2.1.De bestreden beschikking houdt het volgende in:
“Inhoud van het klaagschrift
Het bezwaarschrift strekt tot opheffing van het beslag met last tot teruggave aan de klager van de onder de verdachte [verdachte] (in de strafzaak in hoger beroep met parketnummer 23-001114-14) op 17 januari 2009 in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten een geldbedrag van
€75.000,00 (niet wettelijke rente), twee blokken goud en twee horloges (Rolex nr. 16 en Cadier nr. 27 op de beslaglijst).
(…)
Beoordeling
Het klaagschrift is tijdig namens de klager ingediend.
Op 17 januari 2009 zijn onder de verdachte [verdachte] (in de strafzaak in hoger beroep met parketnummer 23-001114-14) op grond van het bepaalde in artikel 94 WvSv onder meer een geldbedrag van € 98.750.00, twee blokken goud en twee horloges (Rolex nr. 16 en Cartier nr. 27 op de beslaglijst) in beslag genomen. In de strafzaak met parketnummer 15-7000041-09 is de klager in de hoedanigheid van verdachte bij inmiddels onherroepelijk vonnis van 7 mei 2013 van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, vrijgesproken van het hem onder 1 en 2 ten laste gelegde.
De advocaat van de klager heeft in raadkamer onder meer kenbaar gemaakt dat het geldbedrag van € 75.000.00 een legale herkomst heeft nu de klager op 3 november 2006 in het kader van een belastingteruggave een geldbedrag van € 143.679.78 van de belastingdienst heeft ontvangen. De klager heeft het in beslag genomen geldbedrag en twee goudblokken bij zijn dochter [dochter] in bewaring gegeven, die op haar beurt de voorwerpen en het geldbedrag vanwege een vakantie tijdelijk aan haar moeder, de verdachte [verdachte] , in bewaring heeft gegeven. De klager zou de twee goudblokken respectievelijk in juni 2004 en november 2006 hebben gekocht bij [A] in [plaats] . De twee horloges zijn in het buitenland aangeschaft en de klager heeft daar geen bonnen van.
Bij arrest van 29 april 2016 van het gerechtshof Amsterdam in de strafzaak met parketnummer 23-001114-14 is de verdachte [verdachte] ten aanzien van het onder 1 tot en met 3 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd voor de duur van twee jaren en diverse bijzondere voorwaarden, alsmede een taakstraf voor de duur van 120 uren, bij niet naar behoren verrichten te vervangen door hechtenis voor de duur van 60 dagen, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag.
Voorts heeft het hof ten aanzien van de onder de verdachte [verdachte] in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen en geldbedragen beslist tot verbeurdverklaring en ten aanzien van een geldbedrag van € 73.750.00 beslist tot bewaring ten behoeve van de rechthebbende.
Naar het oordeel van het hof dient de klager te worden beschouwd als de rechthebbende van voornoemd geldbedrag. Dit is (enigszins) lager dan het door de klager verzochte bedrag van € 75.000.00, nu in de tenlastelegging van de verdachte [verdachte] , onder 1 cumulatief vierde gedachtestreepje, onder meer een geldbedrag van € 98.750.00 is genoemd. Dit is destijds in beslag genomen en de rechtbank heeft de verdachte [verdachte] reeds vrijgesproken van het witwassen van een geldbedrag van € 25.000.00, nu [eigenaar] gemotiveerd heeft aangegeven dat de € 25.000,00 hem toebehoort (€ 98.750,00 minus € 25.000.00 = € 73.750.00).
Het hof zal daarom het beklag grotendeels gegrond verklaren en de teruggave van het in beslag genomen geldbedrag aan de klager gelasten. Het hof zal niet de door de klager verzochte wettelijke rente toewijzen nu daartoe geen termen aanwezig zijn.
Voor zover het beklag ziet op de teruggave van de twee blokken goud en twee merkhorloges is door en namens de klager onvoldoende aangevoerd, en bevat het dossier overigens onvoldoende stukken, om dit deel van het verzoek toereikend te (kunnen) ondersteunen. Derhalve zal het beklag om die reden in zo verre ongegrond worden verklaard.”