ECLI:NL:HR:2024:748
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Vergoeding van bezwaarkosten en de toepassing van de dwangsomregeling in bestuursrechtelijke procedures
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 mei 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de vraag of een verzoek om vergoeding van bezwaarkosten kan worden aangemerkt als een beschikking op aanvraag, waardoor de dwangsomregeling van toepassing zou zijn. De belanghebbende, vertegenwoordigd door B. Kortenbach, had bezwaar gemaakt tegen een verzuimboete die gelijktijdig met een naheffingsaanslag in de omzetbelasting was opgelegd. In zijn bezwaar verzocht hij om vergoeding van de kosten die hij had gemaakt in verband met de behandeling van het bezwaar. De Inspecteur vernietigde de verzuimboete, maar besloot niet op het verzoek om kostenvergoeding. Na een ingebrekestelling door de belanghebbende, besloot de Inspecteur alsnog om een kostenvergoeding toe te kennen, maar weigerde de dwangsom omdat het verzoek te laat was ingediend.
Het Gerechtshof Den Haag oordeelde dat het verzoek om kostenvergoeding niet kan worden aangemerkt als een aanvraag in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), en dat de dwangsomregeling daarom niet van toepassing is. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel en oordeelde dat de verwevenheid van het verzoek om kostenvergoeding met de behandeling van het bezwaar betekent dat het verzoek niet als een afzonderlijke aanvraag kan worden beschouwd. De Hoge Raad oordeelde verder dat de klachten van de belanghebbende niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof, en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. Het beroep in cassatie werd ongegrond verklaard.