Bij de doorzoeking van de loods aan de [c-straat 1] te Gastel op 17 februari 2011 zijn goederen aangetroffen zoals een verrijdbare metalen mengketel, een procesopstelling alsmede diverse chemicaliën, vermoedelijk ter vervaardiging van synthetische drugs.
Daarnaast is een blauw stalen vat aangetroffen. In dit vat zit oorspronkelijk een wit kunststof binnenvat. In het FIOD onderzoek RADIO 2010-2011, zie hieronder, werden eerder gelijksoortige stalen vaten met binnenvat aangetroffen, met inhoud PMK-glycidaat.
In totaal zijn drie binnenvaten aangetroffen bij deze doorzoeking (zie D-014 1/7 en 4/7 en D- 017 uit dossier Lambiek, als bijlagen bij dit proces-verbaal gevoegd).
Bij onderzoek van de bemonstering van het stalen vat zoals aangetroffen in de loods [c-straat 1], [postcode] Gastel zijn restanten PMK Glycidaat aangetroffen (AH-018c).
(…)
In het, hierboven reeds aangehaalde, onderzoek RADIO dat door de FIOD Eindhoven in 2010- 2011 is uitgevoerd en waarin op 28 juli 2011 uitspraak gedaan is door de Rechtbank Haarlem, parketnummer 15/975000-10 is door het NFI onderzoek gedaan naar de opbrengst in het omzettingsproces van PMK glycidaat. In de rapportage van het NFI (d.d. 23 maart 2011) is te lezen dat van 1 kilo PMK glycidaat theoretisch 0,75 kilogram PMK gemaakt kan worden. In de praktijk zal een opbrengst van circa 80%-90% te verwachten zijn. Dit komt neer op een te verwachten opbrengst van 0,6 - 0,7 kilogram PMK uit 1 kilogram PMK glycidaat.
In de navolgende berekening wordt ervan uitgegaan dat de drie binnenvaten (de 50 kg vaten die zijn aangetroffen in het omzettingslaboratorium te Gastel) zijn gebruikt voor het omzettingsproces. Verder wordt uitgegaan van een opbrengst van 0,65 kilogram PMK per kilo PMK-glycidaat en een prijs van € 1.862,50 per kilo PMK. Deze kiloprijs is gebaseerd op ervaringscijfers uit de uitgave “Landelijke drugsprijzen 2010”, waarin op basis van prijzen uit meldingen in 2010 aan de Applicatie Landelijk Drugsprijzen een richtprijs wordt weergegeven van diverse drugs en grondstoffen.
theoretische minimale opbrengst:
3*50 kilo = 150 PMK glycidaat * 0,65 = 97,5 kilo PMK * € 1.862,50 = € 181.593,75.
Kosten
Bij onderzoek van het vat uit de loods in Gastel is een label aangetroffen behorende bij een airwaybill (vervoersdocument bij internationaal luchtvrachtverkeer) met de vermelding [002], CHINA en CPH (Copenhagen).
Naar aanleiding van deze bevinding is een Rechtshulpverzoek aan Denemarken gericht waarin is gevraagd om gegevens betreffende de airwaybill met het nummer [002] aan ons te verstrekken.
Van de Deense autoriteiten is naar aanleiding van het daartoe opgemaakt Rechtshulpverzoek op 5 juli 2011 bericht ontvangen dat de het vat met daarin vermoedelijk PMK glycidaat onderdeel is geweest van een partij van 12 vaten met een gewicht van 684 kilogram bruto, die afkomstig is van CFC Pharm Co Ltd, uit Shanghai China en via AB Auto v/Allan Birk, Bygmestervej 6, 2400 Copenhagen NV Denemarken naar de Nederlandse onderneming [C] BV, [d-straat 1], [postcode] Nijkerk is verzonden.
Op het adres aan de [c-straat 1] te Gastel is in elk geval één vat uit deze partij aangetroffen. Daarnaast zijn nog twee dezelfde binnenvaten aangetroffen.
2.
Separaat proces-verbaal nadere uitleg berekening WW Lambiek, (…), opgemaakt op 16 april 2015 door [verbalisant], (…), voorzover inhoudende zakelijk weergegeven:
(…)
In het onderzoek Lambiek is het volgende naar voren gekomen met betrekking tot de grondstoffen en inrichting van de lablocatie Gastel:
Volgens de beantwoording van het Rechtshulpverzoek aan Denemarken, met betrekking tot Airway Bill van de zending van twaalf vaten PMK-Glycidaat waarvan (zeker een van) de drie aangetroffen vaten deel uitmaakten (hof: zie hiervoor ook bewijsmiddel 1) had de totale zending een waarde van 5400 US dollar, rekening houdend met de wisselkoers in 2011, ongeveer € 4150,- (het vertaalde antwoord van het rechtshulpverzoek is opgenomen als bijlage 3).”
37. In de toelichting wordt aangevoerd dat van het hof een nadere onderbouwing verwacht had mogen worden waarom ervan uitgegaan mag worden dat er met drie vaten is geproduceerd terwijl er maar één stalen vat is aangetroffen waarin sporen van PMK-glycidaat zaten. Het enkele feit dat in ander onderzoek gelijksoortige vaten werden aangetroffen, maakt dit niet anders. Deze vaststelling is van onvoldoende gewicht om aan te nemen dat er met drie vaten PMK-glycidaat is geproduceerd, aldus de steller van het middel.
38. Ook dit middel betreft een feitelijk oordeel van het hof, dat in cassatie slechts op begrijpelijkheid kan worden getoetst. Het hof is bij zijn berekening uitgegaan van drie vaten omdat er drie binnenvaten zijn aangetroffen. Het hof heeft mede gelet op hetgeen eerder in gelijksoortige stalen vaten met binnenvat is aangetroffen. Het oordeel van het hof dat voldoende aannemelijk dat er met drie vaten is geproduceerd en dat het op de weg van de verdediging had gelegen te onderbouwen dat de vaten iets anders bevatten dan PMK-glycidaat, getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting ten aanzien van de bewijslastverdeling in ontnemingszaken, is niet onbegrijpelijk en is, in het licht van wat de verdediging heeft aangevoerd, toereikend gemotiveerd.
39. Het middel faalt.
40. Het
zevende middel, dat bij aanvullende schriftuur van 2 maart 2020 is ingediend, houdt de klacht in dat het hof onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het niet aannemelijk is dat [B] geld aan de betrokkene heeft geleend ten behoeve van de investering in [A].
41. In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat [B] niet een persoon is die gehoord is door de raadsheer-commissaris, maar een financiële instelling waarvan de verdediging in eerste aanleg een schriftelijke leningsovereenkomst heeft overgelegd waaruit blijkt dat de betrokkene € 130.000,00 heeft geleend, terwijl de getuige [betrokkene 12] bij de raadsheer-commissaris heeft bevestigd dat deze lening werd gebruikt voor de bouw van [A]. Het hof had daarom nader moeten motiveren waarom aan de leningsovereenkomst kon worden voorbijgegaan.
42. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting van 13 december 2018 blijkt niet dat de verdediging de verklaring van [betrokkene 12] ter terechtzitting ter sprake heeft gebracht. De raadsman heeft gepleit overeenkomstig de door hem op 1 maart 2018 ingediende conclusie van antwoord. Daarin kon de verklaring van [betrokkene 12] die is afgelegd op 6 september 2018 niet zijn verwerkt. Ook overigens blijkt uit het proces-verbaal van de terechtzitting niet dat de raadsman de desbetreffende verklaring ter sprake heeft gebracht.
43. Reeds omdat de verdediging niet heeft aangevoerd wat nu alsnog in de toelichting wordt aangevoerd, was het hof niet gehouden zijn oordeel nader te motiveren.
44. Het middel faalt.
45. Het
eerste middelbevat de klacht dat de inzendtermijn in cassatie is overschreden.
46. Het middel is terecht voorgesteld. Namens de betrokkene is op 31 januari 2019 beroep in cassatie ingesteld. De stukken van het geding zijn op 8 november 2019 bij de Hoge Raad binnengekomen. Dat brengt mee dat de inzendtermijn van acht maanden is overschreden en dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM. Dat moet leiden tot vermindering van de opgelegde betalingsverplichting.