In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 juli 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die voortvloeide uit eerdere arresten van het gerechtshof Amsterdam. De eisers, wonende in Monaco en de Verenigde Staten, hebben beroep in cassatie ingesteld tegen de arresten van het hof, die hen niet in het gelijk stelden. De zaak betreft bestuursaansprakelijkheid en de vraag of er sprake is van een persoonlijk ernstig verwijt. De Hoge Raad verwijst naar eerdere jurisprudentie, waaronder een arrest van 5 september 2014, waarin criteria voor bestuursaansprakelijkheid zijn vastgesteld.
De Hoge Raad heeft de klachten van de eisers beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. De klachten nopen niet tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De conclusie van de Advocaat-Generaal, L. Timmerman, strekt tot verwerping van het cassatieberoep, wat door de Hoge Raad is overgenomen.
In de beslissing heeft de Hoge Raad het beroep verworpen en de eisers veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op een totaal van € 3.018,34. Dit arrest is openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot.