ECLI:NL:HR:2020:440

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 maart 2020
Publicatiedatum
16 maart 2020
Zaaknummer
18/02101
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over bewezenverklaring van medeplegen van vrijheidsberoving, poging tot afpersing en mishandeling in mensenhandelzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 maart 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte was beschuldigd van medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven, poging tot afpersing en mishandeling, in het kader van mensenhandel. De bewezenverklaring van deze feiten was onderwerp van discussie. De advocaat-generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend met betrekking tot de beslissingen over de tenlastelegging en de strafoplegging. De Hoge Raad oordeelde dat de bewezenverklaring niet voldoende was gemotiveerd en dat de bewijsvoering niet zonder meer kon worden afgeleid uit de overwegingen van het hof. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie over de zogenoemde Promis-werkwijze, waarbij de redengevende feiten en omstandigheden in een arrest worden samengevat. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof, maar alleen voor de beslissingen over de tenlastelegging en de strafoplegging, en wees de zaak terug naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor herbehandeling. De overige cassatiemiddelen werden verworpen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer18/02101
Datum17 maart 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 9 mei 2018, nummer 20/000562-13, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft I.T.H.L. van de Bergh, advocaat te Maastricht, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde en de strafoplegging, en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt onder meer dat de bewezenverklaring van het onder 1 tot en met 3 tenlastegelegde niet uit de bewijsvoering kan worden afgeleid.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is onder 1 tot en met 3 bewezenverklaard dat:
“1.
hij op 6 juni 2011 in de gemeente Heerlen en de gemeente Kerkrade, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers hebben hij, verdachte, en zijn mededader met dat opzet die [slachtoffer] tegen zijn wil in een (rijdende) auto gehouden en die [slachtoffer] terug in de auto getrokken en die [slachtoffer] - toen hij op het bospad trachtte te vluchten - achtervolgd en voorkomen dat hij zijn vlucht kon voltooien;
2.
hij in de periode van 18 mei tot en met 6 juni 2011 in de gemeente Heerlen en de gemeente Kerkrade, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van 5000 euro, toebehorende aan voornoemde [slachtoffer], met dat opzet,
- die [slachtoffer] meermalen heeft geslagen en geschopt en
- tegen die [slachtoffer] heeft gezegd dat hij, verdachte, het hoofd van de dochter van die [slachtoffer] naar [slachtoffer] zou brengen, indien die [slachtoffer] niet zou betalen
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op 6 juni 2011 in de gemeente Heerlen en de gemeente Kerkrade, opzettelijk mishandelend [slachtoffer] meermalen heeft geslagen en geschopt, waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt - met inbegrip van voetnoten - op de volgende bewijsvoering, waarbij gebruik is gemaakt van de zogenoemde Promis-werkwijze:
“Mensenhandel [noot1]
Uit de aangifte van Ronald [slachtoffer] volgt dat hij, vanwege zijn relatie met prostituee [betrokkene 1], werd gedwongen tot betaling van € 5.000 aan verdachte en dat hij, bij het uitblijven van die betaling, van zijn vrijheid is beroofd en is mishandeld. [noot 2] De door [slachtoffer] genoemde reden voor het betalen van voornoemd geldbedrag - kort gezegd het vrijkopen van zijn vriendin - wijkt af van het verhaal van verdachte. Hij heeft daar namelijk zelf over verklaard dat [slachtoffer] geld en goederen had afgenomen van [betrokkene 2], zijn vriendin, en dat [slachtoffer] hiervoor een vergoeding zou betalen van € 5.000. Hoewel ook de versie van verdachte geen rechtvaardiging oplevert voor zijn handelen, acht het hof het door hem gestelde motief niet aannemelijk. Het is immers niet alleen [slachtoffer] die spreekt over het betalen van geld voor [betrokkene 1], maar ook [betrokkene 1] heeft verklaard dat verdachte tegen haar heeft gezegd dat [slachtoffer] “losgeld” voor haar moest betalen. Volgens [betrokkene 1] ging het daarbij om een bedrag van € 5.000. Verder heeft [betrokkene 1] verklaard dat verdachte tegen haar heeft gezegd dat, als [slachtoffer] niet zou betalen, hij ervoor zou zorgen dat [betrokkene 1] weg zou zijn, zou verdwijnen of dat hij [betrokkene 1] misschien wel zou doorverkopen. [noot 3] Naar het oordeel van het hof was verdachte derhalve doende om [betrokkene 1] letterlijk - goedschiks of kwaadschiks - aan [slachtoffer] te verkopen.
Voetnoten
1. Het hof verwijst, tenzij anders vermeld, naar het onderzoeksdossier “24RUS” van de politie, regio Limburg-Zuid, district Heerlen, afdeling recherche, met proces-verbaalnummer 2011066583, doorgenummerde pagina’s 1-1216.
2. Proces-verbaal van aangifte, p. 63-69.
3. Het proces-verbaal van verhoor aangeefster, p. 102 (onderaan) en p. 103 (eerste helft).”
2.3
In zijn arrest van 15 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0424 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de zogenoemde Promis-werkwijze op zichzelf niet onverenigbaar is met de wettelijke voorschriften ten aanzien van de bewijsmotivering. Daarbij heeft de Hoge Raad onder meer overwogen:
“5.5.2. De werkwijze die het Hof in de onderhavige zaak ten aanzien van de bewijsmotivering heeft gevolgd, komt erop neer dat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de beslissing steunt dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, in een terstond uitgewerkt arrest zijn opgenomen in een bewijsredenering waarbij het Hof heeft volstaan met een verwijzing naar de wettige bewijsmiddelen waaraan die feiten en omstandigheden zijn ontleend. In beginsel is die werkwijze niet in strijd met art. 359, derde lid, Sv.
(...)
5.6.1.
Dat in die werkwijze de redengevende inhoud van een bewijsmiddel - zoals hetgeen een getuige heeft waargenomen of ondervonden, of hetgeen een opsporingsambtenaar heeft gerelateerd omtrent zijn bevindingen - zakelijk wordt samengevat, is op zichzelf niet onverenigbaar met genoemd motiveringsvoorschrift. Daarbij zal uiteraard de redengevend geachte inhoud van het bewijsmiddel geen geweld mogen worden aangedaan.
Wel zullen de redengevende feiten en omstandigheden moeten worden onderscheiden van gevolgtrekkingen - geheel of ten dele van feitelijke aard - die de rechter aan die feiten en omstandigheden verbindt. Waar met een dergelijke gevolgtrekking wordt volstaan zonder dat de onderliggende redengevende feiten en omstandigheden worden opgenomen, is aan het wettelijk motiveringsvereiste niet voldaan. In dit verband moet ook worden benadrukt dat het bij deze werkwijze noodzakelijk is dat de verwijzing naar de wettige bewijsmiddelen waaraan de redengevende feiten en omstandigheden zijn ontleend, zo nauwkeurig is dat kan worden beoordeeld of de bewezenverklaring in toereikende mate steunt op de inhoud van wettige bewijsmiddelen en of de samenvatting geen ongeoorloofde conclusies of niet redengevende onderdelen inhoudt dan wel of het bewijsmiddel niet is gedenatureerd.
5.6.2.
Terzijde zij hier opgemerkt dat een bewijsmotivering in de vorm van een bewijsredenering als de onderhavige het gevaar in zich bergt dat niet alle onderdelen van de bewezenverklaring genoegzaam worden gemotiveerd, doordat die redenering te zeer wordt afgestemd op hetgeen de verdachte tegen het hem gemaakte verwijt heeft ingebracht. (...)”
2.4
Aangezien - mede in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen - de bewezenverklaring onder 1 tot en met 3, voor zover inhoudende dat de verdachte op de in de bewezenverklaring vermelde tijd en plaats alle in de bewezenverklaring omschreven gedragingen heeft verricht, niet zonder meer uit de hiervoor onder 2.2 weergegeven bewijsvoering kan worden afgeleid, is de bestreden uitspraak niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
2.5
De klacht is gegrond.

3.Beoordeling van de cassatiemiddelen voor het overige

Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van het restant van de cassatiemiddelen niet nodig.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen over het onder 1 tot en met 3 tenlastegelegde en de strafoplegging;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en M.T. Boerlage, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
17 maart 2020.