ECLI:NL:HR:2012:BV3556

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/04067
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van cassatieberoep wegens te late betaling griffierecht

In deze zaak heeft [verzoeker] op 7 september 2011 beroep in cassatie ingesteld bij de Hoge Raad. Volgens de Wet griffierechten burgerlijke zaken diende het verschuldigde griffierecht binnen vier weken na indiening van het verzoekschrift, dus uiterlijk op 5 oktober 2011, op de rekening van de Hoge Raad te zijn bijgeschreven. Echter, het griffierecht is pas op 10 oktober 2011 voldaan. Dit leidde tot de vraag of [verzoeker] niet-ontvankelijk verklaard moest worden in zijn cassatieberoep.

De advocaat van [verzoeker] heeft in een brief van 10 november 2011 gereageerd op de te late betaling van het griffierecht. Hij stelde dat op de griffierechtnota van 19 september 2011 was vermeld dat het griffierecht binnen 28 dagen na dagtekening van de nota moest worden voldaan. Dit leidde tot verwarring, vergelijkbaar met een eerdere uitspraak van de Hoge Raad op 4 november 2011 (LJN BU3348), waarin ook sprake was van verwarrende informatie van de gerechtelijke administratie.

De Hoge Raad oordeelde dat de toepassing van de sanctie van niet-ontvankelijkheid in dit geval een onbillijkheid van overwegende aard oplevert. Dit betekent dat [verzoeker] ontvankelijk is in zijn beroep. De Hoge Raad heeft bepaald dat de procedure zal worden voortgezet.

Deze beschikking is gegeven op 10 februari 2012 door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, C.A. Streefkerk en M.A. Loth, en openbaar uitgesproken door vice-president W.A.M. van Schendel.

Uitspraak

10 februari 2012
Eerste Kamer
11/04067
EV/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[Verzoeker],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. L.C. Blok,
t e g e n
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Immigratie- en Naturalisatiedienst),
zetelende te 's-Gravenhage,
VERWEERDER in cassatie.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [verzoeker] en de Staat.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de beschikking met zaaknummer 344179/HA RK 09-390 van de rechtbank 's-Gravenhage van 9 juni 2011.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de rechtbank heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. Het verzoekschrift tot cassatie is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het door verzoeker verschuldigde griffierecht is op 10 oktober 2011 door de Hoge Raad ontvangen.
Aan de advocaat van verzoeker is verzocht zich schriftelijk uit te laten over de vraag waarom het griffierecht niet binnen de wettelijke betalingstermijn is bijgeschreven op de rekening van de Hoge Raad en de rechtsgevolgen daarvan.
De advocaat van verzoeker heeft per brief van 10 november 2011 een reactie ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt ertoe dat de Hoge Raad toepassing zal geven aan de hardheidsclausule en een datum zal bepalen voor indiening van een verweerschrift.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.1 [Verzoeker] heeft bij verzoekschrift, bij de Hoge Raad binnengekomen op 7 september 2011, beroep in cassatie ingesteld. Ingevolge art. 3 lid 4 Wet griffierechten burgerlijke zaken diende hij ervoor zorg te dragen dat het verschuldigde griffierecht binnen vier weken daarna, derhalve uiterlijk op 5 oktober 2011, op de rekening van de Hoge Raad was bijgeschreven dan wel ter griffie van de Hoge Raad was gestort. Hij heeft het griffierecht eerst op 10 oktober 2011 voldaan. Het bepaalde in art. 282a lid 2 in verbinding met art. 427b Rv. brengt, in beginsel, mee dat hij in zijn cassatieberoep niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
3.2 De advocaat van verzoeker heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld, bij brief van 10 november 2011 zich uitgelaten over de te late betaling van het griffierecht en het daaraan te verbinden rechtsgevolg. Hij heeft aangevoerd dat op de hem toegestuurde griffierechtnota van 19 september 2011 was vermeld dat het griffierecht binnen 28 dagen na dagtekening van de nota moet worden voldaan, en heeft een kopie van die nota bijgevoegd.
3.3 Het gaat hier om een geval vergelijkbaar met dat van HR 4 november 2011, LJN BU3348, waarin eveneens sprake was van verwarringwekkende informatie van de zijde van de gerechtelijke administratie. Op de gronden vermeld in rov. 3.4, tweede en derde alinea, van dat arrest moet ook thans worden geoordeeld dat toepassing van de sanctie van niet-ontvankelijkheid een onbillijkheid van overwegende aard oplevert. Dit brengt mee dat [verzoeker] ontvankelijk is in zijn beroep.
4. Beslissing
De Hoge Raad bepaalt dat zal worden voortgeprocedeerd.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, C.A. Streefkerk en M.A. Loth, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president W.A.M. van Schendel op 10 februari 2012.