waardepeildatum 1 januari 2021 heeft verweerder zich voor het bepalen van het opslagrisico beroepen op lokaal marktonderzoek, waarvan de uitkomsten in een in het taxatierapport opgenomen tabel zijn neergelegd. Verweerder heeft toegelicht dat de onroerende zaak qua aard en bestemming tussen winkel en bedrijf zit. Met een risico-opslag van 7,90% bevind de onroerende zaak zich voor wat betreft bedrijf laag in de bandbreedte (7,92 – 10,74) en voor wat betreft winkel in het midden van de bandbreedte (6,45 – 11,84). Gelet op de aard en de bestemming van de onroerende zaak acht de rechtbank aannemelijk dat een opslagrisico van 7,90% voor dit object niet te hoog is.
De onderhouds- en beheerskosten
20. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat gelet op het bouwjaar van de onroerende zaak, sprake is van hoge onderhouds- en beheerskosten waar verweerder onvoldoende rekening mee heeft gehouden.
21. De rechtbank is van oordeel dat verweerder, gelet op de bouwjaren van de vergelijkingsobjecten (1979-1998), voldoende rekening heeft gehouden met het bouwjaar van de onroerende zaak. Verder acht de rechtbank de onderhoudskosten van 7,7% en de beheerskosten van 3,5% niet te laag. Daarbij betrekt de rechtbank dat eiseres haar stelling dat, gelet op het bouwjaar van de onroerende zaak, sprake is van hoge onderhouds- en beheerskosten, op geen enkele wijze heeft onderbouwd.
22. Uit de tabel in de taxatiewijzer volgt voor de onroerende zaak een percentage kosten koper van 8,22%. Uit het door verweerder overgelegde rekenblad kapitalisatiefactorberekening volgt dat hij een percentage van 8,2% heeft gebruikt in zijn berekening. De rechtbank ziet geen aanleiding om eiseres haar standpunt dat dit percentage te hoog is, te volgen. Daarbij betrekt de rechtbank dat eiseres haar stelling op geen enkele wijze heeft onderbouwd.”