Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het tweede middel
3.Slotsom
4.Beslissing
2 december 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 december 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was in eerste aanleg veroordeeld voor laster, omdat zij valse beschuldigingen had geuit over seksueel misbruik van minderjarige kinderen. De tenlastelegging betrof het opzettelijk aanranding van de eer en goede naam van verschillende betrokkenen door middel van een artikel op een website. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof een onjuiste rechtsopvatting had over de betekenis van de term 'wetende dat' in artikel 262, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Volgens de Hoge Raad vereist deze term daadwerkelijke wetenschap, en is voorwaardelijk opzet niet voldoende. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het Hof en wees de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor een nieuwe behandeling. De uitspraak benadrukt het belang van de juiste interpretatie van opzet in strafzaken, vooral in gevallen van laster.