ECLI:NL:PHR:2022:666

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
5 juli 2022
Publicatiedatum
4 juli 2022
Zaaknummer
22/01550
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doorbreking van het verschoningsrecht in een strafzaak met betrekking tot kindermishandeling

In deze zaak heeft de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad, T.N.B.M. Spronken, geconcludeerd over een beklag ex artikel 98 jo 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) door een ziekenhuis, hierna de klaagster, tegen de inbeslagname van een medisch dossier van een patiënt. De rechtbank Noord-Nederland had eerder geoordeeld dat er zeer uitzonderlijke omstandigheden waren die de doorbreking van het verschoningsrecht rechtvaardigden. De klaagster, een ziekenhuis, had zich beroepen op een afgeleid verschoningsrecht met betrekking tot de medische gegevens van een driejarige patiënt, [betrokkene 1], die met spoed was opgenomen wegens een ernstige intoxicatie met GHB. De rechtbank oordeelde dat het belang van de waarheidsvinding in dit geval zwaarder woog dan het verschoningsrecht, gezien de ernst van de verdenking van kindermishandeling tegen de moeder van de patiënt. De klaagster heeft cassatie ingesteld tegen deze beslissing, waarbij zij aanvoert dat de rechtbank onvoldoende gemotiveerd heeft waarom de doorbreking van het verschoningsrecht gerechtvaardigd was. De Procureur-Generaal concludeert dat de rechtbank niet voldoende heeft onderbouwd dat de medische gegevens niet op een andere manier konden worden verkregen en dat de noodzaak voor de doorbreking van het verschoningsrecht niet is aangetoond. De conclusie strekt tot vernietiging van de beschikking van de rechtbank en terugwijzing van de zaak voor een nieuwe behandeling.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer22/01550 Bv
Zitting5 juli 2022
CONCLUSIE
T.N.B.M. Spronken
In de zaak
[klaagster],
gevestigd te [vestigingsplaats],
hierna: de klaagster.

1.Het cassatieberoep

1.1.
De rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Assen, heeft bij beschikking van 5 april 2022 het klaagschrift van de klaagster ex art. 98 jo 552a Sv, strekkende tot opheffing van het beslag en teruggave aan haar van een medisch dossier van haar patiënt ongegrond verklaard. Daarnaast heeft de rechtbank ‘de inbeslagname toegestaan van het medisch dossier’, zoals vermeld in de beschikking.
1.2.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de klaagster. R.J. van Eenennaam, advocaat te Leiden, heeft één middel van cassatie voorgesteld, dat zich keert tegen het oordeel van de rechtbank dat het afgeleid verschoningsrecht van de klaagster, een ziekenhuis, mag worden doorbroken.

2.Waarover het in deze verschoningsrecht-zaak gaat

2.1.
De klaagster in deze zaak is een ziekenhuis dat zich ten aanzien van een medisch dossier van een patiënt beroept op een haar toekomend afgeleid verschoningsrecht.
2.2.
Het feitencomplex waar dit beroep betrekking op heeft is als volgt. Op 31 december 2020 is de toen driejarige [betrokkene 1] met spoed opgenomen in het ziekenhuis. Hij was buiten bewustzijn, slap en had afwijkende pupillen. Ook leek sprake te zijn van verwaarlozing. In zijn bloed werd een zeer hoge concentratie GHB [1] aangetroffen. Naar aanleiding hiervan is (kennelijk door de artsen van het [klaagster]) een melding gedaan bij een vertrouwensarts van Veilig Thuis dat er mogelijk sprake zou zijn van kindermishandeling. Daarop is een strafrechtelijk onderzoek gestart en de moeder van [betrokkene 1] is als verdachte aangemerkt van poging tot doodslag dan wel zware mishandeling.
2.3.
In het kader van dit strafrechtelijk onderzoek heeft het openbaar ministerie met een machtiging van de rechter-commissaris ex art. 126nf Sv (een deel van het) het medisch dossier van [betrokkene 1] gevorderd van het ziekenhuis. Het ziekenhuis heeft dit, in samenspraak met de betreffende kinderartsen, met een beroep op het afgeleid verschoningsrecht geweigerd en een klaagschrift ex art. 98 Sv ingediend bij de rechter-commissaris. [2] De rechter-commissaris heeft vastgesteld dat de klaagster een afgeleid verschoningsrecht toekomt (en impliciet dat de gevorderde stukken hieronder vallen) en geoordeeld dat sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden waarin het belang van de waarheidsvinding prevaleert boven het verschoningsrecht. Het beklag is ongegrond verklaard en de rechter-commissaris heeft inbeslagname toegestaan van het medisch dossier voor zover dit betrekking heeft op de opname van [betrokkene 1] op 31 december 2020. Verder heeft de rechter-commissaris beslist dat hiervan slechts kennis kan worden genomen als onherroepelijk is beslist op een eventueel art. 552a Sv-beklag. De klaagster heeft vervolgens een deel van het medisch dossier van [betrokkene 1] aan de rechter-commissaris toegezonden met een versleuteling, onder de toezegging dat indien onherroepelijk is beslist dat het verschoningsrecht moet worden doorbroken, het wachtwoord zal worden nagezonden.
2.4.
Namens de klaagster is daarna een art. 552a Sv-klaagschrift ingediend tegen de beslissing van de rechter-commissaris, waarin wederom een beroep is gedaan op het afgeleid verschoningsrecht en is verzocht om opheffing van het beslag en teruggave van het medisch dossier.
2.5.
De rechtbank heeft in haar beschikking van 5 april 2022 geoordeeld dat klaagster weliswaar een afgeleid verschoningsrecht heeft, maar dat sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden die doorbreking van het verschoningsrecht rechtvaardigen en het beklag ongegrond verklaard. Het cassatieberoep is tegen deze beslissing gericht.

3.De bestreden beschikking van de rechtbank

3.1.
De beschikking van de rechtbank houdt – voor zover van belang – het volgende in:
“Procedure
Op 24 augustus 2021 is op grond van artikel 552a, in samenhang met de artikelen 126nf, 96a, derde lid, en 98 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) een klaagschrift ingediend.
Het klaagschrift is op 22 maart 2022 door de raadkamer in het openbaar behandeld, waarbij de officier van justitie, mr. L. de Graaf, en de raadsman van klaagster, mr. R.J. van Eenennaam, zijn gehoord. De pleitnotitie van de raadsman zal worden gehecht aan het proces-verbaal van de zitting.
Feiten
Bij beslissing van 23 februari 2021 heeft de rechter-commissaris in het strafrechtelijk onderzoek tegen [betrokkene 2] (hierna: de verdachte) met opgemeld parketnummer aan de officier van justitie, op diens vordering, een machtiging verleend voor een vordering tot het verstrekken van gevoelige gegevens op grond van artikel 126nf Sv gericht aan [klaagster] (oftewel klaagster).
De vordering ziet op de volgende gegevens:
- het complete medisch dossier van [betrokkene 1] (hierna te noemen: [betrokkene 1]), geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2017.
De officier van justitie heeft bij klaagster uiteindelijk een deel van het medisch dossier van [betrokkene 1] gevorderd ter inbeslagname.
De raadsman van klaagster heeft op 20 mei 2021 aan de officier van justitie geschreven dat klaagster bereid is aan de - beperkte - vordering gehoor te geven, met dien verstande dat het ziekenhuis bereid is het medisch dossier middels een beveiligde verbinding door te zenden aan de rechter-commissaris, omdat de rechter-commissaris het dossier in beslag zal moeten nemen, waarna de toegangscode bekend zal worden gemaakt als onherroepelijk is beslist op het beroep dat het ziekenhuis doet op het verschoningsrecht. De raadsman heeft in ditzelfde bericht vermeld dat voor zover de officier van justitie zich op het standpunt blijft stellen dat sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden die maken dat het belang van waarheidsvinding zou prevaleren boven het belang van het verschoningsrecht, de brief aan de officier van justitie moet worden beschouwd als een bezwaarschrift in de zin van artikel 98 lid 2 Sv. In het verweerschrift van 15 juli 2021 heeft de officier van justitie haar standpunt gehandhaafd, stellende dat haars inziens sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden die maken dat het belang van waarheidsvinding prevaleert boven het belang van het verschoningsrecht.
De rechter-commissaris heeft bij beschikking van 23 juli 2021 het bezwaar ongegrond verklaard en aan klaagster het bevel gegeven tot afgifte van het medisch dossier van [betrokkene 1], voor zover betrekking hebbend op de opname van 31 december 2020, via een beveiligde email aan de rechter-commissaris. De rechter-commissaris heeft beslist dat slechts van deze gegevens zal worden kennisgenomen indien onherroepelijk is beslist op het beklag ex artikel 552a Sv.
Standpunten van de klaagster en het Openbaar Ministerie
In het klaagschrift wordt verzocht om voormeld beslag op te heffen met last tot teruggave aan klaagster en daartoe is - kort weergegeven - het volgende aangevoerd. De gevorderde gegevens vallen onder het beroepsgeheim van de behandelend arts en daarom wordt een beroep gedaan op het verschoningsrecht van die arts. [klaagster] heeft derhalve een afgeleid verschoningsrecht in de zin van artikel 218 Sv. Er is geen sprake van zeer uitzonderlijke omstandigheden die tot gevolg hebben dat het belang van de waarheidsvinding moet prevaleren boven het verschoningsrecht. Daarnaast is er niet voldaan aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit. Voorts is het de vraag of [betrokkene 1] niet evenredig in zijn belangen zou worden geschaad indien zijn moeder strafrechtelijk vervolgd wordt. Tot slot moet voorkomen worden dat mensen zoals de moeder van [betrokkene 1] zich in de toekomst, mocht dat nodig zijn, niet meer durven te wenden tot een zorgverlener omdat zij bang zijn dat gegevens aan politie of justitie zullen worden verstrekt.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beklag en heeft daartoe het volgende - kort weergegeven - aangevoerd. Het gaat om een verdenking van een ernstig strafbaar feit. Er is inmiddels uitgebreid onderzoek gedaan. Meerdere personen hebben verklaard dat verdachte drugs gebruikte, waaronder GHB. Er dient nog onderzoek te worden gedaan door een forensische arts van het NFI. De forensische arts heeft in het kader van dit onderzoek de medische gegevens nodig van [betrokkene 1] met betrekking tot de opname van 31 december 2020. Op deze manier kan worden vastgesteld welke hoeveelheid GHB precies is aangetroffen en welke gevaren dit met zich mee bracht. Voorts zijn de gevorderde gegevens noodzakelijk voor de beoordeling van de verwijtbaarheid van verdachte met betrekking tot dit incident.
De beoordeling van het klaagschrift
Verschoningsgerechtigde en versnelde beklagprocedure
De rechtbank stelt vast dat aan de behandelend arts een verschoningsrecht toekomt op grond van artikel 218 Sv en [klaagster] (klaagster) derhalve een afgeleid verschoningsrecht heeft.
Ingevolge artikel 552a lid 8 Sv dient het gerecht binnen dertig dagen op het beklag te beslissen indien het klaagschrift is ingediend door een persoon met de bevoegdheid tot verschoning als bedoeld in artikel 218 Sv.
Nu klaagster op grond van artikel 218 Sv een afgeleid verschoningsrecht heeft, is de termijn van de versnelde beklagprocedure van toepassing. De rechtbank constateert dat voornoemde termijn is overschreden, maar verbindt hieraan geen consequenties nu klaagster hiermee niet in haar belangen is geschaad.
Beoordeling
Vooropgesteld moet worden dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak te treden.
Aan het verschoningsrecht ligt ten grondslag dat het maatschappelijk belang dat de waarheid in rechte aan het licht komt, moet wijken voor het maatschappelijk belang dat een ieder zich vrijelijk en zonder vrees voor openbaarmaking van het toevertrouwde om bijstand en advies tot de verschoningsgerechtigde moet kunnen wenden. Het verschoningsrecht van onder meer een arts is echter in zoverre niet absoluut, dat zich zeer uitzonderlijke omstandigheden kunnen voordoen waarin het belang dat de waarheid aan het licht komt - ook ten aanzien van datgene waarvan de wetenschap hem als zodanig is toevertrouwd - moet prevaleren boven het verschoningsrecht (vgl. HR 30 november 1999, NJ 2002, 438).
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden die doorbreking van het verschoningsrecht in dit geval rechtvaardigen.
Daarbij worden allereerst de aard en de ernst van de verdenking in aanmerking genomen. Het gaat om een verdenking van een ernstig strafbaar feit ten aanzien van een zeer jong kind. In het bloed van [betrokkene 1] is een aanzienlijke hoeveelheid GHB aangetroffen. Bovendien is op de slaapkamer van verdachte, waar [betrokkene 1] verbleef, een flesje GHB aangetroffen. Ook heeft de officier van justitie in raadkamer medegedeeld dat meerdere personen hebben verklaard dat verdachte drugs gebruikte, waaronder GHB.
Bovendien is in raadkamer gebleken dat de forensische arts van het NFI brongegevens nodig heeft om een gedegen onderzoek te doen. De medische gegevens van [betrokkene 1] met betrekking tot de opname van 31 december 2020 zijn voor dit onderzoek nodig om vast te stellen welke hoeveelheid GHB precies is aangetroffen in het bloed van [betrokkene 1] en welke gevaren dit met zich mee bracht. Deze informatie is nodig om te kunnen beoordelen of verdachte een verwijt kan worden gemaakt en zo ja, in welke mate.
Voorts acht de rechtbank het van belang dat de omvang van de gevorderde gegevens beperkt is. De gevorderde gegevens hebben alleen betrekking op de opname van [betrokkene 1] op 31 december 2020. De officier van justitie heeft ook in raadkamer vermeld dat de gevorderde gegevens enkel worden verstrekt aan het NFI en niet worden toegevoegd aan het dossier.
Deze gegevens zijn bovendien niet op een andere wijze te verkrijgen. [betrokkene 1] zelf is immers te jong om te kunnen vertellen wat er is gebeurd voorafgaand aan zijn ziekenhuisopname en verdachte heeft geen toestemming gegeven voor verstrekking van het medisch dossier van haar zoon.
Gelet op al deze factoren, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van zeer bijzondere omstandigheden die tot gevolg hebben dat het belang van waarheidsvinding moet prevaleren boven het verschoningsrecht.
De rechtbank zal het klaagschrift daarom ongegrond verklaren.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart voormeld klaagschrift ongegrond;
- staat inbeslagname toe van het medisch dossier over [betrokkene 1], geboren op
[geboortedatum] 2017, voor zover betrekking hebbend op de opname van 31 december 2020.”

4.Het middel

4.1.
Het middel houdt in dat de rechtbank op onjuiste gronden is gekomen tot afwijzing van het beroep op het verschoningsrecht, althans dat het oordeel dat sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden die doorbreking van het verschoningsrecht in dit geval rechtvaardigen onbegrijpelijk dan wel ontoereikend is gemotiveerd.
4.2.
Het middel valt uiteen in een rechtsklacht en een aantal motiveringsklachten.
4.3.
Voor de beoordeling van de klachten stel ik het volgende voorop.
4.4.
Uit art. 88 Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) vloeit voort dat een ieder die is ingeschreven in een op grond van de Wet BIG gehouden register verplicht is geheimhouding in acht te nemen ten opzichte van al datgene wat hem bij het uitoefenen van zijn beroep op het gebied van de individuele gezondheidszorg als geheim is toevertrouwd, of wat hij daarbij als geheim te weten is gekomen en waarvan hij het vertrouwelijke karakter moest begrijpen. Niet iedereen die een geheimhoudingsplicht heeft, heeft ook een verschoningsrecht als bedoeld in art. 218 Sv. Dit artikel heeft het oog op personen tot wier taak het behoort aan anderen hulp te verlenen maar die deze taak slechts dan naar behoren kunnen vervullen indien zij zich kunnen verschonen ten aanzien van geheimen die hun zijn toevertrouwd door hulpzoekenden die zonder de zekerheid van geheimhouding tegenover justitie aan deze beroepsbeoefenaren geen hulp zouden vragen. [3] Aan het verschoningsrecht ligt ten grondslag dat het maatschappelijk belang dat de waarheid in rechte aan het licht komt, moet wijken voor het maatschappelijk belang dat een ieder zich vrij en zonder vrees voor openbaarmaking van het toevertrouwde om bijstand en advies tot de betreffende beroepsbeoefenaren moet kunnen wenden. De arts behoort tot de beroepsbeoefenaren die een algemeen erkend verschoningsrecht hebben. In de jurisprudentie is in voorkomende gevallen ook aan anderen een verschoningsrecht toegekend, onder meer ten aanzien van de verpleegkundige. [4] Niet alle informatie ten aanzien waarvan een geheimhoudingsverplichting geldt, is ook object van het verschoningsrecht. Het verschoningsrecht geldt voor wetenschap die de bedoelde beroepsbeoefenaren 'als zodanig is toevertrouwd'.
4.5.
Het verschoningsrecht is in zoverre niet absoluut dat zich zeer uitzonderlijke omstandigheden kunnen voordoen waarin het belang dat de waarheid aan het licht komt – ook ten aanzien van datgene waarvan de wetenschap de verschoningsgerechtigde als zodanig is toevertrouwd – moet prevaleren boven de eerbiediging van het verschoningsrecht. [5] De beantwoording van de vraag welke omstandigheden als zeer uitzonderlijk moeten worden aangemerkt is niet in een algemene regel samen te vatten. De ernst van het delict kan hierbij een rol spelen, maar ook de vraag of de gegevens niet op andere wijze kunnen worden verkregen. Voor het oordeel dat van zodanige omstandigheden en derhalve van een uitzondering op de hoofdregel met betrekking tot het verschoningsrecht sprake is, gelden zware motiveringseisen. [6] De Hoge Raad heeft in een geval waarin het alarmnummer van de meldkamer was gebeld in verband met het aantreffen van een vrouw die vermoedelijk was overleden en waarbij op grond van nader onderzoek het vermoeden was gerezen van een ernstig misdrijf, overwogen dat de afweging van de in aanmerking komende factoren dient te worden gemaakt tegen de achtergrond van de uit art. 2 EVRM (recht op leven) voortvloeiende verplichting van de Staat tot het doen van een effectief en onafhankelijk onderzoek. [7] Indien moet worden geoordeeld dat het belang van de waarheidsvinding dient te prevaleren, mag de inbreuk op het verschoningsrecht niet verder gaan dan strikt nodig is voor het aan het licht brengen van de waarheid van het desbetreffende feit. [8]
4.6.
Tot zover het juridisch kader.
4.7.
De rechtsklacht is dat de rechtbank bij de beoordeling van het klaagschrift een onjuiste maatstaf heeft aangelegd door te overwegen dat het onderzoek in raadkamer een summier karakter draagt en daarmee te suggereren dat van haar niet kan worden gevergd om ten gronde een oordeel te vellen over de vraag of er sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden die maken dat het verschoningsrecht moet wijken voor het belang van waarheidsvinding.
4.8.
Naar mijn mening berust deze klacht op een onjuiste lezing van de betreffende overweging. Deze luidt in haar geheel:
“Vooropgesteld moet worden dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak te treden.”
4.9.
Gelet op de laatste zin heeft de rechtbank met deze vooropstelling bedoeld dat in de beklagprocedure niet vooruitgelopen mag worden op een mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak, te weten de (eventuele) strafzaak tegen de verdachte. Dat de rechtbank deze (standaard)overweging heeft opgenomen zou kunnen zijn ingegeven door het namens de klaagster aangevoerde argument dat door strafrechtelijke vervolging van de moeder van [betrokkene 1], de belangen van [betrokkene 1] onevenredig zouden kunnen worden geschaad. Hoe dan ook mist de klacht feitelijke grondslag.
Uit de overwegingen van de rechtbank blijkt immers dat zij de vraag of zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die het doorbreken van het verschoningsrecht rechtvaardigen, ten gronde heeft beantwoord en het daarbij behorende toetsingskader niet heeft miskend of de op het spel staande belangen slechts op summiere wijze heeft getoetst.
4.10.
Het middel faalt in zoverre.
4.11.
Voorts bevat de schriftuur vijf motiveringsklachten, die volgens de steller van het middel tot de conclusie moeten leiden dat het oordeel van de rechtbank dat ‘gelet op al deze factoren, in onderling verband en samenhang bezien, sprake is van zeer bijzondere omstandigheden die tot gevolg hebben dat het belang van waarheidsvinding moet prevaleren boven het verschoningsrecht’ ontoereikend is gemotiveerd.
4.12.
De eerste klacht is dat de rechtbank in haar motivering ten onrechte buiten beschouwing laat dat het hier niet gaat om een verdenking tegen de (afgeleid) verschoningsgerechtigde.
4.13.
Namens de klaagster is in raadkamer aangevoerd dat deze omstandigheid een belangrijke wegingsfactor is. Zoals ik hiervoor voorop heb gesteld is de beantwoording van de vraag welke omstandigheden als zeer uitzonderlijk moeten worden aangemerkt niet in algemene regels samen te vatten. Wel zijn uit de jurisprudentie van de Hoge Raad factoren af te leiden die
kunnenmeewegen bij deze beoordeling. De omstandigheid of de verdenking al dan niet is gericht tegen de (afgeleid) verschoningsgerechtigde is er daar een van. [9] De klacht dat rechtbank ten onrechte buiten beschouwing heeft gelaten dat het hier niet gaat om een zodanige verdenking, kan daarom op zichzelf niet tot een onbegrijpelijk oordeel van de rechtbank leiden. Wel kan deze omstandigheid bij de algehele begrijpelijkheid van het oordeel van de rechtbank worden betrokken. [10]
4.14.
De tweede motiveringsklacht houdt in dat het oordeel van de rechtbank dat de medische gegevens van [betrokkene 1] met betrekking tot de opname van 31 december 2020 nodig zijn om vast te stellen welke percentage GHB precies is aangetroffen in zijn bloed onbegrijpelijk is, gelet op wat is aangevoerd over de reeds voorhanden informatie hierover. Daarbij wordt er op gewezen dat justitie reeds beschikt over informatie over de gesteldheid van [betrokkene 1] toen hij werd opgenomen. Deze klacht hangt samen met de derde motiveringsklacht dat de rechtbank er ten onrechte geen blijk van heeft gegeven voldoende te hebben onderkend en onderzocht of de verzochte gegevens niet op een andere wijze konden worden verkregen, terwijl namens de klaagster is aangevoerd dat reeds zeer gedetailleerde informatie is verstrekt aan Veilig Thuis.
4.15.
Ik zal deze klachten gezamenlijk bespreken.
4.16.
Het klaagschrift van 24 augustus 2021 dat namens de klaagster is ingediend houdt onder meer het volgende in (met weglating van voetnoten):
“Buitenproportioneel
19. Daarnaast meent klaagster dat doorbreking van het medisch beroepsgeheim buitenproportioneel zou zijn.
20. In de beschikking van de RC staat vermeld dat het medisch dossier inzicht zal kunnen geven in de wijze / toestand waarin [betrokkene 1] werd opgenomen, de hoeveelheid GHB die in zijn bloed is aangetroffen, welke onderzoeken zijn gedaan en hoe hij reageerde. Dit inzicht zou vermoedelijk leiden tot waarheidsvinding in het strafrechtelijk onderzoek, aldus de beschikking van de RC.
21. Klaagster meent dat ‘vermoedelijke waarheidsvinding’ onvoldoende is om te komen tot een doorbreking van het verschoningsrecht. Dat geldt te meer nu al bekend is wat de hoeveelheid GHB was die is aangetroffen in [betrokkene 1]’s bloed. Uit de begeleidende brief bij de vordering medische gegevens (productie 2) blijkt immers dat ‘uit onderzoek is (...) gebleken’ dat [betrokkene 1] 68 mg/kg GHB in zijn bloed had.
22. Het valt moeilijk in te zien dat de medische onderzoeken die zijn gedaan en/of dat de reactie van [betrokkene 1] op deze onderzoeken leiden tot waarheidsvinding daar waar het gaat om het toedienen door moeder of het zelf drinken van GHB aan/door [betrokkene 1], terwijl dat de centrale vraag is die (eerst) beantwoord moet worden als het gaat om een verdenking van een poging doodslag dan wel zware mishandeling.
23. Dat er sprake is geweest van gevaar is evident. De officier van justitie spreekt in haar e-mail aan een medewerkster van klaagster (productie 3) immers over de volgende omstandigheden: ‘Uit de melding bleek dat op 31 december 2020 een ambulance was gewaarschuwd omdat [betrokkene 1] onwel was geworden. Toen de ambulance kwam was [betrokkene 1] bleek en niet bij bewust zijn. Eenmaal in het ziekenhuis was hij niet wekbaar en slap en werd geconstateerd dat er sprake was van pinpointpupillen. Zijn situatie verslechterde dusdanig dat de artsen hem wilden intuberen. Op dat moment kwam hij bij. Er bestond een sterke verdenking op intoxicatie met drugs en uit bloedonderzoek bleek dat er sprake was van een zeer hoge concentratie GHB.’
24. Het OM wenst, blijkens diezelfde e-mail, een forensisch deskundige antwoord te laten geven op de vraag naar de gevaarzetting en over het mogelijke moment van inname van de GHB. Los van de vraag of het medisch dossier daar al iets aan zou kunnen bijdragen, meent klaagster dat de voornoemde informatie uit de e-mail van de officier voldoende basis biedt om uitspraken te doen over de gevaarzetting. Daarvoor is een doorbreking van het medisch beroepsgeheim niet de aangewezen weg, noch noodzakelijk. De behandelend arts heeft aangegeven dat alle informatie uit het medisch dossier die van belang is in deze, is gedeeld met Veilig Thuis.
25. In een (aanvullend) e-mailbericht d.d. 4 mei 2021 (productie 4) laat de officier van justitie overigens weten dat er van het incident met [betrokkene 1] door de artsen zelf melding is gemaakt bij Veilig Thuis. De officier huldigt het standpunt dat er op dat moment reeds voor is gekozen om de geheimhouding te doorbreken, Zij schrijft dan ook: ‘Ik begrijp niet goed waarom de betrokken artsen hun geheimhouding wel ten aanzien van de melding van Veilig Thuis hebben willen doorbreken, maar diezelfde gegevens niet ter beschikking willen stellen aan het naar aanleiding van de door hun zelf gedane melding, gestarte onderzoek.'
26. De officier van Justitie miskent hiermee dat ten aanzien van een melding bij Veilig Thuis is voorzien in een wettelijke uitzondering op de geheimhoudingsplicht. Echter, de omstandigheid dat een arts een dergelijke melding doet - hetgeen de verplichting meebrengt tot verstrekking aan Veilig Thuis van aan hem/haar als arts toevertrouwde gegevens - brengt niet mee dat het de arts (of de afgeleid verschoningsgerechtigde) niet (meer) vrijstaat om zich in een procedure als de onderhavige op zijn verschoningsrecht te beroepen. Het doel van een dergelijke melding is immers dat de veiligheid van het kind wordt gewaarborgd, niet om bewijs in een strafproces te verstrekken.
27. Klaagster meent dan ook dat in deze zaak de noodzaak ontbreekt om het verschoningsrecht te doorbreken. Zij meent dat dit buitenproportioneel is omdat het medisch dossier veel meer gegevens bevat dan nodig om het antwoord te geven op de vraag over gevaarzetting en/of tijdstip van inname van de GHB. Verstrekking van alle gevorderde gegevens/het medische dossier, is reeds daarom buitenproportioneel. Immers mag
‘de inbreuk op het verschoningsrecht niet verder (...) gaan dan strikt nodig, voor het aan het licht brengen van de waarheid van het desbetreffende feit.
(…)
Ad (d) Informatie op andere wijze te verkrijgen
33. Vooralsnog zijn er alternatieven om de gewenste informatie te verkrijgen. Het OM beschikt kennelijk, gezien de e-mail van de officier over hoe [betrokkene 1] er aan toe was, over gedetailleerde (medische) informatie. Bij de melding bij Veilig Thuis is, in het belang van het kind, door de betrokken arts(en) inderdaad gedetailleerde informatie verstrekt. Voorzover nodig, kan bij Veilig Thuis (aanvullende) informatie worden opgevraagd.”
4.17.
Uit het proces-verbaal van de raadkamerzitting volgt dat verweer is gevoerd aan de hand van de overgelegde pleitnotities. Deze houden – voor zover van belang – in dat het volgende namens de klaagster is aangevoerd:
“Noodzaak ontbreekt
(…) er [moeten] dus zeer uitzonderlijke omstandigheden zijn om het verschoningsrecht te doorbreken. En die zeer uitzonderlijke omstandigheden zijn er niet naar mening van klaagster.
9. Ik verwijs u naar mijn klaagschrift voor de argumenten daarvoor, al wil ik nog wel even het belangrijkste argument aanstippen: naar mening van klaagsters ontbreekt de noodzaak voor de doorbreking van het zo belangrijke verschoningsrecht. Het openbaar ministerie (OM) beschikt al over heel veel informatie. Ik merk daarbij op dat het ontbreken van de noodzaak om het verschoningsrecht te doorbreken, niet kan worden gecompenseerd door de ernst van de verdenking of de (vermeende) beperktheid van de inbreuk die op het verschoningsrecht wordt gemaakt. Als de noodzaak van de doorbreking van het verschoningsrecht er niet is, kan immers ook niet worden gesteld dat een doorbreking gerechtvaardigd is.
Kritisch kijken naar verdenking
10. Over die verdenking heb ik al opgemerkt dat het onwaarschijnlijk is dat de moeder van [betrokkene 1] opzet zal hebben gehad op de dood of op zware mishandeling van haar eigen kind. De aard en ernst van de verdenking is één van de toetsingscriteria en klaagster verzoekt u dan ook daar kritisch naar te kijken.
Waarom is kennisname medisch dossier nodig?
11. Het OM wil over een op zichzelf beperkte periode de medische gegevens verkrijgen van een minderjarige patiënt van [klaagster] om door een deskundige van het NFI te laten rapporteren over de gevaarzetting en/of het moment van inname van de GHB. Hoewel de periode beperkt is, betekent dit niet dat er sprake zou zijn van een geringe hoeveelheid medische gegevens. Het gaat om gegevens die zeer privacy gevoelig zijn en waarvan niet bij voorbaat vaststaat dat deze zullen leiden tot nadere waarheidsvinding. Temeer nu het OM al over alle relevante informatie beschikt of kan beschikken via Veilig Thuis.
Doel kennisname onduidelijk
12. Dat het moet gaan om gegevens die zullen leiden tot nadere waarheidsvinding, is van belang. Ik wijs u in dat kader op een uitspraak van de Hoge Raad van 2 juni 2020. Die zaak betrof een meldkamergesprek met een verpleegkundig centralist, dat door de meldster werd gevoerd naar aanleiding van het aantreffen van het levenloze lichaam van het slachtoffer. De rechtbank oordeelde in die zaak dat he belang van het verschoningsrecht zwaarder woog dan het belang van de waarheidsvinding. Daarbij nam de rechtbank onder meer in aanmerking dat uit de door de officier van justitie aan de rechtbank ter beschikking gestelde processen-verbaal van politie en de door de officier van justitie in raadkamer gegeven toelichting niet zonder meer kon worden geconcludeerd dat informatie die mogelijk uit het meldkamergesprek kon worden verkregen onmisbaar was voor het aan de dag brengen van de waarheid. De Hoge Raad deed het cassatieberoep van het openbaar ministerie af met toepassing van art. 81, eerste lid, RO. Nu ook in deze zaak niet duidelijk is wat het grote belang is van de gegevens die het OM wil verkrijgen, moet het beklag alleen al om die reden gegrond worden verklaard.
Andere mogelijkheden om bewijzen te verkrijgen
13. Klaagster meent ook dat, naast de andere argumenten die al zijn aangevoerd in het klaagschrift, niet vaststaat, dat de gewenste gegevens niet op andere wijzen kunnen worden verkregen. Het OM stelt dat dit niet het geval is, maar klaagster ontbreekt, waarschijnlijk net als de Rechtbank, elk inzicht hierin. Immers is de vraag wat de stand van het onderzoek nu is. Wordt er nog onderzoek verricht? Zo nee, waarom niet? Zo ja, worden er nog getuigen gehoord? Kunnen die getuigen wellicht verklaringen afleggen over hetgeen de moeder aan hen heeft verklaard? Zijn er getuigen gehoord ‘uit het milieu' van de moeder? Zijn er buren gehoord? Is alle informatie bij Veilig Thuis opgevraagd en welke relevante informatie ontbreekt er dan? Kan die betreffende informatie dan niet specifiek worden opgevraagd? Het is onduidelijk, terwijl het wel relevant is voor de motivering van de feitelijke omstandigheden die moeten leiden tot het oordeel dat er in deze zaak sprake is van 'zeer uitzonderlijke omstandigheden’.
14. Naast de genoemde mogelijkheden is het wellicht nog mogelijk om eerst aan de moeder zelf te vragen hoe het kan dat [betrokkene 1] GHB in zijn bloed had. Ook kan bekeken worden of er meer meldingen zijn geweest bij Veilig Thuis en of er mogelijk nog meer informatie via Veilig Thuis kan worden verkregen. Daarbij merk ik op dat een melding aan Veilig Thuis door een arts niet wordt gedaan om de opsporing en berechting van daders van kindermishandeling mogelijk te maken. Artsen doen een dergelijke melding om te bewerkstelligen dat aan de kindermishandeling een einde komt. Een dergelijke reden voor melding ligt voor artsen in het verlengde van hun eigen taak: het bevorderen van gezondheid en het verminderen van lijden. Dat is in deze ook gebeurd en kennelijk heeft dat gewerkt. Dat is een reden minder om het verschoningsrecht te doorbreken.“
Conclusie
15. Samengevat meent klaagster dus dat de noodzaak om het verschoningsrecht te doorbreken er niet is, althans dat dit onvoldoende vaststaat omdat onduidelijk is wat het cruciale belang is van de gegevens uit het medische dossier. Daarnaast is onduidelijk wat het OM doet en heeft gedaan om op andere wijze duidelijkheid te verkrijgen omtrent de vragen die er nog zijn. Soortgelijke informatie zou bijvoorbeeld verkregen kunnen worden van getuigen en/of via Veilig Thuis.”
4.18.
Het proces-verbaal van de raadkamerzitting houdt in dat de officier van justitie vervolgens het volgende heeft aangevoerd:
“Het gaat om een verdenking van een ernstig strafbaar feit. Er is inmiddels uitgebreid onderzoek gedaan. Meerdere personen hebben verklaard dat verdachte drugs gebruikte, waaronder GHB. Er dient nog onderzoek te worden gedaan door een forensische arts van het NFI. De forensische arts heeft in het kader van dit onderzoek de medische gegevens nodig van [betrokkene 1] met betrekking tot de opname van 31 december 2020. Op deze manier kan worden vastgesteld welke hoeveelheid GHB precies is aangetroffen en welke gevaren dit met zich mee bracht. Voorts zijn de gevorderde gegevens noodzakelijk voor de beoordeling van de verwijtbaarheid van verdachte met betrekking tot dit incident. Verder wil ik benadrukken dat de gevorderde gegevens niet alleen belastende, maar ook ontlastende informatie ten aanzien van de verdenking kunnen bevatten. Het is derhalve in het belang van alle betrokken partijen, [betrokkene 1] voorop, dat er duidelijkheid komt. Tot slot zullen de gevorderde gegevens enkel worden verstrekt aan het NFI en niet rechtstreeks worden toegevoegd aan het dossier.”
4.19.
De rechtbank heeft in haar oordeel dat sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden die doorbreking van het verschoningsrecht in dit geval rechtvaardigen betrokken dat in de raadkamer is gebleken dat de forensische arts brongegevens nodig heeft om een gedegen onderzoek te doen, omdat ‘de medische gegevens van [betrokkene 1] met betrekking tot de opname van 31 december 2020 voor dit onderzoek nodig zijn om vast te stellen welke hoeveelheid GHB precies is aangetroffen in het bloed van [betrokkene 1] en welke gevaren dit met zich mee bracht en deze informatie nodig is om te kunnen beoordelen of verdachte een verwijt kan worden gemaakt en zo ja, in welke mate’. Deze gegevens zijn volgens de rechtbank niet op een andere wijze te verkrijgen.
4.20.
Dit oordeel van de rechtbank acht ik, in het licht van wat namens de klaagster naar voren is gebracht, niet begrijpelijk.
4.21.
Namens klaagster is aangevoerd dat uit de stukken al volgt dat uit onderzoek is gebleken in welke staat [betrokkene 1] verkeerde toen hij werd opgenomen en dat [betrokkene 1] 68 mg/kg GHB in zijn bloed had. Voor zover de rechtbank met haar overweging dat de NFI arts brongegevens nodig heeft, heeft bedoeld dat niet kon worden volstaan met deze wel beschikbare informatie, had zij dat oordeel nader toe moeten lichten. Bovendien is meermalen benadrukt dat de behandelend arts heeft aangegeven dat alle informatie uit het medisch dossier die van belang kan zijn, is gedeeld met Veilig Thuis en dat de informatie dus ook op andere wijze kon worden verkregen. [11] De rechtbank heeft deze omstandigheden niet kenbaar bij haar oordeel betrokken en was daartoe wel gehouden.
4.22.
De tweede en derde motiveringsklachten slagen. Reeds daarom slaagt het middel en behoeven de overige klachten geen bespreking. [12]

5.Conclusie

5.1.
Het middel slaagt.
5.2.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden beschikking aanleiding behoren te geven.
5.3.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de beschikking en terugwijzing van de zaak naar de rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Assen, opdat het klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan. [13]
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.GHB is de afkorting van gamma-hydroxy-boterzuur, een drug die in het verleden werd gebruikt als narcosemiddel en als middel tegen slapeloosheid.
2.Personen met een bevoegdheid tot verschoning zijn niet verplicht aan een vordering als bedoeld in art. 126nf Sv te voldoen voor zover het verschoningsrecht aan de verstrekking van de gegevens in de weg staat (vgl. HR 31 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BT7126).
3.Vgl. HR 25 oktober 1983, ECLI:NL:HR:1983:AG4685,
4.Vgl. HR 23 november 1990, ECLI:NL:HR:1990:ZC0052,
5.Vgl. HR 1 maart 1985, ECLI:NL:HR:1985:AC9066,
6.HR 9 mei 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV2386.
7.HR 30 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1205 onder verwijzing naar HR 5 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP6141,
8.HR 29 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5070. Vgl. ook HR 17 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC1369.
9.Vgl. HR 9 mei 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV2386, waarin de Hoge Raad de omstandigheid dat de verdenking niet is gericht tegen de verschoningsgerechtigde aanmerkt als relevante omstandigheid. Zie ook HR 17 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC1369 en HR 21 oktober 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD7817, waaruit volgt dat de enkele omstandigheid dat een verschoningsgerechtigde wél als verdachte wordt aangemerkt, niet toereikend is om zijn verschoningsrecht te doorbreken.
10.Zie voorbeeld HR 9 mei 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV2386.
11.Zie art. 7.1.1.2 jo 7.1.4.1 Jeugdwet jo art. 7.1.3 lid 2 onder e Besluit Jeugdwet waarin ten aanzien van (de afdeling van spoedeisende hulp van) ziekenhuizen voor gevallen van (vermoedelijke) kindermishandeling een uitzondering op de wettelijke plicht tot geheimhouding wordt gemaakt. De Hoge Raad heeft in 2009 opgemerkt dat een arts die een melding doet bij een Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (thans Veilig Thuis) verplicht is tot verstrekking van de aan hem of haar als arts toevertrouwde informatie, zie HR 26 mei 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG5979. Overigens heeft de Hoge Raad in datzelfde arrest overwogen dat de enkele omstandigheid dat een arts een dergelijke melding doet niet meebrengt dat het de arts niet vrijstaat om zich in het kader van een strafvorderlijke inbeslagneming op zijn verschoningsrecht te beroepen.
12.Mocht de Hoge Raad mijn standpunt niet volgen, dan ben ik bereid om aanvullend te concluderen.
13.Ik merk op dat de steller van het middel in de schriftuur aan de Hoge Raad heeft verzocht de beschikking te vernietigen en te doen wat de rechtbank behoorde te doen (namelijk het beslag op te heffen met last tot teruggave aan klaagster) althans de zaak te verwijzen naar een hof. De eerste variant lijkt mij niet aangewezen en van de tweede variant is mij niet duidelijk geworden waarom de zaak naar de hoger beroepsrechter zou moeten worden verwezen.