ECLI:NL:HR:2002:AD8860
Hoge Raad
- Cassatie
- W.E. Haak
- G.J.M. Corstens
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- E.J. Numann
- W.A.M. van Schendel
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen arrest Gerechtshof te 's-Gravenhage inzake poging tot afpersing met onrechtmatige bewijsgaring
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, waarbij de verdachte is veroordeeld voor poging tot afpersing. De verdachte, geboren in 1980 in Algerije, was ten tijde van de bestreden uitspraak zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland. Het beroep is ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door mr. R. van den Boogert, die een middel van cassatie heeft voorgesteld. De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen, maar uitsluitend ten aanzien van de duur van de opgelegde straf, en het beroep voor het overige zal verwerpen.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de verdachte in eerste aanleg bij verstek is veroordeeld en dat er in hoger beroep ook geen uitdrukkelijke machtiging was gegeven aan de raadsman om de verdediging te voeren. De Hoge Raad benadrukt dat de wet vereist dat de verdachte zijn raadsman uitdrukkelijk machtigt, en dat het ontbreken van deze machtiging gevolgen heeft voor de rechtsgang. De raadsman heeft in hoger beroep verweer gevoerd over onrechtmatige bewijsgaring, maar de Hoge Raad oordeelt dat het Hof de raadsman ten onrechte meer ruimte heeft gegeven dan wettelijk is toegestaan.
Uiteindelijk vernietigt de Hoge Raad de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en vermindert deze naar veertien maanden en één week. Het beroep wordt voor het overige verworpen. De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan op 23 april 2002, waarbij de redelijke termijn van artikel 6 EVRM is overschreden, wat heeft geleid tot strafvermindering.