ECLI:NL:GHSHE:2025:2506

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 september 2025
Publicatiedatum
17 september 2025
Zaaknummer
23/1368
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk wegens ontbrekende machtiging

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 september 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep, waarbij het hoger beroep niet-ontvankelijk is verklaard. De zaak betreft een geschil tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente Bladel over de WOZ-waarde van een onroerende zaak. De rechtbank Oost-Brabant had eerder het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard. Het hoger beroep is ingediend door een gemachtigde van de belanghebbende, maar het hof heeft vastgesteld dat de vereiste schriftelijke machtiging ontbrak. Ondanks herhaalde verzoeken van het hof om een recente machtiging te overleggen, is deze niet ontvangen. Het hof concludeert dat er geen gegronde redenen zijn gegeven voor het ontbreken van de machtiging, waardoor het niet kan vaststellen dat het hoger beroep bevoegd is ingesteld. De slotsom is dat het hof het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaart, zonder inhoudelijke behandeling van de zaak.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Enkelvoudige Belastingkamer
Nummer: 23/1368
Uitspraak op het hoger beroep van [kantoornaam gemachtigde] op naam van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant (hierna: de rechtbank) van 8 september 2023, nummer SHE 22/2468, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de gemeente Bladel,
hierna: de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) een beschikking gegeven (hierna: de WOZbeschikking) en daarbij de waarde van [adres] in [woonplaats] (hierna: de onroerende zaak) vastgesteld. Tevens is de aanslag onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2022 bekendgemaakt.
1.2.
Namens belanghebbende heeft [naam] van [A BV] bezwaar gemaakt. De heffingsambtenaar heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Namens belanghebbende heeft [gemachtigde] van [kantoornaam gemachtigde] tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Namens [kantoornaam gemachtigde] heeft [gemachtigde] tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Namens [kantoornaam gemachtigde] heeft [gemachtigde] vóór de zitting een nader stuk ingediend, te weten een brief van 11 juni 2025. De brief is via Mijn Rechtspraak met de heffingsambtenaar gedeeld.
1.6.
De zitting heeft plaatsgevonden op 27 juni 2025 in ’s-Hertogenbosch. Namens de heffingsambtenaar zijn verschenen [heffingsambtenaar 1] en [heffingsambtenaar 2] . Belanghebbende en [gemachtigde] van [kantoornaam gemachtigde] zijn niet verschenen.
1.7.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten. Namens [kantoornaam gemachtigde] heeft [gemachtigde] , na het sluiten van het onderzoek ter zitting, op 27 juni 2025 een bericht in Mijn Rechtspraak geplaatst dat hij niet op de zitting kan verschijnen.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft in de uitspraak van 8 september 2023 het beroep tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar ongegrond verklaard.
2.2.
Het hoger beroep is op 5 oktober 2023 namens [kantoornaam gemachtigde] ingediend door [gemachtigde] . Als bijlage bij het hoger beroepschrift is een schriftelijke machtiging overgelegd van 27 september 2022, waarin belanghebbende een volmacht verleend aan [gemachtigde] van [kantoornaam gemachtigde] , om hem te vertegenwoordigen in alle aangelegenheden aangaande ‘de aanslag lokale heffingen alsmede de daarop vermelde WOZ-beschikking’ en bezwaar of beroep in te dienen, waaronder mede begrepen hoger beroep.
2.3.
Het hof heeft in een brief van 14 mei 2025 aan [gemachtigde] van [kantoornaam gemachtigde] verzocht om binnen vier weken na dagtekening van de brief een bewijsstuk over te leggen waaruit volgt dat hij is gemachtigd om het hoger beroepschrift in te dienen (een recente volmacht die niet ouder is dan 6 maanden voorafgaand aan het instellen van het hoger beroep), dan wel een verklaring over te leggen van degene, ten aanzien van wie hij stelt dat hij hoger beroep heeft ingesteld, daarmee instemt. Het hof heeft in die brief erop gewezen dat, indien van deze mogelijkheid geen gebruik werd gemaakt, het hoger beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard en dat het hof het hoger beroep niet (inhoudelijk) in behandeling zal nemen.
2.4.
Namens [kantoornaam gemachtigde] heeft [gemachtigde] in een bericht van 11 juni 2025 aan het hof onder meer geschreven dat reeds een recente machtiging in de onderhavige kwestie was overgelegd die minder dan een jaar oud was op het moment dat het hoger beroep is ingediend. Wederom werd om een recente machtiging gevraagd, terwijl in het hoger beroep reeds een recente machtiging door het hof is ontvangen, aldus [gemachtigde] . Onder protest is verzocht om alsnog een termijn van vier weken te geven om een recente machtiging te overleggen.
2.5.
Het hof heeft hierop in een bericht van diezelfde dag geantwoord en aan [gemachtigde] van [kantoornaam gemachtigde] een nadere termijn van twee weken verleend voor het indienen van de verzochte schriftelijke machtiging en de aanleiding(en) en redenen vermeld waarom het hof deze machtiging heeft gevraagd. Het hof heeft hierop geen reactie ontvangen.

3.Geschil en conclusies van partijen

3.1.
In geschil zijn de (ambtshalve) vragen:
  • i) Is het hoger beroep ontvankelijk?
  • ii) Zo ja, is de waarde van de onroerende zaak te hoog vastgesteld?
3.2.
[kantoornaam gemachtigde] concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en vermindering van de WOZ-waarde tot € 345.000. De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4.Gronden

Vooraf en ambtshalve
4.0.
Het hof merkt het door [gemachtigde] namens [kantoornaam gemachtigde] op 27 juni 2025 in Mijn Rechtspraak geplaatste bericht, waarin staat dat hij niet op de zitting kan verschijnen, niet aan als een verzoek tot heropening van het onderzoek. [1] In dit bericht schrijft [gemachtigde] immers slechts dat hij helaas door autopech niet op de zitting kan verschijnen en hij verzoekt de ontvangst van het bericht te bevestigen.
Ten aanzien van het geschil
4.1.
In de wet is bepaald dat de rechter in hoger beroep van een gemachtigde die geen advocaat is een schriftelijke machtiging kan verlangen, [2] om na te gaan of degene die zich als gemachtigde namens een belanghebbende aandient daartoe werkelijk bevoegd is. [3]
4.2.
Het hof heeft in de brief van 14 mei 2025 aan [kantoornaam gemachtigde] verzocht om een schriftelijke machtiging die niet ouder is dan 6 maanden voorafgaand aan het instellen van het hoger beroep. Het hof heeft dit verzoek in de brief van 11 juni 2025 herhaald en als volgt toegelicht. In de overgelegde machtiging staat niet op welke beschikking en/of aanslag die betrekking heeft. Dat kan leiden tot complicaties, bijvoorbeeld in geval van een intrekking van een hoger beroep of in geval van een compromis voor, tijdens of na de zitting. Als gevolg hiervan twijfelt het hof aan de vertegenwoordigingsbevoegdheid ten tijde van het instellen van het hoger beroep. Daarbij komt het volgende. In een andere procedure bij dit hof heeft [kantoornaam gemachtigde] ruim een half jaar na het overlijden van belanghebbende hoger beroep ingesteld, zonder dat was gebleken van een schriftelijke machtiging van de erven. Na een verzoek van het hof daartoe, is dat hoger beroep ingetrokken. Daarnaast is [kantoornaam gemachtigde] niet meer ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel. Verder is in uitspraken van het gerechtshof Den Haag overwogen dat gerede twijfel bestond aan de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [kantoornaam gemachtigde] en zijn machtigingen opgevraagd. Omdat die niet werden verstrekt heeft het gerechtshof Den Haag het hoger beroep in die zaken niet-ontvankelijk verklaard. [4] Tot slot is [kantoornaam gemachtigde] er in de brief van 11 juni 2025 op gewezen dat het hoger beroep in deze zaak ook niet-ontvankelijk kan worden verklaard als een schriftelijke machtiging, die niet ouder is dan 6 maanden voorafgaand aan het instellen van het hoger beroep, niet zou worden overlegd.
4.3.
Het hof stelt vast dat de gevraagde schriftelijke machtiging niet is ontvangen. Ook zijn geen gegronde redenen gegeven voor het niet-overleggen daarvan.
4.4.
Volgens [gemachtigde] van [kantoornaam gemachtigde] is sprake van een schriftelijke machtiging die op het moment van indienen van het hoger beroep minder dan een jaar oud was, maar hiervan is niet gebleken. [kantoornaam gemachtigde] heeft bij het hoger beroepschrift van 5 oktober 2023 immers een schriftelijke machtiging overgelegd van 27 september 2022. Wat hier ook van zij, vaststaat dat geen sprake is van de door het hof verzochte schriftelijke machtiging die op het moment van het indienen van het hoger beroep niet ouder was dan 6 maanden.
4.5.
De verwijzing van [gemachtigde] van [kantoornaam gemachtigde] naar een uitspraak van dit hof in een andere zaak baat hem niet, omdat in die zaak kennelijk geen aanleiding bestond om een schriftelijke machtiging te op te vragen. [5] In dit geval is daar wel sprake van (zie onder 4.2).
4.6.
Zoals het hof hiervoor al heeft overwogen, bestaat in dit geval aanleiding om te twijfelen aan de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [kantoornaam gemachtigde] ten tijde van het instellen van het hoger beroep. De schriftelijke machtiging was op het moment van indienen van het hoger beroep niet alleen meer dan een jaar oud, maar ook niet toegespitst op hoger beroep tegen de onderhavige WOZ-beschikking en algemeen geformuleerd. Dit betekent dat niet kan worden vastgesteld of ten tijde van het instellen van het hoger beroep nog een volmacht bestond. Om die reden is een schriftelijke machtiging verzocht die niet ouder is dan 6 maanden voorafgaand aan het instellen van het hoger beroep. Die is, zonder nadere toelichting, niet ontvangen. Van een verschoonbare reden is niet gebleken.
4.7.
Uit het voorgaande volgt dat sprake is van verzuim, althans dat vanwege de omstandigheid dat geen gehoor is gegeven aan het verzoek om een schriftelijke machtiging te overleggen niet kan worden vastgesteld dat het hoger beroep bevoegd is ingesteld. [6] Alles wat verder nog is aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel. Bij dit oordeel is betrokken dat niet gebleken is van strijd met noties van evenredigheid en gelijke rechtsbedeling.
Tussenconclusie
4.8.
De slotsom is dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is. Aan een inhoudelijke behandeling van het hoger beroep wordt niet toegekomen (zie hiervoor onder 3.1 ii).
Ten aanzien van het griffierecht
4.9.
Het hof ziet geen aanleiding om het griffierecht te laten vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.10.
Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Awb.

5.Beslissing

Het hof verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
De uitspraak is gedaan door M.E. Smorenburg, raadsheer, in tegenwoordigheid van A.S. van Middelkoop, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 september 2025 en een afschrift van de uitspraak is op die datum in Mijn Rechtspraak geplaatst.
De griffier, De raadsheer,
A.S. van Middelkoop M.E. Smorenburg
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Artikel 8:68, lid 1, Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), in verbinding met artikel 8:108 Awb.
2.Artikel 8:24, lid 2, Awb in verbinding met artikel 8:108 Awb.
3.Hoge Raad 28 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1558.
4.Gerechtshof Den Haag 6 maart 2025, ECLI:NL:GHDHA:2025:413 en gerechtshof Den Haag 13 maart 2025, ECLI:NL:GHDHA:2025:534.
5.Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 8 januari 2025, ECLI:NL:GHSHE:2025:26.
6.Gemeenschappelijke bijlage bij de conclusies van de A-G van 30 mei 2025, ECLI:NL:PHR:2025:652.