In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch de verdachte op 19 juli 2013 veroordeeld voor schuldheling van een iPhone, die kort daarvoor was gestolen uit de auto van [betrokkene 1]. De verdachte had de telefoon in zijn bezit gekregen van een bekende, [betrokkene 3], en had deze aan zijn neef, [betrokkene 2], uitgeleend. De verdachte stelde dat hij niet had kunnen vermoeden dat de telefoon van misdrijf afkomstig was, maar het hof oordeelde dat hij in ernstige mate tekort was geschoten in zijn onderzoeksplicht naar de herkomst van de telefoon. De verdachte had geweten dat [betrokkene 3] een strafblad had en had geen navraag gedaan naar de herkomst van de telefoon, ondanks het feit dat deze kort daarvoor was gestolen. Het hof concludeerde dat de verdachte zich onvoldoende op de hoogte had gesteld van de herkomst van de telefoon en dat hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof. De Hoge Raad bevestigde deze conclusie en verwierp het beroep van de verdachte, waarbij werd opgemerkt dat de redelijke termijn van artikel 6 EVRM was overschreden, maar dat dit geen aanleiding gaf tot vernietiging van de uitspraak.