ECLI:NL:HR:2012:BV3556
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van cassatieberoep wegens te late betaling griffierecht
In deze zaak heeft [verzoeker] op 7 september 2011 beroep in cassatie ingesteld bij de Hoge Raad. Volgens de Wet griffierechten burgerlijke zaken diende het verschuldigde griffierecht binnen vier weken na indiening van het verzoekschrift, dus uiterlijk op 5 oktober 2011, op de rekening van de Hoge Raad te zijn bijgeschreven. Echter, het griffierecht is pas op 10 oktober 2011 voldaan. Dit leidde tot de vraag of [verzoeker] niet-ontvankelijk verklaard moest worden in zijn cassatieberoep.
De advocaat van [verzoeker] heeft in een brief van 10 november 2011 gereageerd op de te late betaling van het griffierecht. Hij stelde dat op de griffierechtnota van 19 september 2011 was vermeld dat het griffierecht binnen 28 dagen na dagtekening van de nota moest worden voldaan. Dit leidde tot verwarring, vergelijkbaar met een eerdere uitspraak van de Hoge Raad op 4 november 2011 (LJN BU3348), waarin ook sprake was van verwarrende informatie van de gerechtelijke administratie.
De Hoge Raad oordeelde dat de toepassing van de sanctie van niet-ontvankelijkheid in dit geval een onbillijkheid van overwegende aard oplevert. Dit betekent dat [verzoeker] ontvankelijk is in zijn beroep. De Hoge Raad heeft bepaald dat de procedure zal worden voortgezet.
Deze beschikking is gegeven op 10 februari 2012 door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, C.A. Streefkerk en M.A. Loth, en openbaar uitgesproken door vice-president W.A.M. van Schendel.