In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 februari 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die voortvloeide uit een geschil over de waardering van onroerende zaken en de daarbij behorende proceskostenvergoeding. De belanghebbende, vertegenwoordigd door G. Gieben, had beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam, die op 31 januari 2023 had geoordeeld dat de heffingsambtenaar van de gemeente Schagen niet in strijd had gehandeld met artikel 40, lid 2, van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) door niet volledig te voldoen aan een verzoek om informatie in de bezwaarfase. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof ten onrechte had geoordeeld dat de heffingsambtenaar aan zijn verplichtingen had voldaan. De Hoge Raad verwees naar eerdere arresten en concludeerde dat de belanghebbende recht had op een proceskostenvergoeding en vergoeding van griffierechten, omdat de heffingsambtenaar niet had voldaan aan de informatieverplichtingen. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en de Rechtbank, maar alleen voor wat betreft de beslissingen over proceskosten en griffierecht. De gemeente Schagen werd veroordeeld tot het vergoeden van de griffierechten en proceskosten aan de belanghebbende.