Conclusie
1.Het cassatieberoep
2.Bewezenverklaring en de bewijsvoering
- Het proces-verbaal van verhoor benadeelde [benadeelde] van 3 maart 2017, voor zover betreffende de feiten en omstandigheden, inhoudende (p. 7 t/m 8): (...)
- Het proces-verbaal van verhoor van getuige [betrokkene 1] van 12 april 2017, voor zover betreffende de feiten en omstandigheden, inhoudende (p, 9 t/m 10): (...)
Op 12 januari 2017, hebben wij, [betrokkene 2] , [betrokkene 1] en [betrokkene 4] naar aanleiding van een melding een controle gericht op het welzijn van dieren bij [verdachte] in Giethoorn verricht. (...) Ik heb [verdachte] horen zeggen: “Als ik die [benadeelde] voor de auto krijg, dan rijd ik haar hartstikke dood . Ik heb hem dit twee keer horen zeggen. Gelet op de manier en toon waarop [verdachte] dit zei heb ik deze bedreiging richting [benadeelde] serieus opgevat. (...);”
3.Het middel
NJ2014/489 had de verdachte op twitter een bericht geplaatst met de tekst: “Als het zo doorgaat, ga ik die Wilders zelf vermoorden, het zou me een eer zijn hiervoor in de bak te gaan zitten echt waar!”. De Hoge Raad oordeelde dat het gelet op hetgeen door en namens de verdachte ter terechtzitting was aangevoerd dat het “kennelijke oordeel van het Hof dat verdachtes opzet erop was gericht dat Wilders op de hoogte zou geraken van de als bedreigend aangemerkte inhoud van de tweet, zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk [is]. De enkele plaatsing van het bericht op twitter biedt nog niet een toereikende motivering voor het oordeel dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat bij Wilders in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen.”