In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Gouverneur van Aruba tegen een uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba. De appellant, werkzaam bij het Korps Politie Aruba, was bevorderd naar de rang van onderinspecteur, maar was van mening dat de ingangsdatum van zijn bevordering onterecht was vastgesteld op 1 maart 2015, terwijl hij meende dat hij per 1 december 2014 in aanmerking kwam voor bevordering. Dit omdat hij op 1 november 2014 de Kaderopleiding had afgerond en zijn functioneren nooit negatief was beoordeeld. De Gouverneur had de bevordering vertraagd vanwege langdurige arbeidsongeschiktheid van de appellant, die in totaal 475 dagen arbeidsongeschikt was geweest in de beoordelingsperiode. Het Gerecht verklaarde het bezwaar van de appellant ongegrond, waarbij het verwees naar een vaste gedragslijn die hanteert dat bij langdurige arbeidsongeschiktheid het bevorderingsmoment kan worden vertraagd.
De Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat de bestreden beschikking van de Gouverneur niet in overeenstemming is met de anciënniteitseisen. De Raad stelt vast dat de appellant op 1 december 2014 ten minste vier jaar en vier maanden in actieve dienst was als hoofdagent 1ste klasse, wat voldeed aan de anciënniteitseis van drie jaar. De Raad concludeert dat de Gouverneur ten onrechte de bevordering heeft vertraagd en dat de appellant recht heeft op bevordering per 1 december 2014. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak en verklaart het bezwaar van de appellant gegrond, met de opdracht aan de Gouverneur om binnen twee maanden een nieuwe beschikking te nemen.