Conclusie
poging tot doodslag” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr. Voorts heeft het hof gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en heeft het daarbij het bevel gegeven dat de terbeschikkinggestelde van overheidswege wordt verpleegd. Tevens heeft het hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en heeft het beslist ten aanzien van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, een en ander zoals nader in het arrest omschreven.
eerste middelbehelst de klacht dat het hof in strijd met het bepaalde in art. 359, tweede lid, tweede volzin, Sv heeft verzuimd in het bijzonder de redenen op te geven waarom het is afgeweken van een door de verdediging naar voren gebracht uitdrukkelijk onderbouwd standpunt inzake de (on)betrouwbaarheid van de verklaringen van de getuigen [getuige 3] en [getuige 4].
Getuige [getuige 3]
ik heb het niet zo goed gezien, het gebeurde snelen
ik heb alleen een zwaaiende beweging gezien maar waarmee weet ik niet en(DA: ik heb)
ook niet gezien dat die zwaaiende beweging raak was.
Getuige [getuige 4]
onvolledigwaargenomen. Dat maakt echter zijn verslag van hetgeen hij wél heeft waargenomen niet onbetrouwbaar. Het staat het hof vrij om deze (gedeeltelijke) waarneming tot het bewijs te gebruiken. De steller van het middel miskent dus de selectievrijheid van de feitenrechter. [3] Zo verstaan geeft het kennelijke oordeel van het hof dat het aangevoerde geen uitdrukkelijk onderbouwd standpunt in de zin van art. 359, tweede lid, tweede volzin, Sv oplevert geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is dat oordeel niet onbegrijpelijk. Voor zover het middel daarover klaagt, faalt het.
tweede middelklaagt dat het hof het verweer, waarin een beroep wordt gedaan op “
noodweer/ noodweerexces”, heeft verworpen op gronden die de beslissing niet kunnen dragen.
“Beroep op noodweer
dat de verdachte geen beroep op noodweer(-exces) toekomt, omdat voor hem geen noodweersituatie is ontstaan”. Meer in het bijzonder heeft het hof daartoe overwogen niet geloofwaardig te achten verdachtes verklaring dat [slachtoffer] hem eerst heeft aangevallen met een mes. Hierin ligt besloten dat de aan het beroep op noodweer ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden niet ‘
aannemelijk’zijn geworden. [4] Aldus heeft het hof het verweer op feitelijke gronden verworpen.
in belangrijke mate” wordt ondersteund door de verklaringen van [getuige 3] en [getuige 4], die bovendien onafhankelijke getuigen zijn, acht ik het bestreden oordeel geenszins onbegrijpelijk.
derde middelbevat de klacht dat het hof het (voorwaardelijk) verzoek tot het verrichten “
van nader persoonlijkheids-gedragskundig onderzoek” heeft afgewezen op gronden die deze beslissing niet kunnen dragen. Door te overwegen dat het zich voldoende voorgelicht acht, zou het hof hebben miskend dat de gewijzigde omstandigheden noopten tot nader onderzoek. De steller van het middel klaagt dat het hof aldus blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en tot een onbegrijpelijke beslissing is gekomen.
voldoende ingelicht” acht en het verzoek om contra-expertise afwijst. Deze afwijzing laat zich zo verstaan dat het hof de noodzaak daartoe (kennelijk) niet is gebleken. [8] De in de toelichting op het middel aangevoerde omstandigheden, die grotendeels een herhaling behelzen van de in feitelijke aanleg betrokken stellingen, doen aan de begrijpelijkheid van het bestreden oordeel niet af. Voor zover de steller van het middel in dit licht aan zijn klacht mede ten grondslag legt de verbeterde psychische gesteldheid van de verdachte en de omstandigheid dat dientengevolge de bestaande rapportage niet actueel meer is, gaat hij voorbij aan het feit dat de onderhavige tripelrapportage gedagtekend is op 14 april 2014 en derhalve op het moment van aanvang van de terechtzitting van 9 februari 2015 minder dan een jaar oud was. Uit art. 37a, derde lid, Sr in samenhang met art. 37, tweede lid, Sr volgt dan ook dat het hof voornoemde rapportage in zijn oordeel kon betrekken. [9] In aanmerking genomen hetgeen de raadsman ter onderbouwing van het verzoek heeft aangevoerd, was het hof niet gehouden tot een nadere motivering. De bestreden afwijzing van het verzoek geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.
vierde middelklaagt de steller van het middel over de opgelegde maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: TBS) met verpleging van overheidswege. De toelichting op het middel bestaat uit een betoog samengevat erop neerkomend dat het hof op onbegrijpelijke gronden is afgeweken van de oordelen van de gedragsdeskundigen, die hebben geadviseerd tot langdurige behandeling binnen een klinische behandelsetting in het kader van een TBS met voorwaarden. Ter onderbouwing van de klacht voert de steller van het middel aan dat de verklaring van de verdachte getuigt van een ondubbelzinnig ziekte-inzicht en dat hij bovendien gemotiveerd is de geadviseerde TBS onder voorwaarden te ondergaan. Een en ander zou de beslissing van het hof om de verdachte TBS met dwangverpleging op te leggen onbegrijpelijk maken.
noodzakelijke langdurige klinische behandeling” ook in het kader van TBS met voorwaarden mogelijk is aangezien deze op grond van art. 38e, tweede lid, Sr negen jaren kan duren, gaat hij daarmee voorbij aan ‘s hofs oordeel waarin besloten ligt dat juist de ernst van het misdrijf alsmede de ernst van de bij de verdachte bestaande psychiatrische problematiek zich niet lenen voor een vóóraf vastgestelde beperkte behandelduur van maximaal negen jaren. Dat TBS met voorwaarden in bepaalde gevallen kan worden omgezet in TBS met verpleging van overheidswege, doet daar niet aan af.
de ernst van het ziektebeeld”en “
de opstelling van de verdachte”de enige maatregel is om het recidiverisico in voldoende mate te verminderen, is niet onbegrijpelijk en voldoende gemotiveerd en kan in cassatie niet verder worden getoetst.