ECLI:NL:GHSHE:2025:1702

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 juni 2025
Publicatiedatum
18 juni 2025
Zaaknummer
200.324.963_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Effectenleaseovereenkomsten en onrechtmatige advisering door tussenpersoon in relatie tot Dexia Nederland B.V.

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep van Dexia Nederland B.V. tegen een uitspraak van de kantonrechter. De zaak betreft effectenleaseovereenkomsten die zijn aangegaan tussen Dexia en de zoon van de geïntimeerde, waarbij de vraag centraal staat of de tussenpersoon, Contacta Services B.V., zonder de vereiste vergunning advies heeft gegeven. De geïntimeerde heeft de overeenkomsten van zijn zoon overgenomen en stelt dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld door te weten dat de tussenpersoon niet over de juiste vergunning beschikte. Het hof oordeelt dat Dexia de schade van de geïntimeerde volledig moet vergoeden, omdat de tussenpersoon vergunningplichtig advies heeft gegeven en Dexia dit wist of had moeten weten. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter, waarbij Dexia in de proceskosten is veroordeeld. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van financiële instellingen bij het inschakelen van tussenpersonen en de noodzaak om te voldoen aan de vergunningseisen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
Zaaknummer gerechtshof: 200.324.963/01
Zaaknummer rechtbank: 9018640 EL 21-13
arrest van 17 juni 2025
in de zaak van
Dexia Nederland B.V.,
gevestigd in Amsterdam,
appellante,
hierna aan te duiden als Dexia,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer in Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonende in [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. J.B. Maliepaard in Rotterdam.

1.De procedure in eerste aanleg

Voor het verloop van de procedure in eerste aanleg verwijst het hof naar het bestreden vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, van 22 december 2022.

2.De procedure in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven met producties;
  • de memorie van antwoord met producties;
  • de akte uitlaten producties van Dexia
  • de antwoordakte van [geïntimeerde] .
2.2.
Dexia heeft in hoger beroep als productie een memorandum overgelegd. Het hof stelt vast dat deze productie geen bewijsstuk of productie is in de zin van artikel 1.2 aanhef en onder b van het Landelijk Procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven (LPR), maar een uitgebreid processtuk, met een uitvoerige toelichting op de standpunten van Dexia, onder verwijzing naar tal van bijlagen die bij deze productie zijn gevoegd. Voor het indienen van een dergelijk processtuk, naast de memorie die de grieven en de standpunten van Dexia bevat, bestaat geen ruimte. Op dit processtuk wordt daarom geen acht geslagen. Het hof zal daarom ook de reactie op het memorandum buiten beschouwing laten.
2.3.
Het hof heeft een datum bepaald voor arrest. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De kern van de zaak

3.1.
Deze zaak gaat over effectenleaseovereenkomsten, tot stand gekomen tussen Dexia en de zoon van [geïntimeerde] ( [de zoon] ) via een tussenpersoon (Contacta Services B.V.; hierna te noemen: Contacta Services). [geïntimeerde] heeft de effectenleaseovereenkomsten van zijn zoon overgenomen. De vraag die beantwoord moet worden is of de zoon van [geïntimeerde] is geadviseerd door de tussenpersoon die niet de daarvoor vereiste vergunning had, terwijl Dexia dat wist dan wel behoorde te weten, en of Dexia daarmee onrechtmatig heeft gehandeld tegenover zijn vader ( [geïntimeerde] ). Wanneer ervan moet worden uitgegaan dat [geïntimeerde] met het overnemen van de effectenleaseovereenkomsten ook de schadevorderingen van zijn zoon heeft overgenomen, moet Dexia in beginsel de volledige schade van [geïntimeerde] vergoeden als deze tussenpersoon beleggingsadvies heeft gegeven en Dexia dat wist dan wel behoorde te weten.
3.2.
Dexia heeft gevorderd [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 785,17, met rente, en dat de kantonrechter voor recht verklaart dat Dexia met betrekking tot de effectenleaseovereenkomsten aan al haar verplichtingen heeft voldaan en niets meer aan [geïntimeerde] verschuldigd is.
3.3.
De kantonrechter heeft voor recht verklaard dat Dexia niets meer aan Dexia verschuldigd is, nadat is overgegaan tot uitbetaling van de schadevergoeding als onder rov. 4.19. van het vonnis weergegeven, met veroordeling van Dexia in de proceskosten.

4.De beoordeling

4.1.
Het hof verwijst naar het bestreden vonnis voor de feiten die de kantonrechter heeft vastgesteld. Deze feiten zijn niet bestreden, zodat ze ook in hoger beroep het uitgangspunt vormen.
4.2.
Het hof verwijst voor de weergave van de vorderingen van Dexia en de grondslagen daarvan naar wat hiervoor is overwogen en het bestreden vonnis. Deze weergave in het vonnis is in hoger beroep niet bestreden.
4.3.
In hoger beroep heeft Dexia grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis, en tot het alsnog toewijzen van haar vorderingen.
4.4.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring, althans afwijzing van de vorderingen van Dexia.
Cessie schadevergoedingsvorderingen
4.5.
Dexia betwist dat zij onrechtmatig gehandeld kan hebben tegenover [geïntimeerde] . Zij is de overeenkomst namelijk aanvankelijk aangegaan met zijn zoon. Pas later zijn de effectenleaseovereenkomsten overgenomen door [geïntimeerde] . Alleen tegenover zijn zoon kan dus eventueel sprake zijn van onrechtmatig handelen, aldus Dexia. Volgens [geïntimeerde] is sprake van een rechtsgeldige cessie, als gevolg waarvan de schadevergoedingsvorderingen van zijn zoon op hem zijn overgegaan.
4.6.
Het hof stelt vast dat tussen partijen niet is geschil is dat de effectenleaseovereenkomsten tussen de zoon van [geïntimeerde] , [de zoon] , en Dexia tot stand zijn gekomen op 9 oktober 2000. Vaststaat verder dat Dexia erkent dat [geïntimeerde] de effectenleaseovereenkomsten van zijn zoon heeft overgenomen door middel van contractsoverneming zoals bedoeld in artikel 6:159 BW. [geïntimeerde] heeft door middel van een akte van cessie (van 29 februari 2024; productie Hof C bij memorie van antwoord) de schadevergoedingsvorderingen van zijn zoon met betrekking tot de effectenleaseovereenkomsten overgedragen gekregen, en Dexia is daarvan vervolgens in kennis gesteld (productie Hof D bij memorie van antwoord). [geïntimeerde] kan daarom in deze procedure (die Dexia tegen hem is begonnen als de partij met wie zij de overeenkomsten is aangegaan) tegenover Dexia een beroep doen op schending van de bijzondere zorgplichten op dezelfde wijze als zijn zoon zou hebben kunnen doen. Het partijdebat is daarop ook steeds gericht geweest.
4.7.
Voor zover Dexia in hoger beroep betoogt dat geen causaal verband bestaat tussen het verzuim van de waarschuwingsplicht en het aangaan van de effectenleaseovereenkomsten door de zoon van [geïntimeerde] , gaat het hof daaraan voorbij. Dexia heeft ter onderbouwing van dit verweer geen (voldoende) specifieke feiten en omstandigheden gesteld waaruit volgt dat de zoon van [geïntimeerde] de effectenleaseovereenkomsten ook zou hebben gesloten als hij voor de risico’s ervan indringend was gewaarschuwd, hetgeen wel op haar weg had gelegen (vgl. Hoge Raad 5 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH2815, rov. 5.5.3).
Verjaring
4.8.
Het beroep van Dexia op verjaring van de vorderingen van [geïntimeerde] gaat niet op. De vordering van [geïntimeerde] is gebaseerd op een onrechtmatige daad van Dexia. Een dergelijke vordering verjaart na verloop van vijf jaar vanaf het moment waarop [geïntimeerde] daadwerkelijk bekend was geworden met de schade en de aansprakelijke persoon of personen (artikel 3:310 lid 1 BW), in dit geval na beëindiging van de overeenkomsten. De verjaring kan worden gestuit door een schriftelijke aanmaning of een schriftelijke mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht voorbehoudt (artikel 3:317 lid 1 BW). Anders dan Dexia lijkt te betogen, kan aan een mededeling als bedoeld in artikel 3:317 lid 1 BW niet de eis worden gesteld dat daarin een precieze feitelijke en juridische inkleding wordt gegeven waarop het vorderingsrecht zijn grondslag vindt.
4.9.
[geïntimeerde] heeft Dexia een (eerste) sommatiebrief gestuurd, binnen vijf jaar na de beëindiging van de effectenleaseovereenkomsten. In die sommatiebrief heeft [geïntimeerde] zich onder meer beroepen op artikel 6:162 BW (onrechtmatige daad) en heeft [geïntimeerde] Dexia gesommeerd om alle door [geïntimeerde] onder de effectenleaseovereenkomsten betaalde bedragen terug te betalen. Voor Dexia was het daarom duidelijk (althans had het duidelijk moeten zijn) dat [geïntimeerde] hiermee beoogde de verjaring te stuiten van de vordering tot vergoeding van schade die [geïntimeerde] op grond van de effectenleaseovereenkomsten had geleden.
4.10.
Vervolgens zijn steeds binnen een termijn van vijf jaar door de gemachtigde van [geïntimeerde] meerdere stuitingsbrieven aan Dexia gezonden. Gelet op de WCAM-procedure en de verwijten die in het verzoekschrift d.d. 18 november 2005 waren opgenomen, was het voor Dexia voldoende duidelijk welke verwijten haar werden gemaakt ten aanzien van de door haar aangeboden effectenleaseovereenkomsten (het schenden van de vergunningsplicht door tussenpersonen wordt daar genoemd). Daarmee was het voor Dexia duidelijk welke feiten aanleiding gaven tot het instellen van de vorderingen en op welke juridische grondslagen die vorderingen werden gebaseerd. Gelet op deze context voldeden de brieven aan de vereisten die artikel 3:317 lid 1 BW aan een geldige stuiting stelt. Dit betekent dat met genoemde brieven de verjaring van de vordering van [geïntimeerde] steeds tijdig is gestuit, gelet op de verjaringstermijn van vijf jaar die op grond van artikel 3:310 lid 1 BW geldt.
4.11.
Voor zover Dexia stelt dat de vordering gebaseerd op de schending van artikel 41 Nadere Regeling toezicht effectenverkeer 1999 (hierna: NR 1999) is verjaard, gaat dit verweer niet op omdat het hier niet gaat om een vordering van [geïntimeerde] gebaseerd op schending van artikel 41 NR 1999. Dit artikel wordt alleen behandeld in het kader van de bij een beroep van Dexia op eigen schuld aan de zijde van [geïntimeerde] in acht te nemen billijkheidsafweging.
Juridisch kader
4.12.
Naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad, zoals bevestigd in het arrest van 9 juni 2023 (ECLI:NL:HR:2023:885, rov. 3.2.1 en verder), brengt de enkele omstandigheid dat Dexia in strijd met artikel 41 NR 1999 – dan wel het daarmee materieel overeenkomende artikel 25 van de Nadere Regeling toezicht effectenverkeer 1995 (oud) – een effectenleaseovereenkomst heeft gesloten met een afnemer terwijl Dexia wist of behoorde te weten dat de afnemer tot het aangaan van die overeenkomst advies had gekregen van een tussenpersoon die niet beschikte over de daarvoor vereiste vergunning, mee dat de billijkheid in beginsel eist dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft, zowel wat betreft een eventuele restschuld als wat betreft de door de afnemer reeds betaalde rente, aflossing en kosten (ECLI:NL:HR:2016:2012 en ECLI:NL:HR:2018:1935).
4.13.
De Hoge Raad heeft in zijn prejudiciële beslissing van 10 juni 2022 (ECLI:NL:HR:2022:862) nader uiteengezet wanneer sprake is van een niet-toegestane advisering door een tussenpersoon. Dit is het geval indien de tussenpersoon, zonder over een vergunning te beschikken, in het kader van zijn beroep of bedrijf aan een afnemer een gepersonaliseerde aanbeveling tot het aangaan van een specifieke effectenleaseovereenkomst of een ander specifiek financieel product heeft gedaan. Voor de beoordeling of sprake is van een dergelijke gepersonaliseerde aanbeveling is vereist, maar ook voldoende, dat een effectenleaseproduct is voorgesteld als geschikt voor deze afnemer, of berust op een afweging van de persoonlijke omstandigheden van de afnemer. Voor de beoordeling of de tussenpersoon een aanbeveling heeft gedaan die berust op een afweging van diens persoonlijke omstandigheden is van belang of de tussenpersoon al dan niet:
(i) heeft geïnformeerd naar de financiële omstandigheden en financiële doelen van de afnemer,
(ii) ook andere mogelijke effectenleaseproducten heeft genoemd en besproken dan het uiteindelijk afgenomen product, en,
(iii) naast of in samenhang met het afgenomen effectenleaseproduct een ander financieel product heeft geadviseerd.
Maar ook als deze omstandigheden in een concreet geval niet worden vastgesteld, bestaat de mogelijkheid dat de tussenpersoon een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer. Hoewel een zodanige niet op een afweging van persoonlijke omstandigheden berustende aanprijzing onder omstandigheden mogelijk ook als een ‘verkooppraatje’ kan worden gekarakteriseerd, gaat de tussenpersoon daarmee niettemin de reikwijdte van zijn vrijstelling te buiten.
4.14.
Indien de tussenpersoon zonder vergunning advies in de hiervoor bedoelde zin heeft gegeven aan een afnemer en Dexia dit wist of behoorde te begrijpen, eist de billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft. Daarbij is de inhoud van het advies of een eventueel eigen inzicht van de afnemer in het af te nemen effectenleaseproduct niet meer van belang. Ook niet van belang zijn daarbij de wijze waarop de tussenpersoon zijn advies heeft verstrekt, al dan niet in de vorm van een persoonlijk financieel plan, en de omstandigheid dat:
( i) de afnemer had kunnen begrijpen dat de tussenpersoon met name een bepaald effectenleaseproduct wenste te verkopen,
(ii) de tussenpersoon zich presenteerde als deskundige op het gebied van financiële advisering,
(iii) de tussenpersoon ongevraagd contact heeft gezocht met de afnemer, dan wel dat de afnemer uit eigen beweging contact heeft gezocht met de tussenpersoon,
(iv) er voordien geen contact was geweest tussen de afnemer en de tussenpersoon, dan wel dat tussen hen al een relatie bestond, en,
( v) de tussenpersoon de afnemer thuis heeft bezocht voor een gesprek, dan wel alleen telefonisch of schriftelijk contact met de afnemer heeft gehad.
Advisering
4.15.
In deze zaak is door Dexia niet voldoende betwist dat de tussenpersoon optrad als cliëntenremisier (een effectenbemiddelaar die mogelijke cliënten aanbrengt bij een effecteninstelling). Tussen partijen is verder niet in geschil dat de tussenpersoon niet beschikte over een vergunning om ook als adviseur op te treden. Dexia stelt in dit kader dat de combinatie van het geven van beleggingsadvies en het aanbrengen van cliënten onder de toenmalige wet- en regelgeving geen vergunningplichtige activiteit was. Het hof overweegt dat de Hoge Raad in het arrest van 2 september 2016 (ECLI:NL:HR:2016:2012, rov. 4.7) deze stelling van Dexia heeft verworpen met de overweging – kort gezegd – dat Nederland in de Wet toezicht effectenverkeer 1995 (hierna: Wte 1995) gebruik heeft gemaakt van de in de Richtlijn Beleggingsdiensten voor lidstaten geboden mogelijkheid om wat betreft de vergunningvoorwaarden strengere regels van toepassing te verklaren dan in de Richtlijn zijn vastgesteld. Dit betekent volgens de Hoge Raad dat de Wte 1995 aldus moet worden uitgelegd dat indien een cliëntenremisier zich niet beperkt tot het aanbrengen van een potentiële belegger bij een beleggingsinstelling of effecteninstelling, maar hij die belegger tevens in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf adviseert, de aldus handelende cliëntenremisier over een vergunning dient te beschikken. In de hiervoor reeds genoemde arresten van 12 oktober 2018 en 9 juni 2023 heeft de Hoge Raad dit oordeel gehandhaafd. Het hof ziet in wat Dexia in deze procedure heeft aangevoerd geen aanleiding om anders te beslissen dan wel om ter zake daarvan vragen aan het Europese Hof van Justitie te stellen.
4.16.
Toepassing van de hiervoor genoemde jurisprudentie in deze zaak, leidt tot het volgende.
4.17.
[geïntimeerde] heeft een concrete uiteenzetting gegeven van de wijze waarop Contacta Services in dit geval heeft bemiddeld bij de totstandkoming van de effectenleaseovereenkomsten tussen Dexia en zijn zoon, onder “Advisering door de tussenpersoon” in het eerste processtuk van [geïntimeerde] in eerste aanleg. De stellingen van [geïntimeerde] komen, samengevat, op het volgende neer. De zoon van [geïntimeerde] heeft een of meerdere persoonlijke gesprekken gevoerd met een medewerker van Contacta Services. Deze gesprekken zijn gevoerd in aanwezigheid van [geïntimeerde] , de vrouw van [geïntimeerde] en de dochter van [geïntimeerde] . Daarbij is onder meer besproken dat de zoon van [geïntimeerde] (extra) vermogen wenste op te bouwen, met welk doel, en welke middelen zijn zoon daarvoor beschikbaar zou hebben. Naar aanleiding hiervan is de zoon van [geïntimeerde] door de medewerker van Contacta Services geadviseerd om het specifieke effectenleaseproduct van Dexia af te nemen. Dit product was volgens de medewerker van Contacta Services geschikt voor de situatie van de zoon van [geïntimeerde] . Zijn zoon heeft op het advies van de medewerker van Contacta Services vertrouwd en heeft dit advies opgevolgd. Vervolgens zijn de contracten aan de zoon van [geïntimeerde] gestuurd en is zijn zoon de effectenleaseovereenkomsten aangegaan, aldus [geïntimeerde] .
4.18.
Dexia stelt dat zij niet in de positie is om voor de beoordeling relevante informatie te verschaffen. Dexia heeft de stellingen over wat feitelijk tussen de zoon van [geïntimeerde] en de betrokken tussenpersoon is voorgevallen betwist, omdat Dexia niet betrokken is geweest bij de contacten tussen de tussenpersoon en de zoon van [geïntimeerde] . Voor zover een huisbezoek heeft plaatsgehad, wil een huisbezoek volgens Dexia bovendien niet zonder meer zeggen dat sprake is geweest van vergunningplichtige advisering. Het is voorstelbaar dat de medewerker van Contacta Services globaal heeft geïnformeerd naar de financiële doelen of situatie, zonder ook naar de financiële omstandigheden te informeren. Van een gepersonaliseerde aanbeveling van de tussenpersoon is volgens Dexia dan ook geen sprake. Dexia voert verder aan dat de stellingen van [geïntimeerde] niet juist en niet voldoende concreet zijn. Dexia wijst er in dat verband op dat het gaat om herinneringen van [geïntimeerde] aan gebeurtenissen die zich meer dan twintig jaar geleden afgespeeld hebben.
4.19.
Het hof stelt het volgende voorop. Onder verwijzing naar eerdere rechtspraak waarin dezelfde documentatie werd beoordeeld, overweegt het hof dat uit de door [geïntimeerde] overgelegde producties het beeld naar voren komt dat het de bedrijfsopzet van Dexia was om voor (in ieder geval een deel van) de distributie van haar effectenleaseproducten tussenpersonen in te zetten die hun cliënten zouden adviseren een effectenleaseproduct af te nemen. In voldoende mate blijkt dat Dexia wist dan wel behoorde te begrijpen dat de bij haar aangesloten tussenpersonen de afnemers regelmatig niet slechts in het algemeen over deze producten informeerden, maar de producten ook onderdeel lieten zijn van een specifiek op de persoon toegesneden advies.
4.20.
In aanmerking genomen dat Dexia ervoor koos om voor de afzet van haar producten gebruik te maken van tussenpersonen, was het ook aan Dexia om te waarborgen dat zij aan de eisen van onder meer artikel 41 NR 1999 zou voldoen, door na te gaan wat de aard van de betrokkenheid van de tussenpersoon was en of er geen sprake was van vergunningplichtige advisering door de tussenpersoon, op grond waarvan Dexia de overeenkomst met de potentiële afnemer zou moeten weigeren. Voor zover Dexia destijds niet heeft gecontroleerd of in een concreet geval sprake was van vergunningplichtige advisering door de tussenpersoon, komen de gevolgen van dit nalaten voor haar rekening en risico.
4.21.
Voor het antwoord op de vraag of de tussenpersoon in deze zaak vergunningplichtig advies heeft gegeven, brengt het voorgaande het volgende mee.
De door [geïntimeerde] geschetste betrokkenheid van de tussenpersoon bij de totstandkoming van de effectenleaseovereenkomsten, indien deze vast komt te staan, moet in het licht van de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 10 juni 2022 worden gekwalificeerd als vergunningplichtige advisering. Anders dan Dexia stelt, zijn de stellingen van [geïntimeerde] voldoende concreet. Uit deze stellingen volgt immers dat (i) de tussenpersoon heeft geïnformeerd naar de wensen en financiële situatie van zijn zoon, (ii) zijn zoon de financiële doelen aan de tussenpersoon bekend heeft gemaakt, (iii) de tussenpersoon vervolgens een specifiek effectenleaseproduct van een specifieke aanbieder heeft geadviseerd, (iv) met welk product volgens de tussenpersoon de financiële doelen van zijn zoon konden worden gerealiseerd. Deze stellingen volstaan in ieder geval voor de conclusie dat de tussenpersoon het effectenleaseproduct aan de zoon van [geïntimeerde] heeft voorgesteld als geschikt voor hem en dat op die grond sprake is van een gepersonaliseerde aanbeveling. Naar het oordeel van het hof bieden de door [geïntimeerde] overgelegde producties voldoende aanknopingspunten die de gang van zaken zoals beschreven door [geïntimeerde] bevestigen. Daarmee heeft [geïntimeerde] de stelling dat er is geadviseerd, voldoende gemotiveerd onderbouwd.
4.22.
Het lag op de weg van Dexia om (meer) concreet toe te lichten dat in het onderhavige geval desondanks niet vergunningplichtig is geadviseerd. Gelet op de keus van Dexia om voor de afzet van haar producten gebruik te maken van tussenpersonen, moest Dexia nagaan wat de aard van de betrokkenheid van de (op de overeenkomsten vermelde) tussenpersoon was en of er geen sprake was van vergunningplichtig advies door de tussenpersoon. Voor zover Dexia destijds niet heeft gecontroleerd of in een concreet geval sprake was van vergunningplichtig advies door de tussenpersoon, komen de gevolgen van dit nalaten voor rekening en risico van Dexia, waaronder het feit dat Dexia in deze zaak kennelijk niet in staat is om gemotiveerd te onderbouwen dat Contacta Services aan [geïntimeerde] geen beleggingsadvies heeft verstrekt.
4.23.
Uit het voorgaande volgt dat als vaststaand moet worden aangenomen dat de tussenpersoon vergunningplichtig advies heeft gegeven aan de zoon van [geïntimeerde] . De tussenpersoon heeft derhalve niet volstaan met het verstrekken van algemene informatie zonder commentaar te geven of een waardeoordeel te vellen, waar Contacta Services als cliëntenremisier wel toe gehouden was. Daarmee is voldaan aan de door de Hoge Raad in zijn arrest van 10 juni 2022 geformuleerde criteria. Dexia komt niet toe aan het leveren van (nader) bewijs, omdat zij geen of onvoldoende concrete feiten of omstandigheden te bewijzen heeft aangevoerd die tot een ander oordeel kunnen leiden.
Wetenschap Dexia
4.24.
Naast de voorwaarde dat is geadviseerd door de tussenpersoon, is ook vereist dat Dexia wist of behoorde te weten dat de tussenpersoon zonder vergunning advies heeft gegeven.
4.25.
[geïntimeerde] heeft in dit kader onder meer het volgende aangevoerd. Uit de door [geïntimeerde] overgelegde producties, die ook in vele andere procedures zijn overgelegd, volgt dat Dexia op de hoogte was van de werkwijze van de door haar ingeschakelde tussenpersonen en ook de opzet had om de tussenpersonen te laten adviseren. Dat is in het onderhavige geval niet anders, omdat de opzet van Dexia niet per tussenpersoon verschilde. Dexia had in ieder geval behoren te weten dat de tussenpersoon aan die opzet voldeed. Dexia koos ervoor om voor de afzet van haar producten gebruik te maken van tussenpersonen, zodat zij volgens [geïntimeerde] moest nagaan of geen sprake was van vergunningplichtige advisering door de tussenpersoon.
4.26.
Dexia heeft op verschillende punten verweer gevoerd en aangevoerd dat door Leaseproces individuele omstandigheden moeten worden gesteld waaruit zij heeft begrepen of had moeten begrijpen dat een bepaalde afnemer vergunningsplichtig advies ontvangen had. Dergelijke omstandigheden zijn niet gesteld in deze zaak, aldus Dexia
4.27.
Het hof verwijst naar wat hiervoor is overwogen met betrekking tot de plicht van Dexia om na te gaan wat de aard en betrokkenheid van de tussenpersoon was en de gevolgen die zijn verbonden aan het niet-nakomen van die plicht. Er zijn geen of onvoldoende feiten of omstandigheden naar voren gebracht waaruit volgt dat Dexia niet heeft kunnen weten dat de tussenpersoon vergunningplichtig advies had gegeven, indien zij de aard en betrokkenheid van de tussenpersoon zou hebben onderzocht. In dit geval presenteerde Contacta Services zich naar de buitenwereld als een financieel advieskantoor (onder andere) met betrekking tot het afsluiten van leasecontracten. Voor zover Dexia dit niet wist, komt dit voor haar rekening. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat Dexia in een eigen memorandum (van 25 maart 2007) ook het standpunt heeft ingenomen dat de werkzaamheden van de tussenpersonen, met wie zij werkte op basis van (een) cliëntenremisierovereenkomst(en), zich zelden beperkten tot de werkzaamheden van een cliëntenremisier in strikte zin en dat doorgaans sprake was van het geven van beleggingsadvies. Aan de eis dat Dexia wist of behoorde te weten dat de tussenpersoon zonder vergunning advies heeft gegeven, is in dit geval dus voldaan. Het hof gaat voorbij aan het bewijsaanbod van Dexia, omdat zij geen of onvoldoende concrete feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden.
Conclusie
4.28.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep van [geïntimeerde] op de billijkheidscorrectie slaagt en dat Dexia de schade van [geïntimeerde] volledig dient te vergoeden.
4.29.
Partijen zijn nu, met verwijzing naar rov. 4.19. van het vonnis van de kantonrechter, in staat zelf de door Dexia aan [geïntimeerde] verschuldigde schadevergoeding te berekenen aan de hand van het arrest van de Hoge Raad van 3 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:164, met name rov. 3.6.3 en verder en het door Dexia overgelegde (aangepaste) financiële overzicht dat tussen partijen vaststaat.
Slotsom en proceskosten
4.30.
Uit het voorgaande volgt dat de relevante grieven van Dexia niet slagen. Wat verder nog is aangevoerd door partijen, kan niet tot een andere beslissing leiden. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Dexia is aan te merken als de in het ongelijk gestelde partij. Zij is daarom in eerste aanleg terecht in de proceskosten veroordeeld, zodat de daartegen gerichte grief van Dexia faalt. Dexia dient ook in hoger beroep te worden veroordeeld in de proceskosten. Gelet op de in hoge mate gestandaardiseerde processtukken in deze procedure, zal het hof voor het bepalen van het salaris van de advocaat aansluiten bij appeltarief II.

5.De uitspraak

Het hof:
5.1.
bekrachtigt het bestreden vonnis, voor zover dat aan het oordeel van het hof is onderworpen;
5.2.
veroordeelt Dexia in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] op € 343,00 aan griffierecht en op € 1.821,00 (1,5 punten × appeltarief II) voor salaris advocaat, en op € 178,00 voor nakosten. Als Dexia niet binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak aan de veroordelingen voldoet en het arrest daarna wordt betekend, worden de proceskosten vermeerderd met € 92,00 en de kosten van betekening;
5.3.
veroordeelt Dexia in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na het verschuldigd worden daarvan zijn voldaan;
5.4.
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. F.W.J. Meijer, H.K.N. Vos en H.F.P. van Gastel, en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 17 juni 2025.
griffier rolraadsheer