Conclusie
Nummer21/00008
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod” veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 90 uren, subsidiair 45 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft het hof een beslissing genomen ten aanzien van een in beslag genomen voorwerp, een en ander zoals in het arrest vermeld.
Formeel verweer
Het beoordelingskader
uitgangspunt daarbij heeft te gelden dat ervan uit mag worden gegaan dat een huurder weet wat zich in zijn woning bevindt dan wel afspeelt, tenzij anders is gebleken”, terwijl het hof de juistheid in het midden had gelaten van het verweer dat de verdachte niet in het desbetreffende pand, maar in de woning van haar partner verbleef.
NJ2021/348 m.nt. Vellinga, oordeelde de Hoge Raad dat de bewezenverklaring van het opzettelijk aanwezig hebben van hennepplanten niet zonder meer kon worden afgeleid uit de bewijsvoering. In die zaak werd op de bovenverdieping van een door de verdachte gehuurd bedrijfspand een hennepkwekerij aangetroffen. Volgens de verdachte werd de hennepkwekerij door een ander geëxploiteerd. De verdachte kon echter geen contactgegevens van deze persoon verschaffen. Hij verklaarde ter terechtzitting in hoger beroep dat hij de sleutels van zijn pand en de deur van de bovenverdieping aan deze persoon had gegeven maar toen nog geen huurcontract met deze persoon had gesloten. Het hof stelde voorop dat van een verdachte kan en mag worden verwacht dat hij zijn verhaal onderbouwt en concretiseert zodat het verifieerbaar is. Nu de verdachte dit had nagelaten, verwierp het hof het door de verdediging gevoerde verweer. De Hoge Raad casseerde omdat het enkele oordeel van het hof dat de door hem als bewijsmiddel gebruikte verklaring van de verdachte over een onderhuurder onvoldoende verifieerbaar is, niet volstaat.