Parketnummer : 20-001811-21
Uitspraak : 28 maart 2025
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 9 juli 2021 in de strafzaak met parketnummer 03-702608-15 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1971,
wonende te [adres 1] .
Bij het vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van het onder feit 2 primair en subsidiair, het onder feit 5 primair, het onder feit 6 en het onder feit 8 primair tenlastegelegde.
De rechtbank heeft het overige tenlastegelegde bewezenverklaard en dat gekwalificeerd als:
- ‘deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven’ (feit 1);
- ‘afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen’ (feit 3 primair);
- ‘medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod’ (feit 4);
- ‘het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl het door de schuldige gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad’ (feit 5 subsidiair);
- ‘opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod’ (feit 7);
- ‘medeplegen van gewoontewitwassen’ (feit 8 subsidiair) en
- ‘van het plegen van witwassen een gewoonte maken’ (feit 9 primair),
de verdachte daarvoor strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 29 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank heeft ten slotte de teruggave aan de verdachte gelast van de op de bijgevoegde beslaglijst d.d. 22 mei 2021 vermelde voorwerpen (met nummers 1, 2, 3, 5, 30, 42, 43, 44, 45, 48, 49, 116, 117, 118 en 119).
Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verdachte zal vrijspreken van het onder feit 5 primair tenlastegelegde en het overige tenlastegelegde – voor zover nog aan de orde in hoger beroep – bewezen zal verklaren en de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Met betrekking tot het beslag heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat hierover eenzelfde beslissing dient te worden genomen als de rechtbank.
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak van het onder feit 1, feit 3, feit 4, feit 5 primair, feit 8 en feit 9 tenlastegelegde bepleit. Daarnaast heeft de raadsman een straftoemetingsverweer gevoerd.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
De verdachte is door de rechtbank vrijgesproken van het onder feit 2 primair en subsidiair tenlastegelegde, te weten het – verkort weergegeven – al dan niet met bedreiging/geweld stelen van een bus op of omstreeks 6 november 2014 in ’s-Hertogenbosch. Daarnaast heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van het onder feit 6 tenlastegelegde, te weten het – eveneens kort weergegeven – in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 27 mei 2015 deelnemen aan een criminele organisatie die het oogmerk had tot het plegen van drugsdelicten.
Het hoger beroep is onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen deze vrijspraken. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissingen geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat tegen deze beschermde vrijspraken is gericht.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het bestreden vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Het bestreden vonnis zal worden vernietigd, reeds omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Aan de verdachte is – na nadere omschrijving van de tenlastelegging en voor zover nog aan het oordeel van het hof onderworpen – tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 27 mei 2015 in de gemeente Echt-Susteren en/of de gemeente Sittard-Geleen en/of de gemeente Roermond en/of de gemeente Valkenswaard en/of de gemeente Heerlen en/of de gemeente Kerkrade en/of de gemeente Schinnen, in elk geval in Nederland, en/of te Borgloon (B), in elk geval in België en/of te Selfkant en/of te Alsdorf, in elk geval in Duitsland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten de leden van MC Bandidos (chapter Sittard) en/of een samenwerkingsverband bestaande uit (onder meer) de volgende personen: [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 7] en/of [medeverdachte 8] en/of [medeverdachte 9] en/of [medeverdachte 10] en/of [medeverdachte 11] en/of [medeverdachte 12] en/of [medeverdachte 13] en/of [medeverdachte 14] en/of [medeverdachte 15] en/of [medeverdachte 16] en/of [medeverdachte 17] en/of [medeverdachte 18] en/of [medeverdachte 19] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven te weten:
- afpersing (art. 317 Sr) en/of
- diefstal met geweld (art. 312 Sr) en/of
- bedreiging (art. 285 Sr) en/of
- openlijk geweld (art. 141 Sr) en/of
- verboden wapenbezit (art. 26 WWM);
3.
hij in of omstreeks de periode van 29 december 2014 tot en met 9 januari 2015 in de gemeente Eindhoven, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een personenauto (merk VW Touareg kenteken [kenteken 1] ), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn medeverdachte(n), immers heeft/hebben/is/zijn verdachte en/of zijn medeverdachte(n) (-zakelijk weergegeven-)
- bij die [slachtoffer 1] aan de deur geweest en/of een kennelijk eerder geleend geldbedrag terug geëist en/of
- een onbekend gebleven persoon heel dicht tegen die [slachtoffer 1] aan ging staan en/of dat toen op dwingende en/of dreigende toon aan die [slachtoffer 1] om de autosleutels van de VW Touareg werd gevraagd;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 9 januari 2015 in de gemeente Eindhoven, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een auto (VW Touareg, gekentekend [kenteken 1] ), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn medeverdachte(n), waarbij verdachte en/of zijn medeverdachte(n) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel te weten een onbevoegd gebruikte sleutel van die auto;
(zaak 5)
4.
hij op of omstreeks 19 maart 2015, in elk geval in de maand maart 2015 in de gemeente Viersen, in Duitsland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad (in een pand aan [adres 2] ) een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, te weten (in totaal) ongeveer 1707 hennepplanten en/of delen daarvan, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
5.
hij op of omstreeks 7 mei 2015 te Sittard, in de gemeente Sittard-Geleen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, door die [slachtoffer 2] een kopstoot te geven en/of met een vuist (hard) op/tegen het hoofd te slaan, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 7 mei 2015 te Sittard, in de gemeente Sittard-Geleen, openlijk, te weten op of aan de openbare weg, de [straat 2], in elk geval op of aan een openbare weg, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen (onder meer) [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 4] , welk geweld bestond uit (het met een boksbeugel) slaan en/of trappen/schoppen van die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 4] , terwijl dit slaan en/of trappen/schoppen voor die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 4] , enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad;
7.
hij op of omstreeks 27 mei 2015 in de gemeente Roermond opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 255,99 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hasjiesj, zijnde hasjiesj een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
8.
[bedrijf 1] , op één of meerdere tijdstip(pen), in of omstreeks de periode van 1 januari 2010 tot en met 14 juni 2014, (telkens) in de gemeente Roermond en/of (elders) in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens)
a. van (een) voorwerp(en), te weten een of meerdere geldbedrag(en) tot een totaal van (ongeveer) € 352.671,55 of daaromtrent, althans (telkens) een of meerdere geldbedrag(en), de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, althans heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op dat/die voorwerp(en) was/waren, te weten voornoemd(e) geldbedrag(en) of wie bovenomschreven voorwerp(en), te weten voornoemd(e) geldbedrag(en), voorhanden had(den),
b. voorwerp(en), te weten een of meerdere geldbedrag(en) tot een totaal van (ongeveer) € 352.671,55 of daaromtrent, althans (telkens) een of meerdere geldbedrag(en), heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of van (een) voorwerp(en), te weten een of meerdere geldbedrag(en) tot een totaal van (ongeveer) € 352.671,55 daaromtrent, althans (telkens) een of meerdere geldbedrag(en), gebruik heeft gemaakt,
terwijl [bedrijf 1] , verdachte en/of haar/zijn mededader(s) (telkens) wist(en )dat dat/die voornoemde voorwerp(en)/geldbedrag(en) (telkens) geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig(e) misdrij(f)(ven),
zulks terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) van het plegen van voormeld(e) feit(en) een gewoonte heeft/hebben gemaakt,
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafba(a)r(e) feiten verdachte (telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte (telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven;
[bedrijf 1] , op één of meerdere tijdstip(pen), in of omstreeks de periode van 1 januari 2010 tot en met 14 juni 2014, (telkens) in de gemeente Roermond en/of (elders) in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens)
a. van (een) voorwerp(en), te weten een of meerdere geldbedrag(en) tot een totaal van (ongeveer) € 352.671,55 of daaromtrent, althans (telkens) een of meerdere geldbedrag(en), de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, althans heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op dat/die voorwerp(en) was/waren, te weten voornoemd(e) geldbedrag(en) of wie bovenomschreven voorwerp(en), te weten voornoemd(e) geldbedrag(en), voorhanden had(den),
b. voorwerp(en), te weten een of meerdere geldbedrag(en) tot een totaal van (ongeveer) € 352.671 of daaromtrent, althans (telkens) een of meerdere geldbedrag(en), heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of van (een) voorwerp(en), te weten een of meerdere geldbedrag(en) tot een totaal van (ongeveer) € 352.671,55 daaromtrent, althans (telkens) een of meerdere geldbedrag(en), gebruik heeft gemaakt,
terwijl [bedrijf 1] , verdachte en/of haar/zijn mededader(s) (telkens) redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dat/die voornoemde voorwerp(en)/geldbedrag(en) (telkens) geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig(e) misdrij(f)(ven),
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafba(a)r(e) feiten verdachte (telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte (telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op één of meerdere tijdstip(pen), in of omstreeks de periode van 1 januari 2010 tot en met 16 juni 2014, (telkens) in de gemeente Roermond en/of (elders) in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens)
a. van (een) voorwerp(en), te weten een of meerdere geldbedrag(en) tot een totaal van (ongeveer) € 352.671,55 of daaromtrent, althans (telkens) een of meerdere geldbedrag(en) ten behoeve van [bedrijf 1] , de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, althans heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op dat/die voorwerp(en) was/waren, te weten voornoemd(e) geldbedrag(en) of wie bovenomschreven voorwerp(en), te weten voornoemd(e) geldbedrag(en), voorhanden had(den),
b. voorwerp(en), te weten een of meerdere geldbedrag(en) tot een totaal van (ongeveer) € 352.671,55 of daaromtrent, althans (telkens) een of meerdere geldbedrag(en) ten behoeve van [bedrijf 1] , heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of van (een) voorwerp(en), te weten een of meerdere geldbedrag(en) tot een totaal van (ongeveer) € 352.671,55 of daaromtrent, althans (telkens) een of meerdere geldbedrag(en), gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en) dat dat/die voornoemde voorwerp(en)/geldbedrag(en) (telkens) geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig(e) misdrij(f)(ven),
zulks terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) van het plegen van voormeld(e) feit(en) een gewoonte heeft/hebben gemaakt;
hij, op één of meerdere tijdstip(pen), in of omstreeks de periode van 1 januari 2010 tot en met 16 juni 2014, (telkens) in de gemeente Roermond en/of (elders) in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens)
a. van (een) voorwerp(en), te weten een of meerdere geldbedrag(en) tot een totaal van (ongeveer) € 352.671,55 of daaromtrent, althans (telkens) een of meerdere geldbedrag(en) ten behoeve van [bedrijf 1] , de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, althans heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op dat/die voorwerp(en) was/waren, te weten voornoemd(e) geldbedrag(en) of wie bovenomschreven voorwerp(en), te weten voornoemd(e) geldbedrag(en), voorhanden had(den),
b. voorwerp(en), te weten een of meerdere geldbedrag(en) tot een totaal van (ongeveer) € 352.671,55 of daaromtrent, althans (telkens) een of meerdere geldbedrag(en) ten behoeve van [bedrijf 1] , heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of van (een) voorwerp(en), te weten een of meerdere geldbedrag(en) tot een totaal van (ongeveer) € 352.671,55 of daaromtrent, althans (telkens) een of meerdere geldbedrag(en), gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dat/die voornoemde voorwerp(en)/geldbedrag(en) (telkens) geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig(e) misdrij(f)(ven);
(zaak 12A)
9.
hij, op één of meerdere tijdstip(pen), in of omstreeks de periode van 27 mei 2009 tot en met 27 mei 2015, (telkens) in de gemeente Roermond en/of (elders) in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens)
a. van (een) voorwerp(en), te weten een of meerdere geldbedrag(en) tot een totaal van (ongeveer) € 503.255,86 of daaromtrent, althans (telkens) een of meerdere geldbedrag(en), de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, althans heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op dat/die voorwerp(en) was/waren, te weten voornoemd(e) geldbedrag(en) of wie bovenomschreven voorwerp(en), te weten voornoemd(e)geldbedrag(en), voorhanden had(den),
b. voorwerp(en), te weten een of meerdere geldbedrag(en) tot een totaal van (ongeveer) € 503.255,86 of daaromtrent, althans (telkens) een of meerdere geldbedrag(en), heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of van (een) voorwerp(en), te weten een of meerdere geldbedrag(en) tot een totaal van (ongeveer) € 503.255,86 of daaromtrent, althans (telkens) een of meerdere geldbedrag(en), gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en) dat dat/die voornoemde voorwerp(en)/geldbedrag(en) (telkens) geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig(e) misdrij(f)(ven),
zulks terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) van het plegen van voormeld(e) feit(en) een gewoonte heeft/hebben gemaakt;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op één of meerdere tijdstip(pen), in of omstreeks de periode van 27 mei 2009 tot en met 27 mei 2015, (telkens) in de gemeente Roermond en/of (elders) in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens)
a. van (een) voorwerp(en), te weten een of meerdere geldbedrag(en) tot een totaal van (ongeveer) € 503.255,86 of daaromtrent, althans (telkens) een of meerdere geldbedrag(en), de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, althans heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op dat/die voorwerp(en) was/waren, te weten voornoemd(e) geldbedrag(en) of wie bovenomschreven voorwerp(en), te weten voornoemd(e)geldbedrag(en), voorhanden had(den),
b. voorwerp(en), te weten een of meerdere geldbedrag(en) tot een totaal van (ongeveer) € 503.255,86 of daaromtrent, althans (telkens) een of meerdere geldbedrag(en), heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of van (een) voorwerp(en), te weten een of meerdere geldbedrag(en) tot een totaal van (ongeveer) € 503.255,86 of daaromtrent, althans (telkens) een of meerdere geldbedrag(en), gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dat/die voornoemde voorwerp(en)/geldbedrag(en) (telkens) geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig(e) misdrij(f)(ven).
(zaak 12B)
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. Het hof overweegt in dat verband in het bijzonder het volgende.
Verbeterde lezing feit 4
De steller van de tenlastelegging heeft een kennelijke misslag begaan door onder feit 4 als straatnaam ‘ [adres 2] ’ op te nemen, terwijl uit het dossier genoegzaam is gebleken dat het gaat om de ‘ [adres 2] ’. Het hof zal dit deel van de tenlastelegging verbeterd lezen en uitgaan van de straat ‘ [adres 2] ’.
Verbeterde lezing feit 8
Daarnaast stelt het hof met betrekking tot het tenlastegelegde onder feit 8 voorop dat de vennootschap onder firma (verder: [bedrijf 1] ) geen rechtspersoonlijkheid bezit, maar een personenvennootschap is die gevormd wordt door minstens twee natuurlijke personen (vennoten). De tenlastelegging rept echter over de ‘rechtspersoon’ [bedrijf 1] . Het hof zal de tenlastelegging in zoverre verbeterd lezen met weglating van het woord de ‘rechtspersoon’.
Het hof is van oordeel dat de verdachte als gevolg van deze verbeterde lezingen van de tenlastelegging niet in zijn verdediging is geschaad.
Vrijspraak van het als feit 5 primair tenlastegelegde
Aan de verdachte is als feit 5 primair tenlastegelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 2] , door hem een kopstoot te geven en hem te slaan in het gezicht.
Een bewezenverklaring van poging tot zware mishandeling vereist onder meer dat de gedragingen, zoals ze zijn bewezenverklaard, een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel met zich brengen die de verdachte bewust heeft aanvaard. Naar het oordeel van het hof brengen de vastgestelde gedragingen die kans niet zonder meer met zich, zodat de verdachte zal worden vrijgesproken van het als feit 5 primair tenlastegelegde.
Vrijspraak van het als feit 8 primair tenlastegelegde
Aan de verdachte is als feit 8 ten laste gelegd dat de vennootschap onder firma ‘ [bedrijf 1] ’ (verder: de [bedrijf 1] ) zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van (kortgezegd) witwassen, terwijl de verdachte daaraan feitelijk leiding heeft gegeven.
Ingevolge artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht kunnen rechtspersonen strafbare feiten begaan en deswege worden vervolgd en bestraft. Het derde lid van voornoemd artikel houdt in dat (onder andere) de vennootschap onder firma - wat een personenvennootschap is ingevolge artikel 16 van het Wetboek van Koophandel – in het strafrecht met de rechtspersoon gelijk wordt gesteld. Een [bedrijf 1] kan dus als zelfstandige ‘quasi-rechtspersoon’ zelfstandig strafbare feiten plegen. Aan die feiten kan ingevolge het tweede lid van artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht feitelijk leiding worden gegeven. Met betrekking tot het feitelijke leidinggeven heeft te gelden dat eerst dient te worden vastgesteld of die rechtspersoon waaraan feitelijk leiding wordt gegeven een strafbaar feit heeft begaan. In geval die vraag bevestigend wordt beantwoord, komt de vraag aan de orde of kan worden bewezen dat de verdachte aan die gedraging feitelijk leiding heeft gegeven. Bij de beoordeling daarvan moet worden vooropgesteld dat uit de taalkundig betekenis van het begrip feitelijke leidinggeven enerzijds voortvloeit dat de enkele omstandigheid dat de verdachte bijvoorbeeld bestuurder van een rechtspersoon is, niet voldoende is om hem aan te merken als feitelijke leidinggever aan een door die rechtspersoon begaan strafbaar feit (vgl. HR 26 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:733). Gelet op de sterk met de persoon verweven aard van de [bedrijf 1] alsmede het karakter van de deelnemingsvorm feitelijk leidinggeven, acht het hof het feitelijk leidinggeven aan het medeplegen in deze specifieke situatie - die erop neer zou komen dat de verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan zijn eigen medeplegen met de andere vennoot - juridisch niet mogelijk. Het juridische vehikel wat de [bedrijf 1] is, is in deze specifieke omstandigheden niet een zelfstandige entiteit die gelijk te stellen is met een rechtspersoon ex artikel 51 lid 3 van het Wetboek van Strafrecht waaraan feitelijk leiding kan worden gegeven, in het licht van de vaststelling dat de [bedrijf 1] te vereenzelvigen is met de verdachte.
Het hof stelt vast dat de verdachte als feitelijk leidinggever van de vennootschap wordt vervolgd terzake van het medeplegen van witwassen. Dat medeplegen bestaat er in de kern uit dat de verdachte en diens vader zich als vennoten (ook) schuldig hebben gemaakt aan het medeplegen van witwassen. Het hof overweegt dat deze specifieke vaststellingen uit het procesdossier met zich brengen dat in de kern ten laste gelegd is dat de verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan zijn eigen gedragingen als medepleger in zijn hoedanigheid als feitelijk leidinggever van de [bedrijf 1] .
Het hof zal de verdachte mitsdien vrijspreken van het onder feit 8 primair tenlastegelegde.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1, feit 3 primair, feit 4, feit 5 subsidiair, feit 7, feit 8 subsidiair en feit 9 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij in de periode van 1 januari 2014 tot en met 27 mei 2015 in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten de leden van MC Bandidos (chapter Sittard), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven te weten:
- bedreiging (art. 285 Sr) en
- openlijk geweld (art. 141 Sr) en
- verboden wapenbezit (art. 26 WWM);
3.
hij in de periode van 29 december 2014 tot en met 9 januari 2015 in de gemeente Eindhoven tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een personenauto (merk VW Touareg kenteken [kenteken 1] ), immers heeft/zijn verdachte en/of zijn medeverdachte (-zakelijk weergegeven-)
- bij die [slachtoffer 1] aan de deur geweest en een kennelijk eerder geleend geldbedrag terug geëist en
- heel dicht tegen die [slachtoffer 1] aan ging staan en toen op dwingende en dreigende toon aan die [slachtoffer 1] om de autosleutels van de VW Touareg werd gevraagd;
4.
hij in de maand maart 2015 in Duitsland, tezamen en in vereniging met anderen in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk heeft geteeld (in een pand aan [adres 2] ) (in totaal) ongeveer 1707 hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
5.
hij op 7 mei 2015 te Sittard openlijk, te weten op of aan de openbare weg, de [straat 2], in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 4] , welk geweld bestond uit (het met een boksbeugel) slaan en trappen/schoppen van die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 4] , terwijl dit slaan en trappen/schoppen voor die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 4] enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad;
7.
hij op 27 mei 2015 in de gemeente Roermond opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 255,99 gram, zijnde hasjiesj een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
8.
hij op meerdere tijdstippen in de periode van 1 januari 2010 tot en met 16 juni 2014 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen
a. van voorwerpen, te weten meerdere geldbedragen tot een totaal van € 352.671,55 de werkelijke aard, de herkomst, heeft verhuld
b. voorwerpen, te weten een of meerdere geldbedragen tot een totaal van € 352.671,55 heeft verworven en voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen en heeft omgezet en gebruik van heeft gemaakt,
terwijl hij, verdachte en zijn mededaders wisten dat die voornoemde geldbedragen geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf
zulks terwijl verdachte en zijn mededaders van het plegen van voormelde feiten een gewoonte hebben gemaakt;
9.
hij op meerdere tijdstippen in de periode van 27 mei 2009 tot en met 27 mei 2015 in Nederland,
b. voorwerpen, te weten meerdere geldbedragen tot een totaal van (ongeveer) € 180.800,07 heeft verworven en voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen en heeft omgezet en gebruik van heeft gemaakt,
terwijl hij wist dat die geldbedragen geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf,
zulks terwijl verdachte van het plegen van voormelde feiten een gewoonte heeft gemaakt.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Omwille van de leesbaarheid worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaringen opgenomen in een aan dit arrest gehechte bewijsmiddelenbijlage. De daarin vervatte bewijsmiddelen maken integraal deel uit van dit arrest.
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie met als oogmerk bedreiging, openlijk geweld en verboden wapenbezit (feit 1), dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een afpersing in vereniging van [slachtoffer 1] (feit 3 primair), dat hij in vereniging in de uitoefening van een beroep of bedrijf hennep heeft geteeld (feit 4), dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de openlijke geweldpleging bij café [café 1] (feit 5 subsidiair), dat hij feitelijk leiding heeft gegeven aan het medeplegen van gewoontewitwassen in de opzetvariant (feit 8 primair) en dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen van € 181.400,07 in de opzetvariant (feit 9 primair).
Met betrekking tot feit 3 heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat de verklaring van [slachtoffer 1] bij de rechter-commissaris betrouwbaar is en dat er geen sprake is van een vormverzuim.
Ten aanzien van de hennepplantage had medeverdachte [medeverdachte 20] volgens de advocaat-generaal een grote rol in de planningsfase. De verdachte had een grotere rol tijdens de bouw van de hennepplantage en voor het telen van de hennep was medeverdachte [medeverdachte 10] verantwoordelijk. De verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] over de betrokkenheid van de verdachte en zijn medeverdachten zijn volgens de advocaat-generaal voldoende betrouwbaar. De hennepteelt was professioneel en bedrijfsmatig, waardoor volgens de advocaat-generaal het beroeps- en bedrijfsmatig telen tevens kan worden bewezen.
Verder heeft de verdachte volgens de advocaat-generaal tijdens de openlijke geweldpleging bij café [café 1] een kopstoot en een vuistslag gegeven aan [slachtoffer 2] . Dit feit kan volgens de advocaat-generaal echter niet worden gekwalificeerd als de strafverzwarende vorm zoals bedoeld in artikel 141, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Ten aanzien van het gewoontewitwassen binnen [bedrijf 1] heeft de advocaat-generaal onder meer gesteld dat de verklaring van de verdachte omtrent de herkomst van de geldbedragen in de kasopstelling niet concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. Het ging om gedragingen van bestuursbevoegde vennoten en het witwassen is ten gunste gekomen aan de [bedrijf 1] . De wetenschap van het witwassen van de [bedrijf 1] kan worden afgeleid uit de feitelijke gang van zaken binnen de rechtspersoon en aldus kan de [bedrijf 1] als dader van het tenlastegelegde medeplegen van gewoontewitwassen worden aangemerkt. De verdachte heeft daaraan feitelijk leiding gegeven, aldus de advocaat-generaal.
Ten slotte heeft de advocaat-generaal ten aanzien van het gewoontewitwassen door de verdachte als natuurlijk persoon eveneens gesteld dat de verklaring van de verdachte omtrent de herkomst van de geldbedragen in de kasopstelling niet concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. De advocaat-generaal stelt dat de verdachte een bedrag van € 181.400,07 alleen heeft witgewassen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van het onder feit 1, feit 3, feit 4, feit 5 primair, feit 8 en feit 9 tenlastegelegde bepleit.
Het hof overweegt als volgt.
Criminele organisatie (zaakdossier 1, feit 1)
Het hof zal hierna allereerst het juridisch kader behandelen, waarbij de volgende aspecten aan bod zullen komen:
criminele organisatie;
oogmerk van de organisatie;
deelneming aan de organisatie;
opzet van de verdachte.
In artikel 140 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht is deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven strafbaar gesteld. Deze strafbaarstelling heeft betrekking op de persoonlijke betrokkenheid van een verdachte bij een ‘criminele organisatie’ (vgl. HR 4 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:575). Voor het bewijs van deelneming is in zijn algemeenheid niet vereist dat uit de bewijsvoering volgt dat met de deelneming is aangevangen op de in de tenlastelegging vermelde aanvangsdatum (vgl. HR 28 september 2021, ECLI:NL:HR:2021:1399). Het bestanddeel ‘organisatie’ komt erop neer dat er sprake is van een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één andere persoon. Voor de bewezenverklaring van deelname is niet vereist dat vast komt te staan dat de verdachte moet hebben samengewerkt met, althans bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie. Evenmin is vereist dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is (vgl. HR 22 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB7134). Niet is vereist dat het samenwerkingsverband dient te bestaan uit ten minste twee natuurlijke personen. Voor een organisatie als bedoeld in art. 140 Sr is niet vereist dat sprake is van ‘geledingen’ en ‘hiërarchie’ (HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130, NJ 2006/393). Gemeenschappelijk optreden tegenover derden kan eveneens een indicatie zijn voor het bestaan van een organisatie, maar is daarvoor niet noodzakelijk. Het oordeel dat van een samenwerkingsverband pas sprake is als komt vast te staan dat binnen die groep gemeenschappelijke regels en een gemeenschappelijke doelstelling hebben bestaan, waaraan de individuele leden gebonden waren en door welke gemeenschappelijkheid op die leden een zekere druk kon worden uitgeoefend zich aan die regels te houden en aan die doelstelling gebonden te achten getuigt daarom van een te strikte opvatting van het bestanddeel ‘organisatie’ (HR 2 februari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK5193). 2.
Oogmerk van de organisatie
Het oogmerk van de organisatie moet gericht zijn op het plegen van misdrijven, doch niet is vereist dat het plegen van misdrijven de voornaamste bestaansgrond van de organisatie is (HR 15 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK6148). Het is niet vereist dat dat doel bij het ontstaan van de organisatie werd geformuleerd. Evenmin is nodig dat het plegen van misdrijven het einddoel van de organisatie is. Het hoeft ook niet de voornaamste bestaansgrond van de organisatie te zijn (HR 5 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:969). Het oogmerk ziet op het feitelijke- en gewenste doel van de organisatie alsmede het naaste doel dat de organisatie nastreeft (vgl. HR 6 oktober 1992, ECLI:NL:HR:1992:AB9524). Dat een organisatie is opgericht als een motorclub betekent niet dat het plegen van misdrijven niet eveneens een doel van de organisatie kan zijn. Daarbij is voor een bewezenverklaring voldoende dat het plegen van misdrijven wordt beoogd, zodat nog geen aanvang hoeft te zijn gemaakt met het daadwerkelijke plegen daarvan. Voor bewijs van het bestanddeel ‘oogmerk’ zal onder meer betekenis kunnen toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie reeds zijn gepleegd, aan het meer duurzaam of gestructureerde karakter van de samenwerking, zoals daarvan kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie en, meer algemeen, aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie. Het oogmerk op het plegen van één misdrijf is overigens onvoldoende (HR 15 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0502, NJ 2008/559). 3.
Deelneming aan de organisatie
Om als deelnemer van een criminele organisatie te worden aangemerkt, dient de verdachte te behoren tot het samenwerkingsverband en dient vast komen te staan dat de verdachte een aandeel heeft in gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in die artikelen bedoelde oogmerk danwel die gedragingen ondersteunt. Een incidentele bijdrage – bijvoorbeeld door één van de door de organisatie beoogde misdrijven te plegen – zonder verdere binding met die organisatie te hebben, levert niet zonder meer ‘deelneming’ aan een criminele organisatie op. Elke bijdrage aan een criminele organisatie kan strafbaar zijn. Voldoende voor ‘deelneming’ aan de organisatie is bijvoorbeeld het (mede)plegen van enig misdrijf. Ook het verrichten van hand- en spandiensten – die op zichzelf niet strafbaar zijn – kan gekwalificeerd worden als deelneming, mits met die gedragingen een aandeel wordt geleverd in gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk danwel die gedragingen ondersteunt gesproken (vgl. HR 3 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW5178). Onder deelneming wordt mede begrepen het verlenen van geldelijke- of andere stoffelijke steun aan de organisatie alsmede het werven van gelden of personen ten behoeve van de organisatie. Het betalen van contributie kan daarom onder omstandigheden ook worden aangemerkt als deelneming, mits die betaling het criminele oogmerk van de organisatie ondersteunt en/of daaraan bijdraagt. Het deelnemen kan eveneens worden afgeleid uit het deelnemen aan bijeenkomsten (vgl. HR 3 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW517). De Hoge Raad acht het laten ontstaan en in stand houden van een bedrijfscultuur waarbinnen strafbare feiten werden begaan voldoende om deelneming aan te nemen (HR 10 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:264). Naar het oordeel van het hof kan dit arrest ook in die zin worden geëxtrapoleerd op een bepaalde cultuur binnen een organisatie, zoals een motorclub. Vereist voor een bewezenverklaring van deelneming – in welk bestanddeel de opzet-eis besloten ligt – is dat de verdachte in zijn algemeenheid weet dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Daarbij is echter niet vereist dat de verdachte enige vorm van opzet heeft gehad op de door de criminele organisatie beoogde concrete misdrijven (vgl. onder meer HR 5 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:969). Het enkel verrichten van hand- en spandiensten zonder de wetenschap dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven levert geen deelneming op (HR 8 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO9814). Niet vereist is dat de verdachte precies wist op welke misdrijven het oogmerk van de organisatie is gericht (HR 5 september 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV4122). Evenmin is van belang dat de verdachte is vrijgesproken van betrokkenheid van een misdrijf dat in het verband van de organisatie is begaan (HR 15 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0502). Voor een bewezenverklaring van deelname aan een criminele organisatie is evenmin vereist dat het opzet van de verdachte is gericht op het plegen van (meer) misdrijven of dat hij heeft deelgenomen aan (reeds binnen de organisatie gepleegde) misdrijven. Evenwel dient uit de bewijsmiddelen te kunnen worden afgeleid dat de verdachte heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven (vgl. HR 15 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0502). Hierna zal het hof uiteenzetten waarom het hof komt tot bewezenverklaring van het zijn van een criminele organisatie van de Bandidos MC , waarop het oogmerk van de organisatie was gericht en welke rol voor de verdachte bewezen kan worden. Het hof zal dit doen aan de hand van de navolgende onderdelen:
Ontstaansgeschiedenis van het Sittardse chapter van de Bandidos MC ;
De regels van de Bandidos ;
Problemen met de Hells Angels ;
Oogmerk bedreiging en openlijke geweldpleging;
Oogmerk verboden wapenbezit;
Conclusie.
a.
Ontstaansgeschiedenis van het Sittardse chapter van de Bandidos MC
In 1966 is door Don Chambers de Bandidos Motorcycle Club (verder: Bandidos ) opgericht in de Verenigde Staten van Amerika, meer specifiek de stad San Leon in Texas. De slogan van de club is ‘
We are the people your parents warned you about’. Op 15 maart 2014 werd het eerste chapter van de Bandidos door medeverdachte [medeverdachte 4] , een oud vice-president van de Hells Angels , opgericht in Nederland. Medeverdachte [medeverdachte 4] werd de president van het chapter, dat zich vestigde in Sittard.
De oprichting van het Sittardse chapter van de Bandidos werd daags erna gevolgd door een granaataanslag op de woning van medeverdachte [medeverdachte 4] . Nadien volgden nog twee granaataanslagen op de woningen van medeverdachte [medeverdachte 4] en [medeverdachte 11] (een ander lid van de Bandidos ) en een aanslag op een café in Echt waar de Bandidos regelmatig bij elkaar kwamen, allemaal in 2014. Hoewel daders van deze aanslagen nooit zijn gevonden, wordt hiermee de sfeer rondom Bandidos MC wel duidelijk. Uit hetgeen hierna onder het kopje ‘problemen met de Hells Angels ’ is beschreven, is af te leiden dat er animositeit tussen de Bandidos enerzijds en de Hells Angels anderzijds bestond. Dit lag tevens aan de basis van het geweld dat in zaaksdossier 9 ( [café 1] ) wordt beschreven.
Medio maart/april 2015 telde het Sittardse chapter ongeveer 22 leden, prospects en hangarounds. Leden betaalden contributie en men vergaderde nagenoeg wekelijks.
De regels van de Bandidos (de Bandidos -bijbel)
Tijdens het onderzoek werd bij medeverdachte [medeverdachte 4] een zogenaamde Bandidos -bijbel gevonden. Deze ‘bijbel’ bevindt zich in het procesdossier op pagina 1355-1428 (ZD1) en vermeldt onder meer het volgende:
(…)
3. At the regional level, the Club consists of Chapters. Their bodies are the Executive Board and the General Meeting. Members of the Executive Board are the Chapter President, one or more Vice President(s), the Secretary, the Treasurer, the Sergeant at Arms and the Road Captain.
4. The Club is represented by the Chapter President and the Vice President(s),
each of them having sole power to represent the Club.
5.The Executive Board is responsible for all Club matters which are not specially
assigned to other bodies of the association or to the National Chapter
under the Articles of Association. The responsibilities of the Executive Board
include:
A) The preparation and calling of the General Meeting.
B) The implementation of decisions taken by the General Meeting, and of instructions of the National Chapter.
C) The making of decisions on the admission of Members.
(pagina 1367)
General Meeting
1. Once a week, each Chapter has to hold a Club meeting.
2. All upcoming decisions and current projects are to be discussed at the Club
meeting. Each Member/Candidate should be granted the right to raise matters
of concern at the Club meeting.
President:
Represents the Chapter on Club President Meetings and is responsible for the Chapter within the Club. After voted in Chapter President, the President decides what Officers he wants In the Chapter. Delegates Club work to the other Officers in the Chapter. He is in charge of Chapter Meetings. Making sure the Chapter follows the Bylaws and in general running the Chapter on Club basis.
Vice President:
President’s right hand. Takes over the President’s office, when President is on trips or other functions. (when the President is elsewhere) Making sure, President’s orders is followed, regarding Club business.
Sgt At Arms:
In charge of the inner discipline in the Club. Making sure, President’s orders are carried out. (within the Club) Making sure, local Chapter rules and Bandidos MC Bylaws are followed within the Club. In charge of Chapter security, such as cameras, locks, alarms, guard lists and all security around the Chapter/Club. Making sure to update the Chapter on bad situations in the local area and on trips also checking out other areas with help from local Sgt. At Arms. Updates the President about Club spirit and situation.
Treasure:
Taking care of Chapter money and pays Member Donation. Keeping books on Members payments to the Chapter, collecting debts within the Chapter. In charge of the Account planning, together with all officers in the Chapter, to decide a budget for all officers and for the whole Chapter. Taking care of support and bar sales, pricing and planning.(Together with President and Secretary).
Secretary:
Contact person, writes meeting reports and the monthly newsletter as well as he keeps lists of phone numbers and addresses within the Chapter and outside the Chapter (other Chapter’s addresses and phone numbers). Taking care of gifts and works as a ceremony master. Arranging tickets for trips and takes care of hosting guests, together with the Road Captain. Keeping fellow Chapter officers updated on the monthly Newsletter and updates all phone and address lists. President’s assistant at meetings. In charge of the Chapters bmcmail account. The Chapter’s office keeper, making sure that the Chapter’s computer is working and that the Chapter has pens, paper and everything a Chapter’s office needs.
Road Captain:
Planning routes & trips (with Treasure & Secretary). For trips fixing tickets and hotels etc.
Checking all Chapter bikes, also papers, passports and driver licenses. Making sure all bikes are in good shape. Only safe, fast and good bikes are allowed in a Bandidos MC pack. Making sure, the pack is on the right way and keeping all bikes in line on a road trip.
Checks tools and accessories before a road trip. Taking care of Customs, tickets and paying road toils on a road trip. Checking problems with Customs, Police and other outside situations along the road before and on road trips. Making sure the pack is riding safe on road trips. Closes crossroads and making sure the pack stays together at traffic lights, exits and other crossings. Orders and instructs everyone during road trips.
Het hof leidt uit deze zogenaamde Bandidos bijbel af dat de club zowel internationaal als nationaal strak is georganiseerd waarbij duidelijk is bepaald welke bevoegdheden bij welke rollen horen.
De verdachte was volgens de ledenlijst Road Captain en aldus onder andere verantwoordelijk voor de conditie van de motoren, voor het plannen van trips en voor het bij elkaar houden van “the pack”, oftewel de hele groep motoren. Daarnaast was hij dus volgens de Bandidos Bible member van de Executive Board en daarmee feitelijk bestuurder. Ten laste is slechts gelegd dat hij lid was van de organisatie zodat het hof dat bewezen zal verklaren.
Problemen met de Hells Angels
In augustus 2014 werd de rivaliteit tussen de motorclubs Bandidos en Hells Angels openlijk zichtbaar door een confrontatie tussen die twee clubs in Alkmaar. Begin 2015 zijn de eerste duidelijke tekenen van problemen met de motorclub Hells Angels zichtbaar in Limburg. Dat er ook daadwerkelijk sprake was van een vete tussen beide blijkt ook wel uit de diverse in de bewijsmiddelen opgenomen communicatie en verslagen. Zo volgt uit de bewijsmiddelen dat de motorclub de Hells Angels – die ook wel worden aangeduid als HA of 81 (de achtste en eerste letter van het alfabet, HA) – regelmatig onderwerp van gesprek is. Daarbij heeft te gelden dat die gesprekken over de Hells Angels vaak agressief van aard zijn jegens hen.
Op 24 januari 2015, een dag nadat Bandidos -lid [betrokkene 1] problemen zou hebben gehad met Hells Angels of sympathisanten daarvan, vond een zogenaamde ‘klopjacht’ op leden van de Hells Angels plaats. Meerdere leden van de Sittardse Bandidos bezochten die avond diverse plekken waar kennelijk regelmatig leden van de Hells Angels of hun sympathisanten kwamen, doch zonder resultaat. Uit diverse afgeluisterde gesprekken blijkt echter wel dat men die avond op pad was met de bedoeling te vechten. Daarbij tekenend is dat [medeverdachte 8] in een OVC-gesprek vertelt een steekwerend vest aan te hebben.
Op 24 januari 2015 bezochten zeven leden van de Bandidos , aangevoerd door hun president, medeverdachte [medeverdachte 4] , het café ‘ [café 1] ’ in Sittard. Daarbij werd de uitbaatster in niet mis te verstane bewoordingen duidelijk gemaakt dat leden van de Hells Angels , ‘rood/wit’, of hun supporters niet meer welkom waren en dat medeverdachte [medeverdachte 4] het café zou sluiten als hij anders constateerde. Het hof constateert met betrekking tot de bedoeling van de Bandidos die avond dat één van de aanwezigen, [betrokkene 2] , zijn colors kon verdienen als hij met een lid van de Hells Angels in gevecht zou gaan.
Op 25 januari 2015 en 16 maart 2015 vonden vervolgens provocaties plaats van de zijde van de Hells Angels . Zo bezochten de Hells Angels café [café 2] in Kerkrade, gelieerd aan de Bandidos , en staken daar kennelijk banden lek. Tevens bezochten zij een lid van de Bandidos in Susteren. Op 25 maart 2015 vond vervolgens een brandstichting plaats bij genoemd café [café 2] . De op heterdaad aangehouden verdachte bleek een lid van de Supportcrew 81, de officiële supportclub van de Hells Angels uit Kerkrade.
Op 7 mei 2015 vond de openlijke geweldpleging bij café [café 1] in Sittard plaats. Drie aan een supportclub van de Hells Angels te linken personen werden door een grote groep Bandidos mishandeld. Uit de afgeluisterde gesprekken kan geconcludeerd worden dat dit geen uit de hand gelopen gesprek en/of conflict is geweest, zoals een aantal verdachten ter terechtzitting in hoger beroep hebben verklaard. Een en ander is immers de dag van tevoren besproken, waarbij bijvoorbeeld was afgesproken dat hangaround Pim niet zou meegaan, omdat ‘je (…) niet weet wat zo iemand doet als hij vast komt te zitten’. Op de dag zelf werd tussen medeverdachten [medeverdachte 6] en [medeverdachte 7] besproken dat het ‘een beetje dom’ was onder cameratoezicht en dat ze hem maar eens even een half jaar het ziekenhuis in slaan ofzo, of steken. [medeverdachte 6] voegde toe dat hij wel meegaat, ook al is het dus ‘een beetje dom’. Uit onder andere dit vorenstaande volgt naar het oordeel van het hof dat de aanwezigen rekening hielden met het feit dat er geweld zou worden gebruikt.
Het incident bij café [café 1] eindigde met een schot vanuit het café naar buiten. Uit de afgeluisterde gesprekken die avond blijkt dat dit ook reden voor diverse leden van de Bandidos is geweest om in het vervolg niet meer ongewapend ergens naartoe te gaan en dat ze zich willen bewapenen.
Oogmerk bedreiging en openlijke geweldpleging
Uit vorenstaande uiteenzetting volgt naar het oordeel van het hof dat de Bandidos van meet af aan een rivaliteit koesterden jegens de Hells Angels , die onder meer in bovengenoemde incidenten (over en weer) tot uitdrukking kwam. De sfeer tussen de motoclubs was letterlijk en figuurlijk explosief van aard. Uit de getapte gesprekken en de OVC-gesprekken tussen de leden van de Bandidos volgt dat de houding van de Bandidos jegens de Hells Angels gewelddadig was en erop neerkwam dat de Hells Angels op een gewelddadige wijze ‘bestreden’ c.q. ‘bejaagd’ dienden te worden. Het vorenstaande maakt naar het oordeel van het hof dat MC Bandidos het oogmerk had tot bedreiging en openlijke geweldpleging, in het bijzonder gericht tegen de Hells Angels .
Oogmerk tot ‘verboden wapenbezit’
Naar het oordeel van het hof heeft de criminele organisatie ook het oogmerk gehad op (kortgezegd) verboden wapenbezit. Daartoe overweegt het hof dat uit de bewijsmiddelen volgt dat er verschillende malen wapens bij de leden van de organisatie aanwezig zijn geweest, de andere leden daar in veel gevallen van op de hoogte waren en er op enig moment onder de leden is besproken dat de club zich moet gaan ‘bewapenen’, onder meer naar aanleiding van het incident bij café [café 1] .
Besproken wordt dat er ‘een ding’ bij [betrokkene 3] moet worden gehaald, die ‘een stuk of zes’ zou moeten hebben. In een garagebox van [betrokkene 3] aan de [straat 1] in Geleen zijn meerdere vuurwapens en ook 5 raketwerpers en 2 handgranaten aangetroffen.
Uit het procesdossier volgt verder dat [medeverdachte 12] de schuld op zich heeft genomen met betrekking tot een wapen dat in de kofferbak van medeverdachte [medeverdachte 4] is gevonden, hetgeen voor dit clublid een positieve consequentie in de interne club hiërarchie tot gevolg had. Hij werd namelijk bevorderd van hangaround tot prospect.
Dan is ook nog in de Bandidos bijbel vermeld dat er een ‘sergeant at arms’ is die behalve voor de interne discipline daarnaast o.a. verantwoordelijk is voor de veiligheid van de club en de clubleden. Deze sergeant at arms voor de Bandidos MC Sittard is [medeverdachte 1] . In het dossier is communicatie aangetroffen tussen medeverdachte [medeverdachte 6] en [medeverdachte 1] die elkaar spreken na het geweldsincident bij [café 1] . In dat gesprek zegt medeverdachte [medeverdachte 6] tegen [medeverdachte 1] dat ze ‘oude ijzers’ bij elkaar moeten rapen. Gezien de context van dit gesprek in samenhang met de hieraan vooraf gegane gesprekken tussen medeverdachte [medeverdachte 6] en [medeverdachte 1] en een verwijzing in dit gesprek naar de president van Haarlem die is opgepakt en ‘van alles thuis had liggen’, en uit het dossier kan blijken dat de president van de Hells Angels Haarlem op 29 april 2016 is opgepakt in verband met vuurwapens, verstaat het hof dit gesprek aldus dat het daarbij gaat om vuurwapens.
Het hof leidt hieruit af dat de rol van de sergeant at arms mede inhoudt om desgevraagd en desnodig leden van wapens te voorzien als de situatie daarom vraagt.
In het vorenstaande ligt besloten dat een clubcultuur is ontstaan en in stand is gehouden, waarbinnen verboden wapenbezit werd begaan als onderdeel daarvan. Naar het oordeel van het hof had de organisatie daarom ook oogmerk op het plegen van (kortgezegd) verboden wapenbezit.
Naar het oordeel van het hof was Bandidos MC een criminele organisatie met het oogmerk tot het plegen van de misdrijven ‘(bedreiging met) geweld’ en ‘verboden wapenbezit’.
De rol van de verdachte in deze organisatie heeft eruit bestaan dat hij Road Captain is geweest van de criminele organisatie Bandidos , waarmee hij lid is geweest van de criminele organisatie.
Afpersing [slachtoffer 1] (zaakdossier 5, feit 3)
Standpunt van de verdedigingDe raadsman van de verdachte heeft bepleit dat de verklaring van [slachtoffer 1] , die hij tegenover de rechter-commissaris heeft afgelegd, dient te worden uitgesloten van het bewijs. Aan dat standpunt is ten grondslag gelegd dat getuige [slachtoffer 1] heel vroeg uit zijn bed is gehaald en toen door de rechter-commissaris is medegedeeld dat hij slachtoffer was van afpersing, waarna hij zou zijn gehoord als getuige. De raadsman heeft aangevoerd dat deze wijze van handelen (enigszins geparafraseerd door het hof) ‘volstrekt in strijd met het recht, het rechtsgevoel en met het uitgangspunt van fair trial is’. De raadsman heeft aangevoerd dat de verklaring van [slachtoffer 1] ‘buiten beschouwing’ moet blijven, evenals de ‘hele zaak [slachtoffer 1] ’, nu alles vruchten zijn van de wijze waarop de rechter-commissaris de getuige heeft benaderd.
Juridisch kader verweer ex art. 359a SvMet betrekking tot verweren strekkende tot bewijsuitsluiting vanwege een gesteld vormverzuim stelt het hof voorop dat verweren van die aard, aan bepaaldelijk te stellen vereisten moeten voldoen. Zo dienen die verweren te worden gevoerd met inachtneming van de factoren van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De motivering moet toegesneden zijn op de inhoud van het onherstelbare vormverzuim en de factoren alsmede de eisen omtrent de strafprocessuele sanctie, (i) het belang dat het geschonden voorschrift dient, (ii) de ernst van het verzuim en (iii) het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt.
Oordeel hofIn hetgeen door de raadsman van de verdachte in hoger beroep naar voren is gebracht kan geen verweer worden ontwaard dat voldoet aan de eisen die worden gesteld aan een verweer dat is geënt op artikel 359a Sv, strekkende tot bewijsuitsluiting. Immers, het verweer behelst slechts een weergave van het gestelde vormverzuim, zonder dat duidelijk is wát moet worden uitgesloten van het bewijs. Ook met betrekking tot dit verweer heeft te gelden dat het verweer niet meer behelst dan de blote stelling dat er onrechtmatig is gehandeld, zonder dat het kennelijk beoogde rechtsgevolg van bewijsuitsluiting wordt geconcretiseerd aan de hand van de factoren van artikel 359a, tweede lid, Sv.
Hier geldt echter ook ingeval het verweer voldeed aan de daaraan te stellen vereisten, en feitelijk juist was, dat hetgeen aan dat verweer ten grondslag is gelegd - mede gelet op het gebrek aan onderbouwing daaromtrent - niet tot het oordeel leidt dat de verklaringen moeten worden uitgesloten van het bewijs. Naar het oordeel van het hof is er immers geen sprake van een geval waarin het uitsluiten van bepaalde resultaten van het opsporingsonderzoek van het gebruik voor het bewijs, noodzakelijk is om een schending van artikel 6 EVRM te voorkomen noch van een geval waarbij het recht van de verdachte op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM niet (rechtstreeks) aan de orde is, maar waarbij het gaat om de schending van een ander strafvorderlijk voorschrift of rechtsbeginsel.
Het hof constateert dat het proces-verbaal van het verhoor van [slachtoffer 1] , uitgevoerd in opdracht van de rechter-commissaris op pagina 94 van zaaksdossier 5 in het onderzoek Kievit, onder meer inhoudt dat [slachtoffer 1] heeft gezegd dat de rechter-commissaris hem heeft verteld dat de politie bezig is met een onderzoek naar motorclubs en dat hij slachtoffer is geworden.
De stelling van de raadsman, dat de rechter-commissaris tegen de getuige [slachtoffer 1] heeft gezegd dat hij slachtoffer was van
afpersing, mist gelet op het vorenstaande feitelijke grondslag.
Het hof overweegt dat ook ingeval de rechter-commissaris wel tegen de getuige [slachtoffer 1] zou hebben gezegd dat hij slachtoffer was van afpersing, dit nog steeds niet tot het oordeel leidt dat de verklaring van [slachtoffer 1] moet worden uitgesloten van het bewijs. Een mededeling van die aard van de rechter-commissaris is enkel een mededeling van feitelijke aard, welke naar het oordeel van het hof in het geheel niet de strekking heeft om - voor zover de verdediging dat beoogt aan te kaarten - de getuige te bewegen een belastende verklaring af te leggen.
Gelet op het vorenstaande mist de stelling van de raadsman dat de rechter-commissaris jegens [slachtoffer 1] dwang heeft toegepast, eveneens feitelijke grondslag.
Het hof verwerpt het verweer van de raadsman in al zijn onderdelen.
Voor het overige overweegt het hof dat uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte ongeveer een week voor 9 januari 2015 in de avonduren onaangekondigd bij [slachtoffer 1] aan de deur is geweest om de onmiddellijke terugbetaling van een schuld te bewerkstelligen. Toen [slachtoffer 1] niet kon betalen, vroeg de verdachte de sleutels van de Volkswagen Touareg van [slachtoffer 1] die op de oprit van diens huis stond. De verdachte werd bij dit verzoek vergezeld door een andere man. [slachtoffer 1] verklaart over deze tweede man dat hij een imponerende indruk op hem maakte. Op enig moment kwam deze man heel dicht bij hem staan en vroeg naar de autosleutels. [slachtoffer 1] voelde zich daardoor bedreigd en was bang, waarna hij naar binnen liep om de autosleutels te pakken. Deze heeft hij afgegeven aan de verdachte, die vervolgens met de Touareg weg is gereden.
Hoewel [slachtoffer 1] zijn verklaring over de dreiging in een later verhoor bij de rechter-commissaris enigszins afzwakt, gaat het hof, net als de rechtbank uit van zijn eerste verklaring. Anders dan het Openbaar Ministerie en de verdediging ziet het hof geen aanleiding om aan de geloofwaardigheid van dit onderdeel te twijfelen, nu dit wordt ondersteund door de waarnemingen van de verbalisanten tijdens het afleggen van deze verklaring. Immers, [slachtoffer 1] heeft voorgedaan hoe dicht de tweede man op hem kwam staan, waarbij de verbalisanten zagen dat [slachtoffer 1] emotioneel werd. Daarnaast leidt het hof uit de mededeling van medeverdachte [medeverdachte 6] tijdens het OVC-gesprek van 9 februari 2015 af dat de Touareg van [slachtoffer 1] is ‘afgepakt’ en er derhalve geen sprake is van vrijwillige afgifte, maar van wederrechtelijk meenemen.
Gelet op vorenstaande acht het hof dan ook het onder feit 3 primair ten laste gelegde medeplegen van afpersing wettig en overtuigend bewezen.
Hennepplantage in Duitsland (zaakdossier 8, feit 4)
Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen volgt dat er op 19 maart 2015 in een hal gelegen aan [adres 2] een hennepplantage is gevonden met in totaal 1871 hennepplanten. Nadat de politie bij de hennepplantage was gearriveerd hebben zij gezien dat een poort werd geopend, personen naar buiten kwamen en twee voertuigen uit de hal reden. In de voertuigen bevonden zich onder meer [getuige 1] , [getuige 2] en medeverdachte [medeverdachte 10] .
Over de hennepplantage heeft [getuige 2] verklaard dat hij eind 2014 contact heeft gehad met medeverdachte [medeverdachte 20] uit Roermond, welke een zoon had die een hoge functie bij de Bandidos bekleedde. Medeverdachte [medeverdachte 20] heeft hen medegedeeld dat indien zij een hal zouden regelen, men daar een hennepplantage zou kunnen installeren. Nadat de hal was geregeld heeft de verdachte deze bekeken en goedgekeurd, waarna hij instructies heeft gegeven over de inrichting van de hal. Nadat de hal klaar was is medeverdachte [medeverdachte 10] meermaals komen kijken en heeft deze met [getuige 2] een testrun gedaan. Medeverdachte [medeverdachte 10] heeft zich volgens [getuige 2] om de plantenteelt bekommerd. Medeverdachte [medeverdachte 10] regelde ook de potgrond.
[getuige 1] heeft verklaard dat het altijd via medeverdachte [medeverdachte 20] liep, die dan afspraken had gemaakt met de verdachte. De contactpersoon was de verdachte, medeverdachte [medeverdachte 20] had hem voorgesteld. De verdachte en zijn vader gaven de instructie over wat er in de hal moest worden geplaatst. [getuige 1] heeft verklaard dat hij, [getuige 2] en medeverdachte [medeverdachte 10] hebben geoogst en medeverdachte [medeverdachte 10] de oogst heeft vervoerd en de verdachte de betaling aan hen heeft gedaan. Medeverdachte [medeverdachte 10] was verantwoordelijk voor het beheer van de hal en de teelt van de hennep.
Uit de bewijsmiddelen volgt eveneens dat in het voertuig van medeverdachte [medeverdachte 6] op 28 maart 2015 is gesproken over een hennephok in Duitsland van onder meer [verdachte]
(het hof begrijpt: de verdachte)en [medeverdachte 10]
(het hof begrijpt: medeverdachte [medeverdachte 10] ), waarbij deze laatste is ‘gevat’
(het hof begrijpt: aangehouden)nadat hij naar buiten kwam lopen. Het hof overweegt dat deze beschrijving van gebeurtenissen naadloos overeenkomt met de gang van zaken omtrent de aanhouding van medeverdachte [medeverdachte 10] op 19 maart 2015 in Duitsland.
Betrouwbaarheid verklaringen [getuige 1] en [getuige 2]
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] niet geloofwaardig zijn.
Anders dan de verdediging acht het hof deze verklaringen wel geloofwaardig, betrouwbaar en daarmee bruikbaar voor het bewijs. Beiden hebben reeds in juni 2015 en de daarop volgende maanden verklaringen afgelegd tegenover zowel de Duitse als Nederlandse politie. In die verklaringen verklaarden zij grotendeels overeenkomstig voor zover het betreft het opzetten en exploiteren van de hennepkwekerij alsmede de betrokkenheid van [medeverdachte 1] , medeverdachte [medeverdachte 10] , de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 20] .
Dat de getuige [getuige 2] zich later ter gelegenheid van het verhoor bij de raadsheer-commissaris weinig meer kan herinneren doet naar het oordeel van het hof niet af aan zij betrouwbaarheid, nu er tussen zijn verklaring bij de politie destijds en zijn verklaring bij de raadsheer-commissaris bijna 10 jaar zijn verlopen. De getuige [getuige 1] wist nog wel meer te verklaren ter gelegenheid van het verhoor in Duitsland in aanwezigheid van de raadsheer-commissaris en zijn verklaring volgt op grote lijnen zijn politieverklaring. Namens de verdachte, heeft de verdediging, gezien al het vorenstaande, onvoldoende onderbouwing gegeven aan het gevoerde verweer.
Naar het oordeel van het hof volgt uit de bewijsmiddelen aldus dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de teelt van een grote hoeveelheid hennepplanten in Duitsland. De rol van de verdachte heeft eruit bestaan dat hij de teelt heeft georganiseerd en heeft gecoördineerd. Gezien de omvang en de wijze waarop de teelt plaatsvond, alsmede verdachte’s rol, acht het hof eveneens bewezen dat de verdachte dit feit heeft gepleegd in de uitoefening van een bedrijf of beroep.
Openlijke geweldpleging bij café [café 1] in Sittard (zaakdossier 9, feit 5)
Het juridisch kader
Voor een veroordeling ter zake van openlijke geweldpleging als bedoeld in artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht is onder meer vereist dat het geweld ‘in vereniging’ is gepleegd. Van zulks plegen is sprake indien en voor zover er een voldoende significante of wezenlijke bijdrage aan het geweld is geleverd (vgl. onder meer HR 26 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1328). Het dient daarbij te gaan om een materiële en/of intellectuele bijdrage van voldoende gewicht aan het openlijk in vereniging gepleegde geweld (HR 13 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3029). Voor een significante en wezenlijke bijdrage aan het geweld is echter niet vereist dat de deelnemers gelijktijdig aan het geweld zijn begonnen (vgl. HR 2 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:132). Daarbij heeft te gelden dat de enkele omstandigheid dat de dader de groep getalsmatig versterkt ‘niet zonder meer’ een voldoende significante of wezenlijke bijdrage oplevert. Dat geldt eveneens voor het enkele niet-distantiëren (vgl. HR 1 november 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT1819, NJ 2011/519 en HR 26 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1328). Het is niet vereist dat de dader zelf geweld pleegt of daaraan fysiek deelneemt. Van een significante en wezenlijke bijdrage kan eveneens sprake zijn wanneer verdachte, zonder aan de geweldpleging deel te nemen, die geweldpleging heeft ‘bevorderd en wellicht zelfs uitgelokt’ (HR 5 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ0132, NJ 2011/174). Niet is vereist dat de dader zelf geweld heeft gepleegd. Het gebruik van ‘in vereniging’ geeft aan dat voldoende is dat wordt bewezen dat de betrokkene opzet op het in vereniging plegen van openlijk geweld heeft gehad en daaraan een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd. Enerzijds is het enkele getalsmatig versterken van een groep niet voldoende, anderzijds is het plegen van een gewelddadige handeling niet nodig, maar kan de significante of wezenlijke bijdrage ook bestaan uit bijvoorbeeld vocale aanmoedigingen. Welbewust een bijna zekere confrontatie aangaan en meegaan in de aanvalsgolf met anderen is meer dan getalsmatig versterken van een groep (HR 8 februari 2011,
NJ2011/82). Voldoende is dat degene die zelf geen geweld heeft gepleegd ‘opzet op het in vereniging plegen van openlijk geweld heeft gehad, en daaraan een voldoende significante bijdrage heeft geleverd’ (Kamerstukken II 1998/99, 26519, 3, p. 6). De dader dient zich aldus te manifesteren als lid van een groep die openlijk geweld pleegt, bijvoorbeeld door aan die groep ‘vocale, intellectuele of andere bijdragen’ te leveren (Kamerstukken II 1998/99, 26519, 3, p. 4). Bij geweldshandelingen binnen een ongestructureerd, mogelijk spontaan ontstaan samenwerkingsverband kan uit de omstandigheid dat de betrokkene zich ervan bewust was dat ook anderen deelnamen aan de openlijke geweldpleging worden afgeleid dat verdachte opzet had op het in vereniging plegen van geweld (HR 27 september 2016, NJ 2016/437).
Vaststelling van de feitenOp 7 mei 2015 vond op en nabij het terras van café [café 1] in Sittard een vechtpartij plaats. Die vechtpartij vond plaats tussen diverse leden van de Bandidos en drie personen die betrokkenheid hadden bij (supportclubs van) de Hells Angels . Uit de bewijsmiddelen volgt – voor zover in hoger beroep aan de orde – dat de verdachte en medeverdachten [medeverdachte 10] , [medeverdachte 6] en [medeverdachte 7] zelf actief geweld hebben uitgeoefend door te slaan en/of te trappen tegen een of meer van de slachtoffers. Daarbij komt dat de verdachte een kopstoot aan een van de slachtoffers heeft gegeven en dat medeverdachte [medeverdachte 7] op het hoofd van een van de slachtoffers is gesprongen. Medeverdachten [medeverdachte 4] en [medeverdachte 17] waren bij het geweld, doch hebben zelf geen direct (fysiek) geweld tegen de drie slachtoffers toegepast.
Oordeel van het hofNaar het oordeel van het hof zijn de gedragingen van de verdachten als ‘groep’ te kenschetsen als een welbewuste deelname aan een aanvalsgolf. Het hof neemt daarbij in het bijzonder in overweging dat elk van de betrokkenen door middel van het dragen van de ‘colors’ danwel anderszins uiterlijk kenbaar heeft gemaakt dat zij behoren tot de Bandidos . Elk van de verdachten heeft (daarmee) reeds niet enkel de groep getalsmatig versterkt maar door deze kleding aangegeven dat zij deel uitmaakten van de aanvallende groep.
Met betrekking tot de verdachte geldt dat hij zelf ook actief heeft deelgenomen aan het gepleegde geweld door een kopstoot uit te delen.
Het hof komt dan ook tot bewezenverklaring van dit feit. Gezien het feit dat de door verdachte feitelijk gepleegde geweldshandelingen niet bewijsbaar tot enig lichamelijk letsel heeft geleid, zal het hof hem, evenals de rechtbank, vrijspreken van de strafverzwarende omstandigheid van het ontstane lichamelijke letsel.
Hasjiesj (zaakdossier 10B, feit 7)
Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen acht het hof – met de verdediging en de advocaat-generaal – bewezen dat de verdachte op 27 mei 2015 in totaal ongeveer 255,99 gram hasjiesj opzettelijk aanwezig heeft gehad.
Witwassen [bedrijf 1] (zaakdossier 12A, feit 8)
Zoals het hof reeds overwoog is de verdachte vrijgesproken van het feitelijk leidinggeven aan het medeplegen van witwassen door [bedrijf 1] . Aan het hof ligt thans ter beoordeling voor het impliciet subsidiair tenlastegelegde medeplegen van gewoontewitwassen.
Het hof overweegt daartoe als volgt.
Niet gespecificeerde omzet in de onderneming [bedrijf 1]
De politie heeft voor de onderzoeksperiode van 1 januari 2010 tot 27 mei 2015 onderzoek gedaan naar (de contante geldstroom in) [bedrijf 1] Medeverdachte [medeverdachte 20] was gedurende de hele periode vennoot van deze onderneming en de verdachte was tot 14 juni 2014 vennoot van deze onderneming.
In het onderzoek heeft de politie ten eerste de zakelijke bankrekening van de onderneming geanalyseerd op contante stortingen en contante opnames. Daaruit bleek van 729.096,29 euro aan contante stortingen over de jaren 2009 tot en met 2015, waarvan 106.302,15 euro al in 2009 werd gestort. In de onderzoeksperiode betrof het dus (729.096,29 - 106.302,15 =) 622.794,14 euro. Nader onderzoek leerde dat een bedrag van 344.517,96 euro daarvan kon worden verklaard met privéstortingen (25.175,63 euro), opnamen van de Duitse zakelijke bankrekening (86.900,00 euro) en contant afgerekende facturen (232.442.33 euro).
Bij onderzoek in de administratie bleek dat op de meeste omzetrekeningen reguliere omzet geboekt leek te zijn die verantwoord was per factuur/debiteur. Uitzonderingen daarop waren de omzetrekeningen auto’s (#8000), verhuizing (#8013) en money collect (#8030). Deze boekingen waren niet onderverdeeld naar onderliggende facturen of vrachten, maar alleen als een totaalbedrag verantwoord. Ook werden er geen onderliggende documenten zoals vrachtbrieven of facturen hiervoor in de bedrijfsadministratie aangetroffen. De omvang van deze niet gespecificeerde contante omzet was
375.448,05 euroover de jaren 2010 tot en met 2014.
Uit het onderzoek van de politie is niet gebleken waar dit geld vandaan kwam. Gelet op hetgeen de verdachte verweten wordt, namelijk het medeplegen van gewoontewitwassen, ziet het hof zich voor de vraag gesteld of dit geldbedrag afkomstig is uit enig misdrijf.
Uitgangspunt
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf‘, niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf. Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp ‘uit enig misdrijf’ afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Als uit het door het openbaar ministerie aangedragen bewijs feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid die van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het voorwerp. Indien de verdachte een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de herkomst van het voorwerp, dan ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het voorwerp.
Overwegingen van het hof
Op grond van het vorenstaande, acht het hof het vermoeden gerechtvaardigd dat het geldbedrag van 375.448,05 euro uit enig misdrijf afkomstig is geweest. Dat vermoeden wordt versterkt door de geconstateerde betrokkenheid van de verdachte bij de hennepkwekerij in Duitsland (zaakdossier 8), waarvoor hij bij dit arrest ook wordt veroordeeld. Uit dat zaakdossier blijkt van een grote hennepplantage waarvan de verdachte een van de initiators, en kennelijk ook een van de begunstigden van de opbrengst was. Voorts ziet het hof aanwijzingen voor de betrokkenheid bij drugshandel in diverse afgeluisterde gesprekken, zoals weergegeven in zaakdossier 10B. Zaakdossier 10B beschrijft de vermeende betrokkenheid van onder meer de verdachte bij de productie c.q. handel in drugs dan wel voorbereidingshandelingen daartoe. Hij zal worden vrijgesproken van deelneming aan de criminele Opiumwet-organisatie, maar dat laat onverlet dat het zaakdossier wel degelijk aanwijzingen bevat voor betrokkenheid bij drugshandel.
Dat betekent dat van de verdachte mag worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van dat geldbedrag.
De verdachte heeft bij de politie geen verklaring afgelegd. Bij de rechter-commissaris op 8 januari 2018 en ter terechtzitting van 26 mei 2021 heeft hij wel verklaringen afgelegd. Die luidden - kort gezegd – dat [bedrijf 1] ook contante omzet genereerde en dat hijzelf contante inkomsten genoot uit incassowerkzaamheden, die hij vervolgens aan zijn vader (
opmerking hof: medeverdachte [medeverdachte 20]) gaf ten behoeve van de onderneming en die vervolgens geboekt werden als money collect. Ter terechtzittingen in hoger beroep heeft de verdachte deze laatste verklaring herhaald, maar (daarmee) evenmin een verklaring afgelegd die de redengevendheid van voormelde vaststellingen kan ontzenuwen.
Het hof constateert dat de politie, ook naar aanleiding van de verklaringen van de accountants, reeds onderzoek heeft gedaan naar de herkomst van de niet gespecificeerde omzet. Daartoe heeft zij de administratie onderzocht, het overige beslag dat gelegd is bij de onderneming en de verdachten, alsmede de digitale bestanden zoals e-mails en telefoontaps. Uit al dat onderzoek zijn geen aanwijzingen gevonden dat daadwerkelijk sprake was van dergelijke hoeveelheden contante omzet uit verhuizingen of incassowerkzaamheden.
Het hof is van oordeel dat de verklaring van de verdachte over de herkomst van niet gespecificeerde omzet niet kan worden aangemerkt als een verklaring, die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. Immers, is de verklaring ten eerste al niet concreet. De verdachte heeft enkel verklaard dat het om ‘tientallen’ incasso’s per jaar ging en dat hij zo’n 150.000 tot 200.00 euro zou hebben verantwoord in de boeken, hetgeen hij later corrigeerde tot zo’n 110.00 euro, overeenkomstig de totale post ‘money collect’ in de administratie. Overigens kan dat dan weer niet kloppen met de stelling dat onder money collect ook contante inkomsten uit verhuizingen vielen. Om welke bedragen het concreet en per incasso zou gaan, is niet duidelijk geworden. Verder is de verklaring ook volstrekt niet verifieerbaar. Pas ter terechtzitting van 26 mei 2021 is een schriftelijke verklaring overgelegd van [betrokkene 4] gedateerd 25 mei 2021 inhoudende niet meer dan een (feitelijk de-auditu) verklaring dat de verdachte incassowerkzaamheden zou hebben gedaan voor ene inmiddels overleden meneer [betrokkene 5] . Er kan ook anderszins op geen enkele wijze worden afgeleid of daadwerkelijk sprake is van, en zo ja hoeveel, contante inkomsten uit incassowerkzaamheden. Zo zijn er geen notities of agenda’s en dergelijke met bijvoorbeeld data, prijzen en opdrachtgevers overgelegd, aan de hand waarvan een controle zou kunnen plaatsvinden.
Het voorgaande maakt dan ook dat het hof van oordeel is dat de verklaring van de verdachte onvoldoende tegenwicht biedt tegen de verdenking om (nieuw) nader onderzoek te rechtvaardigen. Daarenboven is het gevraagde nadere onderzoek zo onbepaald en geeft dit zo weinig concrete aanknopingspunten om te kunnen beoordelen of (een deel van) het voormelde onverklaarbare bedrag een legale en geen criminele herkomst had, dat ook om die reden dit onderzoek niet gerechtvaardigd is. Feitelijk was de verklaring van de verdachte reeds weerlegd in het einddossier. Daarom is er geen andere conclusie mogelijk dan dat de niet gespecificeerde omzet onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is en dat de verdachte dit ook wist. Nu het money collect verhaal naar het oordeel van het hof enkel wordt opgehangen om een draai te geven aan de onverklaarbare contante stortingen, gaat het hof ervan uit dat de verdachte omdat hij vennoot was in de [bedrijf 1] medepleger was en aldus op de hoogte en verantwoordelijk is voor het totale bedrag aan contante stortingen. Maar ook uit verdachte’s eigen verklaring waarin hij gepoogd heeft een aannemelijke verklaring te geven voor de herkomst van het onverklaarbare geldbedrag, leidt het hof af dat de verdachte wetenschap heeft gehad. De verdachte heeft deze geldbedragen samen met medeverdachte [medeverdachte 20] voorhanden gehad en omgezet en daarvan de herkomst verhuld door die geldbedragen in strijd met de waarheid te doen boeken in de administratie van de [bedrijf 1] .
Gewoonte
Gelet op de totale hoogte van het witgewassen geldbedrag, de frequentie en de periode van ruim vijf jaren, is het hof van oordeel dat sprake is van gewoontewitwassen.
Medeplegen
Tevens is het hof van oordeel dat er bij het bewezenverklaarde gewoontewitwassen sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 20] .
Conclusie
Op grond van het voorgaande acht het hof het onder 8 subsidiair tenlastegelegde medeplegen van gewoontewitwassen van 352.671,55 euro bewezen.
Het hof merkt bij het bedrag nog het volgende op. Uit het dossier blijkt van in totaal 375.448,05 euro niet gespecificeerde omzet in de onderzoeksperiode van 1 januari 2010 tot 27 mei 2015. De verdachte was evenwel na 14 juni 2014 geen vennoot meer in de onderneming en daarna bleken ook de contante stortingen aanzienlijk te verminderen. Uit de analyse van de niet gespecificeerde omzet in 2014 (pg. 282-283) kan worden afgeleid dat een bedrag van 22.776,50 euro (of 18.823,50 excl. 21% BTW) is verantwoord ná 14 juni 2014 en dat het totaalbedrag van 375.448,05 euro hiermee dus moet worden verminderd.
Witwassen [verdachte] (zaakdossier 12B, feit 9)
Met betrekking tot het witwassen, tenlastegelegd als feit 9, kan het hof zich vinden in de bewijsoverwegingen van de rechtbank. Het hof maakt deze tot de zijne en deze zijn hierna dan ook opgenomen. Voor zover de raadsman ten aanzien van specifieke posten nader verweer heeft gevoerd, zal het hof daarop hierna nader terugkomen.
Contante inkomsten en uitgaven
De politie heeft voor de onderzoeksperiode van 27 mei 2009 tot en met 27 mei 2015 onderzoek gedaan naar de contante inkomsten en uitgaven van de verdachte en zijn echtgenote. Daartoe heeft zij ten eerste de bankrekeningen van de verdachten geanalyseerd op contante stortingen en contante opnames. De verdachte was in de onderzoeksperiode bestuurder van de ondernemingen [bedrijf 1] , [bedrijf 2] en [bedrijf 3] Daarom heeft de politie ook de bankrekeningen en administratie van die ondernemingen geanalyseerd. Verder heeft zij onderzoek gedaan naar overige contante privé-inkomsten en -uitgaven. Ook heeft zij beredeneerd wat de contante begin- en eindsaldi waren.
Het hof leidt – evenals de rechtbank – uit de gebezigde bewijsmiddelen het volgende overzicht van contante inkomsten en uitgaven af.
Post
Ontvangsten
Uitgaven
a.
[bedrijf 1]
€
2.070,00
€
3.227,45
b.
[bedrijf 2]
€
54,878,53
€
0,00
c.
[bedrijf 3]
€
818,45
€
0,00
Banktransacties
d.
[rekeningnummer 1]
€
5.413,28
€
96.575,19
e.
[rekeningnummer 2]
€
3.240,00
€
0,00
f.
ICS/Visacard
€
0,00
€
2.790,00
g.
[rekeningnummer 3]
€
0,00
€
52.660,00
h.
Money transfers
€
0,00
€
2.000,00
Overige contante uitgaven
i.
Leningen
€
0,00
€
39.535,79
j.
Aan- en verkoop voertuigen
€
74.595,00
€
66.150,00
k.
Onderhoud motorfiets
€
0,00
€
4.997,90
l.
Facturen/kwitanties
€
0,00
€
2.111,16
m.
Verzekeringen
€
0,00
€
39.316,45
n.
BlackBerry's
€
0,00
€
3.704,44
o.
Contributie Bandidos
€
0,00
€
3.080,00
p.
Verdovende middelen
€
0,00
€
750,00
Totaal
€
141.015,26
€
316.898,38
ad a. [bedrijf 1]
Het hof heeft, overeenkomstig het standpunt van de verdediging, de niet aan een specifieke vennoot te herleiden contante stortingen in het voordeel van verdachte niet toegerekend aan de verdachte. Dit is conform het uitgangspunt van de politie in de zaak tegen de medeverdachte [medeverdachte 20] .
ad b. [bedrijf 2]
De raadsman heeft bepleit dat aan de verdachte een vordering van 26.952 euro is voldaan en daarmee dus (naar het hof begrijpt: contante) inkomsten zijn genoten. Het hof constateert dat de verdachte hierover zelf ook ter zitting van het hof niets heeft verklaard en dat deze stelling ook niet verder onderbouwd is. Deze stelling vindt geen steun in het dossier of is ook overigens niet aannemelijk geworden. Het hof schuift deze stelling dus terzijde. Daarenboven overweegt het hof dat van dit bedrijf geen financiële administratie beschikbaar is en het bij gebrek aan baten op 28 juni 2013 is ontbonden.
ad c. [bedrijf 3]
De politie heeft een contante kasstorting van 600 euro geminderd op het uiteindelijk resterende kasgeld eind 2014 zoals dat uit de administratie bleek, omdat die storting niet geboekt bleek. Die storting was echter al van mei 2014, zodat deze niet dient te worden geminderd op het restant van het kasgeld. Anders dan de rechtbank, neemt het hof dit bedrag wel mee als contante uitgave.
De raadsman heeft (wederom) bepleit dat de voorraad met een verkoopwaarde van 127.000 euro uiteindelijk helemaal is verkocht, voornamelijk aan particulieren; bedragen zijn niet meer te bepalen. Het hof constateert dat deze verkopen en de daarmee samenhangende inkomsten niet blijken uit de administratie, dat de verdachte hierover geen verklaring heeft afgelegd, dat deze stelling niet nader onderbouwd is en ook overigens niet aannemelijk is geworden. Het hof schuift deze stelling dus terzijde.
ad g. Stortingen op rekening [rekeningnummer 3] t.n.v. [medeverdachte 2]
Anders dan de politie is het hof van oordeel dat de door de verdachte en/of zijn echtgenote gestorte bedragen tot een totaalbedrag van 52.660,00 euro wel degelijk aan de verdachte kunnen worden toegerekend als door hem gedane contante uitgaven. De verdachte heeft hierover geen verklaring afgelegd. Bij de rechter-commissaris is hem op 8 januari 2018 wel gevraagd naar de contante stortingen die hij voor [medeverdachte 2] deed. Daarop verklaarde hij dat hij geld kreeg van een kennis van [medeverdachte 2] om op de rekening van [medeverdachte 2] te storten, maar dat zou dan gaan om de 2.000 euro aan money transfers, die eveneens in het dossier zijn verantwoord. Die verklaring ziet dus niet op de rechtstreekse contante stortingen op de bankrekening van [medeverdachte 2] , en is bovendien op geen enkele wijze onderbouwd – verdachte wilde desgevraagd geen namen noemen – en dus niet aannemelijk geworden.
ad j. Aan- en verkoop motorvoertuigen
Mede naar aanleiding van de verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 26 mei 2021 laat het hof, net als de rechtbank, de aan- en verkoop van diverse motorvoertuigen buiten beschouwing, te weten:
- de Harley Davidson ( [kenteken 2] ), omdat niet vastgesteld kan worden of de verdachte dan wel medeverdachte [medeverdachte 1] of diens vader de aankoop van deze motor heeft betaald;
- de Mercedes-Benz ( [kenteken 3] ), omdat de verkoop van deze auto plaatsvond na de ten laste gelegde periode;
- de Audi A6 ( [kenteken 4] ), omdat het aan- en verkoopbedrag van deze auto volgens de verklaring van de verdachte hetzelfde was;
- de Piaggio ( [kenteken 5] ), omdat de aankoop van deze bromfiets plaatsvond voor de ten laste gelegde periode;d
- de Aixam ( [kenteken 6] ), omdat de opbrengst van de verkoop van deze brommobiel ten gunste kwam van de schoonmoeder van de verdachte.
Dit heeft geleid tot een matiging van de uitgaven van 38.600 euro en een matiging van de ontvangsten van 19.300 euro ten opzichte van het overzicht zoals zich dat in het dossier bevindt (pg. 450 Zaaksdossier 12B), zijnde per saldo 19.300 euro.
Voorts overweegt het hof over de overige voertuigen nog het volgende.
De verdachte heeft gesteld dat de bedragen genoemd bij de Mercedes-Benz ( [kenteken 8] ) veel te hoog zijn. Die stelling heeft hij echter niet voorzien van nadere argumenten of onderbouwing. Het hof is daarom uitgegaan van de door de politie opgevoerde bedragen.
Overeenkomstig de verklaring van de verdachte heeft het hof wel de verkoopprijs van de Adly Moto ( [kenteken 9] ) verhoogd van 300 euro naar 2.500 euro. Deze wijziging is reeds in de bewijsmiddelen opgenomen. Dit heeft geleid tot een verhoging van de ontvangsten van 2.200 euro ten opzichte van het overzicht zoals zich dat in het dossier bevindt (pg. 450).
ad i. Leningen
De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte de onder deze post genoemde leningen altijd onder zich heeft gehouden en gebruikt heeft voor (korte) investeringen. Het hof constateert dat deze suggestie van de raadsman, waarover door de verdachte overigens niet is verklaard, geen enkele steun vindt in het dossier en ook overigens niet aannemelijk is geworden. In het geval de verdachte de uitgeleende gelden onder zich gehouden zou hebben, zou hij bij zijn belastingaangiftes daarvan melding hebben moeten doen, hetgeen niet het geval geweest is. Integendeel; uit de belastingaangiften en uit ten huize van de verdachte aangetroffen kwitanties, blijkt dat de leningen met rente volledig zijn terugbetaald. Het hof passeert het gevoerde verweer en zal deze bedragen dus niet meenemen in de berekening.
ad k. Onderhoud motorfietsen
De verdachte heeft verklaard dat alle motorreparaties van de andere leden van de motorclub via hem gingen en dat hij dus zelf geen uitgaven heeft gedaan voor onderhoud van zijn motor. Het hof schuift deze verklaring als niet aannemelijk terzijde, temeer nu bij [medeverdachte 12] notities zijn aangetroffen over reparatiewerkzaamheden met daarbij niet alleen de naam van verdachte, maar ook de namen van veel andere clubleden.
ad n. BlackBerry’s
De verdachte heeft ter terechtzitting van het hof verklaard dat hij dergelijke telefoontoestellen onder commissie verkocht voor een bedrijf genaamd [bedrijf 4] en in dat kader die telefoons in consignatie kreeg en per verkochte telefoon commissie kreeg. Volgens de raadsman zou sprake zijn van 44 verkochte telefoons, waardoor er in totaal 26.400 euro aan (contante) inkomsten zou zijn geweest en de berekende aanschafwaarde van ruim 3.700 euro geschrapt moet worden. Het hof volgt deze stelling van de verdediging niet. Uit het dossier volgt dat de door de politie in de berekening betrokken telefoons her en der in de woning van verdachte zijn aangetroffen,. Voorts bevonden deze telefoons zich niet in een verpakking, hetgeen niet past bij de namens de verdachte verklaarde consignatie ten behoeve van de doorverkoop. De verklaring die de verdachte ter terechtzittingen in hoger beroep heeft afgelegd omtrent de verkoop van de BlackBerry, staat bovendien haaks op de verklaring die de verdachte eerder in het geding heeft afgelegd, zodat deze verklaring in hoger beroep niet geloofwaardig wordt geacht.
Kasopstelling
Het voorgaande leidt tot de volgende kasopstelling.
Beginsaldo kas
€
0,00
+/+
Contante ontvangsten
€
141.015,26
-/-
Eindsaldo kas
€
4.916,95
=
Beschikbaar contant geld
€
136.098,31
-/-
Feitelijk gedane contante uitgaven
€
316.898,38
=
Saldo
€
-180.800,07
De som van het beginsaldo (0 euro) en de contante ontvangsten (141.015,26 euro) minus het eindsaldo (4.916,95 euro) vormen samen het bedrag dat beschikbaar was voor uitgaven, te weten: 136.098,31 euro. De daadwerkelijke uitgaven bedragen 316.898,38 euro.
Dat betekent dat de verdachte in werkelijkheid (316.898,38 - 136.098,31=)
180.800,07 euroméér contant hebben uitgegeven dan zij contant beschikbaar zouden hebben gehad. Nu je geen contant geld kunt uitgeven dat je niet fysiek in je portemonnee hebt, betekent dit dat er sprake moet zijn van een andere bron van inkomsten. Uit het onderzoek van de politie is niet gebleken waar dit geld vandaan kwam.
Gelet op hetgeen de verdachte verweten wordt, namelijk (gewoonte)witwassen, ziet het hof zich voor de vraag gesteld of dit geldbedrag afkomstig is uit enig misdrijf.
Uitgangspunt
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’, niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf. Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp ‘uit enig misdrijf’ afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Als uit het door het openbaar ministerie aangedragen bewijs feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid die van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het voorwerp. Indien de verdachte een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de herkomst van het voorwerp, dan ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het voorwerp.
Overwegingen van het hof
Op grond van de hiervoor weergegeven kasopstelling, waaruit blijkt van 180.800,07 euro met een onbekende herkomst, acht het hof het vermoeden gerechtvaardigd dat dit geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is. Dat vermoeden wordt bovendien versterkt door de geconstateerde betrokkenheid van de verdachte bij de hennepkwekerij in Duitsland (zaakdossier 8), waarvoor hij bij dit vonnis ook wordt veroordeeld. Uit dat zaakdossier blijkt van een grote hennepplantage waarvan de verdachte één van de initiators en kennelijk ook één van de begunstigden van de opbrengst was. Voorts ziet het hof aanwijzingen voor de betrokkenheid bij drugshandel in diverse afgeluisterde gesprekken, zoals weergegeven in zaakdossier 10B. Zaakdossier 10B beschrijft de vermeende betrokkenheid van onder meer de verdachte bij de productie c.q. handel in drugs dan wel voorbereidingshandelingen daartoe. Hij zal worden vrijgesproken van deelneming aan de criminele Opiumwet-organisatie, maar dat laat onverlet dat het zaakdossier wel degelijk aanwijzingen bevat voor betrokkenheid bij drugshandel.
Dat betekent dat van de verdachte mag worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van dat geldbedrag.
De verdachte heeft bij de politie geen verklaring afgelegd. Bij de rechter-commissaris op 8 januari 2018 en ter terechtzitting van de rechtbank op 26 mei 2021 heeft hij wel verklaringen afgelegd. Die luiden - kort gezegd – dat de verdachte contante inkomsten genoot uit incassowerkzaamheden, waarvan hij een deel in [bedrijf 1] stopte en een ander deel, geschat op ongeveer 100.000 euro privé behield. Deze verklaring is ter zitting van het hof herhaald.
Het hof stelt voorop dat dit bedrag van 100.000 euro ten eerste volstrekt niet voldoende is om het kastekort van 180.800,07 euro te verklaren. Echter, en bovenal, is het hof van oordeel dat de verklaring van de verdachte over de herkomst van dit geldbedrag niet kan worden aangemerkt als een verklaring, die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is, terwijl verdachte een dergelijk bedrag niet heeft opgenomen in zijn belastingaangiftes.
Immers, is de verklaring ten eerste niet concreet. De verdachte heeft enkel verklaard dat het om ‘tientallen’ incasso’s per jaar ging en dat hij zo’n 200 euro daarmee zou hebben verdiend, waarvan ongeveer de helft in de onderneming is gestort. Om welke bedragen het concreet en per incasso zou gaan, is niet duidelijk geworden. Verder is de verklaring ook volstrekt niet verifieerbaar. Pas ter terechtzitting in eerste aanleg van 26 mei 2021 is een schriftelijke verklaring overgelegd van [betrokkene 4] gedateerd 25 mei 2021 inhoudende niet meer dan een (feitelijk de-auditu) verklaring dat de verdachte incassowerkzaamheden zou doen voor een inmiddels overleden meneer [betrokkene 5] . Er kan verder op geen enkele wijze worden afgeleid of daadwerkelijk sprake is van, en zo ja hoeveel contante inkomsten uit incassowerkzaamheden. Zo zijn er geen notities of agenda’s en dergelijke met bijvoorbeeld data, prijzen en opdrachtgevers overgelegd, aan de hand waarvan een controle zou kunnen plaatsvinden. Voorts had de politie in het onderzoek naar [bedrijf 1] ook al onderzoek gedaan naar het bestaan van die incassowerkzaamheden. Daartoe heeft zij de administratie onderzocht, het overige beslag dat gelegd is bij de [bedrijf 1] en de verdachten, alsmede de digitale bestanden zoals e-mails en telefoontaps. Uit al dat onderzoek zijn geen aanwijzingen gevonden dat daadwerkelijke sprake was van dergelijke incassowerkzaamheden.
Het voorgaande maakt dan ook dat het hof van oordeel is dat de verklaring van de verdachte onvoldoende tegenwicht biedt tegen de verdenking om (nieuw) nader onderzoek te rechtvaardigen. Daarom is er geen andere conclusie mogelijk dan dat die 180.800,07 euro onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is en dat de verdachte dit ook wist. De verdachte heeft deze contante geldbedragen voorhanden gehad, omgezet en daarvan gebruik gemaakt, zoals uit de bewijsmiddelen blijkt. Het hof acht dus bewezen dat verdachte zich in de ten laste gelegde periode schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van in totaal 180.800,07 euro.
Overige geldbedragen
Aan de verdachte is ten laste gelegde dat hij in totaal 502.255,86 zou hebben witgewassen. Uit het dossier (pg. 43) kan worden afgeleid dat de overige ruim 300 duizend euro gebaseerd is op het geld dat de verdachte via [bedrijf 1] zou hebben witgewassen (zaakdossier 12A, 261.370,09 euro) en op de vermeende investering in de hennepplantage in Duitsland (zaakdossier 8, 52.500 euro). Het hof zal de verdachte daarvan dus partieel vrijspreken.
De onverklaarbare geldstroom in [bedrijf 1] is al voorwerp van witwassen in zaakdossier 12A. Daarvoor wordt de verdachte ook veroordeeld. Dat kan dus niet nogmaals worden betrokken in dit zaakdossier.
De vermeende investering in de hennepkwekerij in Duitsland is op basis van een afgeluisterd gesprek tussen niet bij de kwekerij betrokken personen gerelateerd aan de eveneens vermeende opbrengst die de Duitse politie heeft berekend op basis van steekproeven. Daaruit zou blijken van een opbrengst van 35 kilogram hennep uit de geoogste 588 planten. Opvallend is dat een dergelijke opbrengst vele malen hoger is dan de gangbare opbrengst waar de Nederlandse justitie van uitgaat in het BOOM rapport. Het hof acht een en ander onvoldoende duidelijk om te kunnen stellen dat de totale investering inderdaad 105.000 euro bedroeg én om vast te kunnen stellen dat de verdachte daarvan de helft zou hebben ingelegd.
Het hof zal de verdachte dus partieel vrijspreken van het witwassen voor zover dat het bedrag van 180.800,07 euro overstijgt.
Medeplegen
Aan de verdachte wordt verweten dat hij genoemd geldbedrag samen met een ander of anderen heeft witgewassen. De verdachte vormde een economische eenheid met zijn echtgenote. Het dossier bevat ook aanwijzingen dat zij betrokken was bij de financiële huishouding binnen het gezin en de diverse ondernemingen. Daarnaast hebben verdachte en zijn echtgenote contante geldbedragen gestort ten behoeve van en op de rekening van medeverdachte [medeverdachte 2] . Het hof is echter van oordeel dat er geen wettig en overtuigend bewijs is dat sprake is van een nauwe een bewuste samenwerking tot witwassen tussen de verdachte en zijn echtgenote, zodat de verdachte partieel wordt vrijgesproken van het medeplegen.
Gewoonte
Gelet op de totale hoogte van het witgewassen geldbedrag, de frequentie en de periode van zes jaren, is het hof van oordeel dat verdachte een gewoonte heeft gemaakt van witwassen.
Conclusie
Op grond van het voorgaande acht het hof het onder 9. primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat sprake is van een witgewassen bedrag van 180.800,07 euro en dat de verdachte partieel wordt vrijgesproken van het medeplegen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder feit 1 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Het onder feit 3 primair bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Het onder feit 4 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
medeplegen van in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder feit 5 subsidiair bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Het onder feit 7 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder feit 8 subsidiair bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
medeplegen van van het plegen van witwassen een gewoonte maken.
Het onder feit 9 primair bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
van het plegen van witwassen een gewoonte maken.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarbij heeft de advocaat-generaal rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft een straftoemetingsverweer gevoerd en heeft het hof verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Het oordeel van het hof
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan deelneming aan een criminele organisatie. Deze criminele organisatie bestond uit diverse leden van het Sittardse chapter van de motorclub Bandidos , te weten: medeverdachte [medeverdachte 4] als president, vice-president medeverdachte [medeverdachte 2] , sergeant of arms [medeverdachte 1] en [medeverdachte 8] , secretary/treasurer medeverdachte [medeverdachte 10] , de verdachte als road captain, full members [medeverdachte 13] , medeverdachte [medeverdachte 7] , [medeverdachte 11] , medeverdachte [medeverdachte 6] , medeverdachte probationary [medeverdachte 17] en hangaround [medeverdachte 14] . De criminele organisatie had als oogmerk het plegen van bedreigingen en openlijke geweldpleging – in het bijzonder tegen de motorclub Hells Angels – en het voorhanden hebben van verboden wapens.
Het Sittardse chapter van motorclub Bandidos zorgde voor een explosieve sfeer in Sittard en omgeving. Zo vond vlak na de oprichting in maart 2014 een granaataanslag plaats op de woning van medeverdachte [medeverdachte 4] . Korte tijd later volgden nog twee granaataanslagen, één op diezelfde woning en één op de woning van [medeverdachte 11] . Al eind maart 2014 werden enkele leden aangehouden en later ook veroordeeld wegens verboden wapenbezit. Gaandeweg werd in de zomer van 2014 de rivaliteit tussen de motorclubs Bandidos en Hells Angels openlijk zichtbaar door een confrontatie tussen die twee clubs in Alkmaar. Uit het dossier blijkt ook van een daadwerkelijke vete tussen beide clubs in Limburg, zowel uit afgeluisterde gesprekken als uit diverse incidenten. Dit alles lijkt voort te komen uit een diepgewortelde, langdurende en zich over meer landen uitstrekkende strijd om hegemonie.
Die vete en de bedoelingen van het Sittardse chapter van Bandidos kwamen in januari en mei 2015 tot uiting. Op 24 januari 2015 vond een zogenaamde klopjacht plaats op leden van de Hells Angels . Meerdere leden van de Sittardse Bandidos bezochten die avond diverse plekken waar kennelijk regelmatig leden van de Hells Angels of hun sympathisanten kwamen. De bedoeling die avond was duidelijk: vechten met de Hells Angels .
Toevalligerwijs werd er die avond nergens een Hells Angel aangetroffen, omdat er een clubfeest gehouden werd op een locatie die niet door Bandidos werd bezocht. Op 7 mei 2015 was het zogezegd wel raak met de openlijke geweldpleging bij café [café 1] in Sittard en de provocatie van de Hells Angels daarna in Kerkrade. Hierdoor kreeg het Sittardse chapter meer en meer een bedreigende en gewelddadige reputatie. Het lijkt erop dat de Bandidos de enige motorclub in de omgeving, of zelfs van heel Nederland, wilden worden. Alles was erop gericht de baas te zijn. Dit werd onderling besproken en ook uitgedragen door intimidaties en geweld. Daarbij was het gebruik van wapens uitdrukkelijk een optie, niet alleen is dat gezien bij het geweldsincident bij de [café 1] , maar ook blijkt uit de gesprekken dat wapens beschikbaar zijn of zouden zijn, als ze nodig zijn.
Los van het voorgaande, bleken er nog tal van omstandigheden die duidden op de criminele aard van het samenwerkingsverband. Zo probeerde men op allerlei manieren uit het zicht van politie en justitie te blijven. Leden werden gemaand voorzichtig om te gaan met communicatiemiddelen, men had zogenaamde PGP-telefoons en er werd een coöperatie opgericht die als dekmantel had te gelden voor een clubhuis, waarbij ook wachtgelopen werd. Deze omstandigheden staan weliswaar niet in directe relatie tot de bedreigingen en het geweld tegen de Hells Angels , maar tonen wel het karakter van de club.
Kortom, de aanwezigheid van het Sittardse chapter van Bandidos zorgde voor een aantasting van de openbare orde. Het liet zich leiden door territoriumdrift en plaatste zichzelf buiten de democratische rechtsorde.
Met betrekking tot de op te leggen straf ten aanzien van de deelneming aan de criminele organisatie neemt het hof 12 maanden gevangenisstraf als uitgangspunt voor de leden members en probationaries, 14 maanden gevangenisstraf als uitgangspunt voor de bestuursleden en 18 maanden gevangenisstraf als uitgangspunt voor de leiders/oprichters van de criminele organisatie. De verdachte was als road-captain belast met het onderhoud van de motoren, zorgde hij routes en was hij ‘member of the executive board’. Gelet op zijn bestuursfunctie, acht het hof voor dit feit in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden passend.
Daarnaast is ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat hij zich op 7 mei 2015 schuldig heeft gemaakt aan de openlijke geweldpleging bij café [café 1] . Hij heeft daarbij zelf actief geweld uitgeoefend. Het geweld vond plaats in het kader van de territoriumdrift van het Sittardse chapter van Bandidos en hun vijandigheid tegen de Hells Angels . Bovendien was er sprake van nietsvermoedende slachtoffers die zonder enige aanleiding werden mishandeld door een veel grotere groep in
colorsgeklede leden van de Sittardse Bandidos .
Voorts heeft de verdachte samen met een ander een slachtoffer afgeperst tot de afgifte van een personenauto. Met zijn handelen heeft de verdachte een dreigende situatie doen ontstaan en heeft hij het slachtoffer zoveel angst bezorgd dat deze zich gedrongen voelde zijn auto mee te geven. Hij heeft daarbij slechts oog gehad voor zijn eigen of zijn medeverdachte’s belangen.
Tevens heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het tezamen met anderen beroep- of bedrijfsmatig opzettelijk telen van ruim 1700 hennepplanten. Met zijn handelen heeft de verdachte een bijdrage geleverd aan de productie van softdrugs. Deze productie houdt de illegale handel in softdrugs in stand en veroorzaakt bovendien allerlei maatschappelijk ongewenste effecten. Daarnaast is wetenschappelijk aangetoond dat het frequent gebruik van softdrugs de volksgezondheid kan schaden, met name waar het psychische aandoeningen betreft. De verdachte heeft zich van de negatieve gevolgen van zijn handelen onvoldoende rekenschap gegeven en heeft met zijn strafbare handelen, kennelijk met het oog op persoonlijk financieel gewin, de instandhouding van het criminele drugscircuit bevorderd. Ook is ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat hij ongeveer 255,99 gram hasjiesj opzettelijk aanwezig heeft gehad.
Ten slotte heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan (het medeplegen van) gewoontewitwassen, zowel met zijn [bedrijf 1] (voor een bedrag van € 352.671,55) als privé (voor een bedrag van € 180.800,07). Het gaat om grote geldbedragen en naar het zich laat aanzien is een groot deel van de bedrijfsvoering van de [bedrijf 1] gelegen geweest in illegale activiteiten. Voor drie aparte rekeningen in de administratie werd in het geheel geen onderliggende administratie aangetroffen, hetgeen de indruk wekt dat deze rekeningen dus enkel en alleen bestonden om de illegale activiteiten van de verdachte en zijn vader achter weg te schrijven. Het is bekend dat witwassen leidt tot ontwrichting van het financiële en economische verkeer, omdat daarbij de criminele herkomst van gelden aan het zicht wordt onttrokken. Daarnaast werkt witwassen het voortbestaan van verscheidene vormen van criminaliteit in de hand.
Het hof rekent het de verdachte dan ook aan dat hij heeft gehandeld zoals is bewezenverklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 25 oktober 2024, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte. Daaruit blijkt dat de verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde eerder meermalen onherroepelijk voor strafbare feiten was veroordeeld, doch niet recent. Deze omstandigheid hebben bij het bepalen van de strafmaat dan ook niet veel gewicht in de schaal gelegd.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte verklaard dat hij getrouwd is, hij twee kinderen heeft en dat hij twee kleinkinderen heeft. Hij werkt bij een transportbedrijf en heeft daar recent promotie gehad. Daarnaast is de verdachte mantelzorger van een kwetsbaar persoon en neemt hij de zorg van zijn vader en stiefmoeder deels op zich. Deze persoonlijke omstandigheden hebben voor het hof evenmin veel gewicht in de schaal gelegd bij het bepalen van de straf. Juist omdat het hier gaat om ernstige strafbare feiten die (gedeeltelijk) in georganiseerd verband zijn gepleegd weegt de ernst van de gepleegde feiten het zwaarste bij de straftoemeting.
Het hof heeft ten slotte acht geslagen op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid zijn neerslag heeft gevonden.
Het hof is van oordeel dat, in het bijzonder gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, de straffen die in soortgelijke gevallen door dit hof worden opgelegd en in verband met een juiste normhandhaving, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Alles afwegende acht het hof in beginsel oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden passend en geboden.
Redelijke termijn
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling en afdoening van zijn of haar zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een vonnis binnen twee jaren nadat jegens de verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem of haar ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie strafvervolging zal worden ingesteld. In gevallen waarin de verdachte in verband met de zaak in voorlopige hechtenis verkeerde, moet de zaak telkens binnen zestien maanden worden afgedaan, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden.
Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop in deze zaak het volgende.
Het hof stelt vast dat de verdachte op 27 mei 2015 in verzekering is gesteld en hij vervolgens gedurende de behandeling in eerste aanleg 185 dagen in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank heeft vervolgens op 9 juli 2021 vonnis gewezen. Aldus is niet binnen zestien maanden na aanvang van de redelijke termijn vonnis gewezen en is de redelijke termijn in eerste aanleg met bijna 5 jaren overschreden. Voorts stelt het hof vast dat namens de verdachte op 23 juli 2021 hoger beroep is ingesteld, terwijl het hof heden op 28 maart 2025 – en derhalve niet binnen twee jaren na het instellen van het hoger beroep – arrest wijst. Aldus is de redelijke termijn in hoger beroep met ruim 20 maanden overschreden. Van bijzondere omstandigheden die de overschrijdingen van de redelijke termijn rechtvaardigen is het hof niet gebleken.
Het hof zal de overschrijdingen van de redelijke termijn verdisconteren in de straftoemeting, in die zin dat het hof de gevangenisstraf zal matigen met 10 maanden.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 38 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, zesde lid, van het Wetboek van Strafvordering zal het hof ten slotte bepalen dat tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf volledig zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering aan de orde is.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat onder de verdachte diverse goederen – waaronder geldbedragen, een motorfiets, een BlackBerry, een computer, een bandrecorder, een koffer met kleding en een horloge – in beslag zijn genomen. Het hof is van oordeel dat deze inbeslaggenomen goederen moet worden teruggegeven aan de verdachte, nu naar het oordeel van het hof het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave daarvan.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 47, 57, 140, 141, 312, 317 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.
BESLISSING
verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder feit 2 primair en feit 6 tenlastegelegde;
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder feit 5 primair en feit 8 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder feit 1, feit 3 primair, feit 4, feit 5 subsidiair, feit 7, feit 8 subsidiair en feit 9 primair tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het onder feit 1, feit 3 primair, feit 4, feit 5 subsidiair, feit 7, feit 8 subsidiair en feit 9 primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
38 (achtendertig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast de
teruggaveaan de verdachte van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- een geldbedrag van 3570,00 EUR;
- een geldbedrag van 115,00 EUR;
- buitenlandse valuta (1231,95 met goednummers 613630, 613665 en 613566);
- een motorfiets met kenteken [kenteken 7] (Harley Davidson FLSTC HERI 1994);
- een BlackBerry (goednummer 615579);
- buitenlands geld (goednummer 613606);
- buitenlands geld (goednummer 613630);
- verschillende buitenlandse valuta (goednummer 613665);
- buitenlands geld (goednummer 613566);
- een computer (wifi-connector, goednummer 613823);
- een bandrecorder (goednummer 613830);
- buitenlands geld (goednummer 613759);
- een koffer met kleding (goednummer 616716);
- een geldbedrag 1725,85 EUR (goednummer 936605);
- een Breitling horloge (goednummer 936607).
Aldus gewezen door:
mr. G.C. Bos, voorzitter,
mr. A.M.G. Smit en mr. F. van Es, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S. van den Akker en mr. N. van Abeelen, griffiers,
en op 28 maart 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. F. van Es en mr. S. van den Akker zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.