Relevante feiten en omstandigheden
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting gaat het hof uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Gedurende de procedure in eerste aanleg is door de verdediging niet verzocht om het horen van [medeverdachte] als getuige.
De rechtbank heeft op 2 oktober 2014 vonnis gewezen, waarna door de verdediging op 16 oktober 2014 hoger beroep is ingesteld. Op 8 augustus 2017 is door de (nieuwe) raadsman van verdachte te kennen gegeven dat het hoger beroep zich richt tegen de bewezenverklaring en dat - nu de bewezenverklaring in belangrijke mate rust op de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] - de verdediging [medeverdachte] als getuige wenst te horen.
Dit verzoek is toegewezen en [medeverdachte] is vervolgens opgeroepen om op 21 maart 2019 als getuige door de raadsheer-commissaris te worden gehoord. Echter: aangezien kort voor het geplande verhoor uit mededelingen van de raadsman van [medeverdachte] bleek dat hij zich op zijn verschoningsrecht zou gaan beroepen, is het betreffende verhoor - mede gelet op de omvang van de zaak en de benodigde voorbereidingstijd - door de raadsheer-commissaris afgelast. De raadsheer-commissaris heeft daarbij te kennen gegeven dat bij de inhoudelijke behandeling opnieuw bekeken kan worden of Fatullah alsnog bereid is een verklaring af te leggen. De strafzaken van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] zijn vervolgens op de zitting van 28 juni 2019 gelijktijdig maar niet gevoegd behandeld. [medeverdachte] is op die zitting als getuige in de zaak van verdachte gehoord, maar heeft zich ten aanzien van alle vragen van de verdediging op zijn verschoningsrecht beroepen. Wel heeft hij een vraag van het hof beantwoord, namelijk of hij zich zijn verklaring bij de politie kan herinneren en of hij destijds naar waarheid heeft verklaard. [medeverdachte] heeft daarop (als getuige) geantwoord: “
Ik heb het dossier voorafgaand aan deze zitting doorgenomen en volgens mij heb ik bij de politie 19 verklaringen afgelegd. Wat ik heb verklaard, staat in die processen-verbaal. Van wat ik wist, heb ik de waarheid verklaard. Als ik iets niet wist, heb ik dat ook aangegeven ”.
Het hof stelt voorts vast dat in hoger beroep ook een ontnemingszaak tegen verdachte aanhangig is (parketnummer 21-000074-19), waarin verdachte ook wordt bijgestaan door mr. C.J. Nierop. Deze zaak is op 28 juli 2019 gelijktijdig met de onderhavige strafzaak, voor regie behandeld.
Uit het dossier van de ontnemingszaak blijkt dat mr. Nierop in de ontnemingszaak in eerste aanleg op 24 augustus 2016 heeft verzocht om het horen van [medeverdachte] als getuige, welk verzoek door de rechtbank is toegewezen. De zaak is daartoe verwezen naar de rechter-commissaris en op 9 januari 2017 is [medeverdachte] door de rechter-commissaris gehoord. Hij heeft bij die gelegenheid de vraag van mr. Nierop of hij verdachte [verdachte] kent, bevestigend beantwoord, maar heeft zich voor het overige op zijn verschoningsrecht beroepen. Vervolgens is op 8 november 2018 door de voorzitter van de rechtbank beslist dat [medeverdachte] als getuige ter terechtzitting zal worden gehoord.
De ontnemingsvordering is door de rechtbank inhoudelijk behandeld op 23 november 2018. Op die zitting is [medeverdachte] wederom als getuige in de zaak van verdachte gehoord. Aanvankelijk beriep hij zich op zijn verschoningsrecht, maar later heeft toch een aantal vragen van de verdediging beantwoord. [medeverdachte] heeft aangegeven dat hij zich veel zaken niet meer kan herinneren en dat hij daarvoor naar het dossier verwijst. Blijkens het proces-verbaal heeft hij onder meer verklaard:
“Ik heb daar verder niets aan toe te voegen. Op de vraag of ik bij mijn verklaring blijf dat ik erbij betrokken was, verwijs ik naar het dossier. Wat ik heb verklaard, staat erin (…). De zaken waar ik geld mee heb verdiend, staan in het dossier. (…) Ik blijf bij mijn verklaring zoals afgelegd bij de politie. (…) Ik was wel betrokken bij de zaken, zoals ik heb verklaard bij de politie. Op de vraag van de voorzitter of veroordeelde [verdachte] ook bij al die zaken betrokken was, antwoord ik dat dit het geval is, zoals ook in het dossier staat. De betrokkenheid kan ik mij nog wel herinneren (...). [verdachte] heeft wel in elk geval in de zaken [betrokkene 1] , [betrokkene 2] , [betrokkene 3] en [A] geld verdiend. Er heeft telkens een verdeling van de opbrengst plaatsgevonden”.
De raadsman heeft vervolgens afgezien van verdere bevraging van de getuige.
Het proces-verbaal waarin voornoemd verhoor is opgenomen is ter terechtzitting van het hof op 28 juni 2019 in het strafdossier van verdachte gevoegd en maakt daar deel van uit.
Oordeel hof
De eerste vraag die het hof gezien het hiervoor geschetste juridische kader dient te beantwoorden is of de verdediging een behoorlijke en effectieve mogelijkheid heeft gehad om [medeverdachte] in enig stadium van het geding te (doen) ondervragen.
Het hof stelt in dit verband vast dat uit de hiervoor geschetste gang van zaken blijkt dat het ondervragingsrecht weliswaar niet ten volle is uitgeoefend, maar dat er feitelijk gezien deels wel uitvoering en invulling aan is gegeven. Immers heeft [medeverdachte] zowel in de strafzaak als in de ontnemingszaak als getuige verklaard dat hij blijft bij de verklaringen die hij in eerste aanleg [ik ga ervan uit dat het hof hier bedoelt “bij de politie”, AG TS] heeft afgelegd, en heeft hij zich in de ontnemingszaak uitgelaten over de betrokkenheid van zichzelf en verdachte bij diverse zaaksdossiers. Hieruit blijkt dat dat verhoor zich ook heeft uitgestrekt tot vragen die relevant zijn voor de onderhavige strafzaak en dat het niet alleen heeft gezien op aspecten die relevant zijn voor de ontnemingszaak. Nu de verdediging in zekere mate in staat is geweest te toetsen waar de verklaring van [medeverdachte] op is gebaseerd en [medeverdachte] die verklaring ten opzichte van een rechter heeft bevestigd, is van een situatie dat een mogelijkheid tot ondervraging volledig heeft ontbroken, geen sprake.
Vervolgens ziet het hof zich gesteld voor de vraag of deze mogelijkheid als zodanig behoorlijk en effectief kan worden aangemerkt dat de verklaring van [medeverdachte] bruikbaar is voor het bewijs zonder dat afbreuk wordt gedaan aan de eisen van een eerlijk proces.
Het hof beantwoordt deze vraag bevestigend. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de verklaring van [medeverdachte] als betrouwbaar kan worden aangemerkt èn dat deze verklaring op door de verdachte betwiste en hem belastende onderdelen steun vindt in andere bewijsmiddelen. Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
[medeverdachte] heeft al direct na zijn aanhouding openheid van zaken gegeven en heeft daarbij niet alleen verdachte maar ook zichzelf belast. Zijn verklaring is concreet en gedetailleerd en hij verklaart consistent over de verschillende rollen die hij en verdachte in het proces zouden hebben gehad. Het hof acht van belang dat [medeverdachte] als getuige de betrokkenheid van zichzelf en verdachte bij verschillende zaaksdossiers heeft bevestigd en dat hij heeft aangegeven bij de politie naar waarheid te hebben verklaard. Van het terugkomen op een verklaring is geen sprake. Ten slotte is relevant dat zijn verklaring steun vindt in ander bewijs en dat het daarbij gaat om bewijs dat ziet op verschillende fases van het proces van fraude en oplichting, zoals dat blijkens het dossier heeft plaatsgevonden. Dit proces ving aan met het stelen van post (onder meer door post uit brievenbussen te ‘hengelen’ en het aanvragen van verhuisservice) vervolgens werden banken en andere instellingen opgelicht (of werd dat in ieder geval geprobeerd), waarbij gebruik werd gemaakt van vervalste formulieren. Met behulp van verkregen creditcards en/of toegang tot systemen, konden de verdachten vervolgens beschikken over geld, waarmee zij diverse aankopen hebben gedaan, welke goederen al dan niet weer werden verkocht.
Ten aanzien van verdachte zijn er onderzoeksbevindingen die duiden op een actieve betrokkenheid bij verschillende fases van het hiervoor genoemde proces. Zo zijn er blijkens het vonnis bij verdachte in zijn woning en auto goederen aangetroffen die werden gebruikt bij het ‘hengelen’ van post uit de brievenbus, werden er Pritt-stiften aangetroffen (die volgens [medeverdachte] werden gebruikt om door hen geopende post weer dicht te plakken), en werden er - zo overweegt het hof aanvullend - diverse PostNL documenten, PostNL herstel/retourstickers en bedrijfskleding van PostNL en TNT-post aangetroffen. Niet gesteld of gebleken is dat verdachte op enig moment werkzaam is geweest bij een postbedrijf en de verklaring van verdachte dat hij het aangetroffen ‘grijpwerktuig’ gebruikte om te barbecueën, acht het hof volstrekt ongeloofwaardig.
Uit de bewijsmiddelen die de rechtbank heeft gebruikt, blijkt verder dat er een bibliotheekpas op naam van één van de aangevers ( [betrokkene 4] ) onder verdachte is aangetroffen en - zo stelt het hof in aanvulling op het vonnis vast - dat er adresgegevens in verdachtes Ipad bleken te staan die te linken zijn aan één van de aangevers. Verdachte heeft omtrent dat adres een wisselende verklaring afgelegd.
Ten slotte is gebleken dat verdachte beschikte over 3 ABN-AMRO e.dentifiers en 2 Rabobank Random Readers, welke worden gebruikt om te internetbankieren. Verdachte heeft geen onderbouwd, overtuigend antwoord gegeven op de vraag waarom hij over zoveel e.dentifiers/Random Readers beschikte.
[medeverdachte] heeft verklaard dat verdachte niet alleen aan het begin van het proces actief is geweest, maar dat hij ook feitelijk bij de uitvoering van oplichting betrokken was. Steun voor deze verklaring is te vinden in de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen dat verdachte zich samen met [medeverdachte] in de Mediamarkt bevond toen er op naam van [betrokkene 4] (de persoon op wiens naam verdachte een bibliotheekpas in zijn bezit had) een krediet werd aangevraagd hetgeen ten laste is gelegd onder 4C.
Uit de bewijsmiddelen blijkt voorts dat verdachtes telefoon rond het tijdstip waarop met een creditcard van één van de aangevers een pintransactie werd verricht, een zendmast in de buurt van die pinautomaat heeft aangestraald. Dit geldt tevens voor pintransacties die werden verricht op 8 mei 2013 en 10 mei 2013 vanaf de rekening van [betrokkene 5] , op welke rekening geld was geboekt vanaf de rekening van één van de aangevers. Ook straalde de telefoon van verdachte een zendmast aan in de buurt van de woning van aangever [betrokkene 1] , toen [medeverdachte] zich tegenover [betrokkene 1] voordeed als postbezorger.
Uit onderzoek is verder gebleken dat verdachte meermalen contact heeft gehad met ene [betrokkene 6] , die is aangehouden toen hij met een creditcard op naam van één van de aangevers probeerde te pinnen, waarover [medeverdachte] heeft verklaard, en dat verdachte een identiteitsbewijs van die [betrokkene 6] in zijn bezit had en samen met hem is gezien.
Op naam van één van de aangevers zijn ten slotte 6 Ipads mini gekocht, terwijl uit een tapgesprek blijkt dat verdachte 6 Ipads mini in zijn bezit heeft gehad en heeft verkocht. De koper van de Ipads mini heeft verdachte herkend als de persoon waarvan hij de betreffende goederen heeft gekocht. De bewijsmiddelen die hier op zien, zijn in het vonnis opgenomen.
Al het voorgaande ondersteunt de verklaring van [medeverdachte] over de betrokkenheid van verdachte bij de verschillende zaaksdossiers. Daartegenover heeft verdachte slechts een weinig concrete, op onderdelen wisselende en niet onderbouwde verklaring gesteld welke verklaring geen afbreuk doet aan de uit de bewijsmiddelen blijkende, hiervoor genoemde betrokkenheid.
Het hof is gezien het voorgaande van oordeel dat, naast dat er sprake is geweest van een - weliswaar beperkte - mogelijkheid tot ondervraging, de verklaring van [medeverdachte] bovendien gelet op het hiervoor overwogene, voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen en ook overigens als geloofwaardig en betrouwbaar kan worden aangemerkt. Alles afwegend is voldaan aan de eisen van een eerlijk proces. De verklaring is bruikbaar voor het bewijs.
Op grond van de bewijsmiddelen zoals die in het vonnis zijn opgenomen - de hiervoor gemaakte en hierna te maken opmerkingen en aanvullingen daarbij in aanmerking genomen - kan wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte de onder 1 2A en 2B 3 4A 4R en 4C feiten heeft begaan.
In aanvulling op de overwegingen van het vonnis merkt het hof op dat uit alle bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, kan worden afgeleid dat er tussen verdachte en [medeverdachte] gedurende het gehele proces van fraude en oplichting zoals dat hiervoor uiteen is gezet, sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking. De bijdrage die verdachte blijkens de verklaring van [medeverdachte] en de overige bewijsmiddelen heeft gehad, is van voldoende gewicht om hem als medepleger te kunnen aanmerken, ook daar waar er geen sprake is geweest van een gezamenlijke uitvoering.”