ECLI:NL:HR:2023:643

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 april 2023
Publicatiedatum
20 april 2023
Zaaknummer
20/04301
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over belastingaanslagen en niet-tijdig nemen van besluiten

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 april 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door de Staatssecretaris van Financiën tegen [X3] N.V. De zaak betreft belastingaanslagen die aan de belanghebbende zijn opgelegd over verschillende tijdvakken en jaren, waaronder vennootschapsbelasting, omzetbelasting en dividendbelasting. De belanghebbende had in hoger beroep geprocedeerd tegen eerdere uitspraken van de Rechtbank Gelderland en het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De Hoge Raad heeft de middelen van de Staatssecretaris beoordeeld en geconcludeerd dat het eerste middel faalt, terwijl het tweede en derde middel slagen. Dit leidde tot de conclusie dat de uitspraak van het Hof niet in stand kan blijven. De Hoge Raad heeft de eerdere uitspraken van het Hof en de Rechtbank vernietigd, met uitzondering van de beslissing over het verzoek om schadevergoeding. De Hoge Raad heeft ook bepaald dat de bij de Rechtbank ingestelde beroepen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. De proceskosten werden niet toegewezen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer20/04301
Datum21 april 2023
ARREST
in de zaak van
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
tegen
[X3] N.V., voorheen gevestigd te [Z] (hierna: belanghebbende)
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 17 november 2020, nrs. 17/01260 tot en met 17/01267 [1] , op het hoger beroep van de Inspecteur tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland (nrs. AWB 17/1425 tot en met AWB 17/1432) betreffende de aan belanghebbende over het tijdvak 1 augustus 2010 tot en met 31 december 2011 en over het jaar 2012 opgelegde navorderingsaanslagen in de vennootschapsbelasting, voor het jaar 2013 opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting, over de tijdvakken 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011, 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 en 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013 opgelegde naheffingsaanslagen in de omzetbelasting, over tijdstippen in de jaren 2011 en 2012 opgelegde naheffingsaanslagen in de dividendbelasting en de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente respectievelijk belastingrente.

1.Geding in cassatie

De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende, vertegenwoordigd door G.J.M.E. de Bont en J.M. Sitsen, heeft een verweerschrift ingediend.
De Staatssecretaris heeft een conclusie van repliek ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van dupliek ingediend.
De Advocaat-Generaal R.L.H. IJzerman heeft op 28 februari 2022 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie. [2]
De Staatssecretaris heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

2.Beoordeling van de middelen

2.1
Het eerste middel faalt op de gronden vermeld in het arrest dat de Hoge Raad vandaag heeft uitgesproken in de zaak met nummer 20/04297, ECLI:NL:HR:2023:543.
2.2
Het tweede middel en derde middel slagen op de gronden vermeld in het arrest dat de Hoge Raad vandaag heeft uitgesproken in de zaak met nummer 20/04296, ECLI:NL:HR:2023:542.
2.3
Hetgeen hiervoor in 2.2 is overwogen, brengt mee dat de uitspraak van het Hof niet in stand kan blijven. Het vierde middel behoeft geen behandeling. De Hoge Raad kan de zaak afdoen. De bij de Rechtbank ingestelde beroepen moeten niet-ontvankelijk worden verklaard.

3.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- verklaart het beroep in cassatie gegrond,
- vernietigt de uitspraak van het Hof, behalve voor zover het betreft de beslissing op het verzoek van belanghebbende om een schadevergoeding,
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, en
- verklaart de bij de Rechtbank ingestelde beroepen niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, en de raadsheren M.W.C. Feteris, E.F. Faase, M.T. Boerlage en J.A.R. van Eijsden, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 21 april 2023.