ECLI:NL:PHR:2024:307

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
19 maart 2024
Publicatiedatum
18 maart 2024
Zaaknummer
22/02266
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer22/02266

Zitting19 maart 2024
CONCLUSIE
B.F. Keulen
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1997,
hierna: de verdachte
1. De verdachte is bij arrest van 7 juni 2022 door het gerechtshof Den Haag wegens 1 primair. ‘eendaadse samenloop van medeplegen van voorbereiding van moord en voorbereiding van opzettelijk brand stichten en/of ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en voorbereiding van opzettelijk brand stichten en/of ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is, telkens begaan met een terroristisch oogmerk’, 2. ‘deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven’ en 3. ‘medeplegen van zich opzettelijk middelen of inlichtingen verschaffen en kennis en vaardigheden verwerven tot het plegen van een terroristisch misdrijf dan wel een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf’’, veroordeeld tot 12 jaren en 6 maanden gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest als bedoeld in art. 27, eerste lid, Sr. [1] Het hof heeft aan de verdachte voorts de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking opgelegd en de teruggave aan de verdachte gelast van een inbeslaggenomen computer.
2. Er bestaat samenhang met de zaken 22/02081 en 22/02193. In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen.
3. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. B.Th. Nooitgedagt en F.T.C. Dölle, beiden advocaat te Amsterdam, hebben vijf middelen van cassatie voorgesteld.
4. Voordat ik de middelen bespreek, geef ik de bewezenverklaring, de bewijsmiddelen en de bewijsoverwegingen weer, alsmede een deel van de processen-verbaal van de terechtzittingen in eerste aanleg en in hoger beroep, delen van de pleitnota, de verwerping van enkele gevoerde verweren en rechtspraak van het EHRM inzake het instigatieverbod.

De bewezenverklaring en de bewijsmiddelen

5. Het hof heeft in het bestreden arrest ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
‘1.
hij op tijdstippen gelegen in de periode van 01 juni 2018 tot en met 27 september 2018 te [plaats] en [plaats] en [plaats] en [plaats] en [plaats] en [plaats] en/of elders in Nederland, (telkens)
tezamen en in vereniging met anderen,
ter voorbereiding van de misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenis van acht jaren of meer is gesteld, te weten:
- moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 289 juncto 83 van het Wetboek van Strafrecht), en
- het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is, zoals bedoeld in artikel 157 sub 1 en 2 van het Wetboek van Strafrecht, (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 176a van het Wetboek van Strafrecht),
opzettelijk Kalasjnikovs en handvuurwapens en grondstoffen voor een of meer autobom(men) en grondstoffen voor explosieven voor in een of meer bomvest(en), te weten: kunstmest en zoutzuur en waterstofperoxide en aceton, bestemd tot het begaan van die misdrijven, heeft verworven en voorhanden heeft gehad;
2.
hij in de periode van 01 juni 2018 tot en met 27 september 2018 te [plaats] en [plaats] en [plaats] en [plaats] en [plaats] en [plaats] en/of elders in Nederland,
met mededaders [medeverdachte 1] (geboren op [geboortedatum] 1984) en [medeverdachte 2] (geboren op [geboortedatum] 1992) en [medeverdachte 3] (geboren op [geboortedatum] 1997) en [medeverdachte 4] (geboren op [geboortedatum] 1989) en [medeverdachte 5] (geboren op [geboortedatum] 1997),
heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van terroristische misdrijven, namelijk
A. het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft (zoals bedoeld in artikel 157 Wetboek van Strafrecht), (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 176a van het Wetboek van Strafrecht), en/of
B. doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht), en/of
C. moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 289 juncto 83 van het Wetboek van Strafrecht), en/of
D. de samenspanning en/of opzettelijke voorbereiding van en/of bevordering tot eerdervermelde misdrijven (zoals bedoeld in artikel 176b en/of 289a en/of 96 lid 2), en/of
E. het voorhanden hebben van een of meer wapens en/of van munitie van de categorieën II en/of III (zoals bedoeld in artikel 26 lid 1 van de Wet Wapens en Munitie) (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of met het oogmerk om een terroristisch misdrijf voor te bereiden of gemakkelijk te maken (zoals bedoeld in artikel 55 lid 1 en/of lid 5 van de Wet Wapens en Munitie);
3.
hij in de periode van 01 juni 2018 tot en met 27 september 2018 te [plaats] en/of [plaats] en/of [plaats] en/of [plaats] en/of [plaats] en/of elders in Nederland, meermalen, telkens
tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk
- zich middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en
- kennis en vaardigheden heeft verworven tot het plegen van een terroristisch misdrijf en/of een misdrijf ter voorbereiding en/of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf,
immers hebben verdachte en zijn mededader(s) tezamen en in vereniging met elkaar,
A. zich laten trainen en/of geoefend in/met het gebruik van Kalasjnikovs, althans automatische vuurwapens en handvuurwapens en bomvesten, en
B. zich laten informeren door instructies hoe een ‘ongelovige’ met steekwapens aangevallen en/of gedood kan worden en hoe van acetonperoxide een bom gemaakt kan worden en hoe een ontsteker voor een bom gemaakt kan worden.’
6. De bewezenverklaring berust op de volgende in de bijlage bij het arrest opgenomen bewijsmiddelen (met weglating van verwijzingen):

1.De verklaring van de verdachte.
De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg van 12 juni 2020 verklaard - zakelijk weergegeven -:
Op 27 september 2018 ben ik met [medeverdachte 1] meegegaan naar [plaats] , omdat ik een wapen wilde bemachtigen. Ik wist na 17 september 2018 van [medeverdachte 1] dat de wapens voor een aanslag waren.
2.De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 5 april 2022 verklaard - zakelijk weergegeven-:
Ik wist dat met candy een wapen werd bedoeld. Ik was aanwezig bij de bijeenkomsten op 18 september 2018 en in het vakantiehuisje op 27 september 2018.
U vraagt mij waarom ik 10 dagen later met iemand meega naar het vakantiehuisje in [plaats] die denkt dat ik met hem een aanslag wil plegen. Ik zat toen al helemaal in de flow.
3.Het proces-verbaal van bevindingen van de politie (…) getiteld
OVC en taps [verdachte](…), inhoudende als relaas van de verbalisant:
Op 28 mei 2018 wordt er een geluidsband ontvangen en beluisterd. In dit bestand is kennelijk te horen dat de verdachte [verdachte] een gedeelte uit de Koran reciteert waarin hij aan Allah vraagt om hem het martelaarschap te geven.
“Oh God, ik zal martelaar worden op Uw pad, Oh God, help me om martelaar te worden op Uw pad
Oh God, ik zal martelaar worden op Uw pad, Oh God, help me om martelaar te worden op Uw pad Oh God’,! O Barmhartige O Genadevolle! ik zal martelaar worden op Uw pad, Oh God, ik zal martelaar worden op Uw pad”.
Op 29 mei 2018 wordt er een geluidsband ontvangen en beluisterd. In dit bestand is kennelijk te horen dat de verdachte [verdachte] aan het bidden is. Onder andere bidt hij dat de ongelovigen moeten worden vernietigd, de kop eraf worden gehakt. “
De ongelovigen, O Allah maak de ongelovigen vandaag ..., vernietig ze O Allah, vernietig ze, vernietig ze met jouw regen O Allah. O Allah ik vraag je elke ongelovige, vrouw of man die zich op straat begeeft om die met jouw wind, met deze wind te vernietigen, met jouw regen. O Allah ik vraag je de overwinning voor de mujahidin (strijders), maak dat de mujahidin van de ongelovigen winnen. Ik vraag je, O Allah, om de kop/hoofd van de ongelovige mensen en taghut er af te hakken. (...) O God, deze mensen hier, O God, vernietig ze, O God, vermoord ze, O God, vermoord, ze. U de Barmhartige de Genadevolle, O God, vernietig ze, O God, zegen, ze niet, O God, ik vraag U ieder ongelovige/afvallige die op dit moment op straat is, O God dat U hem vernietigt, O God, dood ze, O God, dood ze. O God/heerser van de werelden, Vernietig ze O God/Heerser van de werelden. Hun en hun kinderen en hun vader en moeder. Allemaal één voor één. O God/Heerser van de werelden, O Allah ik vraag u om hun de kanker te geven.”
Op 26 juni 2018 wordt er een geluidsband ontvangen en beluisterd. In dit bestand is kennelijk te horen dat de verdachte [verdachte] een smeekbede aan het houden is. De smeekbede wordt hieronder kort en zakelijk weergegeven. "
Allah vernietig iedereen die in de weg staat van onze islam en moslims .,,,.NTV,,, vernietig de ongelovigen die vijandig zijn tegenover de islam en de moslims, vernietig de ongelovigen die onze moslims hebben opgesloten, vernietig de ongelovigen die hebben geholpen met deze proces en iedereen die ons kwaad wil doen en onze vrouwen en kinderen. (...) O Allah schenk ons het martelaarschap omwille van Allah.”
4.Het proces-verbaal van politie (…), inhoudende als relaas van de verbalisanten B-2870 en B-2871 en schriftelijke bescheiden:
Op 08 juni 2018 werd ons een ambtsbericht verstrekt dat [medeverdachte 1] te bereiken was op het emailadres [e-mailadres] .
Aan de hand van bovenstaande gaven wij, begeleiders B-2870 en B-2871 op 11 juni 2018 aan A-2346 de opdracht om naar eerder genoemd emailadres een mail te sturen en daarin nadrukkelijk aan te geven dat hem verzocht is om contact op te nemen met de emailadres om hem te helpen en vervolgens concreet de vraag te stellen of dat ook klopt.
Het bericht dat is verzonden luidt:
“Assalaniu alaikun, wa rahinatullahi wa baraktu. Ramadan Mubarak akhi, 1 wish you all the blessings in this month. 1 have been appointed by the brothers to help you. 1 believe that you are expecting my mail, so can you confirm that this is correct? Your brother [A] ."
Op 21 juni 2018 vertelde A-2346 aan ons, B-2870 en B-2871, dat hij een reactie had gehad. Strekking van de email was dat de verzender een nieuw telefoonnummer zou regelen en daarna een mail zou sturen waar elkaar te ontmoeten. [medeverdachte 1] schrijft:
“akhi al aziz, I send you this week a new phone number, than i send you a mail where to meet, i hope this mail reach you”
Op 29 juni 2018 vertelde A-2346 een mail te hebben ontvangen waarin de afzender aangeeft een verandering van plan te hebben omdat 2 broeders niet meer mee doen. De afzender vraagt om meer tijd om een plan te maken en geeft aan dat hij A-2346 nog steeds graag wil ontmoeten. [medeverdachte 1] schrijft:
"salam alaikum
akhi there is ai little change in plan,, the last 2 brothers don't join anymore i need know some time fix a plan., we keep in touche,, i still wanna meet you akhi,,, if it is possible maybe i come to sarajevo,, let know how you thinks about it? wallahi I trust you,, the reason why I want to meet outside holland is, I dont want that you get in trouble."
Op 05 juli 2018 vertelde A-2346 dat hij een mail had ontvangen waarin het nummer [telefoonnummer 1] werd vermeld. Tevens werd het nummer [telefoonnummer 2] vermeld, met de opmerking dat dit nummer niet veilig was en alleen voor nood. [medeverdachte 1] schrijft:
" [telefoonnummer 1]
akhi, this number only use in ultimate need,, is not safe number [telefoonnummer 2]
It have watsup, act like tourist,, police have also this number in the past,, but the brother use only for work, school, gouverment etc"
Op 05 juli 2018 omstreeks 17:00 uur gaven wij B-2870 en B-2882 aan A-2346 de opdracht om te bellen met het telefoonnummer [telefoonnummer 1] en te trachten een afspraak te maken met [medeverdachte 1] om elkaar die avond te ontmoeten.
5.Het proces-verbaal van politie (…), inhoudende als relaas van de verbalisanten B-2870 en B-2882 alsmede de vertaling (…) door begeleider A-2346:
Op 5 juli 2018 vindt tussen 22.30 uur en 23.50 uur daadwerkelijk een eerste fysieke ontmoeting plaats tussen [medeverdachte 1] en politie-infiltrant A-2346 [A] .
Samengevat heeft [medeverdachte 1] tijdens deze ontmoeting, ten overstaan van de politie-infiltrant aangegeven, dat hij hulp en ondersteuning nodig heeft bij het plegen van een aanslag. [medeverdachte 1] heeft gezegd dat er in eerste instantie nog twee broeders bij zijn plan betrokken waren, maar dat deze zijn afgehaakt. [medeverdachte 1] zegt eveneens dat hij zal gaan proberen deze broeders de komende week over te halen om alsnog mee te doen.
[medeverdachte 1] vertelde dat hij twee keer aangehouden is geweest en dat hij de laatste keer aangehouden werd in de nacht dat hij naar Syrië wilde vertrekken. [medeverdachte 1] zei dat hij daarom nu in de gaten gehouden wordt door de politie, dat zijn telefoon wordt afgeluisterd en dat dat de reden is waarom het telefoonnummer dat hij [ [medeverdachte 1] ] eerder aan (politie-infiltrant) [A] heeft gegeven, niet veilig is. [medeverdachte 1] zei verder dat hij zijn telefoon gebruikt om met mensen te bellen zodat de politie denkt dat hij niet meer slecht is.
[medeverdachte 1] vertelde dat hij verschillende dromen heeft gehad toen hij in de gevangenis zat. In deze dromen heeft hij Allah, de profeet Mohammed en de profeet Isa ontmoet. In een van de dromen had de profeet Mohammed gewezen in de richting van de kuffar en zei 'aanvallen'. Ook Allah sprak in deze droom met [medeverdachte 1] .
[medeverdachte 1] vertelde dat er negen broeders waren die iets wilden doen, maar vijf of zes van deze broeders hadden nu plannen om naar Syrië te gaan, dus was hij nog maar met twee over. Hij had het plan om eind augustus tijdens de Gayparade een aanslag te plegen.
Er zouden vijf mensen zijn om de aanslag uit te voeren, twee met Kalasjnikovs en twee met vesten. [medeverdachte 1] vertelde dat hij ook het plan had gehad om soldaten van een nabij gelegen legerbasis aan te vallen tijdens het joggen. Hij zou proberen om er zoveel mogelijk neer te schieten met een Kalasjnikov en zelfmoordvest, maar vertelde dat hij hulp nodig heeft omdat hij niet weet hoe een Kalasjnikov werkt.
Politie-infiltrant A-2346 [A] heeft gevraagd wat [medeverdachte 1] van hem verwachtte en waarmee hij [medeverdachte 1] kan helpen. Hierop antwoordde [medeverdachte 1] dat hij hulp nodig had bij het plannen, of bij het aandragen van een idee voor een aanslag. [medeverdachte 1] zei dat hij hulp en begeleiding nodig had om een aanslag te plegen die grote schade zou veroorzaken. Op een later moment zou [medeverdachte 1] hulp nodig hebben om aan spullen hiervoor te komen. Hij zei dat hij stond te popelen om iets te ondernemen en dat hij al erg lang heeft gewacht om iets te doen, sinds zijn dromen en zijn arrestaties.
Hij wist nog niet precies wanneer hij een aanslag wilde gaan plegen, maar hopelijk zou het dit jaar gebeuren. [medeverdachte 1] vertelde over allerlei ideeën die hij had over de manier waarop hij een aanslag zou willen plegen. Politie-infiltrant A-2346 [A] heeft gezegd dat het idee van [medeverdachte 1] afkomstig moet zijn en dat hij ( [A] ) nooit aan iemand een plan zou geven omdat het idee afkomstig moet zijn van degene die het doet. [A] zei dat hij zou kunnen helpen met de uitvoering van het idee en ook aan spullen zou kunnen komen die daarvoor nodig zijn.
[medeverdachte 1] vertelde dat hij nu 60 tot 70 uur in de week werkte om geld te sparen en na te laten voor zijn vrouw als hij dood is.
6.Het proces-verbaal van politie (…), inhoudende als relaas van de verbalisanten:
Op dinsdag 17 juli 2018 analyseerde ik de volgende data uit het onderzoek 26Orem:
- De telecom gegevens van het telefoonnummer [telefoonnummer 3] , in gebruik bij [medeverdachte 1] .
- De peilbaken gegevens van het GPS baken geplaatst in het voertuig met kenteken [kenteken 1] , in gebruik bij [medeverdachte 1] .
- De telecom gegevens van het telefoonnummer [telefoonnummer 4] , in gebruik bij [medeverdachte 4] .
- De telecom gegevens van het telefoonnummer [telefoonnummer 5] , in gebruik bij [verdachte] .
- De telecom gegevens van het telefoonnummer [telefoonnummer 6] , in gebruik bij [medeverdachte 3] .
Ik bekeek de data die betrekking hadden op de nacht van 14 op 15 juli 2018. Uit deze data bleek, dat:
- [medeverdachte 1] samen met [medeverdachte 4] met de auto van [medeverdachte 1] naar [plaats] is gereden.
- Dat [verdachte] en [medeverdachte 3] samen vanuit [plaats] kwamen en naar de woning van [verdachte] gingen.
- Dat [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] , [verdachte] en [medeverdachte 3] elkaar ontmoeten in de woning of in de directe omgeving van de woning van [verdachte] aan de [a-straat 1] te [plaats] .
Ik zag dat de telefoons van [verdachte] en [medeverdachte 3] op zaterdag 14 juli 2018 omstreeks 22:02 uur gelijktijdig vanuit [plaats] verplaatsten richting [plaats] . Ik zag dat beide telefoons tussen 22:38 en 22:54 uur aanstraalden op de telefoonpalen in de omgeving van [… ] en de [… ] te [plaats] .
Vervolgens zag ik dat beide telefoons zich verder door [plaats] bewogen richting [plaats] en aldaar op 15 juli 2018 omstreeks 00:06 uur tot stilstand kwamen. Ik zag dat de telefoonpalen waarop de voornoemde telefoons op dat moment aanstraalden in de directe omgeving lagen van de woning van [verdachte] aan de [a-straat 1] te [plaats] . Ik zag dat het voertuig van [medeverdachte 1] voorzien van kenteken [kenteken 1] op 14 juli 2018 omstreeks 23:34 uur in beweging kwam. Ik zag dat zowel de telefoon van [medeverdachte 1] als de telefoon van [medeverdachte 4] een gelijksoortige verplaatsing lieten zien als het baken, namelijk richting [plaats] .
Vervolgens zag ik dat het voertuig op 15 juli 2018 omstreeks 01:01 uur tot stilstand kwam op de [b-straat 1] te [plaats] . Tevens zag ik dat de telefoons van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] vanaf 01:01 uur aanstraalden op telefoonpalen in de directe omgeving van de woning van [verdachte] .
Ik zag dat op dat moment ook de telefoons van [medeverdachte 3] en [verdachte] nog aanstraalden op de telefoonpalen in deze omgeving.
Ik zag dat de locatie waarop het voertuig tot stilstand kwam is gelegen op enkele meters afstand van de [a-straat 1] , de woning van [verdachte] .
Ik zag dat het voertuig van [medeverdachte 1] op 15 juli 2018 omstreeks 02:13 uur in beweging kwam. Ik zag dat zowel de telefoon van [medeverdachte 1] als de telefoon van [medeverdachte 4] een gelijksoortige verplaatsing lieten zien als het baken, namelijk richting [geboorteplaats] . Ik zag dat het voertuig omstreeks 03:41 uur tot stilstand kwam in de omgeving van de woning van [medeverdachte 1] , op de [c-straat 1] te [geboorteplaats] .
Nadat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] zijn vertrokken zag ik dat de telefoons van [verdachte] en [medeverdachte 3] op 15 juli 2018 omstreeks 02:58 uur bewogen in de richting van de wijk [… ] . Ik zag dat beide telefoons tussen 03:09 uur en 03:58 uur aanstraalden op de telefoonpalen in deze omgeving.
Vervolgens zag ik dat beide telefoons weer terug bewogen richting de woning van [verdachte] en dat beide telefoons daar vanaf 04:08 uur aanstraalden op de telefoonpalen in deze omgeving.
7.Het proces-verbaal van politie (…), inhoudende als relaas van de verbalisanten B-2870 en B-2871 en schriftelijke bescheiden:
Op 16 juli 2018 vertelde A-2346 dat hij een email had ontvangen [medeverdachte 1] . Hierin vroeg [medeverdachte 1] om meer tijd om aan te kunnen geven hoeveel broeders mee zouden doen. Vervolgens zou hij A-2348 opnieuw uitnodigen en dan met een specifiek plan komen.
[medeverdachte 1] schrijft omstreeks 15.41 uur:
“salam alaikum akhi.
akhi [A] give me a little bit more time in shaa Allah soon im gonna know for sure how many will join.
as soon I know the numbers will join, I invite to come again for a specific plan, may Allah protect us agains all kind of evil ameen salam alaikum”
8.Het proces-verbaal van politie (…), inhoudende als relaas van de verbalisanten:
Op de camerabeelden van de voorzijde van de woning aan de [c-straat] van 16 juli 2018 was te zien dat de grijze Mercedes A-klasse om 21.25 uur reed in de [c-straat] te [geboorteplaats] . [medeverdachte 1] stapte uit en ging de woning aan de [c-straat] binnen. Omstreeks 22.00 uur kwam de Mercedes A-klasse wederom de [c-straat] in rijden. [medeverdachte 4] stapte uit en ging de woning aan de [c-straat 2] binnen.
Op de camerabeelden van de voorzijde van de woning aan de [c-straat] was te zien dat om 22.58 uur een onbekende man met een rood shirt de [c-straat] te [geboorteplaats] in fietste en dat [medeverdachte 1] aan de voorzijde van zijn woning op de galerij stond. Omstreeks 22.59 uur ging de onbekende man met het rode shirt de woning aan de [c-straat 2] te [geboorteplaats] binnen.
Op de camerabeelden van de voorzijde van de woning aan de [c-straat] was te zien dat [medeverdachte 1] om 00.16 uur samen met [medeverdachte 4] en een onbekende man de woning verlaten. De drie mannen vertrekken op de fiets. Uit de gegevens van het registrerend technische hulpmiddel bleek dat de fiets om 00.23 uur vanaf de [c-straat] te [geboorteplaats] vertrok en zich verplaatste naar de [d-straat] te [geboorteplaats]
Omstreeks 00.35 uur was de fiets op de [d-straat] . Om 00.37 uur vertrok de fiets vanaf de [d-straat] en deze is om 01.23 uur weer terug op de [c-straat] . Op de camerabeelden van de voorzijde van de woning aan de [c-straat] was te zien dat [medeverdachte 1] om 01.23 uur de [c-straat] in fietst met twee andere personen. In verband met de beeldkwaliteit zijn de andere personen niet te herkennen. Om 01.28 uur gaat [medeverdachte 1] alleen de woning in.
9.Het proces-verbaal van politie (…), inhoudende als relaas van de verbalisanten B-2870 en B-2871 en schriftelijke bescheiden:
Op 24 juli 2018 vertelde A-2346 dat hij een email had ontvangen van [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] gaf hierin aan dat ze met 5 zijn op het moment en vraagt wanneer A-2346 hem weer komt bezoeken.
[medeverdachte 1] schrijft:
"salam alaikum akhi,, when are you coming to visit us,, we are now 5. „ im bust with sixth.
but for now we focus on the 5 guys.
they want the i want akhi,, remember i want,, let me know when you visit me,, soon i make a new mail”
10.Het proces-verbaal van politie (…), inhoudende als relaas van de verbalisant:
Op maandag 06 augustus 2018, omstreeks 19.03 uur, heeft er een telefoongesprek plaatsgevonden tussen de verdachten [medeverdachte 3] en [verdachte] . Ten tijde van dit gesprek bespraken [medeverdachte 3] en [verdachte] het volgende:
[verdachte] : Je bent alleen met mij toch? Laat mensen die haat hebben tegen onze vriendschap gewoon dood gaan. Allah Akbar. Die liefde van ons gaat eindigen op een hoger niveau mattie.
[medeverdachte 3] : met de toestemming van God, inshallah
[medeverdachte 3] : Inch Allah aggie je weet niet broer. Ik heb zo een zin om naar [plaats] te gaan en gewoon die hoge status te pakken a niffo, die euh
11.Het proces-verbaal van politie (…), inhoudende als relaas van de verbalisanten B-2870 en B-2882 alsmede de vertaling (…) door begeleider A-2346:
Op 12 augustus 2018 tussen omstreeks 18.00 uur en 20.00 uur ontmoeten politie infiltrant A-2346 [A] en [medeverdachte 1] elkaar voor de tweede keer fysiek. Dit keer in [plaats] . In dit gesprek geeft [medeverdachte 1] aan dat de groep die de aanslag wil gaan plegen uit vijf personen bestaat, inclusief [medeverdachte 1] zelf. [medeverdachte 1] vertelt ook welke middelen zij willen hebben, te weten o.a. Kalasjnikovs, (bom)vesten, granaten en kleine wapens. [medeverdachte 1] spreekt ook over het gebruiken van een autobom. [medeverdachte 1] zegt dat ze het op een festival willen doen, echter is nog niet bekend op welk festival. Ze focussen zich op een festival en zouden een hele grote auto in een andere stad willen neerzetten zodat ze, voor ze naar het festival gaan, deze auto op kunnen blazen. Op het festival zouden ze willen gaan schieten als een gek. Ze zullen dan naast elkaar gaan lopen en voor zich uit schieten, om er zeker van te zijn dat zij niet op elkaar zullen schieten en dan de handgranaten voor zich uit gooien. Als één van hen dan door iets geraakt zou worden, kan hij zich met zijn bomvest tot ontploffing brengen. [medeverdachte 1] zegt niets te accepteren behalve het martelaarschap en dat hij onder zijn kussen een mes bewaart voor het geval de politie bij hem binnenvalt. [medeverdachte 1] vertelt dat zijn vrouw een verandering bij hem heeft opgemerkt. Zij weet wat hij wil doen met zijn leven, maar weet niet van de ontmoeting die [medeverdachte 1] nu met (politie-infiltrant A-2346) [A] heeft. [medeverdachte 1] zegt dat hij nu genoeg geld heeft gespaard en wil gaan stoppen met werken om afstand van mensen te gaan nemen (vermoedelijk om zich voor te bereiden op een aanslag). Zijn jongere broer weet dat [medeverdachte 1] een aanslag wil gaan plegen, maar hij weet niet alles. Ook de moeder van [medeverdachte 1] weet dat hij wil sterven als een ‘shahid’ en zij moedigt dit volgens [medeverdachte 1] aan. Politie-infiltrant A-2346 [A] vraagt aan [medeverdachte 1] wat [medeverdachte 1] aan spullen van hem nodig heeft. [medeverdachte 1] antwoordt hierop dat als hij bij politie-infiltrant A-2346 [A] een bestelling van “1” doet, hij daadwerkelijk “5” bedoelt. Eén voor iedere man.
[medeverdachte 1] zegt dat hij 5 Kalasjnikovs wil met een trommelmagazijn. Dat is een rond magazijn dat in staat is 100 patronen te houden. Ook wil hij 5 handvuurwapens, voor het geval de automatische wapens niet zullen werken. De handvuurwapens wil [medeverdachte 1] graag zo snel mogelijk, zodat hij zich tegen de politie kan beschermen. De anderen willen ook hun handvuurwapens, voor de zekerheid ter bescherming. Verder wil [medeverdachte 1] 4 handgranaten per persoon, dus 20 in totaal en een grote bom in een auto om indien mogelijk op afstand tot ontploffing te laten brengen. Politie-infiltrant A-2346 [A] zegt dat dat geen probleem is.
Politie-infiltrant A-2346 [A] vertelt [medeverdachte 1] dat hij kan proberen om aan kunstmest te komen, maar dat er wel een hoop kunstmest nodig is en dat hij ( [A] ) dan een explosief en ontstekers voor ze kan maken. Daarbij geeft politie-infiltrant A-2346 [A] bij [medeverdachte 1] aan dat hij hem en de anderen hiervoor nodig heeft om kleine hoeveelheden grondstoffen te kopen, zoals bijvoorbeeld aceton. Omdat [medeverdachte 1] niet weet wat dat is, zoekt [medeverdachte 1] dit op internet op zijn telefoon en laat hij dat aan politie-infiltrant A-2346 [A] ter controle zien. [medeverdachte 1] zegt dat hij tegen de anderen zal zeggen om dat in verschillende winkels te gaan kopen en dat zij een ruimte in [plaats] hebben om daar spullen op te slaan bij één van de broeders die vrijgezel is.
Opmerking verbalisant: Uit de tap van telefoonnummer [telefoonnummer 7] blijkt dat omstreeks 19.47 uur de website drogisterij.net wordt bezocht. Dit telefoonnummer betreft het telefoonnummer dat [medeverdachte 1] op 31 juli 2018 per e-mail aan politie infiltrant A-2346 [A] had verstrekt.
Over de groep vertelt [medeverdachte 1] dat hij de onbetwiste leider is, zonder enige twijfel hieromtrent. [medeverdachte 1] zegt dat er slechts één leider kan zijn en dat de andere broeders dat begrijpen. Als hij zegt dat ze naar links of rechts gaan, dan doen zij dat. Politie infiltrant A-2346 [A] zegt dat dit essentieel is en dat er geen twee leiders kunnen zijn die elkaar bevechten omdat dit de groep uit elkaar zal halen. Hierop antwoordt [medeverdachte 1] dat dit geen probleem is. [medeverdachte 1] zegt dat als zij met elkaar bellen, zij gebruik maken van een code als ze spreken. Ze vragen elkaar achteloos om ergens iets te gaan eten en dan weten ze dat ze elkaar moeten ontmoeten. Hoe meer achteloos en verveeld de gesprekken klinken des te belangrijker het is, aldus [medeverdachte 1] .
12.Het proces-verbaal van politie (…), inhoudend als bevindingen van de verbalisant:
De verdachten [medeverdachte 3] en [verdachte] waren op 12 augustus 2018 aanwezig ten tijde van de fysieke ontmoeting met de politie-infiltrant in [plaats] . De genoemde verdachten hebben echter geen contact gemaakt met de politie-infiltrant. Uit opgenomen camerabeelden is gebleken dat de genoemde verdachten, [medeverdachte 1] en de politie-infiltrant vanaf een afstand hebben gevolgd en parallel liepen aan de overzijde van de straat. Uit camerabeelden is eveneens gebleken dat de verdachten [medeverdachte 3] en [verdachte] zich plotseling opsplitsten en zich, kennelijk, voordeden als willekeurige passanten.
13.Het proces-verbaal van politie (…), inhoudende als relaas van de verbalisanten B-2870 en B-2871:
Op 22 augustus 2018 gaven wij, B-2870 en B-2871, aan A-2346 de opdracht dat hij aan [medeverdachte 1] moest mailen dat hij op donderdag 30 augustus in Nederland zal zijn om hem te ontmoeten.
14.Het proces-verbaal van politie (…), inhoudende als relaas van de verbalisanten:
Op 29 augustus 2018, om 17:47 uur stuurt [medeverdachte 1] een e-maiIbericht aan de politie-infiltrant.
Waarin hij kort samengevat het volgende schrijft: ok, begrepen. Nog steeds hetzelfde nummer.
Omstreeks 18:00 uur, komt [medeverdachte 1] met de fiets aan op de [c-straat] . Voorts gaat [medeverdachte 1] zijn woning binnen. Omstreeks 20:19 uur, parkeert er een personenauto van het merk Mercedes, type A-klasse, kleur grijs op de [c-straat] . De bestuurder van de genoemde Mercedes loopt naar het portiek toe en neemt plaats op een plantenbak. Voorts wordt omstreeks 20.21 uur gezien dat [medeverdachte 1] de woning uitkomt en vanaf de galerij naar iemand wenkt. Vervolgens gaat de bestuurder van de Mercedes het portiek binnen en loopt in de richting van de woning [c-straat 2] . Voorts herken ik de bestuurder van de Mercedes op de camerabeelden als [medeverdachte 4] .
Omstreeks 20:32 uur, komt er een man aan bij de fietsenstalling op de [c-straat] . Voorts wordt gezien dat er een (snor)fiets gestald wordt. Omstreeks 20:34 uur, komt deze NN-man over de galerij gelopen in de richting van de woning [c-straat 2] .
Voorts herken ik deze man die over de galerij loopt op de camerabeelden als [medeverdachte 2] . Kennelijk staat de voordeur open, want [medeverdachte 2] loopt in een lijn door naar binnen. Omstreeks 20:42 uur, parkeert er een personenauto van het merk Volkswagen, type Golf, kleur grijs op de [c-straat] . Voorts stappen uit deze personenauto twee mannen. Vervolgens lopen deze twee mannen het portiek aan de [c-straat] binnen en lopen in de richting van de woning [c-straat 2] . Voorts herken ik deze twee mannen die uit de grijze Volkswagen Golf stappen op de camerabeelden als [verdachte] en [medeverdachte 5] .
Omstreeks 20:42 uur, wordt [medeverdachte 5] gebeld door [medeverdachte 2] . Vervolgens zegt [medeverdachte 5] dat hij er is en of iemand open kan doen.
Om 20:52:48 uur, belt [medeverdachte 1] naar de politie-infiltrant. Voorts wordt er in dit gesprek een afspraak gemaakt voor de volgende dag omstreeks 15:00/16:00 uur, op dezelfde locatie als de vorige keer.
Omstreeks 21:05 uur, verlaat [medeverdachte 2] de woning aan de [c-straat 2] .
Omstreeks 22:05 uur, verlaten [medeverdachte 5] en [verdachte] de woning aan de [c-straat 2] en stappen in de grijze Volkswagen Golf die vervolgens wegrijdt.
Omstreeks 23:32 uur, verlaat [medeverdachte 4] de woning aan de [c-straat 2] .
Bevindingen 30 augustus 2019
Omstreeks 14.11 uur verlaat [medeverdachte 1] de woning aan de [c-straat] . [medeverdachte 1] stapt in als bestuurder van de Peugeot en [medeverdachte 4] stapt in als bijrijder. Omstreeks 14:38 uur belt [medeverdachte 1] met de telefoon van [medeverdachte 4] naar [betrokkene 1] . [medeverdachte 1] zegt dat hij binnen nu en een kleine 5 minuten bij [betrokkene 1] is. [medeverdachte 1] zegt dat [betrokkene 1] alvast naar buiten moet lopen. Met behulp van een geplaatst technisch hulpmiddel wordt gezien dat de Peugeot vanuit [geboorteplaats] naar [plaats] rijdt.
15.Het proces-verbaal van politie (…), inhoudende als relaas van de verbalisanten B-2870, B-2871 en B-2882 alsmede de vertaling (…) door begeleider A-2346:
Op 30 augustus 2018 omstreeks 16.00 uur ontmoet [medeverdachte 1] de politie-infiltrant in [plaats] . [betrokkene 1] en [medeverdachte 4] zijn hierbij aanwezig en schudden de politie-infiltrant de hand.
In afwezigheid van [medeverdachte 4] en [betrokkene 1] vertelt [medeverdachte 1] aan de politie-infiltrant dat [medeverdachte 4] wel de wil heeft om een aanslag te plegen, maar nog niet overtuigd is om dat nu met [medeverdachte 1] te doen. [medeverdachte 4] zal degene zijn die na een geslaagde aanslag van [medeverdachte 1] mogelijk geïnteresseerd is om het contact met de politie-infiltrant over te nemen om zodoende een nieuwe aanslag voor te bereiden. Over [betrokkene 1] zegt [medeverdachte 1] tegen de politie-infiltrant dat [betrokkene 1] een goede moslim is maar verder niet bij de plannen van [medeverdachte 1] betrokken is. [medeverdachte 1] laat aan politie-infiltrant A-2346 [A] twee flesjes nagellakverwijderaar zien en vraagt hem of dit het goede spul is. Politie-infiltrant A-2346 [A] bevestigt dit en schrijft op voor [medeverdachte 1] welke spullen nodig zijn en [medeverdachte 1] 'googelt' de producten op zijn telefoon. [medeverdachte 1] vraagt waar de producten voor kunnen worden gebruikt waarop politie-infiltrant A-2346 [A] antwoordt dat het kan worden gebruikt voor het schoonmaken van vijvers, van machines en het verwijderen van nagellak.
Opmerking verbalisant: Uit de tap van telefoonnummer [telefoonnummer 7] blijkt dat tussen 16.27 uur en 16.32 uur een aantal websites worden bezocht, waaronder kruidvat.nl. Dit telefoonnummer betreft het telefoonnummer dat [medeverdachte 1] op 31 juli 2018 per e-mail aan politie-infiltrant A-2346 [A] had verstrekt.
Dan laat politie-infiltrant A-2346 [A] aan [medeverdachte 1] een foto van 4 Kalasjnikovs zien en nog een foto van 1 Kalasjnikov, dus in totaal 5 stuks. Politie-infiltrant A-2346 [A] ziet dat [medeverdachte 1] er blij van wordt. [medeverdachte 1] zegt dat hij die foto niet naar hem moet sturen, maar maakt met zijn mobiele telefoon een foto van de mobiele telefoon van politie-infiltrant A-2346 [A] .
Opmerking verbalisant: Na de aanhouding van [medeverdachte 1] , is in zijn fouillering een iPhone5 aangetroffen en inbeslaggenomen. Uit onderzoek aan deze telefoon blijkt dat deze in gebruik was bij [medeverdachte 1] om contact te onderhouden met de politie-infiltrant.
Op deze telefoon zijn afbeeldingen aangetroffen van een mobiele telefoon waarop vier lange vuurwapens te zien zijn.
[medeverdachte 1] vertelt verder dat hij kan wachten en 10 jongens kan vinden die met hem mee willen doen, maar dat hij niet zo lang wil wachten. Want 10 personen zijn teveel om te managen en onder controle te houden. Er zijn dan altijd problemen. Hij heeft liever 5 man die wilskrachtig zijn dan 500 die onzeker zijn. Op de vraag van politie-infiltrant A-2346 [A] of de broeders uit de groep onzeker zijn, antwoordt [medeverdachte 1] dat zij niet onzeker zijn. De groep heeft met elkaar gesproken, [medeverdachte 1] zal hen ondersteuning geven en dingen zeggen om hen sterk te houden.
Politie-infiltrant A-2346 [A] vertelt aan [medeverdachte 1] dat hij 100 kilo heeft om de autobom te maken, dat dat zal komen en ze hiervoor opslagruimte nodig hebben. Verder vertelt politie-infiltrant A-2346 [A] dat hij enkele broeders heeft gesproken om advies over training met vuurwapens in te winnen. [medeverdachte 1] stelt dan voor dat de broeders mogelijk naar Bosnië kunnen komen. Politie-infiltrant A-2346 [A] heeft dat eveneens met zijn broeders besproken en zal dat eventueel kunnen organiseren.
[medeverdachte 1] vertelt dat hij niet kan reizen, maar zijn broeders wel. Het is moeilijk voor [medeverdachte 1] om te reizen omdat hij dan een adres moet opgeven waar hij naartoe gaat.
[medeverdachte 1] heeft een Bosnische vriend met wie hij kan meereizen en dan, eenmaal in Bosnië aangekomen, kan hij voor een paar uur weggaan om hem (politie-infiltrant A-2346 [A] ) daar te ontmoeten.
Als politie-infiltrant A-2346 [A] en [medeverdachte 1] langs een Kruidvat lopen, vertelt [medeverdachte 1] dat hij daar een week geleden de nagellakverwijderaar heeft gekocht.
Tevens vertelde [medeverdachte 1] dat hij is gestopt met werken en op zijn laatste salaris wacht.
[medeverdachte 1] zegt eveneens dat hij spoedig een nieuwe mobiele telefoon zal kopen.
16.Het proces-verbaal van politie (…), inhoudende als relaas van de verbalisanten:
Bevindingen 30 augustus 2019 (het hof leest: 2018)
Omstreeks 17:56 uur, lopen [medeverdachte 1] , [betrokkene 1] en [medeverdachte 4] in de richting van de Peugeot. Voorts stappen [medeverdachte 1] , [betrokkene 1] en [medeverdachte 4] in de Peugeot en rijden weg.
Opnemen vertrouwelijke communicatie (OVC) Peugeot
163441.UTC/18:34:41 uur
[medeverdachte 1] : ik hoop dat mijn nieuwe simkaart binnen is
Iemand zegt: wat dan?
[medeverdachte 1] : ik sta voor een paar goeie uitdagingen binnenkort.
[medeverdachte 1] : ..ntv.. inshallah
Opnemen vertrouwelijke communicatie (OVC) Peugeot
TA008-152802-231059.UTC
175833. UTC/19:58:33 uur
[medeverdachte 1] zegt: ik wil een telefoon hebben
[medeverdachte 4] : telefoon hebben?
[medeverdachte 1] : ja deze is kapot
[medeverdachte 4] : die van mij dan?
[medeverdachte 1] : nee, nee, eentje, eentje. Puur. Schoon. Hoeft niet nieuw te zijn
[medeverdachte 4] zegt: [… ] , ik heb nog een Nokia
[medeverdachte 1] : nee, schoon, schoon
[medeverdachte 4] : die is schoon, jongen!
[medeverdachte 1] : nee ik moet wel whatsapp hebben
17.Het proces-verbaal van politie (…), inhoudende als relaas van de verbalisanten:
Dit proces-verbaal van bevindingen betreft een opsomming van alle afwijkende en (mogelijke) gedane aankopen, door de verdachte [medeverdachte 1] , na de ontmoeting op donderdag 30 augustus 2018 met de politie-infiltrant.
Omstreeks 16.46 uur op 8 september 2018 werd er via het IP-adres van de woning van [medeverdachte 1] de website hinmeijer.nl bezocht. Dit betreft een website voor de online aanschaf van oplosmiddelen, metalen en chemicaliën voor particulieren en bedrijven.
Op 10 september 2018 omstreeks 9:00 uur werd er via het IP-adres van de woning van [medeverdachte 1] de volgende websites bezocht: karwei, Amazon, marktplaats, mijnwebwinkel.nl en eBay.
Uit proces-verbaal (…) bleek dat tussen 9:00 uur en 9:15 uur via ditzelfde IP-adres gezocht werd op waterstofperoxide, zwavelzuur en zoutzuur.
Uit de bakenregistraties van de Peugeot van [medeverdachte 1] bleek dat de Peugeot diezelfde dag van 17.14 uur tot en met 17:26 uur zich bevond aan de [e-straat 1] te [geboorteplaats] . Op dit adres is een Gamma gevestigd. Van deze Gamma werden de camerabeelden gevorderd en de bevindingen in proces-verbaal (…) opgenomen. Uit deze bevindingen bleek dat [medeverdachte 1] 3 flessen, een langwerpig doosje en een plastic Gamma tas afrekende. Tevens werd de kassabon hiervan gevorderd. Op de bon stonden de volgende producten: 3x zoutzuur Gamma, 1x haarontstopper en 1x Gamma draagtas.
18.Het proces-verbaal van politie (…), inhoudende als relaas van de verbalisanten:
Op de camerabeelden van de voorzijde van de woning aan de [c-straat] was te zien dat [medeverdachte 1] op vrijdag 31 augustus 2018 omstreeks 14.38 uur in zijn Peugeot stapte en wegreed.
Uit de gegevens van het registrerend technisch hulpmiddel bleek dat de Peugeot voorzien van het kenteken [kenteken 1] op vrijdag 31 augustus 2018 zich bevond op de volgende locaties:
- Tussen 14:44 uur en 15:07 uur aan [… ] te [geboorteplaats] , ter hoogte van de Kruidvat.
- Tussen 15:10 uur en 15:23 uur aan [… ] te [geboorteplaats] ter hoogte van de Kruidvat en de Etos.
- Tussen 15:56 uur en 16:29 uur aan [… ] ter hoogte van de Kruidvat en de HUBO Bossebroek Bouwmarkt.
Om 16:39 uur weer bij de woning van [medeverdachte 1] , [c-straat 2] te [geboorteplaats] .
Op de live beelden van de [c-straat] zag verbalisant R776, dat [medeverdachte 1] om 16:40 uur zijn woning binnen ging en hierbij een rode tas van Kruidvat met zich meedroeg.
Uit de OVC van de woning van verdachte [medeverdachte 1] omstreeks 16:48 uur bleek onder andere het volgende:
16:44 uur en 16:48 uur
[medeverdachte 1] vraagt aan [betrokkene 2] of ze 1 ding kan doen, dat ze in stad moet beginnen en dat ze het niet moet vergeten. Vervolgens zegt [medeverdachte 1] dat hij een vrouw die iets met nagels doet 25 euro heeft gegeven om voor hem 25 stuks te kopen.
Op camera beelden was te zien dat [medeverdachte 1] op vrijdag 31 augustus 2018 om 22.28 uur zijn woning verliet en naar zijn auto liep. Op vrijdag 31 augustus 2018 was te zien dat omstreeks 22.34 uur een voertuig aan komt rijden. [medeverdachte 4] komt uit het voertuig en stapt in het voertuig van [medeverdachte 1] . Vervolgens reden ze om 22:36 uur weg van de [c-straat] . Uit de gegevens van het registrerend technisch hulpmiddel bleek dat de Peugeot voorzien van het kenteken [kenteken 1] , op vrijdag 31 augustus 2018, om 22.38 uur van de [c-straat] te [geboorteplaats] naar de [f-straat] te [plaats] verplaatste, waar deze om 23.58 uur aankwam.
Uit de OVC van de Peugeot bleek dat omstreeks 22.38 uur de Peugeot vertrok met daarin [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] . Hieruit bleek het volgende:
22.38
uur: [medeverdachte 1] zegt dat [medeverdachte 4] tegen [medeverdachte 3] moet zeggen dat hij [verdachte] moet bellen. [medeverdachte 4] vraagt of [verdachte] ook moet komen. [medeverdachte 1] zegt dat [medeverdachte 3] het wel weet, dat [medeverdachte 4] gewoon moet bellen.
Zaterdag 1 september 2018
Camerabeelden verblijfadres [medeverdachte 3]
Op de camerabeelden van de voorzijde van de woning aan de [f-straat 1] te [plaats] was te zien dat [medeverdachte 1] op 1 september 2018 omstreeks 00.00 uur kwam aanlopen samen met [medeverdachte 4] . [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] gaan het portiek in.
Op de camerabeelden van de voorzijde van de woning aan de [f-straat 1] te [plaats] was te zien dat [medeverdachte 1] op 1 september 2018 omstreeks 00.55 uur samen met [medeverdachte 4] , [medeverdachte 3] en [verdachte] naar buiten komen lopen.
00:54 uur Mannenstemmen te horen. Auto wordt gestart. [medeverdachte 1] wil eten meenemen. Eén van de mannen zegt dat hij morgen moet werken bij de Tanger. (Uit onderzoek is gebleken dat [verdachte] werkzaam is geweest bij supermarkt Tanger).
1.04
uur: Peugeot stopt. Mannen stappen uit.
1.47
uur: Peugeot wordt geopend. Mannen stappen in. Route naar [f-straat 1] wordt gestart.
2.03
uur: Mannen nemen afscheid van elkaar en de navigatie wordt gestart: route naar huis. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] zitten nog in het voertuig.
Uit de gegevens van het registrerend technisch hulpmiddel bleek dat de Peugeot voorzien van het kenteken [kenteken 1] , op zaterdag 1 september 2018, omstreeks 00.57 uur vertrekt van de [f-straat] te [plaats] naar de [g-straat] te [plaats] waar het omstreeks 01.05 uur aankwam.
1.52
uur: vertrekt van de [g-straat] te [plaats] om vervolgens te gaan naar de [h-straat] waar het omstreeks 01.58 uur aankwam.
1.58
uur: Uit de gegevens bleek dat de Peugeot nagenoeg direct weer vertrekt van de [h-straat] te [plaats] naar de [c-straat] te [geboorteplaats] waar het om 03.33 uur aankwam.
Opmerking Verbalisant:
Uit het onderzoek was gebleken dat op de [f-straat 1] te [plaats] de verdachte [medeverdachte 3] verbleef. Tevens was er uit het onderzoek gebleken dat op de [h-straat] 47 te [plaats] de medeverdachte [medeverdachte 5] verbleef.
19.Het proces-verbaal van politie (…), inhoudende als relaas van de verbalisanten B-2870 en B-2871:
Op 02 september 2018 vertelde A-2346 dat hij een telegram bericht had ontvangen van [medeverdachte 1] . Deze stuurde 3 foto's van flesjes nagellak remover met de vraag welke beter was.
Op 02 september 2018 gaven wij, B-2870 en B-2871, aan A-2346 de opdracht om te reageren dat de witte fles beter was, maar dat het beter was om te zoeken naar 100% aceton.
Op 02 september 2018 vertelde A-2346 dat hij een telegram bericht van [medeverdachte 1] had ontvangen waarin hij aangaf dat hij dat zou proberen.
Op 03 september 2018 vertelde A-2346 dat hij een telegram bericht van [medeverdachte 1] had ontvangen. [medeverdachte 1] stuurde een foto en een link van 5 liter aceton. Hij gaf daarin aan dat wij de tekst konden vertalen met google translate en vroeg of dit product goed was.
Op 03 september 2018 gaven wij, B-2870 en B-2871, aan A-2346 de opdracht om te reageren dat dat de goede was, maar dat het kopen in die grote hoeveelheden op zou vallen.
Op 03 september 2018 vertelde A-2346 dat hij een telegrambericht van [medeverdachte 1] had ontvangen met de term "ok".
Op 04 september 2018 vertelde A-2346 dat hij een telegram bericht had ontvangen van [medeverdachte 1] . Hij vroeg hierin om een foto van een product met daarin waterstof peroxide.
Op 06 september 2018 gaven wij, B-2870 en B-2871, aan A-2346 de opdracht om een bericht te verzenden naar [medeverdachte 1] . A-2346 moest hierin aangeven dat hij voor betreffende foto’s zou kijken. Eveneens moest hij aangeven dat er de dag erna spullen afgeleverd zouden worden en dat [medeverdachte 1] op zijn telefoon moest letten.
De tekst van de op 6 september 2018 omstreeks 11.56 uur verzonden e-mail luidt:
“I will look and ask akhi and let you know if I find pictures Insha’Allah.
Akhi, this is important. Tomorrow the product for the big one we discussed is being dropped off. I will let you know here tomorrow where you have to pick it up, so check here often. I dont know when so be ready to go when I text you.”
Op 06 september 2018 vertelde A-2346 dat hij een telegram bericht van [medeverdachte 1] had ontvangen. Hij bevestigde met “ok”.
Op 06 september 2018 gaven wij, B-2870 en B-2871, aan A-2346 de opdracht om een telegram bericht naar [medeverdachte 1] te sturen. A-2346 moest daarin aangeven dat hij binnenkort naar Nederland komt.
Op 06 september 2018 vertelde A-2346 dat hij een telegram bericht had ontvangen van [medeverdachte 1] , waarin deze aangaf het te begrijpen.
Op 07 september 2018 gaven wij, B-2870 en B-2871, aan A-2346 de opdracht om een telegram bericht te sturen naar [medeverdachte 1] . In dit bericht werd duidelijk hoe en waar [medeverdachte 1] 100 kilo kunstmest kon ophalen.
De tekst van de op 7 september 2018 omstreeks 11.43 uur verzonden email luidt:
"Salaam alaikum akhi, I just got the details! In [plaats] there is a Mediamarkt on a street called Kruisvort. Inside Mediamarkt there are lockers, and inside locker 2 there is a bag with a key to a car. The code for the locker is 2018. The keys go to a mercedes van license [kenteken 2] that is outside. Inside the car are the things you need to get. The things are big so you need a car. Like I said before akhi they are safe, but dont break the packing, if broken the material goes bad in a few days. After you take the things leave the key inside a locker and give me the number and code. Akhi you need to get them as soon as you can, before the sun goes down.”
Op 07 september 2018 vertelde A-2346 dat hij een telegram bericht had ontvangen van [medeverdachte 1] . Deze gaf aan het begrepen te hebben en onderweg te zijn.
Kort daarop stuurde hij een bericht dat hij de spullen had en dat de auto sleutels op dezelfde plaats lagen.
De tekst van deze door [medeverdachte 1] om 15.02 uur verzonden email luidt:
“I got it. Key is back Same locker same code”
Op 07 september 2018 gaven wij, B-2870 en B-2871, aan A-2346 de opdracht om een telegram bericht te sturen naar [medeverdachte 1] om hem te complimenteren voor de snelle reactie.
De tekst van deze om 16.06 verzonden email luidt:
"Allahu akbar akhi! lm happy to hear it went good and so quickly. Smart idea using the same locker and code. Ill message you again soon insha"Allah"
Op 08 september 2018 gaven wij, B-2870 en B-2871, aan A-2346 de opdracht om een telegram bericht te sturen naar [medeverdachte 1] aangaande zijn vraag over de waterstof peroxide.
De tekst van deze om 13.44 uur verzonden email luidt:
"Salaam alaikum akhi, I hope you are well insha 'Allah. These things were hard to find at first but it was because they have dutch name, i used translate on google and found dutch name. I couldnt find any sulphuric acid when searching, but there is hydrochloric acid and it also works, its called zoutzuur in dutch. And the hydrogen peroxide is called waterstofperoxide. That bottle is small so you will need to buy many to get as much as we need. Remember how to buy them akhi, very very important. Spread it out on different shops between the brothers and buy maby 1-2 per shop.
www.bouwmaat.nl/bleko-zoutzuur-500-ml/product/0000244364
(http:/www.bouwmaat.nl/bleko-zoutzuur-500- ml/product/0000244364)
www.kruidvat.nl/kruidvat-3-waterstofperoxide/p/2640079
(http://www.kruidvat.nI/kruidvat-3-waterstofperoxide/p/2640079) (…)"
Op 08 september 2018 vertelde A-2346 dat hij een telegram bericht had ontvangen van [medeverdachte 1] met daarin de boodschap dat hij het had begrepen.
Op 10 september 2018 vertelde A-2346 dat hij een telegram bericht had ontvangen van [medeverdachte 1] met een aantal foto's. Hij vroeg of de getoonde fles zoutzuur de goede was.
Op 10 september 2018 gaven wij, B-2870 en B-2871, aan A-2346 de opdracht om [medeverdachte 1] een telegram bericht te sturen. A-2346 moest daarin aangeven dat de zoutzuur de goede was en dat A-2346 volgende week naar Nederland zou komen om [medeverdachte 1] en zijn broeders te ontmoeten.
De tekst van deze op 10 september 2018 omstreeks 12.58 uur verzonden email luidt:
"Salaam alaikum akhi, how are you? Yes that one works, have you started to get them? Akhi I plan on coming to see you and the brothers early next week, like on monday, do you have time? I have some news I think you will like."
Op 11 september 2018 vertelde A-2346 dat hij een aantal telegram berichten had ontvangen van [medeverdachte 1] waarin deze vertelde 'ze’ te hebben en hij gaf aan dat A-2346 moest laten weten waar en wanneer. Tevens zei [medeverdachte 1] dat hij was begonnen met kopen en dat hij snel alles zou hebben.
20.Het proces-verbaal van de politie (…), inhoudende als relaas van de verbalisanten:
Op 7 september 2018 om 12:09 uur belt [medeverdachte 1] naar [medeverdachte 4] die gebruik maakt van het telefoonnummer [telefoonnummer 4] . [medeverdachte 1] vraagt of [medeverdachte 4] vrij is en naar hem ( [medeverdachte 1] ) toe kan komen.
[medeverdachte 1] zegt onder andere dat zijn broertje iets heeft iets besteld en dat hij dat even moet ophalen. Afgesproken wordt dat [medeverdachte 1] naar [medeverdachte 4] toe komt.
Begroeting.
[medeverdachte 1] : Ben je vandaag vrij?
[medeverdachte 4] : Ik ben vandaag vrij in sha allah
[medeverdachte 1] : Wat ben je aan het doen?
[medeverdachte 4] : Ik ben een beetje aan het ontbijten.
[medeverdachte 1] : Waar?
[medeverdachte 4] : Hier, hier thuis.
[medeverdachte 1] : Heb je vandaag afspraak?
[medeverdachte 4] : Nee, ik heb helemaal niks.
[medeverdachte 1] : Okay, komt helemaal goed. Kan jij hier naartoe komen in sha allah?
[medeverdachte 4] : Naar jou toe?
[medeverdachte 1] : Ja, man. Ik wil even naar die ehm, die ehm, mijn broertje heeft iets besteld en dat moet ik even ophalen man.
[medeverdachte 4] : Hm, kan jij mij ophalen?
[medeverdachte 1] : Jawel, ik kan je wel ophalen.
[medeverdachte 4] : Okay, in sha allah, ik heb geen auto, daarom.
[medeverdachte 1] : Okay, stuur jouw adres, ik ben met een half uur bij jou, okay.
[medeverdachte 4] : Half uur is vroeg akhi, ik ben net aan het ontbijten.
[medeverdachte 1] : Hoe laat wil je dan?
[medeverdachte 4] : Hoe laat, is het hu, ehm..
[medeverdachte 1] : Ik moet dingen snel ophalen daarom.
[medeverdachte 4] : Oh, je moet em ophalen, is goed ghair.
[medeverdachte 1] :. Ja, die is bij …ntv...
[medeverdachte 4] : Kom maar, ik ga snel eten. Ik ben klaar als je komt.
Op 7 september 2018 omstreeks 12:41 uur is te zien dat [medeverdachte 1] de woning verlaat, in de Peugeot stapt en bij de woning aan de [c-straat] te [geboorteplaats] vertrekt.
Op 7 september 2019 om 12.57 uur stuurt [medeverdachte 1] een bericht via Telegram aan de politie-infiltrant waarin hij kort samengevat het volgende schrijft: ik ben onderweg.
Op vrijdag 7 september, omstreeks 14.25 uur, vindt er een gesprek plaats in de Peugeot:
[medeverdachte 4] : Lang geleden dat ik in [plaats] was.
[medeverdachte 1] : Mediamarkt.. ntv. Het is niet zo ver hier vandaan.
Op 7 september 2018 omstreeks 14:34 uur wordt waargenomen dat de Peugeot 307, met kenteken [kenteken 1] , op de parkeerplaats ter hoogte van de Mediamarkt, gevestigd aan [… ] te [plaats] , geparkeerd wordt. Vervolgens wordt gezien dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] de Mediamarkt binnengaan en deze korte tijd later weer verlaten waarbij [medeverdachte 1] een blauwkleurige Albert Hein tas draagt. Na bijna een kwartier over de parkeerplaats te hebben gelopen opent [medeverdachte 1] eerst het bestuurdersportier en vervolgens de achterdeuren van een bestelauto met kenteken [kenteken 2] . Vervolgens wordt waargenomen dat [medeverdachte 4] de Peugeot, achter de bestelauto met kenteken [kenteken 2] parkeert. Vervolgens wordt gezien dat [medeverdachte 1] meerdere lichtkleurige zakken uit de laadruimte van de [kenteken 2] pakt en deze in de kofferbak van de Peugeot plaatst.
Op 7 september 2019 om 15.02 uur stuurt [medeverdachte 1] een bericht via Telegram aan de politie-infiltrant. Waarin hij kort samengevat het volgende schrijft: Ik heb het. De sleutel is terug in dezelfde locker en dezelfde code.
Om 15:06 uur komen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] de Mediamarkt uitlopen, ze stappen in de Peugeot voornoemd en vertrekken vanaf het parkeerterrein.
Op vrijdag 7 september, omstreeks 15.07 uur, vindt er een gesprek plaats in de Peugeot:
[medeverdachte 1] : (navigatie en rijgeluiden) ... er is een (ntv) voor.... voor het groen... .voor bloemen en zo. [medeverdachte 4] : Zijn/een (ntv) voor bloemen?
[medeverdachte 1] : (ntv) voor bloemen, maar je kan het niet overal kopen.
[medeverdachte 4] : Wat, wat zoek je?
[medeverdachte 1] : Die ehhh. ..dat is soort van mest, mestachtig, dat is soort van mestachtig, voor bloemen. [medeverdachte 4] : Ja?
[medeverdachte 1] : Ja dat is een hele speciale ehhh mest die...
[medeverdachte 4] : Tuinen?
[medeverdachte 1] : Ja! Ja zoiets.
[medeverdachte 4] : Tuinen, Ikea misschien? Praxis.
[medeverdachte 1] : Vooruit, ga maar. Bismillah (fon) .
Op 7 september 2019 om 16.06 uur stuurt de politie-infiltrant een bericht via Telegram aan [medeverdachte 1] .
140337.utc - nieuwe en volledige uitwerking
Vanaf 01.42 uur
[medeverdachte 4] : Allahu Akhbar achy I’m happy to hear it went go..good and so quickly. Smart idea using the same locker and code. Uuhhh...Three message you again soon insha'allah…. I’ll message you again soon inshallah
[medeverdachte 1] : Zeg maar "Okay see you soon"
Op vrijdag 7 september, omstreeks 17.03 uur, vindt er een gesprek plaats in de Peugeot:
[medeverdachte 1] : Achy schrijf hier...''Salaam aleikum achy”
[medeverdachte 4] : (stilte) ...Ja
[medeverdachte 1] : "Salaam aleikum achy, things going very well" ....we are...ja?
[medeverdachte 4] : "We are''...ja?
[medeverdachte 1] : "at...an other step"
[medeverdachte 4] : “We are"
[medeverdachte 1] : Ja
[medeverdachte 4] : en dan?
[medeverdachte 1] : "other”
[medeverdachte 4] : "We are other" ?
[medeverdachte 1] : "step"... punt... ."our"...."our plan"...."our plan"
[medeverdachte 1] begint vervolgens nasheed te zingen. Na een paar seconden:
[medeverdachte 1] : Laat me zien?... waarom die 'invullen' aan?
[medeverdachte 4] : Achy die dinge is irritant jongen die eehhh hij maakt eigen dingetjes
[medeverdachte 1] : (lacht)
[medeverdachte 4] : wollah (fon) ik maak uit, ik druk op spatie en..
[medeverdachte 1] (tussendoor): Ja ja ja ja
[medeverdachte 4] :... .dan maakt die weer eigen ding
[medeverdachte 1] : Niet “things”...."thing”
Einde opname
Gezien wordt dat de Peugeot omstreeks 18:20 uur in de [c-straat] te [geboorteplaats] aankomt.
Gezien wordt dat de Peugeot met de achterzijde ter hoogte van het portiek, waarvan perceel [c-straat 2] te [geboorteplaats] deel uitmaakt, geparkeerd wordt.
Vervolgens wordt waargenomen dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] uit de Peugeot stappen.
Vervolgens is te zien dat [medeverdachte 4] de gang naar de bergingen, waarvan de berging behorende bij perceel [c-straat 2] deel uitmaakt, binnen gaat. Vervolgens wordt waargenomen dat [medeverdachte 1] de kofferbak van de Peugeot opent en hier lichtkleurige zakken uit haalt en hiermee de gang richting de berging in loopt.
Als [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] weer naar buiten komen parkeert [medeverdachte 1] de Peugeot en gaan beide mannen de woning aan de [c-straat 2] te [geboorteplaats] binnen.
21.Het proces-verbaal van politie (…), inhoudende als relaas van verbalisant:
Tijdens de inzet van vrijdag 07 september 2018 nam verdachte [medeverdachte 1] 4 zakken kunstmest over van het team Werken onder Dekmantel.
De illusie werd gewekt dat dit kunstmest zou zijn welke zeer geschikt zou zijn voor het maken van bommen. Uit de verpakking van deze zakken kunstmest zou men ook kunnen opmaken dat het nitraatgehalte hoger zou zijn dan het nitraatgehalte van kunstmest welke normaliter voor huishoudelijk gebruik wordt aangewend. Dit soort kunstmest is niet zo maar te koop in Nederland. Echter, voor het leveren van de zakken kunstmest aan [medeverdachte 1] , werd de inhoud (kunstmest met hoog nitraat gehalte) uit de zakken gehaald. Vervolgens werden de zakken gevuld met normale koemest welke in vele winkels te koop is.
22.Het proces-verbaal van politie (…), inhoudende als relaas van de verbalisanten:
Met ingang van 4 september 2018 wordt het dataverkeer van nummer [telefoonnummer 3] behorende bij IMEI [… ] van [medeverdachte 1] afgetapt.
Op 16 september 2018 heb ik, verbalisant, onderzoek gedaan naar de ruwe data van dit nummer. De ruwe data die vanuit de internet-taplijn binnenkomt, wordt opgeslagen in zogeheten 'PCAPbestanden'.
Deze bestanden bevatten regels met pakketjes data die gestuurd of ontvangen zijn door een bepaald device. In dit geval een telefoon.
De bevindingen in dit proces verbaal zijn geconstateerd uit het PCAP bestand "00000005.pcap". In deze pcap staat de data van 12/09/2018 21.23 uur tot aan 14/09/2018 18.40 uur. In de internet-data van nummer [telefoonnummer 3] van 13/09/2018 zag ik dat er dataverkeer was met Marktplaats waarbij er zeer waarschijnlijk gezocht is naar ‘aceton’. Vervolgens zag ik dataverkeer met een website die ook voorkwam op Marktplaats in de lijst met aceton-treffers. Deze website verkocht onder andere aceton. Aansluitend op het bezoek aan deze website, zag ik aanwijzingen voor een online betaling met iDeal en een notificatie voor een mogelijke bestelling.
23.Het proces-verbaal van politie (…) inhoudende als relaas van de verbalisanten B-2870, B-2871 en B-2882 alsmede de vertaling (…):
Op 17 september 2018, tussen 17.00 uur en 19.00 uur, heeft [medeverdachte 1] een fysieke ontmoeting met politie-infiltrant A-2346 [A] in [geboorteplaats] . Ze spreken onder andere over de aanschaf van stoffen en middelen en training in het buitenland. Tijdens de ontmoeting zegt [medeverdachte 1] tegen de politie-infiltrant dat de groep met wie hij de aanslag wil gaan plegen [A] wil ontmoeten en dat hijzelf die avond met de groep zal bespreken of ze [A] op 18 september 2018 willen ontmoeten.
[medeverdachte 1] vertelt dat hij tien liter aceton heeft gekocht via Marktplaats en dat hij een internetsite heeft gevonden waar waterstofperoxide wordt verkocht met 27%. Twee andere personen, die geen onderdeel van de groep uitmaken, zouden één of twee liter met 10% waterstofperoxide kopen. [medeverdachte 1] had gezegd dat de spullen in het huis van een van de jongens van de groep zouden worden opgeslagen, maar die was daar nerveus van geworden. [medeverdachte 1] had tegen deze jongen gezegd dat dat zijn ding was om te doen.
Anderen hadden geld gegeven om spullen te kopen of andere dingen gedaan.
[medeverdachte 1] vertelt aan politie-infiltrant A-2346 [A] dat hij heeft nagedacht over een afscheidsvideo.
Als hij deze opgenomen heeft, wil hij deze aan politie-infiltrant A-2346 [A] geven zodat [A] de afscheidsfilm op internet kan zetten. [medeverdachte 1] zegt dat hij nog twijfelt of ze met z'n vijven één film als groep moeten maken, of vijf individuele films. Ze hebben nog geen datum voor de aanslag, maar aangezien er elke week en maand evenementen zijn, zal het makkelijk zijn om een evenement te vinden.
24.Het proces-verbaal van politie (…), inhoudende als relaas van de verbalisanten:
Op 17 september 2018 omstreeks 19:04 uur, was op camerabeelden van de voorzijde van de woning aan de [c-straat] te [geboorteplaats] te zien dat [medeverdachte 1] zijn woning in ging.
Uit sessienummer 8808 bleek dat omstreeks 19:09 uur [medeverdachte 1] belde naar [verdachte] .
[verdachte] zei tegen [medeverdachte 1] dat hij al terug was gegaan. [medeverdachte 1] had een nieuw spelletje gekocht. Morgen komt [medeverdachte 1] naar die viszaak in [plaats] . [verdachte] gaat daar misschien morgen ook eten. [medeverdachte 1] en [verdachte] spreken samen af. [medeverdachte 1] zei dat [verdachte] , appeltje mee moet nemen. [medeverdachte 1] komt, als hij tijd heeft, vanavond een bezoekje brengen bij [verdachte] . [verdachte] zei dat [medeverdachte 1] welkom is.
Uit sessienummer 8813 bleek dat omstreeks 19:11 uur [medeverdachte 1] belde naar [verdachte] .
[medeverdachte 1] zei tegen [verdachte] dat hij hem vandaag ziet als Allah het toelaat en anders morgen.
Uit de OVC van de Peugeot bleek dat omstreeks 19:16 uur de Peugeot vertrok. [medeverdachte 1] belde naar [medeverdachte 5] . [medeverdachte 1] zei dat hij naar [plaats] ging om vis te eten. [medeverdachte 5] en [medeverdachte 1] zien elkaar daar.
Omstreeks 19:17 uur, was op camerabeelden van de voorzijde van de woning aan de [c-straat] te zien dat [medeverdachte 1] zijn woning verliet. Te zien was, dat [medeverdachte 1] vertrok in zijn Peugeot.
Uit sessienummer 8931 bleek dat [medeverdachte 1] omstreeks 20:30 uur belde naar [medeverdachte 3] .
[medeverdachte 3] wilde weten of [medeverdachte 1] nog kwam. [medeverdachte 1] kwam iets later.
[medeverdachte 3] zei dat ze naar het huis van [verdachte] gingen. [medeverdachte 1] liet het weten wanneer ze vertrokken.
Uit sessienummer 8931 bleek dat [medeverdachte 1] omstreeks 20:33 uur een telefoongesprek had met [medeverdachte 2] . [medeverdachte 1] zei tegen [medeverdachte 2] dat hij moest aanbellen en hij dan naar beneden kwam. [medeverdachte 2] zei dat hij met 1 minuut bij [medeverdachte 1] zou zijn.
Omstreeks 20:38 uur was op camerabeelden van de voorzijde van de woning aan de [c-straat] te zien dat [medeverdachte 1] de woning verliet.
Uit de OVC van de Peugeot bleek dat omstreeks 21:12 uur de portieren van de Peugeot open en dicht gingen. [medeverdachte 2] vroeg of het rustig was op de weg. [medeverdachte 1] zei dat hij alles wat je kreeg moest gebruiken.
[medeverdachte 1] zei dat zolang hij nog leefde hij alles ging doen wat hij nog moest doen. Hij lekker wilde eten, wilde klussen en familie wilde bezoeken.
Omstreeks 21:15 uur was uit de registrerende gegevens van het technische hulpmiddel te zien dat de Peugeot vanaf de [c-straat] wegreed.
De Peugeot van [medeverdachte 1] kwam omstreeks 22:40 uur aan op de [b-straat 2] te [plaats] . Deze straat is gelegen naast de [a-straat] alwaar [verdachte] woont. Te zien was dat omstreeks 23:49 uur de Peugeot vanuit [plaats] richting [geboorteplaats] vertrok. Op 18 september 2018 omstreeks 01:10 uur kwam de Peugeot wederom aan op de [c-straat] te [geboorteplaats] .
Omstreeks 22:42 uur was op de camerabeelden van de voorzijde van de woning aan de [a-straat] te [plaats] te zien dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] de gezamenlijke toegangsdeur binnen gingen.
Omstreeks 23:44 uur was op de camerabeelden van de voorzijde van de woning aan de [a-straat] te [plaats] te zien dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] via gezamenlijke toegangsdeur naar buiten kwamen. Kort daarna was op de camerabeelden te zien dat de Peugeot door de [a-straat] te [plaats] reed. Te zien was dat [medeverdachte 1] op de bijrijdersstoel zat.
Uit sessienummer 26529 van de opgenomen communicatie van het telefoonnummer [telefoonnummer 5] bleek dat [medeverdachte 3] om 00.00 uur op dinsdag 18 september 2018 belde met [medeverdachte 5] . Uit dit gesprek bleek dat [medeverdachte 3] zei dat zijn telefoon leeg is en daarom met het nummer van [verdachte] belde. [medeverdachte 5] zei dat hij omstreeks half een bij [medeverdachte 3] zal zijn. [medeverdachte 3] zei dat hij met tien minuten thuis is. Op de camerabeelden van de voorzijde van de woning aan de [a-straat] te [plaats] was te zien dat [medeverdachte 3] omstreeks 00.05 het portiek verliet. [verdachte] verliet het portiek omstreeks 00.19 uur. [verdachte] en [medeverdachte 3] stapte omstreeks 00.20 uur in de grijze Volkswagen Polo en reed weg.
Uit sessienummer 26546 van de opgenomen communicatie van het telefoonnummer [telefoonnummer 5] bleek dat [verdachte] om 00.22 uur belde met [medeverdachte 5] . Uit dit gesprek bleek dat [verdachte] zei dat [medeverdachte 5] vast naar binnen kon gaan en dat [medeverdachte 5] zijn sleutel had.
Op de camerabeelden van de voorzijde van het portiek aan de [f-straat] te [plaats] was te zien dat [medeverdachte 3] en [verdachte] omstreeks 00.36 uur het portiek aan de [f-straat] te [plaats] binnen gingen. Tevens was te zien dat [medeverdachte 5] omstreeks 00.39 uur het portiek binnen ging. Omstreeks 01:10 uur was op camerabeelden van de voorzijde van de woning aan de [c-straat] te zien dat de Peugeot van [medeverdachte 1] de [c-straat] in reed. Vanaf [… ] kwamen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] lopend, in de richting van de gezamenlijke portiek van de woning van [medeverdachte 1] . Te zien was, dat er een brommer uit de portiek werd gereden en [medeverdachte 2] vertrok op deze brommer.
Op de camerabeelden van de voorzijde van het portiek aan de [f-straat] te [plaats] was te zien dat [medeverdachte 5] op 18 september 2018 omstreeks 10.49 uur voor het portiek stond. Omstreeks 10.50 uur kwamen [verdachte] en [medeverdachte 3] het portiek uit.
Op de camerabeelden van de voorzijde van de woning aan de [c-straat] te [geboorteplaats] was te zien dat op 18 september 2018 omstreeks 12.40 uur een grijze Volkswagen Golf parkeerde op de [c-straat] . Uit deze Volkswagen Golf stapte drie mannen, te weten [medeverdachte 5] , [verdachte] en [medeverdachte 3] . Omstreeks 12.42 uur gingen [medeverdachte 5] , [verdachte] en [medeverdachte 3] de woning aan de [c-straat 2] binnen.
Tussen 14:09 uur en 14:11 uur heeft [medeverdachte 1] meerdere malen contact via Telegram met de politie informant. [medeverdachte 1] vraagt wanneer de politie informant hier in [geboorteplaats] is. De politie informant stuurt een bericht dat hij om 3.30 in [geboorteplaats] zal zijn.
Op de camerabeelden van de voorzijde van de woning aan de [c-straat] was te zien dat [medeverdachte 5] , [verdachte] en [medeverdachte 3] omstreeks 14.15 uur de woning aan de [c-straat 2] verlieten en in de grijze Volkswagen Golf stapten.
Op de camerabeelden van de voorzijde van de woning aan de [c-straat] was te zien dat [medeverdachte 1] omstreeks 15.22 uur de woning aan de [c-straat 2] verliet. Omstreeks 15.27 uur reed [medeverdachte 1] in de Peugeot door de [c-straat] .
Om 15:31 stuurde de politie informant via Telegram een bericht naar [medeverdachte 1] met de tekst: Ik ben in [geboorteplaats] nu. Omstreeks 15:36 uur verstuurde [medeverdachte 1] via Telegram een bericht naar de politie-informant met de tekst: Ik ook.
Uit het proces-verbaal van bevindingen (...) bleek dat de mobiele telefoons van [medeverdachte 1] , [medeverdachte 5] , [verdachte] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] omstreeks 15.41 uur allemaal in de directe omgeving van het station [geboorteplaats] Centraal waren.
Uit sessienummer 9692 bleek dat [medeverdachte 1] om 16.09 uur belde met [medeverdachte 3] . Uit dit gesprek bleek dat [medeverdachte 1] in [… ] wilde afspreken omdat zijn vrouw net bezoek heeft gekregen van zijn schoonouders. [medeverdachte 3] zei dat het goed was.
Uit het proces-verbaal van bevindingen (…) bleek dat de mobiele telefoon van [medeverdachte 1] aanstraalde vlakbij het park [… ] .
Door middel van stelselmatige observatie is vastgesteld dat [medeverdachte 3] , [verdachte] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 2] aanwezig waren in [… ] . Zij hebben daar een ontmoeting gehad met [medeverdachte 1] en de man in het witte shirt.
25.Het proces-verbaal van politie (…), inhoudende als relaas van de verbalisanten B-2870, B-2871 en B-2882 alsmede de vertaling (…):
In het opsporingsonderzoek 26 Orem werd politieel infiltrant A-2346 ingezet. Wij, begeleiders B-2871 en B-2882 gaven op 18 september 2018 in de Engelse taal aan A-2346 de navolgende opdrachten:
- Ga naar de afspraak in [geboorteplaats] die je telefonisch hebt gemaakt met [medeverdachte 1] .
- Maak contact met de andere broeders, zoals besproken met [medeverdachte 1] .
Toen ik in [geboorteplaats] aankwam, ging ik naar [medeverdachte 1] toe. Wij liepen richting park. Na een poosje zag [medeverdachte 1] de broeders in het park. [medeverdachte 1] schudde hen de hand en ik deed hetzelfde. [medeverdachte 1] legde mijn telefoon en die van hem op 2-3 meters afstand. Man 1 zei, dat wat de spullen betreft waar ik om gevraagd had om te kopen, hij het geen goed idee vond om ze te kopen op de wijze die ik had beschreven. Hij sprak er daarna kort over op een manier die ik niet begreep en [medeverdachte 1] evenmin, die toen aan hem vroeg wat hij bedoelde. Man 1 legde het nogmaals uit en uit wat ik begreep, dacht hij dat het niet goed was om de spullen in kleine hoeveelheden bij verschillende winkels te kopen. Hij zei dat bij het handelen op deze wijze je zou worden gearresteerd. Hij zei dat op deze wijze spullen kopen, de aandacht zou trekken, omdat je gezien zou worden dat je de spullen overal en meerdere keren koopt. Man 4 zei dat de winkels camera's hadden die een gezicht scanden bij binnenkomst. Man 1 zei dat het een risico was, indien zij gevolgd en gezien zouden worden. Ik vroeg hen of zij door de politie waren gevolgd en man 4 zei dat zij gevolgd waren. Ik zei dat ik niet wist wat [medeverdachte 1] en zij erover hadden besproken van tevoren, maar dat in het geval dat zij werden gevolgd, wij er dan iets op moesten bedenken, maar dat ik nog steeds dacht dat het kopen van spullen online slecht was, omdat het een spoor achterliet. Je moest een account aanmaken en jouw gegevens opgeven en dat zou opgespoord kunnen worden.
Man 1 sprak over de angst die zij hadden, dat ik iemand anders zou zijn. Hij zei dat als het om het uitvoeren van dit soort dingen ging, het een groot risico was. Hij zei gehoord te hebben over andere mensen die in de val waren gelopen bij spionnen en politie in België en in Nederland.
We kwamen op het punt van de training. Ik zei dat ik niet wist wat [medeverdachte 1] tegen hen had gezegd, maar dat ik geregeld had dat een broeder van me ons komt helpen. Dat we 2 AK’s 47 en een leeg vest naar Nederland zouden brengen en dat we een plek zouden krijgen/vinden zodat zij deze konden testen en trainen in het ermee omgaan en het vest, om de maat op te nemen. Er zou geen scherpe munitie zijn, aangezien wij in Nederland niet konden schieten, gewoon voor het omgaan met de wapens (letterlijke weergave). Ik vroeg of iemand ervaring had met de wapens en man 1 zei dat hij een beetje (ervaring) had, maar daarna zei hij dat het van videogames of zoiets was.
Ik zei dat ik erop vertrouwde dat zij na de training genoeg vertrouwen zouden hebben en dat zodra zij in Bosnië kwamen, wij onmiddellijk met het prettige gedeelte, het schieten, konden beginnen. Ik zei dat mijn broeder begin volgende week zou kunnen beginnen. Daarna hadden we enkele dagen nodig voor voorbereidingen en aan het zoeken van een plek en daarna zou het snel gaan. Ik zei dat zij het onder elkaar moesten bespreken en afspreken voor de training, dan het aan mij doorgeven en dan zou ik het regelen. Man 3 vroeg wanneer we de training in Kroatië zouden doen en ik zei dat na de training in Nederland, ik ervoor zou zorgen dat het vrij snel erna zou gebeuren, misschien na 1 week, of 2, of 3, maar niet na maanden, aangezien zij dan een hoop zouden vergeten en dat was niet goed.
Man 1 zei dat zij eerder met voorrang om levering van pistolen aan hen hadden gevraagd, ter bescherming en voordat de rest kwam. Hij zei dat indien de politie zou komen, zij zichzelf niet konden beschermen of tenminste iets ondernemen. Hij zei dat dit goed zou zijn voor hen en hun zelfvertrouwen en hun vertrouwen in mij. Ik zei dat ik dit verzoek eerder had gekregen van [medeverdachte 1] en dat het een slecht idee was, vanwege de risico's. Man 1 zei toen nogmaals dat zij zich er beter mee zouden voelen en ook veiliger. Hij zei dat de politie nooit wapens aan iemand zou geven, dus was dit ook goed voor het vertrouwen. Ik zei dat ik geen ja en geen nee had gezegd, maar dat ik dit mee zou nemen en het aan de broeders thuis zou vragen, erover praten en dan [medeverdachte 1] laten weten hoe... Ik zei dat het voor mij ongewoon was, dat niemand ooit eerder om wapens had gevraagd ter bescherming.
Ik zei dat het niet verkeerd of slecht was, maar slechts ongewoon voor mij. Ik zei dat indien zij iets nodig hadden om vertrouwen op te bouwen, dat zou ik het dan zou proberen. Ik zei dat ik eerder tegen [medeverdachte 1] had gezegd dat er geen enkele training plaats zal vinden, totdat dit vertrouwen - gedoe uit de wereld was. Maar indien zij iets fysieks nodig hadden om het vertrouwen op te bouwen, zei ik dat ik in ieder geval de training in Nederland zou regelen, zodat zij mij meer zouden vertrouwen.
Man 3 zei toen dat wat de training in Nederland betreft, zij zich een stuk veiliger zouden voelen, als er wat scherpe munitie daarbij aanwezig zou zijn of tenminste iets. Hij zei dat indien er tenminste 5 kogels daar zouden zijn en de politie zou komen, zij zichzelf tenminste dood konden schieten, of de politie aanvallen en gedood worden. Hij zei dat als hij daar wordt gearresteerd met de spullen, dit hem vele jaren gevangenisstraf zou opleveren. En niemand van hen wilde dit. Ik zei dat toen ik het met mijn broeder had geregeld om met de spullen te komen, ik niet op deze wijze over hen had gedacht. Ik zei dat ik alleen de AK47‘s en het vest had besteld. Ik zei dat het mijn broeder was die de spullen zou brengen en omdat wij in Nederland niet konden schieten, heb ik niet om munitie gevraagd. Ik zei dat ik niet wist of hij dat zou willen, of iets zou kunnen brengen, maar aangezien hij degene was die het zou binnenbrengen, zal ik het aan hem vragen en het [medeverdachte 1] laten weten. Ik vroeg of dat wat hen betreft ok was en man 3 zei ja. Hij zei dat als het maar iets was waardoor zij zich veilig zouden voelen.
Ik vroeg aan [medeverdachte 1] over de ingrediënten die hij nu al had. Ik vroeg over het zuur en [medeverdachte 1] zei dat hij het had, rond de 10 liter. Ik vroeg of dit soms de aceton was en hij zei ja en zei dat hij ze door elkaar had gemengd. Hij zei dat hij 10 liter aceton had, hij dacht dat hij 2 liter van het zuur had en nu 2 liter hydroclonc peroxide en dat hij deze week of volgende week nog eens 2 liter zou hebben. Ik zei dat dit meer dan genoeg was. Ik zei dat hij een datum voor de training moest afspreken samen met de broeders en dan zouden wij het regelen. Ik zei dat ik wist wat [medeverdachte 1] van plan was en ik vroeg of zij hetzelfde wilden. De 4 mannen zeiden ja.
26.Het proces-verbaal van de rechter-commissaris van een getuigenverhoor gehouden op 12 februari in de strafzaak tegen de verdachte inhoudende de verklaring van de getuige [medeverdachte 2] :
U vraagt mij naar de bijeenkomst in het park op 18 september 2018 en u vraagt mij of ik daarbij was. Ja, daar was ik bij. Toen ik daar was hoorde ik dingen over wapentraining. Toen we zaten werd er een beetje gelachen en gepraat over de Islam. Opeens ging het gesprek over een wapentraining en Bosnië. Op 27 september ben ik naar [medeverdachte 1] gegaan. Daar waren [verdachte] en [medeverdachte 3] gekomen. Ik zei tegen hen dat ik er niets mee te maken wilde hebben. Die zeiden "dat is goed".
27.Het proces-verbaal van de raadsheer-commissaris van een getuigenverhoor gehouden op 11 oktober 2021 in de strafzaak tegen de verdachte inhoudende de verklaring van de getuige [medeverdachte 2] :
Er werd over een reisje naar Bosnië, trainingen en over het leveren van een paar handgranaten en twee Kalasjnikovs gesproken. U vraagt of ik bij het gesprek ben gebleven. Ja, iedereen bleef erbij: ik, [medeverdachte 3] , [medeverdachte 5] , [verdachte] en [medeverdachte 1] . U vraagt of ik weet dat medeverdachten naar het huisje in [plaats] zouden gaan. Op het einde wist ik het wel, maar ik heb gezegd dat ik niet meeging. Ik heb wel in dat park gezeten, maar ik wilde benadrukken aan [medeverdachte 1] dat ik daar niks mee te maken wilde hebben. Daarna heb ik dat ook tegen [verdachte] gezegd. U vraagt waar ik niks mee te maken wilde hebben. Met die wapens, er zouden wapens geleverd worden en daar wilde ik niks mee te maken hebben. U vraagt of [verdachte] iets heeft gezegd tegen mij over dat hij interesse had in wapens. Nee.
28.Het proces-verbaal van politie (…), inhoudende als relaas van de verbalisanten:
Op 12 november 2018 werd door de NABV een overzicht verstrekt van de airsoft evenementen in Nederland waar [betrokkene 3] aan heeft deelgenomen. In hetzelfde overzicht, zijn de [betrokkene 3] bij de NABV aangemelde introducés vermeld, alsmede de namen van de Airsoft evenementen.
Ten aanzien van [betrokkene 3] blijkt uit de historische gegevens dat hij zich heeft ingeschreven voor Airsoft evenementen en ook introducés heeft ingeschreven.
In de registratie van de NABV zijn onder de haam van [betrokkene 3] , de namen en gegevens van twee introducés opgenomen voor de Airsoft locatie Wild Mountain te Weert op 16 september 2018, namelijk:
Open Skirm Area 57 / Wild Mountain
[… ]
Het overzicht van de NABV is verstrekt over de periode van 27 augustus 2017 tot en met 16 september 2018.
Bij de doorzoekingen op 27 september 2018 werd in het handschoenenvak van de bij [medeverdachte 1] in gebruik zijnde Peugeot, een mobiele telefoon aangetroffen van het merk Samsung, model S9.
Uit onderzoek van deze telefoon kan worden afgeleid dat deze telefoon in gebruik is of is geweest bij [verdachte] .
In het geheugen van deze Samsung zijn onder andere een aantal foto's en korte filmpjes aangetroffen, waarop [verdachte] en [medeverdachte 5] staan afgebeeld.
De films betreffen vooral beelden van [verdachte] in verschillende poses en locaties, al dan niet door hem zelf opgenomen. Op de beelden is te zien dat [verdachte] een camouflagebroek en een zogenaamd tactical combatvest draagt, voorzien van magazijntassen en een airsoft geweer vasthoudt en/of afvuurt.
Op de beelden is te zien dat [verdachte] bij het afvuren verschillende schiethoudingen aanneemt.
Er is onder andere te zien en te horen dat [verdachte] met een airsoftwapen van achter een pilaar/camouflagenet op een doel schiet. Daarnaast zijn er beelden aangetroffen waarop [verdachte] , [medeverdachte 5] en twee onbekende mannen te zien zijn. Alle vier mannen vuren daarbij een airsoftwapen af. Met uitzondering van [medeverdachte 5] , dragen ze camouflage kleding en een eerder genoemd tactical combatvest.
In een filmpje met de extensie 20180916_144935 zegt [verdachte] in het Arabisch: “Zeg in de naam van Allah, zeg Allah is groot, bestormingen.
29.Het proces-verbaal van politie (…), inhoudende als relaas van de verbalisant:
Op de camera beelden van de woning aan de [f-straat 1] te [… ] [plaats] is op 20 september 2018 omstreeks 18.11 uur te zien dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] het portiek uitkomen. Omstreeks 19.00 uur is te zien dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] weer terugkeren bij de woning aan de [f-straat 1] . Omstreeks 20.57 uur belt [medeverdachte 5] aan bij het portiek van de woning aan de [f-straat 1] . Omstreeks 21.36 uur is te zien dat [verdachte] aankomt bij het portiek van de [f-straat] . Opgemerkt wordt dat [medeverdachte 5] op 21 september 2018 omstreeks 07.40 uur uit het portiek aan de [f-straat] komt en ogenschijnlijk dezelfde kleding en schoeisel draagt als de dag ervoor toen hij het portiek binnenging.
30.Het proces-verbaal van politie (…), inhoudende als relaas van de verbalisanten B-2870, B-2871 en B-2882 alsmede de onderliggende bescheiden:
Op 20 september 2018 gaven wij, B-2870 en B-2871, aan A-2346 de opdracht om een telegram bericht te sturen aan [medeverdachte 1] . A-2346 moest een afspraak maken voor donderdag 27 september 2018 en aangeven dat hij de 'kleine dingen' had geregeld.
De tekst van deze op 20 september 2018 verzonden email luidt:
"Salaam alaikum akhi! I have good news! The small things we spoke about that you wanted is coming for when we meet with my brother, he will bring them. He became busy so we will have to meet with him soon, on thursday next week. Its important all the brothers come, he will not have time after”
Dezelfde dag vertelde A-2346 dat [medeverdachte 1] vroeg of het volgende week donderdag was. Dit werd door A-2346 op 21 september 2018 bevestigd.
[medeverdachte 1] antwoord per email:
“Clear”.
Op 22 september 2018 gaven wij, B-2870 en B-2871, aan A-2346 de opdracht om aan [medeverdachte 1] een telegrambericht te sturen. A-2346 moest daarin aangeven dat hij nog wel zou laten weten hoe laat ze klaar waren en vroeg aan [medeverdachte 1] om bij zijn broeders te informeren over de ‘vakantie’ in de eerste twee weken van oktober. [medeverdachte 1] antwoordde dat hij de broeders die dag zou spreken.
De tekst van deze emails luidt:
"Ok akhi good, ill let you know what time and where when its ready. Akhi could you talk to the brothers about the vacation if they have time in first two weeks of oktober? So I can start arrange some things for then.”
En
"In shaa allah. I see them today or tomorrow”
31.Het proces-verbaal van politie (…), inhoudende als relaas van de verbalisanten:
Op zaterdag 22 september 2018, te 12.15 uur, heeft er een telefoongesprek plaatsgevonden tussen de verdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] . Ten tijde van dit gesprek gaf [medeverdachte 1] aan dat hij 'buiten [geboorteplaats] vis wilde eten’. Op zaterdag 22 september 2018, te 16.12 uur, heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen de verdachten [medeverdachte 5] en [medeverdachte 3] . Uit dit gesprek is gebleken dat [medeverdachte 5] en [medeverdachte 3] met elkaar hadden afgesproken. [medeverdachte 5] was de initiatiefnemer van dit gesprek. Op zaterdag 22 september 2018, te 16.12 uur, zag ik dat de verdachte [medeverdachte 3] uit het portiek liep in de [f-straat] te [plaats] . Op zaterdag 22 september 2018, te 16.38 uur, heeft er een telefoongesprek plaatsgevonden tussen de verdachten [medeverdachte 3] en [verdachte] . Gaande het gesprek vraagt [medeverdachte 3] aan [verdachte] of hij 'straks ook vis gaat eten’.
[verdachte] geeft te kennen dat hij wel zou willen en vraagt letterlijk naar ‘die ding’.
[medeverdachte 3] reageert hierop en zegt dat hij altijd 'die ding moet doen’.
Vervolgens maakte [medeverdachte 3] de opmerking dat er 'binnenkort carnaval is en dat ze snoep gaan oprapen’. Voordat dit gesprek beëindigd wordt komt de verdachte [medeverdachte 5] op de lijn van [medeverdachte 3] .
[medeverdachte 5] zegt tegen [verdachte] dat ‘hij moet komen eten’. Op zaterdag 22 september 2018, te 16.55 uur, heeft er een telefoongesprek plaatsgevonden tussen de verdachten [medeverdachte 1] en [verdachte] . Ten tijde van dit gesprek gaf [medeverdachte 1] aan dat hij 'vis ging eten in [plaats] ' en vroeg aan [verdachte] of hij erbij kon zijn. Op zaterdag 22 september 2018, te 17.38 uur, heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen de verdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] . Ten tijde van dit gesprek maakte [medeverdachte 1] duidelijk dat hij in [plaats] 'vis wilde eten' en de rest graag wilde zien. [medeverdachte 1] was de initiatiefnemer van dit telefoongesprek.
Op zaterdag 22 september 2018, te 19.14 uur, zag ik op camerabeelden dat de verdachten [medeverdachte 3] en [verdachte] arriveerden bij het portiek in de [f-straat] te [plaats] . Ik zag dat de twee verdachten gezamenlijk het portiek betraden.
Op zaterdag 22 september 2018, tussen 20.00 uur en 21.16 uur, is via de registrerende gegevens van het technische hulpmiddel waargenomen dat het voertuig van de verdachte, Peugeot 307 voorzien van het kenteken [kenteken 1] , stilstond in de [f-straat] te [plaats] . Op zaterdag 22 september 2018, te 20.01 uur, zag ik op camerabeelden dat de verdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] arriveerden bij het portiek in de [f-straat] . Ik zag dat [medeverdachte 4] beneden aanbelde en kort hierna de portiekdeur open duwde. Ik zag dat [medeverdachte 4] naar binnenliep en vervolgens de portiekdeur openhield. Ik zag vervolgens dat [medeverdachte 1] naar het portiek en direct naar binnen ging samen met [medeverdachte 4] .
Naar aanleiding van verkregen data uit de ingezette middelen kan worden vastgesteld dat er op zaterdag 22 september 2018, tussen 20.00 uur en 21.16 uur, een ontmoeting heeft plaatsgevonden in de woning aan de [f-straat 1] te [plaats] zijnde het verblijfadres van de verdachte [medeverdachte 3] . De volgende verdachten waren aanwezig bij deze ontmoeting: [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 3] en [verdachte] .
Op zaterdag 22 september 2018, te 21.15 uur, zag ik dat de verdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] gezamenlijk het portiek verlieten en vervolgens in het voertuig van [medeverdachte 1] stapten.
Op zaterdag 22 september 2018, tussen 21.17 uur en 21.27 uur, is via de registrerende gegevens van het technische hulpmiddel waargenomen dat het voertuig van de verdachte [medeverdachte 1] , Peugeot 307 voorzien van het kenteken [kenteken 1] , stil heeft gestaan in de [h-straat] te [plaats] .
Opmerking verbalisant: [medeverdachte 5] woonde destijds op het adres [h-straat] 47 te [plaats] . De [h-straat] en de [f-straat] zijn op een loopafstand van circa 200 meter gelegen. Op zaterdag 22 september 2018, te 21.27 uur, zag ik op camerabeelden dat de verdachte [medeverdachte 5] bij het portiek arriveerde. Ik zag dat de verdachte aanbelde en kort hier na de portiekdeur open duwde. Ik zag vervolgens dat de verdachte naar binnen liep.
Op zaterdag 22 september 2018, te 21.27 uur, is via de registrerende gegevens van het technische hulpmiddel waargenomen dat het voertuig van de verdachte [medeverdachte 1] , Peugeot 307 voorzien van het kenteken [kenteken 1] , vertrok vanaf de [h-straat] te [plaats] en terugreed in de richting van de snelweg.
32.Het proces-verbaal van bevindingen van de politie (…), d.d. 14 juni 2019 getiteld afscheid door
[verdachte](…), inhoudende als relaas van de verbalisant:
Uit de opgenomen vertrouwelijke communicatie van de Volkswagen Polo in gebruik bij [verdachte] werd op 13 september 2018 het volgende gesprek opgenomen.
[verdachte] zei het volgende:
“Moge Allah met ons zijn en onze daden aanvaarden en ons tot de broeders van de Jenna te maken, en ons te laten sterven als Shouhada (martelaars) off Djenna (Paradijs) bedoel ik.”
Uit een opgenomen en vertaald telefoongesprek van 24 september 2018 om 18:03 uur tussen verdachte [verdachte] en zijn moeder bleek dat [verdachte] vroeg of zijn moeder zou gaan huilen als [verdachte] in de gevangenis zat. De moeder van [verdachte] zei later in het gesprek dat als het de wens van [verdachte] was dat hij het ook zou krijgen, [verdachte] zei vervolgens dat hij iets goeds wenste, hij wenste het Paradijs.
Uit een opgenomen telefoongesprek van 26 september 2018 tussen verdachte [verdachte] en [betrokkene 4] bleek dat [verdachte] zei dat hij [betrokkene 4] belde om te vragen hoe het ging en hem lang niet had gesproken. Aan het einde van het gesprek zei [verdachte] het volgende:
[verdachte] :
"Vrees God he! Een advies, misschien zie ik jou niet meer, een advies om Allah, Geheiligd en Verheven zij Hij, te vrezen en jou religie te blijven... standvastig erop te blijven, en laat niet jezelf kapotmaken door de ongelovigen.”
[betrokkene 4] :
"Ja, moge God je zegenen.”
[verdachte] :
"En u ook. Vrede zij met u.”
33.Het proces-verbaal van politie (…), inhoudende als relaas van de verbalisanten B-2870, B-2871 en B-2882 alsmede de onderliggende bescheiden:
Op 27 september 2018 gaven wij, B-2870 en B-2871, aan A-2346 de opdracht om een telegrambericht te sturen naar [medeverdachte 1] . A-2346 moest daarin aangeven naar welke locatie [medeverdachte 1] en zijn broeders moesten komen. [A] schrijft om 10.38 uur:
"Salaam aleikuni akhi! Brother go to [… ] in [plaats] , there is a parking there on the opposite side of a big company. 1 will pick you and the brothers up there. Can you be there at around 2? Also bring a bag for the small things 1 have for you and tell the brothers to dress normal’.”[medeverdachte 1] antwoordt snel en bevestigend. [medeverdachte 1] schrijft om 10.55 uur:
“Wa alaikuin salam. In shaa Allah.”
[A] schrijft om 10.56 uur:
"Ok see you soon akhi insha ‘Allah”
Omstreeks 14.57 uur stuurt [medeverdachte 1] een Telegrambericht naar [A] dat hij er is.
34.Het proces-verbaal van politie (…), inhoudende als relaas van de verbalisant:
Op 27 september 20.18 omstreeks 12:37 uur zijn [medeverdachte 1] , [verdachte] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] te zien op het balkon behorende bij de woning van [medeverdachte 1] . Kort daarna gaan ze allemaal met uitzondering van [medeverdachte 2] weer naar binnen. Omstreeks 13:01 uur is te zien dat [medeverdachte 1] , [verdachte] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] de woning verlaten. [medeverdachte 3] stapt achter in de Peugeot, [medeverdachte 1] en [verdachte] stappen voor in de Peugeot. [medeverdachte 2] stapt niet in de Peugeot en vertrekt enige tijd later op een scooter. Uit de registratie gegevens van het baken blijkt, dat de voornoemde Peugeot omstreeks 13:04 uur vertrekt van de [c-straat] in [geboorteplaats] om uiteindelijk omstreeks 15:00 uur te stoppen op de Trancheeweg in [plaats] .
35.Het proces-verbaal van politie (…), inhoudende als relaas van de verbalisanten B-2870, B-2871 en B-2882 alsmede de vertaling (…):
In het opsporingsonderzoek 26Orem werd politieel infiltrant A-2346 en A2363 ingezet. Wij, begeleiders, B-2871 en B-2882 gaven op 27 september 2018 in de Engelse taal aan A-2346 en A-2363 de navolgende opdrachten:
- Stuur [medeverdachte 1] een tekstbericht met tijdstip en locatie waar hij en zijn eventuele broeders worden opgehaald.
- Haal [medeverdachte 1] en zijn broeders op en breng hen naar de locatie waar de verdere ontmoeting en uitleg zal plaatsvinden.
- Geef instructie over de handwapens en munitie en geef antwoord op eventuele vragen over de wijze van gebruik van de wapens.
- Geef instructie over de AK’s en geef antwoord op eventuele vragen over de wijze van gebruik van deze wapens.
- Geef instructie over de bomvesten en geef antwoord op eventuele vragen over de wijze van gebruik. Laat ze de vesten passen i.v.m. de maat.
- Probeer informatie in te winnen over de mogelijke intentie van [medeverdachte 1] en zijn mede broeders die met hem mee zijn gekomen tot het voorbereiden, c.q. plegen van een terroristische aanslag.
- Probeer informatie in te winnen over de mogelijke plannen die zij hebben.
- Probeer informatie in te winnen over de eventuele andere broeders.
Tijdens de ochtend wisselde ik een paar sms'jes met [medeverdachte 1] (hof: [medeverdachte 1] ). Ik stuurde hem het adres waar we elkaar op dat moment zouden ontmoeten en om hoe laat. Ik vroeg hem ook om een zak/tas mee te brengen voor de wapens die ik voor hem had. Ik parkeerde buiten en liet de jongens uitstappen. De vier jongens waren, [medeverdachte 1] , die ik ken(de) uit eerdere ontmoetingen. Er was een man met een zwarte pet (kan ook: een zwarte kap), die ik B (hof: [medeverdachte 5] ) zal noemen. Er was een man die een T-shirt droeg, die ik C (hof: [verdachte] ) zal noemen en er was een man met veel, krullend haar, die ik D (hof: [medeverdachte 3] ) zal noemen. We liepen de hut binnen en op dat moment kwam A2363 en hij groette de jongens een voor een. We gingen in de woonkamer zitten, op de sofa en op stoelen. Ik vroeg toen aan A2363 om de pistolen tevoorschijn te halen. Hij gaf mij een zak/tas en ik haalde de wapens en de magazijnen eruit en checkte dat er geen kogel in de kamer was. Ik pakte ook een plastic zak met kogels. Ik zei dat de kogels in de zak zouden blijven tot we klaar waren met de training met de pistolen, om ongelukken te voorkomen. Zij begrepen het allemaal. Ik zei dat ik dacht dat [medeverdachte 1] als eerste een wapen naar zijn keuze moest uitpikken en zij gingen allemaal akkoord. Jongen B, C en D begonnen rubberen handschoenen aan te trekken, terwijl ik aan het praten was, die zij daarna gebruikten tijdens het behandelen (betasten) van de wapens. Hij vroeg mij wat ik ervan vond en ik zei tegen hem dat Glocks goed waren, dat ik ermee geschoten had en met de andere niet. [medeverdachte 1] nam toen een Glock. We gingen toen de wapens bestuderen, hoe men een kamer moest laden, hoe te vuren en hoe te ontladen. Ik zat met [medeverdachte 1] en jongen B en A-2363 zat met jongens C en D in de keukenruimte. Jongen B was erg geïnteresseerd hoe hij het wapen uit elkaar moest halen en ik liet hem dit zien en hij herhaalde dit vele malen tijdens de ontmoeting. Na een poosje met de pistolen en het uit elkaar halen ervan bezig te zijn geweest, waren zij klaar en toen zei jongen C, dat voordat we verder gingen hij de wapens met kogels wilde laden, voor het geval dat. Ik zei dat het goed was, maar niet voordat iedereen klaar was met het leren gebruiken van de wapens. Ik zei dat wanneer het wapen geladen was, deze niet gericht mocht zijn op anderen. Het zou ergens moeten worden weggelegd en daar worden gelaten (daar worden bewaard) en niet ermee spelen. Zij gingen akkoord. Daarna openden we de zak met kogels en we leerden hen hoe zij de kogels in de pistolen moesten plaatsen. Jongen C vroeg mij of ik (soms) enkele AK‘s bij me had en toen knipoogde ik naar hem en glimlachte en hij glimlachte (terug), zei een Arabische loffrase en keek blij. Na het laden van de pistolen, nam [medeverdachte 1] zijn wapen en stopte het in zijn zak. Jongens C en D legden de hunne op de sofa en jongen B legde (plaatste) die van hem op een plank vlak bij de tv. Ik vroeg toen aan A-2363 om de AK‘s tevoorschijn te halen.
A-2363 bracht mij een opvouwbare AK en eentje met een vaste kolf. De jongens waren nu écht blij en zeiden verschillende Arabische frases (zinnen). Ik begon toen over het wapen te vertellen en vroeg wie een of andere training hiermee heeft gehad. Niemand had dit, maar jongen B zei dat hij “airsoft” had gespeeld en hij had toen precies hetzelfde wapen, dus had hij wel wat ervaring, maar hij voegde eraan toe dat hij wel wist dat het niet hetzelfde was. Ik sprak kort over het geweer en zijn functies en toen vroeg A-2363 of het goed was om te splitsen, om tijd te winnen en ik ging ermee akkoord. A-2363 nam toen jongen C en D en ging in de keuken zitten en hij legde hen uit over de AK met een vaste kolf. Ik zat samen met [medeverdachte 1] en jongen B en legde aan hen uit over de opvouwbare AK. Ik legde uit over het wapen, zijn functies, de vuurmodi, de binnenste onderdelen en hoe het te laden en te ontladen en hoe men het wapen uit elkaar kon halen. Jongen B was gretig om het uit elkaar te halen, aangezien hij dat ook in een game op zijn mobieltje had gedaan en ik liet het hem zien hoe het moest. Daarna oefenden een poosje in het vasthouden van het wapen en het hanteren ervan. [medeverdachte 1] zei dat hij dacht wat meer training nodig te hebben met het wapen. Ik zei dat de grote verzending een paar dagen vóór de aanval aan zou komen en dat hij ze (de wapens) op moest slaan en dat indien hij een goede plek kon vinden, hij ermee kon trainen zoveel als hij wilde. Hij herinnerde zich toen dat we het erover hadden gehad en hij zei toen ja. Na een poos verwisselden we van wapens met A-2363 terwijl [medeverdachte 1] en jongen B gedurende een poos het AK wapen (geweer) met de vaste kolf hanteerden. Zij waren blij met de geweren (wapens) en de ervaring.
Na een poosje met de AK’s bezig te zijn geweest, vroeg ik hen om ze weg te zetten en A-2363 haalde de vesten tevoorschijn. Iedereen paste een lege vest aan, of zij goed zaten en hij nam hun maten op. Daarna pasten zij de vesten aan, met daarop de bevestigde draden, samen met een AK om te kijken hoe het voelde. Zij waren echt blij toen zij de vesten zagen en zij prezen de vesten en A-2363 voor het maken ervan. Jongen C was minder blij over de plaats van de ontsteker op de vesten, omdat het voelde alsof het in de weg stond. Na wat erover te hebben gesproken, zei ik tegen hem dat we eentje zouden maken voor hem, zoals hij het wilde, aangezien dit geen enkel probleem was en het hem blij zou maken. We spraken over de vesten en ik geloof dat het jongen D was die over de vesten vroeg en over hoeveel schade deze zouden aanbrengen en of zij de vest van een andere broeder tot ontploffing konden brengen. A-2363 legde toen uit dat als zij rechtstreeks op de explosieven zouden schieten, dan zou de vest ontploffen, dus moesten zij hiermee voorzichtig zijn. Maar het bereik van de vesten was erg afhankelijk van de omgeving. Ik zei dat indien hij en ik over een parkeerplaats zouden lopen met de vesten, waar veel auto's zouden zijn, dit geen probleem zou zijn aangezien veel dingen (voorwerpen) tussen ons zouden zijn, maar als wij op een open veld of plek zouden lopen, dan zouden er minder (voorwerpen) zijn en dus veel gevaarlijker voor ons. A-2363 legde uit dat als zij binnen in een gebouw zouden zijn als zij dit deden, zoiets als een nachtclub of zo, dan zou de vest meer schade aanbrengen en ik zei dat dit ook betekende: meer schade voor de rest van de groep, aangezien er misschien niet genoeg ruimte zou zijn en dan zou een explosie ook de andere kunnen activeren. Ik zei dat als je pech hebt, de splinters jou op zo'n 300 meter afstand zouden kunnen raken. Je weet het nooit. Jongen D vroeg over slapen met de vest aan en ik zei dat dit slecht zou zijn, omdat hij het in zijn slaap tot ontploffing zou kunnen brengen of aan een draad trekken of zo. Hij legde toen uit dat wat hij bedoelde was dat hij terwijl hij sliep het (de vest) tot ontploffing zou kunnen brengen als de politie zou komen, dus in feite vroeg hij of hij het aan moest hebben om het tot ontploffing te brengen. Ik zei dat hij het (vest) naast hem kon bewaren terwijl hij sliep en dan het te laten ontploffen indien nodig. Hij hoefde het niet te dragen om het te laten ontploffen.
A-2363 vroeg aan [medeverdachte 1] of er enige plannen waren voor een aanval. [medeverdachte 1] zei dat er veel evenementen waren en dat enkele ervan in november voor de homo's waren, waar het mogelijk was voor hen om het aan te vallen en de andere jongens B, C en D walgden van homo' s (letterlijk vertaald). Dan ontstond een lange discussie over die optie om een evenement binnen te dringen en vanaf het begin beginnen met vuren, of proberen binnen te glippen via een zijingang of zo en dan met de aanval te beginnen. Jongen C zei dat hij erover dacht om in een bomauto te zitten en ermee op de politieauto's in te rijden zodra zij aankwamen. Hij noemde de politiemensen lafaards, dat zij bij hun auto's zouden blijven en niet het lef zouden hebben om achter hen aan te komen. Jongen D vroeg mij over de mogelijkheid, dat een van hen een (bom) vest zou dragen en richting politiemensen rennen en dan zichzelf tot ontploffing brengen. Ik zei dat dit een interessant idee was, maar het zou eng kunnen zijn aangezien iedereen een andere kant op zou rennen en hij waarschijnlijk de enige zou zijn die richting politie rende. Daarna hadden we het over de wapens en over waar deze te bewaren. [medeverdachte 1] had zijn wapen en die van de vijfde jongen in zijn tas.
Jongen B deed de zijne in zijn tas die hij over zijn buik droeg. Jongen C wilde het in de achterkant van zijn broek plaatsen. Ik was hier op tegen en zei dat het zou kunnen vallen als hij ging zitten. Ik zei dat hij het in zijn tas kon doen, want dat zou hetzelfde zijn en hij zei dat het niet zo was. Hij vroeg daarna nogmaals over de veiligheid van het wapen met een geladen of met een lege pistoolkamer (vrij vertaald). Daarna deed hij zijn wapen in een zwarte tas en jongen D deed hetzelfde.
Daarna liepen we naar buiten richting auto. A-2363 en ik zaten voorin en ik zat achter het stuur en de jongens zaten achterin. Ik reed hen naar de parkeerplaats en we werden toen gearresteerd.
36.Een proces-verbaal van politie (…), inhoudende als bevindingen van de verbalisanten B-2871 en B-2882 inzake de begeleiding van A-2362:
A-2363 vertelde mij in de Engelse taal (maar schreef in de Franse taal) dat:
Ik ben undercover agent, speciaal als zodanig opgeleid en ik werk onder het gezag van het hoofd Speciale Eenheden. Voorafgaande aan mijn inzet ben ik ter plaatse in het Engels gebriefd.
Ik bevind mij vandaag, 27 september 2018, in het huis genummerd 134. Op een gegeven moment hoor ik dat de voordeur opengaat en ik zie A-2346 in gezelschap van 4 andere jongemannen binnenkomen.
1 (hof: [medeverdachte 1] ) vertelt over zijn plannen en over het feit dat hij vijf of zes broeders nodig heeft om zijn plannen uit te kunnen voeren, hoe meer het er zijn hoe beter het is. Als 1 het over zijn plannen heeft vertelt hij ons wat hij in zijn hoofd heeft, wat zijn plannen zijn maar hij beschrijft ze niet als zodanig.
De andere aanwezige leden zijn ermee bekend en niemand spreekt hem tegen.
Vervolgens bespreken wij de training/het oefenen.
Wij beginnen met de training en daartoe haal ik de pistolen.
Wij leggen ze op tafel voor hen en laten elk van hen hun eigen wapen uitkiezen; 1 begint en kiest de GLOCK. De anderen kiezen vervolgens hun wapen uit.
Wij leggen hen uit dat het nu geen spelletje meer is, dat ze echt zijn, dat de munitie echt is en dat de wapens gevaarlijk zijn.
Wij splitsen de groep op en 3 (hof: [verdachte] ) en 4 (hof: [medeverdachte 3] ) gaan met mij mee. Ze vragen me hoe de wapens gebruikt moeten worden, hoe je er mensen mee doodt, welke afstand de kogel kan afleggen, op welke afstand dit dodelijk is en wat ze moeten doen als ze blokkeren. 3 kust zijn pistool en zegt tegen mij dat hij er meer van houdt dan van zijn vrouw. Hij zegt dat hij er de niet-gelovigen mee gaat doden, als Allah het hem toestaat en als Allah zijn schot zal sturen.
Wij leren ze op een gegeven moment op hun verzoek hoe ze het wapen schietklaar moeten maken. Ze vragen ons naar de munitie en die laten we ze zien. De munitie ligt op tafel in een plastic zak. Wij leggen uit hoe de laders met de patronen gevuld moeten worden.
Wij waarschuwen ze voor de gevaren van het wapen, wat deze inhouden, dat ze klaar zijn voor gebruik, dat je nooit je vinger op de trekker moet houden, behalve om te schieten, dat je het wapen niet moet laten vallen omdat er dan een schot kan vallen en dat je niet op jezelf of op mensen moet richten. Ze vragen ons of ze de pistolen mogen houden om zichzelf te kunnen verdedigen als de politie komt. Daarom vragen ze ons of ze de wapens vanaf dit moment in hun onmiddellijke nabijheid mogen houden. Ze bewaren ze dus binnen handbereik in hun stoel of op de plank onder de televisie; dit geldt voor 2 (hof: [medeverdachte 5] ), 3 en 4. 4 neemt het wapen zelfs mee naar de WC. Tijdens de gesprekken blijven ze er voortdurend mee oefenen, vooral 2.
Op een gegeven moment laat ik alle 4 zien hoe je een pistool van het merk CZ uit elkaar haalt. Ik heb vooral met 3 en 4 met het CZ-wapen geoefend.
Ik benadruk dat wij toen de training klaar was op hun verzoek de patronen in de laders hebben gedaan en de laders in de pistolen hebben gedaan. Wij benadrukken dat de wapens vanaf dat moment gevaarlijk zijn en dit geen spelletje is. Het is op dat moment dat zij de wapens binnen handbereik houden, klaar om te reageren.
Vervolgens heb ik de AK’s naar de woonkamer gebracht en neem 3 en 4 mee om hen te laten zien hoe het langste wapen met de houten kolf werkt.
Ik laat hen zien waar hij op lijkt, hoe je hem vervoert, hoe je hem uit elkaar haalt, hoe je de lader vult en ik benadruk dat de lader leeg is.
Ik vraag aan 3 of hij hem wil uitproberen. Hij zegt ja, pakt het wapen en legt het aan als een schutter met de kolf op zijn schouder en doet net of hij schiet.
4 vraagt me welke het beste is om mee te schieten en hoe het afvuren van een salvo in zijn werk gaat. Ik leg ze uit dat de lader als die op full auto staat in een paar seconden, vermoedelijk vijf, leeg is. Hij vraagt mij hoeveel patronen er in de lader kunnen; ik antwoord 30.
3 oefent het demonteren van het wapen, het vullen van de lader en hoe doelmatig het demonteren op het slagveld is. Ik antwoord dat hij dat niet nodig zal hebben omdat hij er de tijd niet voor zal hebben. Hij vraagt me om hem te laten zien hoe je een wapen deblokkeert als het geblokkeerd is en ik laat het hem zien.
Hij stelt mij vragen over de instellingen full auto, afzonderlijke schoten en de beveiliging, wat ik aan ze laat zien.
Ze stellen me vragen wat de maximale dodelijke afstand is: 2.000 meter, tot welke afstand de kogel een baan kan volgen zonder dat externe factoren hierop van invloed zijn: 800 meter. Ze vragen me tot op welke afstand zij iemand op doeltreffende wijze onder schot kunnen nemen: ik antwoord daarop: 100 meter.
Ik vraag aan 4 of hij het wil proberen; hij antwoordt ja, neemt het wapen over en probeert het uit. Hij vraagt me wat het beste is om te schieten, welke houding hij moet aannemen, waarbij de kolf tegen zijn lichaam moet houden om het beste te kunnen schieten. Hij stelt me vragen over de terugstoot en over de reden waarom de loop gespleten is alsmede over de granaatwerper.
We keren terug naar de woonkamer en ik laat hen de andere AK zien; deze is korter en heeft een intrekbare kolf. Ze proberen hem uit maar 3 en 4 geven de voorkeur aan de lange AK want die vinden ze beter uitgebalanceerd.
Vervolgens bespreken we de vesten. Ik breng ze binnen in een zwarte koffer en laat hen een vest proberen zonder dat daar iets in zit, alleen maar maat van iedereen op te nemen en ze passen er alle 4 eentje aan.
Ik laat ze daarna het vest zien waarvan ik denk dat het reëel is. Ik vertel ze dat er geen explosieven inzitten maar dat hij bedoeld is om er 8 verschillende explosieven in te kunnen stoppen. Ik laat zien hoe je die tot ontploffing brengt met een knopje dat ik een switch noem en waarvan ik hen vertel dat het waterproof is. Ze stellen me vragen over de timing en ik vertel hen dat de ontploffing onmiddellijk volgt.
Ze vragen mij wat de actieradius is en ik vertel ze dat dat ervan afhangt of het in de buitenlucht is of binnen. Ik vertel ze dat het soort vest zal afhangen van het feit of ze dingen kapot willen maken of mensen willen doden. Ze benadrukken dat het erom gaat om mensen te doden. Ze vertellen me dat ze alle vier vesten willen hebben. Ze vragen aan me of ze ook allemaal ontploffen als de ene dicht in de buurt is van de andere; ik zeg van wel, namelijk als ze elkaar aanraken en als ze minder dan 5 meter van elkaar vandaan zijn zonder dat er een obstakel tussen zit. Ik vertel ze dat een schot van de politie die het explosieve deel ervan aanraakt er ook voor zal zorgen dat hij ontploft. Ze vertellen me dat ze heel dicht bij de politie willen zijn als ze hun vest laten ontploffen en dat ze allemaal een vest willen hebben. Ze proberen er allemaal eentje aan terwijl ze ondertussen met de AK’s bezig zijn en er wordt over gesproken of ze de switch aan de rechterkant of de linkerkant willen dragen.
Vervolgens hebben ze het met A-2346 over de training met de AK’s in Bosnië.
Dat komt ter sprake omdat ze nu met losse patronen aan het trainen zijn. Ze willen een echte oefening met echt schieten, en wel in Bosnië want in Nederland is dat niet mogelijk. Ze willen op die manier zorgen dat ze klaar zijn om hun aanslag uit te voeren.
We bespreken de vesten, de AK's en de pistolen in relatie tot hun plannen en hun bedoelingen. 1 zegt tegen ons dat wat hij in zijn hoofd heeft is dat er op hetzelfde moment verschillende aanslagen in verschillende steden in Nederland worden gepleegd. De enige stad die hij in dit verband noemt is Amsterdam.
Hij vertelt dat een van de plaatsen een festival in de openlucht zal zijn, waar men echter wel door een grote tent beschut zal zijn, waar heel veel mensen zullen zijn en waar de beveiliging zwak is en niet gewapend.
Het tweede doelwit zou een plek zijn die op een nachtclub in een groot gebouw lijkt.
Ze willen op die locaties ongemerkt via de nooduitgangen naar binnensluipen zich onder de menigte begeven, op de mensen gaan schieten en zichzelf vervolgens opblazen. Alle leden van de groep zijn het ermee eens. 1 zegt dat hij 3 en 4 graag uit elkaar zou willen halen omdat zij allebei praktijkervaring met airsoft hebben en dat zij, als er iets onverwachts gebeurt, allebei in staat zijn om de leden van hun groep op grond van hun ervaring te helpen.
4 vraagt aan mij of het zinvol is om thuis net zo'n soort vest te dragen want hij heeft er zelf zo een. Hij zegt dat hij er gewichten in wil doen of zand om het dragen van het vest te oefenen en om sterker te worden met het oog op de aanslag. Hij vertelt A-2346 en mij dat hij niet de baas is maar dat hij alleen maar probeert om de dingen te regelen. Hij vertelt dat hij gaat wachten tot de politie één tot twee minuten later, maximaal, vijf, ter plekke is. Hij vertelt, dat ze als ze niet via de nooduitgangen naar binnen kunnen, via de hoofdingang naar binnen zullen moeten gaan. 3 zegt tegen ons dat hij niet wil sterven terwijl hij twee politiebeesten in uniform doodschiet. Ze hebben het er samen over dat ze willen dat er een arrestatieteam komt; ze doen ook de schilden na.
Ik vraag hoe zij de dingen voor zich zien. 1 zegt dat hij twee groepen van drie ziet of drie groepen van twee. Hij benadrukt dat hij geen enkele broeder alleen wil laten gaan want zijn geloof kan hem in de steek laten en dus moet hij door andere broeders gemotiveerd gehouden worden zodat hij tot het uiterste zal gaan.
Ze hebben het opnieuw over het festival in de openlucht onder een tent, over de disco in een gebouw en ze zeggen dat ze de homo-gemeenschap op het oog hebben. Ze hebben het tegen ons over feesten en over het feit dat ze daar naar binnen moeten. De maand november wordt genoemd.
3 heeft het over de auto en de lading die er in zal zitten. Hij zegt dat hij de auto tot het allerlaatst wil blijven besturen en dat hij hem op het allerlaatste moment tot ontploffing wil laten brengen door zelf op de knop te drukken waardoor hij wordt opgeblazen. Hij wil graag zo dichtbij mogelijk komen en als daar politie is, is dat alleen maar mooi.
1 zegt dat al is overeengekomen om een mobiele telefoon te gebruiken om de bom tot ontploffing te brengen en dat hij een idee heeft waar de bom moet komen en over een andere plek. 3 hamert erop dat hij zelf de geladen auto wil besturen. 1 benadrukt dat het met een mobiele telefoon moet gebeuren. 4 zegt dat hij na de aanslag achter de linies wil blijven. Dat hij wil wachten tot de politie en alle andere diensten komen en dat hij op dat moment vlak bij hen wil komen en zichzelf dan wil opblazen, een of twee uur later bijvoorbeeld. Er wordt over zijn vest gesproken en ik benadruk dat zij mij exact het scenario moeten vertellen want dit vest moet onopvallender zijn.
2 benadrukt dat ze iets willen doen zoals de broeders in Frankrijk hebben gedaan.
Dan vragen ze me of ze met het vest aan kunnen slapen. Ze vertellen me dat het erom gaat of ze zich zo kunnen opblazen als de politie een doorzoeking bij hen komt doen. Ik leg uit dat het vest zelfs zal ontploffen als ze het niet aanhebben, dat ze alleen maar op de knop hoeven te drukken. Ze vragen me of ze ook met het vest kunnen gooien.
Voordat ze weggaan vragen ze ons om hun te leren de pistolen te legen. Ze leggen uit dat als ze een geluid horen en ze denken dat het de politie is, dat ze dan hun wapens zullen laden om te gaan schieten maar dat ze, als het een vergissing is, hun wapens willen kunnen leegmaken. Ze vertrekken en willen de wapens meenemen. Wij staan erop dat ze ze in de tas doen om ongelukken te voorkomen en zeggen dat het net zo snel gaat om ze weer te pakken. Ik zie dat 3 en 4 hun pistolen in de zwarte tas stoppen die ze meegenomen hadden. 2 staat erop hem in het bananentasje te stoppen dat hij op zijn buik draagt. Ze vragen hoe ze in een paar seconden klaar moeten zijn en wij leggen nog een keer uit hoe ze de wapens klaarmaken en waarschuwen ze dat de wapens vanaf dat moment gevaarlijk zijn omdat ze schietklaar zijn.
We stappen met ons allen in het busje; 1, 2, 3 en 4 stappen achterin in.
37.Een proces-verbaal van politie (…), inhoudend als bevindingen van de verbalisant:
Ik, verbalisant, was belast met het beluisteren en verwerken van de OVC gesprekken gevoerd in een vakantiehuisje te [plaats] d.d. 27 september 2018 binnen onderzoek 26Orem.
15:09:15 uur
Ik, verbalisant hoorde een voordeur opengaan. Ik zag NN1 opstaan van de bank en richting hal lopen. Ik zag vervolgens de verdachten [medeverdachte 1] , [verdachte] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 5] Attabi binnenkomen, samen met infiltrant 1, [A] .
(…) 15:25 uur NN1 geeft uitleg over het pistool aan [verdachte] en [medeverdachte 3] . (…) 15:40 de patroonhouders worden gevuld (…). 15:54 stoppen [verdachte] en [medeverdachte 3] de vuurwapens vermoedelijk in de tas van [medeverdachte 3] . (…) Pistolen komen weer uit de tas en om 15:55 uur heeft [verdachte] een pistool met gevulde patroonhouder en legt deze op de rugleuning achter zich (zie foto 19). (…) 15:57 [verdachte] en [medeverdachte 3] pakken de vuurwapens van de rugleuning van de bank en lopen ermee naar de eethoek. (…) Ze leggen deze om 15:57 uur voor zich op tafel. NN1 pakt de AK-47 en geeft uitleg over dit wapen. (…) Te zien is op de beelden van 16:11 uur dat [verdachte] een AK-47 in zijn handen heeft en dat hij deze een kus geeft (zie foto 24). (…) Te zien is op de beelden dat [verdachte] dezelfde AK-47 liefkozend tegen zijn wang houdt en daarbij een grote lach op zijn mond heeft (zie foto 25). (…) 16:28 uur past [verdachte] zijn bomvest. (…) Om 17:12 uur probeert [verdachte] het vuurwapen in zijn broeksband te steken. Maar stopt het in de tas van [medeverdachte 3] om 17:15 (foto 41). 17:18 uur afscheid en vertrek.

(…) Uitwerking OVC bijeenkomst vakantiehuisje [plaats] d.d. 27 september 2018.

Aanwezige verdachten: [medeverdachte 1] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 3] en [verdachte] . In uitwerking bij voornaam genoemd.
Overige aanwezigen: Infiltrant 1 ( [A] ) en Infiltrant 2 (NN-1). In uitwerking [A] en NN-1 genoemd.
(…) [verdachte] : In naam van Allah, er is geen andere God dan Allah, Allah is groot. Opmerking verbalisant: op de beelden is te zien dat [verdachte] een lang vuurwapen in zijn handen krijgt. Hij heeft hierbij een grote glimlach op zijn gezicht. Hij zet het wapen tegen zijn schouder en tijdens het richten ervan zegt [verdachte] : Allahu Akbar. Vervolgens klinkt de trekker die door hem wordt overgehaald. (…) [verdachte] : Dit zal mijn sleutel tot de Djenna (paradijs) zijn. (…) [verdachte] [hof: die zijn bomvest past]: hele leven hierover gedroomd. [A] : als hij de ontstekingsknop aan de linkerkant wil hebben, dan maken we dat. [verdachte] : Yeah. Allahu Akbar. (…) Mijn vrouw, het is beter dan mijn vrouw, wholla. Whollah, het is beter dan mijn vrouw. Het brengt me naar Djenna (paradijs). (…) In verband met het vermaken van de vesten wil NN1 weten of het overdag of in het donker gaat gebeuren. Met een jas erover of niet. [medeverdachte 1] : of naar binnen glippen of we forceren ons de toegang.
[verdachte]: ja dat is het beste, dat is het beste. [medeverdachte 1] : Het is meer als een type disco-ruimte, zoiets, er zijn wat feestjes in november, de meeste ervan zijn gayfeestjes. Dus jullie moeten er goed uitzien als je naar binnen wilt. Zo niet, dan gaan we met geweld naar binnen. We doden de beveiliging. (...) (…)
[verdachte]: Dus je gaat naar binnen, we gaan hard om eerst een doel uit te zoeken, dan schiet je op iedereen en dan komen de anderen. Brrrrr 'repeterend schietgeluid’. [medeverdachte 1] : misschien gaat een deel alvast naar binnen. (…)
[verdachte]: kan het ook door een auto te laten ontploffen. We hebben een auto om dichtbij te komen, waarom rijd je niet hun kant op. Ik weet het niet. Omdat je weet wel, als je op die plek staat te wachten en er gebeuren dingen, omdat als je volgens mij hebt, ik zeg het alleen maar. In dit geval zou ik mijn leven niet opofferen voor twee gekke politieagenten. Als ik het wil doen, dan kom je met de auto om de patrouille te doden. (…) De anderen zullen zo komen en de helikopter zal komen en dan kom jij met de auto, een grote auto en ramt alles... tha tha tha da... BOEM.
38.Een proces-verbaal van politie (…), inhoudend als bevindingen van de verbalisant:
In de woning gelegen aan de [a-straat 1] , de woning van verdachte [verdachte] , werd tijdens de doorzoeking op 27 september 2018 ten behoeve van het onderzoek onder andere een bodycam in beslag genomen onder het SVO nummer:
BUYS056.03.01.001.
Technisch onderzoek:
De bodycam is door een medewerker van Team Digitale Opsporing onderzocht. De bodycam was voorzien van een MicroSD kaart met een opslag capaciteit van 1 GB. De gegevens van deze MicroSD kaart zijn veilig gesteld en met behulp van het programma UFED reader beschikbaar gesteld aan het tactische team van 26Orem. Het film bestand is door mij bekeken. Het betreft een video van 29 minuten en seconde. De video bestaat uit drie delen. In het eerste gedeelte wordt door een persoon die in het fragment [betrokkene 5] wordt genoemd ingegaan in de opdracht die Allah gegeven zou hebben om de ongelovigen (kuffar) aan te vallen omdat deze hun aanvalt. Bij deze strijd is het niet nodig om gebruik te maken van vuurwapens maar kan er ook gebruik gemaakt worden van steekwapens.
Vervolgens wordt benoemt welke messen geschikt zijn voor een aanval. Vervolgens komt een man in beeld met een wit t-shirt die met handboeien vast gekend is. [betrokkene 5] laat op deze persoon zien wat de beste plekken zijn om het menselijk lichaam aan te vallen met een mes.
Een voorbeeld hiervan is te zien in de onderstaand screenshot waarbij [betrokkene 5] laat zien waar je het beste in de keel van persoon kan steken en hoe erin moet snijden. Verder laat hij zien welke zwakke plekken er zijn in het menselijk torso en hoe deze het beste met een mes aangevallen kan worden. Verder bespreekt hij welke slagaders in de benen van een persoon kwetsbaar zijn voor een aanval met een mes. Als laatste laat hij zien welke plekken op een arm kwetsbaar zijn voor een aanval met mes.
Vervolgens komt er een persoon in beeld. Deze persoon heeft een zwart trui aan met een capuchon en krijgt van [betrokkene 5] een mes overhandig. Deze persoon met de zwarte trui met capuchon snijdt en steekt daadwerkelijk in de geboeide persoon uit de foto hierboven met de witte trui. In chronologische volgorde, is te zien dat:
 In de arm wordt gesneden;
 Tweemaal in de hals wordt gestoken;
 Hoe de buik wordt opengesneden en een gedeelte van de ingewanden naar buiten komt;
 Als laatste wordt er gesneden in de hals. Hierbij blijft het hoofd nog gedeeltelijk aan de romp zitten.
De beelden en screenshots van bovenstaande blijven in het bezit van het onderzoeksteam en kunnen zo nodig toegevoegd worden aan het dossier.
Na deze demonstratie legt [betrokkene 5] drie methode uit hoe een target het beste te benaderen is om met een mes aan te vallen. Hij demonstreert deze methode ook.
In het tweede fragment komt [betrokkene 6] in beeld. Deze [betrokkene 6] geeft aan dat het nu tijd is voor de gewapende strijd. Tijdens dit fragment onderbouwd hij waarom nu de tijd is aangebroken voor deze strijd.
In het derde en laatste fragment komt [betrokkene 7] in beeld. In het fragment legt hij uit hoe je met behulp van acetonperoxide een bom maakt. Het fragment begint met een uitleg hoe je de acetonperoxide maakt. Hiervoor heb je volgens het fragment waterstofperoxide, zwavelzuur en aceton nodig waarna in beeld wordt gebracht hoe je hiermee uiteindelijk de acetonperoxide maakt.
Hierna wordt uitgelegd door [betrokkene 7] uitgelegd hoe je een ontsteker voor deze bom maakt. Vervolgens is te zien hoe de ontsteker samen met de acetonperoxide tot een bom wordt gemaakt hierbij worden nog ronde kogels toegevoegd wat moet zorgen dat bij de explosie extra schade ontstaat.
Hierna is een persoon te zien die in de woestijn rent. Op een gegeven moment gaat er een explosief af in de rugtas die deze persoon draagt. Te zien is dat ter hoogte van de onderrug het lichaam bijna in twee stukken scheurt door de explosie. Waarop vervolgens beelden te zien zijn waarin in de ondertiteling opgeroepen wordt om de broeders te ondersteunen en te verdedigen vanuit de landen waar de aanvallen op IS worden gefinancierd en gemanaged en te zorgen voor verwoesting als jij jezelf offert voor Allah.
Als laatste verschijnen nog verschillende edities van het IS magazine Rumiyah in beeld.
39.Een schriftelijk bescheid, te weten een rapport van twee deskundigen van het NFI d.d. [geboortedatum] 2018, (…) houdt onder meer in:
TATP (voluit: triaceton triperoxide) is een zogenaamde primaire springstof (ook wel inleispringstof). Sinds begin jaren negentig van de vorige eeuw is TAP in toenemende mate populair gebleken voor het plegen van aanslagen in binnen- en buitenland.
TATP dankt zijn populariteit voornamelijk aan twee feiten; ten eerste dat het een krachtige springstof is, die op een eenvoudige manier zelf kan worden vervaardigd uit grondstoffen, die makkelijk zijn te verkrijgen; ten tweede dat het zeer gevoelig kan zijn voor ontsteking door hitte, slag en vonken. Er hoeft dan namelijk geen speciale ontsteker te worden toegepast.
TATP is een springstof die, ook door mensen zonder chemische achtergrond , relatief makkelijk te bereiden is. Recepten hiervoor zijn eenvoudig te vinden op internet. Deze recepten komen er op neer dat aceton en waterstofperoxide (bij voorkeur in een concentratie van ongeveer 30%) samen met een zuur (bijvoorbeeld zoutzuur) dienen te worden gemengd. De grondstoffen voor het vervaardigen van TATP kennen allen ook andere toepassingen:
Aceton (C3HsO) is bijvoorbeeld het hoofdbastanddeel van sommige nagellakverwijderaars en kan ook worden gebruikt om lijmrestanten te verwijderen;
Waterstofperoxide (H2O*) zit bijvoorbeeld in concentraties van circa 5 - 30% in blondeermiddel/bleekmiddel en kan ook worden gebruikt voor desinfectie en plantenvoeding;
Het zuur kan zwavelzuur (accuzuur), zoutzuur (bijvoorbeeld in schoonmaakmiddelen), citroenzuur (onder andere gebruikt bij de bereiding van voedsel), of een ander zuur zijn.
Er zijn geen andere toepassingen van TATP bekend buiten het gebruik als springstof.’
7. Het hof heeft onder het kopje ‘Nadere bewijsoverwegingen’ het volgende overwogen:
‘Op grond van het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep stelt het hof de volgende feiten vast.
Op 26 april 2018 heeft, de AIVD - als gezegd - een ambtsbericht uitgebracht, waarin melding wordt gemaakt van het feit dat [medeverdachte 1] voorbereidingen treft om met een groep personen veel slachtoffers te maken door een terroristische aanslag te plegen op een groot evenement in Nederland.
In het kader van dit onderzoek zijn diverse opsporingsmiddelen ingezet, waaronder telefoontaps, het afluisteren van vertrouwelijke communicatie (OVC) en observaties. Zoals hierboven overwogen heeft het Openbaar Ministerie een infiltratietraject ingezet, waarbij [A] als politie-infiltrant is opgetreden, die zowel digitaal contact met [medeverdachte 1] heeft gehad, alsmede hem vijf keer fysiek ontmoet heeft, te weten op 5 juli 2018, op 12 en 30 augustus 2018 en op 17, 18 en 27 september 2018.
Op 5 juli 2018 heeft [medeverdachte 1] de politie-infiltrant [A] ontmoet in [geboorteplaats] . In dit gesprek vertelt [medeverdachte 1] dat hij staat te popelen om iets te ondernemen, om een aanslag te plegen die grote schade zou veroorzaken. Aanvankelijk, ongeveer een jaar geleden, waren er negen broeders die iets wilden doen, iets groots voor de Islam. Nu willen hij en twee andere kerels een aanval uitvoeren.
Op 14 juli 2018 rijdt [medeverdachte 1] met de medeverdachte [medeverdachte 4] naar [plaats] , waar zij de verdachte en [medeverdachte 3] ontmoeten.
Op 16 juli 2018 verzendt [medeverdachte 1] een e-mail aan [A] , waarin hij vraagt om meer tijd om aan te kunnen geven hoeveel broeders mee zouden kunnen doen. Dezelfde dag bezoekt [medeverdachte 4] [medeverdachte 1] in zijn woning. Tussen 00.23 en 01.23 fietsen zij met een onbekende derde man in [geboorteplaats] .
Op 24 juli 2018 verzendt [medeverdachte 1] opnieuw een e-mail aan [A] . Deze e-mail houdt voor zover van belang in: “
we are now 5. Im bust with sixth, but for now we focus on the 5 guys.”
Op 12 augustus 2018 ontmoeten [A] en [medeverdachte 1] elkaar in [plaats] . [medeverdachte 1] vertelt onder meer dat de groep die de aanslag wil plegen uit vijf personen bestaat, inclusief hijzelf. Hij wil Kalasjnikovs, bomvesten, granaten, kleine wapens en een autobom gebruiken op een festival. Tijdens deze ontmoeting volgen de verdachte en [medeverdachte 3] op een afstand [medeverdachte 1] en [A] .
Op 29 augustus 2018 leest [medeverdachte 1] een bericht van [A] , dat deze op 30 augustus in Nederland zal zijn. Daarop vinden er korte telefoongesprekken plaats tussen [medeverdachte 1] met respectievelijk [medeverdachte 4] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 5] . Enkele uren later bevinden de verdachte, [medeverdachte 5] en [medeverdachte 2] zich met [medeverdachte 1] in de woning van [medeverdachte 1] . Tijdens dit bezoek loopt [medeverdachte 1] naar een andere kamer en belt met [A] . [medeverdachte 1] en [A] maken een afspraak voor de volgende dag. Hierna vertrekken de anderen.
Op 30 augustus 2018 reist [medeverdachte 1] met [medeverdachte 4] en [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1] ) naar [plaats] . Op enig moment schudden [medeverdachte 4] en [betrokkene 1] de hand van [A] tijdens de ontmoeting van [medeverdachte 1] met [A] . [medeverdachte 1] zegt, buiten de aanwezigheid van [medeverdachte 4] en [betrokkene 1] , dat hij liever 5 man heeft die wilskrachtig zijn dan 500 die onzeker zijn. In dit gesprek komen verder de voorbereiding van een aanslag, het trainen met wapens en het maken van een bom aan de orde. Op de terugweg vanuit [plaats] met [medeverdachte 4] en [betrokkene 1] zegt [medeverdachte 1] : “
ik hoop dat mijn nieuwe simkaart binnen is. (...) ik sta voor een paar goeie uitdagingen binnenkort.” Ook zegt [medeverdachte 1] tegen [medeverdachte 4] dat hij een nieuwe, schone telefoon nodig heeft die ook WhatsApp moet hebben.
Na deze ontmoeting gaat [medeverdachte 1] actief op zoek naar middelen die nodig zijn voor het maken van een explosief.
In de nacht van 31 augustus op 1 september 2018 vindt er een ontmoeting plaats tussen [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] , de verdachte en [medeverdachte 3] in [plaats] , eerst in de woning waar [medeverdachte 3] verbleef, waarna omstreeks 00.55 uur de vier mannen naar buiten lopen en met de auto naar [… ] in [plaats] gaan. Rond 2.00 uur vertrekken [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] vanaf de woning van [medeverdachte 3] in [plaats] naar [geboorteplaats] .
Op 7 september 2018 rijdt [medeverdachte 1] samen met [medeverdachte 4] naar [plaats] waar hij, conform afspraak met [A] , vier zakken van 25 kilogram kunstmest haalt uit een bij de Mediamarkt geparkeerd voertuig. Op de terugweg naar [geboorteplaats] leest [medeverdachte 4] het volgende bericht van [A] aan [medeverdachte 1] via Telegram voor:
"Allahu akbar akhi! lm happy to hear it went good and so quickly. Smart idea using the same locker and code. Ill message you again soon inshaAllah."
[medeverdachte 1] reageert door te zeggen: “Zeg maar, okay see you soon”. [medeverdachte 4] antwoordt (namens [medeverdachte 1] ) om 16.07 uur per Telegram aan [A] :
“YazakAllahu ghiar. I see jou soon inshaAllah".
Om 16.09 uur schrijft [A] aan [medeverdachte 1] :
"Insha Allah”.
Op 17 september 2018 heeft [medeverdachte 1] opnieuw een fysieke ontmoeting met [A] in [geboorteplaats] . Tijdens de ontmoeting zegt [medeverdachte 1] tegen [A] dat de groep met wie hij een aanslag wil plegen [A] wil ontmoeten. Hij zal die avond met de groep bespreken of ze [A] op 18 september 2018 willen ontmoeten. [medeverdachte 1] legt hierna contact met de verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 3] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 2] , waarna hij [A] bericht dat de groep hem de volgende dag wil ontmoeten.
Op 18 september 2018 stelt [medeverdachte 1] , de verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 3] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 2] voor aan [A] in Park [… ] in [geboorteplaats] . [medeverdachte 5] stelt de wijze waarop de grondstoffen voor de explosieven zijn aangeschaft, aan de orde. [medeverdachte 5] geeft in het park eveneens aan dat hij en de broeders bang waren dat de infiltrant niet echt bereid was hen te helpen, maar van de politie zou zijn. Daarom vraagt hij [A] om handvuurwapens om te testen of [A] geen infiltrant is, maar hij voegt hier aan toe dat deze ook bestemd zijn om zich te kunnen verdedigen als de politie komt. Tevens vertelt hij dat hij en anderen al getraind hebben met airsoftwapens in een gesimuleerde oorlog.
Afgesproken wordt binnenkort samen te komen om te oefenen. [A] vraagt of de mannen hetzelfde willen als [medeverdachte 1] . De vier mannen antwoorden ja.
Op 21 september 2018 bericht [A] via Telegram aan [medeverdachte 1] dat de ontmoeting op 27 september zal plaatsvinden. [medeverdachte 1] antwoordt met de tekst:
"Clear".
Op 22 september 2018 laat [medeverdachte 1] aan [A] weten dat hij “hen” vandaag of morgen zal spreken. Diezelfde dag, tussen 20.00 uur en 21.15 uur, zijn [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 3] en de verdachte met elkaar in de woning van [medeverdachte 3] in [plaats] . Kort nadat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] zijn vertrokken, komt [medeverdachte 5] dan aan bij het portiek van de [f-straat] te [plaats] . Ter terechtzitting in hoger beroep geeft [medeverdachte 5] aan dat hij [medeverdachte 1] toen nog heeft gesproken. Op 27 september 2018 gaan [medeverdachte 1] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 3] en de verdachte naar het vakantiehuisje in [plaats] , waar ze [A] en een andere politie-infiltrant ontmoeten en oefenen ze met (onklaar gemaakte) Kalasjnikovs en (hand) vuurwapens. Ook passen ze bomvesten. Op de beelden is onder andere te zien en/of te horen dat [medeverdachte 5] een vuurwapen laadt, met een AK-47 door de woonkamer loopt op een sluipende manier en het vest met de draden draagt, waarbij hij tegelijkertijd een AK-47 in zijn handen houdt, waarmee hij meerdere keren richt, waarna hij aan een van de begeleiders advies vraagt om kennelijk de pasvorm van het vest nog comfortabeler te maken. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] spreken met de infiltranten over de afwezigheid van [medeverdachte 2] , waarbij ze benadrukken dat dit niet betekent dat hij niet meer mee doet. [medeverdachte 5] zegt.:
“He is with us and he also know the dry (fon) to ….nvt … training. Like how to put in and out, eeh the kalash.. so he knows that.”
[medeverdachte 1] zegt [medeverdachte 2] te hebben verteld dat, wanneer hij van gedachten zou veranderen, hij een vervanger moet zoeken. “
Because for his job, for the plan I have, I need 5 man.” Ook aan het eind van de ontmoeting zegt [medeverdachte 1] : “
For now, I focus on this five”.
De infiltranten spreken met de verdachten over een training in Bosnië in oktober, op welke dagen de bus vanuit Nederland vertrekt en hoelang de reis duurt en over het regelen van een verblijfplaats daar. Ook het onderwerp van een videoboodschap, “
that they must know, it’s them that made possible, with the will of Allah” aldus [medeverdachte 1] , komt aan de orde. De verdachte gaat hiermee akkoord.
Aan het eind van de ontmoeting wordt nog gesproken over de plannen die zij hebben, opnieuw onder meer over het grote belang van vijf aanslagplegers en een mogelijke zesde aanslagpleger. [medeverdachte 5] zegt dat “
ze zoiets willen doen als de broeders in Frankrijk hebben gedaan”. Als een van de politie-infiltranten in verband met het vermaken van de bomvesten vraagt of het overdag of in het donker gaat gebeuren (met een jas erover of niet), antwoordt [medeverdachte 1] dat het gaat om een type discoruimte. Er zijn wat feestjes in november, de meeste ervan zijn ‘gayfeestjes’, dus de anderen moeten er goed uitzien als zij naar binnen willen. Zo niet dan doden zij de beveiliging. Daarop zegt de verdachte: "
Dus je gaat naar binnen, we gaan hard om eerst een doel uit te zoeken, dan schiet je op iedereen en dan komen de anderen.” Vervolgens suggereerde de verdachte dat het ook kan door een auto te laten ontploffen.
Bij vertrek uit de woning staat [medeverdachte 5] erop het verstrekte geladen handvuurwapen op zijn lichaam te dragen in een buiktasje en vraagt hij hoe hij binnen enkele seconden klaar kan zijn om te schieten. Hierop vertellen de politie-infiltranten hem opnieuw hoe hij het vuurwapen kan doorladen, maar dat dit wel een risico met zich mee brengt omdat het wapen vanaf dat moment op scherp staat.
Dan eindigt de ontmoeting in het huisje. De handvuurwapens worden door de verdachten meegenomen en zij gaan naar buiten, waar het busje wacht dat hen zal terug brengen naar hun auto's.
9.1
Alternatief scenario
De verdachte heeft verklaard dat hij een wapen wilde bemachtigen omdat hij van wapens houdt. Om die reden heeft hij zich tegenover de politie-infiltrant [A] voorgedaan als aanslagpleger. De verdediging heeft betwist dat de verdachte met anderen een aanslag voorbereidde en aangevoerd dat de verklaring van de verdachte een alternatief scenario behelst dat niet strijdig is met de feiten dan wel de bewijsmiddelen.
De verdediging voert onder meer aan dat dit standpunt steun vindt in de verklaringen van [medeverdachte 1] bij de politie op 8 januari 2020, als getuige bij de rechter-commissaris op 29 januari 2020 en als getuige ter terechtzitting in hoger beroep van 5 april 2022.
Het hof overweegt allereerst over de door de verdediging bedoelde onderdelen van deze verklaringen van [medeverdachte 1] als volgt.
In zijn verhoor op 8 januari 2020 bij de politie zegt [medeverdachte 1] dat [medeverdachte 3] , [medeverdachte 5] en de verdachte alleen wisten dat hij met iemand praatte om wapens te regelen. Hij heeft hen niet verteld dat zijn doel het plegen van een aanslag was. De wapens die de jongens wilden hebben was puur voor vertrouwen. Hij heeft [A] gevraagd om wapens voor de jongens te regelen om vertrouwen te winnen, zodat de jongens hem zouden vertrouwen. De dag voor de ontmoeting in het park (
het hof begrijpt: 17 september 2018) heeft hij voor het eerst met hen gesproken over de aanslag en wapens. Zij wisten niet dat het over een aanslag ging, ze dachten alleen dat het over een wapen ging. Ze kregen onenigheid. Een aanslag zou niet bij hun Aqida, visie op het geloof, passen. Hij heeft vervolgens tegen hen gezegd dat ze gewoon moesten doen wat hij zei, omdat ze dan een wapen hadden.
[medeverdachte 1] zegt bij de rechter-commissaris op 29 januari 2020 dat hij een aanslag wilde plegen met [medeverdachte 3] , [medeverdachte 5] en de verdachte. Hij sprak met hen in versleutelde taal; candy en koerierswerk waren woorden voor aanslag. Volgens hem was er sprake van miscommunicatie. De jongens dachten dat candy een wapen betekende. [medeverdachte 1] zegt dat hij in de veronderstelling was dat zij een wapen wilden hebben voor een aanslag. Pas op 17 september 2018 werd hem duidelijk dat dit niet klopte. De jongens zouden hebben geweigerd een aanslag te plegen. Hij zegt desgevraagd niet te weten waarom ze een wapen wilden. [medeverdachte 1] verklaart dan het volgende.
"Het was ook om [A] te overtuigen dat de jongens bij mij hoorden. U vraagt mij of ik dat met de jongens besproken heb. Ja, op de 17e toch en daarna niet meer. Die jongens wilden mij niet in de steek laten, in de zin van dat ik in een flow zat en dat zij mij uit die flow wilden halen.”
Op de opmerking van de rechter-commissaris dat hij onder ede staat en dat de rechter-commissaris twijfels heeft bij zijn geloofwaardigheid, zegt hij: "
dat kan, maar dat zijn ook vragen die u aan hen kan stellen”.
Op de terechtzitting van het hof op 5 april 2022 zegt [medeverdachte 1] als getuige onder meer het volgende.
Met de vijf personen die hij in de e-mail aan [A] van 24 juli 2018 noemt, bedoelt hij geen van de vandaag ter terechtzitting aanwezigen. De e-mail van 31 juli 2018, waarin hij schrijft “
I told to the brothers", zag wel op zijn vrienden (het hof begrijpt uit de context van dit verhoor dat het over de medeverdachten gaat). Deze e-mail was volgens [medeverdachte 1] niet met de intentie dat deze broeders een aanslag wilden plegen. Hij stelt vanaf het begin af te hebben gelogen tegen de infiltrant. Over candy zegt hij dat het probleem is dat hij dacht dat zij hetzelfde dachten als hij, maar dat was niet zo. Hij zegt ook dat wanneer hem door hen vragen waren gesteld, hij hen niet de waarheid had verteld. Over de ontmoeting op 31 augustus 2018, een dag na zijn ontmoeting met [A] , zegt hij dat hij het woord ‘candy’ heeft gebruikt, maar dat hij niet meer weet wanneer of op welke wijze. Ook zegt hij nooit enige informatie over waarom hij [A] eigenlijk sprak, te hebben gedeeld.
"Ik heb eigenlijk tegen alle jongens gelogen.”
Het hof is van oordeel dat de hierboven genoemde onderdelen uit deze verklaringen van [medeverdachte 1] niet betrouwbaar zijn en overweegt hiertoe het volgende. In de verklaringen zet [medeverdachte 1] zichzelf neer als iemand die er kennelijk niet voor terugdeinst om in bepaalde situaties leugens te vertellen. Ook de rechter-commissaris vraagt zich af of [medeverdachte 1] de waarheid spreekt, gelet op zijn opmerking dat [medeverdachte 1] onder ede staat en dat de rechter-commissaris twijfels heeft bij zijn geloofwaardigheid. De reactie van [medeverdachte 1] hierop, dat hij dit niet ontkent maar dat deze vragen ook aan de medeverdachten kunnen worden gesteld, bevestigt het hof in zijn overtuiging omtrent het zeer beperkte waarheidsgehalte van de onderdelen uit deze verklaringen. Het hof oordeelt de verklaringen in zoverre ook als innerlijk tegenstrijdig. Waar [medeverdachte 1] enerzijds stelt dat de medeverdachten, met uitzondering van de medeverdachte [medeverdachte 4] , na 17 september 2018 toch meegingen naar het park en later naar het huisje, omdat zij een wapen wilden, stelt hij anderzijds dat zij dit deden omdat zij hem niet in de steek wilden laten.
Het hof overweegt voorts het volgende.
[medeverdachte 1] bereidde een aanslag voor en was op zoek naar wapens, explosieven en bomvesten. Daartoe had hij contact met de politie-infiltrant [A] . [medeverdachte 1] heeft op 12 augustus 2018 tegenover de politie-infiltrant verklaard dat de groep waarmee hij de aanslag wilde plegen uit (inclusief hemzelf) vijf personen bestond. Hij bestelde bij de politie-infiltrant toen vijf Kalasjnikovs, vijf handpistolen en 20 handgranaten (voor ieder vier). Op 17 september 2018 zei [medeverdachte 1] tegen de politie-infiltrant dat de groep met wie hij de aanslag wil gaan plegen hem ( [A] ) wil ontmoeten. [medeverdachte 1] zegde toe dat hij met de groep zou bespreken of ze [A] op 18 september 2018 willen ontmoeten. Op 17 september 2018 vond een ontmoeting plaats bij de woning van de verdachte in [plaats] . Daarbij waren de verdachte, [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] aanwezig. [medeverdachte 1] heeft toen tegen de verdachte gezegd dat de wapens voor een aanslag waren.
Op 18 september 2018 om 12:42 uur gingen de verdachte, [medeverdachte 5] en [medeverdachte 3] de woning van [medeverdachte 1] te [geboorteplaats] binnen. Om 14:09 stuurde [medeverdachte 1] een bericht aan de infiltrant met de vraag hoe laat hij ( [A] ) in [geboorteplaats] zou zijn, die antwoordde er om 15:30 uur te zijn. Zij vertrokken om 14:15 uur uit de woning van [medeverdachte 1] . Om 16:36 uur liepen de verdachte, [medeverdachte 1] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 3] [… ] in en ontmoetten daar de politie-infiltrant. Tijdens het gesprek zei de politie-infiltrant dat hij wist wat [medeverdachte 1] van plan was en vroeg hij of zij hetzelfde wilden. De mannen zeiden: “ja”. Ook heeft de politie-infiltrant aan de groep medegedeeld dat hij twee AK’s 47 en een leeg vest naar Nederland zou brengen en dat zij een plek zouden vinden zodat zij konden trainen en de maat van het vest konden opnemen.
Het hof leidt uit het bovenstaande af dat de verdachte behoorde tot de groep van vijf met wie [medeverdachte 1] een aanslag wilde plegen en dat [medeverdachte 1] een ontmoeting tussen de groep en de politie-infiltrant - bij wie [medeverdachte 1] wapens had besteld - in [geboorteplaats] heeft georganiseerd. De verdachte wist toen dat de wapens bestemd waren voor het plegen van een aanslag. De vier hebben tegenover de politie-infiltrant bevestigd dat zij hetzelfde wilden als [medeverdachte 1] .
Op 27 september 2018 heeft in een vakantiehuisje in [plaats] een ontmoeting van de verdachte, [medeverdachte 1] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 3] met twee politie-infiltranten plaatsgevonden om met de bestelde wapens te oefenen en de bomvesten te passen.
De verdachte oefende eerst met het vullen van de patroonhouder van een handvuurwapen. Vervolgens heeft een politie-infiltrant een Kalasjnikov overhandigd aan de verdachte. De verdachte gaf het wapen een kus en hield het liefkozend tegen zijn wang. De verdachte zei toen (vertaald):
"dit zal mijn sleutel tot de Djenna (paradijs) zijn. Allahu Akbar.”Hij zei verder dat hij er meer van houdt dan van zijn vrouw en dat hij er de niet-gelovigen mee gaat doden.
Even later paste de verdachte een bomvest. Hij zei toen (vertaald): "
vrouwen vriend” (paradijselijke vrouwen die verheerlijkt worden voor hun schoonheid). Hij maakte zich vervolgens groot, spreidde zijn armen uit en zei: “
whole live dreamed about this, Allahu Akbar”. De verdachte heeft vervolgens de politie-infiltrant gevraagd om het bomvest te laten vermaken. Hij had de knop om de bom te laten ontploffen liever niet aan de rechter- maar aan de linkerkant. Dan kon hij er beter bij. De verdachte zei toen: “
mijn vrouw, my wife. It’s better than my wife, whollah. Whollah it’s better than my wife. It’s bring me to Djenna (Paradijs)”. De verdachte tekende toen nog aan dat het volgens de jurisprudentie van het martelaarschap niet de bedoeling is het bomvest te gebruiken om zelfmoord te plegen. Volgens de verdachte moest je het gebruiken om mensen schade toe te brengen.
Vervolgens heeft de verdachte deelgenomen aan een discussie met (onder anderen) [medeverdachte 1] over de wijze waarop een aanslag kon worden uitgevoerd in een discotheek.
Het hof wijst verder op de volgende uitlatingen die de verdachte deed toen hij zich onbespied waande. Op 11 mei 2018 zei hij tegen zijn moeder: “
Allah is mijn getuige als ik me in naam van god tot ontploffing zou brengen zou ik ze willen vermoorden omdat zij niet moslims zijn.” Op 28 mei 2018 vroeg de verdachte hardop Allah hem het martelaarschap te geven en de dag erna bad hij dat de ongelovigen moeten worden vernietigd. Op 26 juni 2018 hield de verdachte een smeekbede waarin hij vroeg om vernietiging van de ongelovigen en om het martelaarschap te verkrijgen. Kort daarop - op 4 augustus 2018 - zei de verdachte in een telefoongesprek met [medeverdachte 3] dat hij zo'n zin heeft om naar [plaats] te gaan en die hoge status te pakken. En op 13 september 2018 zei de verdachte tegen zijn moeder dat Allah "
ons moge laten sterven als martelaars". Op 24 september 2018 liet hij haar in een telefoongesprek weten dat hij het paradijs wenst. De dag voor de geplande wapentraining in het vakantiehuisje in [plaats] op 27 september 2018 heeft de verdachte een telefoongesprek met een kennis beëindigd met:
Vrees God he! Een advies, misschien zie ik jou niet meer, (...) , laat niet jezelf kapotmaken door de ongelovigen.
Het hof overweegt dat de verdachte in deze uitlatingen is vooruitgelopen op wat in zijn ogen zou komen: zowel de dood van de slachtoffers van een aanslag als zijn eigen dood en de toelating tot het paradijs als martelaar.
Het hof is van oordeel dat gelet op het bovenstaande - in onderling verband en samenhang gelezen - het alternatief scenario, overigens door de verdachte te berde gebracht na zich 21 maanden op zijn zwijgrecht te hebben beroepen, niet aannemelijk is geworden. Niet alleen betreft het alternatieve scenario een buitengewoon omslachtige wijze om alleen een vuurwapen te bemachtigen. Dat gestelde doel strookt bovendien niet met het meermalen uitgesproken verlangen tegenover zichzelf en derden - zoals zijn moeder - ongelovigen te willen vernietigen en als martelaar te sterven, zijn actieve bijdrage aan de wapentraining, de daarbij uitgesproken visie dat de Kalasjnikov de sleutel tot het paradijs zou zijn en zijn bijdrage aan een discussie over de wijze waarop een aanslag gepleegd kon worden.’
Processen-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep en pleitnota
8. Het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg, gehouden op 10, 12, 17, 19, 23, 24 en 25 juni, 3 en 7 juli, 24 en 26 augustus en 8 oktober 2020, houdt onder meer het volgende in:

TERECHTZITTING VAN 12 JUNI 2020
Ter terechtzitting van 12 juni 2020 zijn alle verdachten en de raadslieden verschenen.
(…)

De voorzitter vraagt wat [verdachte] in het vakantiehuisje deed.

De verdachte [verdachte] verklaart:

Ik ben blij met deze vraag, zodat ik duidelijkheid kan geven. Ik ben nooit in aanraking gekomen met de politie, dus ik wist niet dat ik in de rechtbank vragen zou krijgen. Op 27 september 2018 ben ik met [medeverdachte 1] meegegaan naar [plaats] , omdat ik een wapen wilde bemachtigen die de infiltrant kon leveren. Ik wilde graag die wapens krijgen. Hoe ik mij in [plaats] heb gedragen en wat ik heb gezegd, was allemaal nep om de infiltrant zo ver te krijgen dat hij mij zou gaan geloven dat ik ook een aanslag wilde plegen. Ik heb nooit gedacht of gesproken over het plegen van een aanslag. Ik wilde alleen een wapen bemachtigen die de infiltrant kon leveren. Ik weet dat het er kapot radicaal uitziet, maar ik dacht dat ik tegenover iemand zat die ook radicaal was en dat hij die wapens leverde om een aanslag te plegen. De infiltrant mocht niet aan mij twijfelen, want dan zou ik die wapens niet krijgen. Ik hou gewoon van wapens. Rechtsextremisten doen erge dingen tegen de moslims; moskeeën en moslim vrouwen worden aangevallen. De veiligheid van praktiserende (radicale) moslims is niet goed in Nederland. Mijn vrouw, die een gezichtssluier draagt, wordt buiten bedreigd en is bijna aangevallen. Zelf ben ik ook beledigd en bedreigd en ik wilde mij en mijn gezin kunnen beschermen. Ik geil bijna op het hebben van een wapen. Achteraf bezien was het dom.
De voorzitterhoudt voor dat hij bij een aantal besprekingen is geweest waarbij ook de andere verdachten aanwezig waren, ook in het park met de infiltrant. In de groep is gesproken over het zetten van een bom en er is kunstmest, aceton en waterstofperoxide gekocht. Is dat niet een heel erg lange aanloop om een wapen te bemachtigen?

De verdachte [verdachte] verklaart:

Ik begrijp dat u dat vraagt, maar u moet de stukken niet bekijken vanuit de visie van de officier van justitie die alles kopieert en plakt. De officier van justitie zet de stukken zo in elkaar dat het lijkt alsof alles klopt wat is tenlastegelegd, maar ik wist helemaal niet waar [medeverdachte 1] mee bezig was. Ik wist na 17 september 2018 pas van [medeverdachte 1] dat de wapens voor een aanslag waren, maar [medeverdachte 1] was daarvoor achter mijn rug om allemaal dingen aan het doen. Ik heb inderdaad radicale uitlatingen gedaan over mensen die moslims onderdrukken, maar dat heeft niets te maken met het willen plegen van een aanslag. Ik word verdacht van deelname aan een terroristische organisatie, maar ik wist helemaal niet wat er zou gaan gebeuren. [medeverdachte 1] zei dat de infiltrant wilde dat wij een aanslag zouden gaan plegen en ik heb mij voorgedaan als een jongen die een aanslag wilde gaan plegen. Ik wist pas toen ik vast zat en het dossier las, hoe die afspraken tussen [medeverdachte 1] en de infiltrant zijn gegaan. Ik heb ook niet getraind om een aanslag te plegen. Het enige dat ik fout heb gedaan, is dat ik een vuurwapen wilde bemachtigen. Ik deed alsof ik een aanslag wilde plegen omdat ik dacht dat die infiltrant een radicale moslim was, maar ik wilde dat niet. Ik ben wel voorstander van de jihad, maar niet van bombarderen etc. Ik heb niets te maken met het plegen van een aanslag, want ik heb een gezin. Ik heb in [plaats] ook emotionele uitlatingen gedaan en een Kalasjnikov gekust, want ik bewonder die dingen. Ik ken die infiltrant niet eens. Ik heb nooit contact met hem gehad. Alles wat na 17 september 2018 is gekomen, is gedaan ‘alsof’ om wapens te bemachtigen.’
9. Het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep, gehouden op 29 maart, 5, 6, 7, 12 en 19 april en 7 juni 2022 houdt onder meer het volgende in:

De voorzitter hervat op 5 april 2022 het op de terechtzitting van 29 maart 2022 onderbroken onderzoek.
(…)
De verdachte legt op vragen van de jongste raadsheer een verklaring af, inhoudende:
(…)
U vraagt mij waarom ik 10 dagen later met iemand meega naar het huisje in [plaats] die denkt dat ik met hem een aanslag wil plegen. Ik wist dat u deze vraag ging stellen. Ik zat toen al helemaal in de flow. Ik wilde ervoor gaan. Ik heb nooit met hen gesproken over een aanslag door te spreken over candy en koerierswerk. De medeverdachten wisten ook niet dat het over een aanslag ging. Een dag voor de ontmoeting is er echt gezegd over de aanslag, dat wilden ze niet. Toen is er gezegd toch doen want dan hebben ze een wapen. Ik wist niet dat [medeverdachte 1] een aanslag zou plegen. Het enige dat ik wist dat met candy een wapen werd bedoeld. Altijd gezegd als je ooit aan wapens kan komen laat het mij dan weten.
U houdt mij voor dat [medeverdachte 1] de avond van 17 september in [plaats] het woord aanslag heeft gebruikt en vraagt mij waarom ik dan mee naar het vakantiehuisje in [plaats] ga. De reden voor mij om mee te gaan was om wapens te verkrijgen. Uiteindelijk heeft [medeverdachte 1] mij gezegd wat ik moest doen om een wapen te krijgen. Hij zei dat het goed zou komen. Ik ben dom, naïef geweest, maar ik wist niet welke gesprekken [medeverdachte 1] voerde. Als ik datgene wat ik in het dossier heb gelezen van tevoren wist was ik nooit meegegaan. Ik vertrouwde [medeverdachte 1] . Ik verdien straf voor deze domme fout, maar ik wilde geen aanslag plegen.
U houdt mij voor dat ik heb gezegd dat ik wapengeil ben en vraagt mij waaruit die interesse blijkt. Tot de ochtend voordat wij naar het vakantiehuisje gingen heb ik hier nooit over gesproken. Mijn vrouw loopt buiten met een islam gewaad, ik ook. Wij worden vaak uitgescholden en bedreigd. Het is de bubbel waar ik sinds mijn 16e in zit. Dat maakt dat ik dit wil hebben. Het spelen van games als Call of Duty, alleen maar wapens. Ik begrijp dat het in Nederland raar is, maar in veel landen mag je gewoon een wapen hebben. Zien als bescherming van mijn gezin. Mijn interesse is niet vreemd als u kijkt naar mijn verleden. Het is niet goed, maar wel de reden. Ik ben niet naar het vakantiehuisje gegaan voor de AK 47. Wat daar is gebeurd is de beeldvorming omdat de infiltrant dat wilde. Die dag in [plaats] is toneelspel. Ik moest laten zien dat ik zekerheid heb. Hij is daar gekomen met wapens en bomvesten. Ik kijk elke dag video's met dergelijke wapens en vesten. Het was dom van mij, niet goed om daar heen te gaan, maar ik ben gegaan en heb daar toneel gespeeld om een wapen te krijgen. Toen ik daar andere dingen zag schrok ik daarvan. Ik had nog nooit in mijn leven dit in het echt gezien. Ik vond het mooie dingen die ik zag, maar mijn intentie was niet wat het lijkt. Deze dag was nep. Het was verstandig van [medeverdachte 2] dat hij niet mee is gegaan. Bij de ontmoeting in het park op 18 september 2018 heb ik het gesprek niet gevoerd; ik ben niet de leider. [medeverdachte 1] heeft allemaal dingen gedaan en gekocht. Hij heeft allerlei handelingen verricht.
(…)
De voorzitter hervat op 6 april 2022 het op de terechtzitting van 5 april 2022 onderbroken onderzoek.
(…)
De raadsman vraagt of hij, als hij wil verwijzen naar de pleidooien van de andere raadslieden, deze moet hechten aan zijn pleitnota.
De voorzitter deelt mede dat als de verdediging wil dat de Hoge Raad hier kennis van neemt deze aan de pleitnota gehecht dienen te worden.
(…)
De voorzitter hervat op 19 april 2022 het op de terechtzitting van 12 april 2022 onderbroken onderzoek.
De raadsman voert het woord tot verdediging overeenkomstig zijn overgelegde en in het procesdossier gevoegde pleitaantekeningen.
Voorts merkt hij op: Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep is er nog niet, maar indien de verklaring van de verdachte weerslag heeft op hetgeen wordt aangevoerd, dan geef ik u mee de geluidsopname na te luisteren.
In mijn pleitnotities heb ik delen uit het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg overgenomen. Ik zal deze passages - met instemming van het hof - niet voordragen, maar vraag het hof deze wel aandachtig te lezen.
De voorzitter merkt op de pleitaantekeningen als volledig voorgedragen te beschouwen.’
10. De pleitnota, overgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 19 april 2022, houdt onder meer het volgende in (met weglating van een voetnoot):
‘U weet, [verdachte] ontkent en betwist terroristische misdrijven als tenlastegelegd te hebben gepleegd of te hebben willen plegen.
Hij betwist opzet en oogmerk daartoe. Zijn verklaring als afgelegd ter terechtzitting ten overstaan van uw Hof zal u nog vers in het geheugen liggen. In die verklaring en de door hem in eerste aanleg afgelegde verklaring ligt zijn verdediging besloten.
(…)
De verklaring(en) van [verdachte] behelzen een “alternatief scenario” dat niet strijdig is met de feiten dan wel bewijsmiddelen.
Het gaat er in een strafzaak niet om of het scenario van het Openbaar Ministerie waarschijnlijker is dan het scenario van de verdediging of enig ander scenario. Het gaat er om of uw Hof buiten iedere redelijke twijfel zal kunnen vaststellen dat het ten laste gelegde scenario het enige mogelijke scenario is. Alleen in dat geval kan een veroordeling aan de orde zijn.
(…)
Sedert de behandeling in eerste aanleg is er ten aanzien van de "feiten" niets wezenlijks veranderd, noch de feitenbehandeling door uw Hof noch het requisitoir van het Openbaar Ministerie brachten wezenlijk andere inzichten.
Wel vinden de verklaringen van [verdachte] nader steun in de verklaringen die in hoger beroep zijn afgelegd door de (voormalig) medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] .
Steun die al eerder gevonden kon worden in de verklaring van [medeverdachte 1] bij de rechter-commissaris:
(…)
Naast de ter terechtzitting van uw Hof met [verdachte] besproken bewijsmiddelen en de grenzen van het bewijsrecht is cruciaal de reikwijdte van de delictsomschrijvingen van het tenlastegelegde en hetgeen het Openbaar Ministerie dient te bewijzen.

Ten aanzien van alle feiten: Terroristisch misdrijf, oogmerk en opzet

Ten aanzien van alle feiten is van belang dat het gaat om terroristische misdrijven, het opzet moet daarop gericht zijn en/of het oogmerk daartoe dient te bestaan.
(…)
Uit het dossier volgt niet dat door [verdachte] enige handeling is verricht met oogmerk of opzet tot, kort gezegd, het begaan van enig terroristisch misdrijf zoals tenlastegelegd. Het wordt, u heeft hem gehoord, ook met klem en expliciet ontkent en betwist.
(…)

Feit 1 : voorbereidingshandelingen terroristische misdrijven

[verdachte] ontkent en betwist niet alleen het terroristisch oogmerk maar ook het opzet op de tenlastegelegde misdrijven moord en brandstichting. Bewijs voor het tegendeel is niet voorgehouden of aangevoerd en niet in het dossier te ontwaren.
(…)

Ten aanzien van feit 2, deelneming aan een terroristische organisatie

(…)
Ook hier moet ik mij richten op het opzet en oogmerk alsook de vraag of de bewijsmiddelen de conclusie van een stelselmatig en structureel samenwerkingsverband rechtvaardigen.
(…)
Daarmee moet ook het oogmerk van de individuele leden van de organisatie gericht zijn op het plegen van terroristische misdrijven!
(…)
Naast wettig en overtuigend bewijs van een terroristisch oogmerk, waarvoor in het licht van het voorgaande het wettig en overtuigend bewijs ontbreekt, moet sprake zijn van "een gestructureerd samenwerkingsverband” waarbij "de deelnemers niet ieder voor zich, maar in een zekere duurzame onderlinge samenwerking participeren in de organisatie".
De zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen zijn voor de conclusie dat daarvan sprake zou zijn niet aanwezig althans ontoereikend.
(…)

Feit 3: training als bedoeld in artikel 134a

(…)
Voor wat betreft het besproken filmpje dat is aangetroffen op een sd kaart van een bodycam zij opgemerkt dat dat filmpje daarop is gekomen ver voor de tenlastegelegde periode. [verdachte] merkte daarover tijdens de behandeling ter terechtzitting over op:
"ik heb niet gekeken met het motief om te trainen"
(…)

Enkele algemene opmerkingen over het bewijs

(…)
d) De creatie van een strafzaak, het dossier [… ] , en de inzet van infiltranten
(…)
Als gezegd, wordt aangesloten bij de verweren en de daaraan te verbinden rechtsgevolgen terzake uitlokking en de ontoelaatbare interferentie door de AIVD als gevoerd in de zaken tegen de medeverdachten [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] en zijn daartoe de pleitnotities van Mr Landerloo overgelegd.
Ook (zelfs) indien uw Hof tot de conclusie zou komen dat [medeverdachte 1] niet is uitgelokt, is in de zaak tegen [verdachte] sprake van uitlokking, immers is [medeverdachte 1] aangezet tot uitlokking van anderen, waaronder [verdachte] .
In dit verband verwijs ik in het bijzonder naar de in de pleitnota van Mr Landerloo opgenomen (recente) jurisprudentie van de Hoge Raad en het EHRM (pagina’s 72 e.v.).
(…)
Dit verweer strekt in de eerste plaats tot niet-ontvankelijkheid wegens uitlokking en mitsdien / of schending van artikel 6 EVRM, subsidiair tot bewijsuitsluiting van al hetgeen door de inzet van de infiltranten aan bewijs is verkregen (the fruits of the forbidden tree) en mitsdien vrijspraak, meer subsidiair tot het voorwaardelijke verzoek tot het horen van de [B] en [C] en het hoofd AIVD en meest subsidiair tot verdiscontering ten faveure van cliënt in de strafmaat.
Het voorwaardelijk verzoek strekt ertoe de genoemde getuigen te doen horen teneinde het onderhavige verweer nader aannemelijk te doen worden indien uw Hof overweegt dit te verwerpen wegens onvoldoende feitelijke grondslag.’

De verwerping van de gevoerde verweren

11. Het bestreden arrest houdt inzake de gevoerde verweren het volgende in (met weglating van voetnoten):

4. Gevoerde verweren
Inleiding
Op 27 september 2018 heeft de DSI in deze zaak vier verdachten aangehouden. Deze aanhouding vond plaats nadat zij in een vakantiehuisje in [plaats] handvuurwapens hadden ontvangen van twee undercover politieagenten. Daarvoor hadden zij bomvesten gepast en geoefend met het hanteren van Kalasjnikovs. Deze wapens waren vooraf door de politie onklaar gemaakt. Elders in Nederland zijn nog twee verdachten aangehouden. Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat hiermee een grote terroristische aanslag in Nederland is voorkomen.
De zes verdachten zijn vervolgd voor het voorbereiden van moord, brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen met terroristisch oogmerk en deelneming aan een terroristische organisatie. De vier in [plaats] aangehouden verdachten zijn bovendien vervolgd voor het deelnemen aan training voor terrorisme.
In eerste aanleg zijn de verdachten voor de tenlastegelegde feiten veroordeeld tot gevangenisstraffen. De veroordelende vonnissen in de zaken van de medeverdachten [medeverdachte 1] , (hierna: [medeverdachte 1] ), [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) en [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ) zijn inmiddels onherroepelijk.
De raadsman van [medeverdachte 1] heeft in zijn strafzaak in eerste aanleg aangevoerd dat hij “in 2017 van. overheidswege is uitgelokt.” Hij heeft daartoe gesteld dat [medeverdachte 1] eerst door twee AIVD-agenten - [C] en [B] - is uitgelokt. Vanaf 11 juni 2018 - toen het politieonderzoek liep - is hij gelijktijdig door deze AIVD-infiltranten en door de politie-infiltrant [A] uitgelokt.
De rechtbank heeft dit verweer verworpen. Zij heeft daartoe eerst vastgesteld dat er sterke aanwijzingen zijn dat er verband is tussen [C] en [B] enerzijds en de AIVD anderzijds en geconcludeerd dat zij aan die dienst zijn gerelateerd. De rechtbank heeft vervolgens - samengevat weergegeven - overwogen dat niet kan worden vastgesteld of [C] en [B] uitlokking kan worden verweten voorafgaande aan de opsporingsfase. Tijdens de opsporingsfase hebben [C] en [B] - parallel aan de inzet van de politie-infiltrant [A] - [medeverdachte 1] weliswaar beïnvloed maar niet aangezet tot het begaan van strafbare feiten waarop zijn opzet niet reeds was gericht. Niettemin oordeelde de rechtbank dat de AIVD-infiltranten [C] en [B] er actief aan hebben bijgedragen dat [medeverdachte 1] met [A] in contact is gekomen en dat zij [medeverdachte 1] hebben beïnvloed bij het vasthouden aan een bepaald doelwit. Deze niet-toegestane beïnvloeding door de AIVD heeft (alleen) in de zaak tegen [medeverdachte 1] geleid tot het toepassen van strafvermindering. Het vonnis in die zaak is – als gezegd – onherroepelijk. Ten slotte heeft de rechtbank in dit verband overwogen dat [medeverdachte 1] door de politie-infiltrant [A] niet tot handelingen is gebracht waarop zijn opzet niet al tevoren was gericht.
In de onderhavige zaak heeft de raadsman zich aangesloten bij de verweren zoals gevoerd in de zaken van de medeverdachten [medeverdachte 4] (hierna: [medeverdachte 4] ) en [medeverdachte 5] (hierna: [medeverdachte 5] ). Primair is aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat de verdachte opzet heeft gehad op het plegen van een aanslag. De verdachte wist niet eerder dan op 17 september 2018 van het plan van [medeverdachte 1] om een aanslag te plegen. Daaraan heeft hij zijn medewerking geweigerd. Hij wilde wel een wapen bemachtigen. Daartoe is hij met [medeverdachte 1] en anderen naar het vakantiehuisje in [plaats] gegaan, waar hij in het bezit van een vuurwapen is aangehouden.
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat [medeverdachte 1] is uitgelokt door de AIVD-infiltranten en de politie-infiltrant. In het verlengde daarvan hebben deze AIVD-infiltranten [medeverdachte 1] ingezet om ook de verdachte uit te lokken. Ter inleiding op het bespreken van dit verweer gaat het hof eerst in op de gestelde infiltratie door de AIVD en de politie.
4.1
De infiltratie
Inleiding
Vanaf 2002 geeft de Wiv 2002 een regeling voor de werkzaamheden van de AIVD en MIVD. Deze diensten houden zich bezig met de verzameling, analyse en verstrekking van gegevens. Met de invoering van de Wiv 2017 (op 1 september 2017 is de Wiv 2017 deels in werking getreden en per 1 mei 2017 volledig), is beoogd de bevoegdheden van de inlichtingen en veiligheidsdiensten te moderniseren en de wettelijke waarborgen voor de inzet van die bevoegdheden nauwkeurig vast te leggen. Volgens de wetgever is de modernisering van bevoegdheden vereist onder meer vanwege de toenemende terroristische dreiging. Onderkend is daarbij dat effectief functionerende inlichtingen- en veiligheidsdiensten door gebruik te maken van hun ingrijpende bevoegdheden per definitie inbreuk maken op grondrechten, waaronder privacy. Uitgangspunt is dat de inlichtingen- en veiligheidsdiensten hun taak in het kader van de nationale veiligheid uitsluitend effectief kunnen uitvoeren, indien dat heimelijk plaatsvindt. De bevoegdheden van de diensten - waaronder de inzet van agenten - zijn onder de oude en huidige wet nagenoeg hetzelfde gebleven. De waarborgen die bij de uitoefening van de bevoegdheden in achtgenomen moeten worden zijn in de Wiv 2017 geregeld. Het toezicht op de rechtmatige uitoefening van bevoegdheden is ondergebracht bij de CTIVD.
Op grond van artikel 66 lid 1 Wiv 2017 (voorheen artikel 38 Wiv 2002) kan de AIVD - indien bij de verwerking van gegevens blijkt van gegevens die tevens van belang zijn voor de opsporing van strafbare feiten - daarvan schriftelijk mededeling doen aan de Landelijk Officier Terrorismebestrijding. Op grond van deze bepaling heeft de AIVD in de onderhavige zaak meerdere ambtsberichten uitgebracht.
Het ambtsbericht van de AIVD
Op 26 april 2018 heeft de AIVD het eerste ambtsbericht uitgegeven aan de Landelijk Officier Terrorismebestrijding. Dit luidt als volgt:
“ [medeverdachte 1] (geboren [geboortedatum] 1984 te [plaats] en ingeschreven op [c-straat 2] te [geboorteplaats] ) heeft de intentie om met een groep personen een jihadistisch gemotiveerde aanslag te plegen en treft hiervoor voorbereidingen. De beoogde aanslag is gericht op een groot evenement in Nederland en heeft als doel het maken van veel slachtoffers. [medeverdachte 1] is op zoek naar aanslagmiddelen voor meerdere personen en iemand die hierin kan faciliteren.”
Naar aanleiding van het AIVD ambtsbericht is de officier van justitie onder de naam 26Orem een strafrechtelijk opsporingsonderzoek gestart. Op 18 mei 2018 heeft de officier van justitie op grond van artikel 126h Sv een bevel tot infiltratie tegen [medeverdachte 1] afgegeven. Op grond van dat bevel heeft het team WOD van de politie een politie-infiltrant ingezet. Deze infiltrant heeft onder de naam [A] per e-mail van 11 juni 2018 contact opgenomen met [medeverdachte 1] op het e-mailadres [e-mailadres] . Daarin schrijft [A] :
“I have been appointed by the brothers to help you I believe that you are expecting my mail, so can you confirm that this Is correct? Your brother [A] ".
Tot 27 september 2018 hebben [medeverdachte 1] en de politie-infiltrant [A] e-mails en Telegramberichten aan elkaar verstuurd en hebben diverse ontmoetingen plaatsgevonden tussen [A] en (onder anderen) [medeverdachte 1] . Daarop zal het hof hieronder nader ingaan.
Het voortraject
Eerst gaat het hof in op de stelling van de verdediging dat [C] en [B] aan de AIVD zijn gelieerd. Daartoe beziet het hof onder meer of [C] . en [B] de “
brothers” zijn waarop [A] in bovenstaande e-mail van 11 juni 2018 doelt.
Het hof stelt vast dat [B] op 9 mei 2018 per e-mail aan [medeverdachte 1] schrijft:
"A trustworthy brother was appointed (...) to guide you (...) in the next steps to the party. The brother can reach out very soon (...) .”
Op 29 mei 2018 bericht [C] per e-mail aan [medeverdachte 1] :
"(...) A brother has been - according to customs - already appointed to serve you and help you further with (candy) (...). He will insha Allah get in touch with you (...). I ask you to fix an Email address as soon as possible for the communication with the brother and send it very soon to Akhi [B] . (…).”
Op 6 juni 2018 laat [B] per e-mail aan [medeverdachte 1] weten:
” (...) please make a completely new mail address on which the brother can contact you and send it to me soon (…). It will only used by the trusted brother (…) .
Vervolgens geeft [medeverdachte 1] op 7 juni 2018 zijn nieuw aangemaakte e-mailadres [e-mailadres] door aan [C] . Op 8 juni 2018 bevestigt [B] aan [medeverdachte 1] zijn nieuwe hotmailadres te hebben ontvangen. Op 8 juni 2018 geeft de AIVD een ambtsbericht uit aan de Landelijk Officier Terrorismebestrijding waarin [e-mailadres] als het e-mailadres waarop [medeverdachte 1] kan worden bereikt wordt verstrekt.
Het hof stelt op grond van het bovenstaande vast dat de politie-infiltrant [A] zijn eerste e-mail van 11 juni 2018 aan [medeverdachte 1] verstuurt aan het hotmailadres dat [medeverdachte 1] kort daarvoor heeft doorgegeven aan [B] en [C] en dat vervolgens op 8 juni 2018 via een AIVD-ambtsbericht aan het Openbaar Ministerie werd verstrekt. Daaruit leidt het hof af dat [B] en [C] de "
brothers" zijn waarvan politie-infiltrant [A] spreekt in zijn e-mail van 11 juni 2018.
Illustratief is in dit verband de e-mail van 16 juli 2018 van [B] aan [medeverdachte 1] :
" (...). For now (...) I urge you (...) to keep in contact with our brother [A] , who was specially appointedto guide you in this task, to carry on.”Verder wijst het hof op de e-mail van 27 juli 2018 van [medeverdachte 1] aan [B] en [C]
: “(...) one more brother join too (...). I will mail brother [A] , I inform you and update about any news.”
[medeverdachte 1] heeft als getuige in de zaak van de verdachte ten overstaan van de rechter-commissaris verklaard dat hij door [C] en [B] is voorgesteld aan [A] . Zij hebben tegen [medeverdachte 1] gezegd dat een broeder contact zou opnemen. Nadat [A] per e-mail contact had opgenomen met hem hebben [C] en [B] bevestigd dat de door hun bedoelde broeder [A] heette. Nadien moest [medeverdachte 1] aan [B] terugkoppelen wat hij met [A] had besproken over hoeveel tijd hij nodig had en of hij vorderingen had gemaakt. Hij wist niet wie zij waren en heeft “ze nooit gezien". Verder heeft [medeverdachte 1] als getuige verklaard dat hij een aanslag wilde plegen met [medeverdachte 3] , [medeverdachte 5] en de verdachte. Hij heeft het plan om een aanslag te plegen op de Gay Pride besproken met [B] en [C] . Dit onderdeel van de RC-verklaring van [medeverdachte 1] vindt steun in overige stukken uit het dossier, waaronder de door zijn raadsman ter terechtzitting in eerste aanleg overgelegde e-mailwisseling.
Over de gestelde AIVD-infiltratie heeft de Landelijk Officier van Justitie terrorismebestrijding, inlichtingen en veiligheidsdiensten en WOD (hierna: LOVJ) een proces-verbaal van bevindingen opgesteld. Deze LOVJ functioneert ten tijde van het ambtsbericht van 26 april 2018 (en nadien verstrekte ambtsberichten) als de officier van justitie als bedoeld in artikel 66 van de Wiv 2017. In het proces-verbaal heeft hij onder meer verklaard dat hij de mededelingen in de ambtsberichten van de AIVD op grond van artikel 66 lid 4 Wiv 2017 heeft getoetst aan de hand van alle aan die mededeling ten grondslag liggende gegevens. Voorafgaand en tijdens het strafrechtelijk onderzoek is hij meermalen bijgepraat over de voortgang van het inlichtingenonderzoek en heeft hij inzage gehad in de onderzoeksresultaten. Tijdens een bijeenkomst in mei 2018 is de nog in te zetten politie-infiltrant door medewerkers van de AIVD geïnformeerd over - onder meer - welke soort explosieven doorgaans worden gebruikt door jihadisten en welke grondstoffen hiervoor nodig zijn. Er is gesproken over TATP en een ANFO-bom, waarbij kunstmest wordt gebruikt. Het hof stelt vast dat [medeverdachte 1] tezamen met de medeverdachte [medeverdachte 4] op 7 september 2018 een aantal zakken kunstmest heeft opgehaald die door het team WOD waren klaargelegd. De illusie was gewekt dat deze zakken kunstmest geschikt waren voor het maken van bommen.
Verder is de LOVJ als getuige ten overstaan van de raadsheer-commissaris gehoord. Als getuige heeft de LOVJ verklaard dat informatie die naar de opsporing gaat, alleen door de LOVJ wordt getoetst. Als de AIVD een ambtsbericht opstelt dan krijgt hij de onderliggende informatie op schrift en kan hij beoordelen of de inhoud van het ambtsbericht juist is. Hij is over het AIVD onderzoek naar [medeverdachte 1] en anderen geïnformeerd voorafgaande aan het politieonderzoek 26Orem. Zijn beeld is dat de AIVD concrete inlichtingen heeft verzameld tegen deze verdachten en dat die hebben geleid tot het onderzoek 26Orem.
Tussenconclusie
Op grond van het bovenstaande - in onderling verband en samenhang bezien - gaat het hof er veronderstellenderwijs verder van uit dat [B] en [C] gelieerd zijn aan de AIVD en door deze dienst zijn ingezet om voorafgaand aan het AIVD-ambtsbericht van 26 april 2018 contact met [medeverdachte 1] te onderhouden en nadien te blijven onderhouden.
4.2
Parallel onderzoek door AIVD en Openbaar Ministerie
De verdediging heeft het verweer gevoerd dat de AIVD zijn activiteiten afstemde op het politieonderzoek. Tevens heeft de politie bepaalde opsporingshandelingen achterwege gelaten om informatie van de AIVD te kunnen gebruiken. Bovendien is de politie-infiltrant [A] ongeoorloofd beïnvloed door de AIVD. Het afgestemde onderzoek heeft een bepalende invloed gehad op het verloop van het opsporingsonderzoek tegen de verdachte. De communicatie van [medeverdachte 1] met deze politie-infiltrant moet worden uitgesloten van het bewijs.
Als gezegd voorziet artikel 66 lid 1 Wiv 2017 in een bevoegdheid op grond waarvan de AIVD gedurende een door de dienst uitgevoerd onderzoek een mededeling aan het Openbaar Ministerie kan doen van door een dienst verwerkte gegevens die mogelijk van belang kunnen zijn voor de opsporing of vervolging van strafbare feiten. Daarmee heeft de wetgever de mogelijkheid onderkend dat - enige tijd na het uitbrengen van een ambtsbericht - gelijktijdig een strafrechtelijk onderzoek plaatsvindt en het onderzoek van de dienst doorloopt. De Hoge Raad overwoog in HR 13 november 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA2553 dat geen rechtsregel zich ertegen verzet dat zowel een inlichtingen- en veiligheidsdienst als het Openbaar Ministerie of een opsporingsdienst elk voor zich - en daardoor mogelijk parallel - onderzoek doet naar bepaalde personen of groeperingen, indien daartoe vanuit de vervulling van hun taak aanleiding bestaat.
In de onderhavige zaak heeft de AIVD vanaf 26 april 2018 ambtsberichten uitgegeven en - zo heeft het hof hiervoor veronderstellenderwijs aangenomen - de reeds lopende infiltratie door [B] en [C] na die datum voortgezet. Zo overweegt het hof dat [B] en [C] tot 24 september 2018 per e-mail contact hebben onderhouden met [medeverdachte 1] , ook nadat [medeverdachte 1] ontmoetingen met politie-infiltrant [A] heeft gehad en per e-mail met hem heeft gecorrespondeerd. Er is aldus gedurende ruim drie maanden parallel contact geweest tussen [medeverdachte 1] en [A] en tussen [medeverdachte 1] en [C] en/of [B] . Voor die voortzetting biedt de Wiv 2017 naar het oordeel van het hof voldoende wettelijke grondslag. Het Openbaar Ministerie is naar aanleiding van het ambtsbericht van 26 april 2018 een opsporingsonderzoek gestart. Er heeft aldus - gelet op de door het hof gedane aanname - gelijktijdig onderzoek door de AIVD en het Openbaar Ministerie plaatsgevonden.
Beïnvloeding van het politieonderzoek
De AIVD heeft de LOVJ zowel voorafgaand aan als tijdens het onderzoek 26Orem op de hoogte gehouden van de inlichtingenonderzoeken naar [medeverdachte 1] . Dit geschiedde meestal mondeling. De LOVJ is aanwezig geweest bij briefings van het onderzoeksteam van de AIVD.
De politie en het Openbaar Ministerie hebben de AIVD via het zogenaamde AOT op de hoogte gehouden van opvolging die aan ambtsberichten werd gegeven. Het AOT dat plaatsvindt op grond van artikel 93 lid 2 Wiv 2017 is een periodiek overleg tussen de AIVD, het Openbaar Ministerie en de politie waarin op operationeel niveau gesproken wordt over contraterrorisme-onderzoeken van de AIVD en opsporingsonderzoeken die over en weer raakvlakken (kunnen) hebben.
Uit het dossier blijkt dat na het uitbrengen van het ambtsbericht van 26 april 2018 regelmatig overleggen hebben plaatsgevonden tussen de zaaksofficier van justitie in het onderzoek 26Orem en de LOVJ. De LOVJ heeft verklaard dat de zaaksofficier van justitie hem informeerde over het politieonderzoek, maar hij geen AIVD informatie met de zaaksofficier van justitie deelde. Niet op schrift gestelde informatie die vanuit de AIVD wordt gedeeld in een AOT wordt nimmer gedeeld met de zaaksofficier van justitie, het opsporingsteam of de bij de opsporing betrokken leden van het team WOD. Dit is in de onderhavige zaak ook niet gebeurd. Hij heeft alleen in het AOT besproken dat er een parallel onderzoek loopt. Wel geldt - aldus de LOVJ - in het algemeen dat indien de AIVD informatie heeft die de politie niet heeft maar wel relevant is, de AIVD kan besluiten die te delen. Op grond van de Wiv 2017 mag de AIVD informatie delen met de opsporing. Dan wordt een ambtsbericht uitgebracht. Hij heeft verder verklaard dat de AIVD een inlichtingendienst is die altijd onderzoek doet om anderen in staat te stellen handelend op te treden. Inlichtingenonderzoek dient echter niet de opsporing. Beide organisaties beogen terroristische aanslagen te voorkomen. Waar de grens ligt met het verbod om ten dienste van de opsporing onderzoek te doen is - aldus nog steeds de LOVJ - in algemene zin niet zo makkelijk te beantwoorden. Wat niet mag is het inzetten van middelen met een ander doel.
De verdediging heeft aangevoerd dat sprake is geweest van ontoelaatbare interferentie door de AIVD. Naar de kern komt deze stelling erop neer dat de politie bewust heeft nagelaten om bepaalde opsporingshandelingen in te zetten om gebruik te kunnen maken van het mede door de AIVD ingezette en beïnvloede infiltratietraject en daaruit voortvloeiende informatie, zonder dat de verdediging daarop controle kan uitoefenen. Daarbij wijst de verdediging erop dat het opsporingsteam van de politie bij de inzet van de politie-infiltrant [A] al het sterke vermoeden moet hebben gehad dat [C] een AIVD-infiltrant was, maar geen onderzoek naar [C] heeft ingezet.
Het hof stelt voorop hetgeen de Hoge Raad heeft overwogen in HR 13 november 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA2553:
"
De wetgever heeft een duidelijk juridisch en feitelijk onderscheid voor ogen gestaan tussen enerzijds het optreden van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en anderzijds het optreden van de opsporingsdiensten, waarbij de onderscheiden bevoegdheidstoedeling niet in de weg staat aan informatieverstrekking door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten aan de opsporingsdiensten en andersom. Op grond van de WIV 2002 zijn wederkerige contacten tussen de verschillende diensten mogelijk, maar daarbij geldt dat de inlichtingen- en veiligheidsdiensten bevoegdheden uitsluitend voor de eigen taakstelling mogen aanwenden. De WIV 2002 verleent evenwel aan de inlichtingen- en veiligheidsdiensten de discretionaire bevoegdheid tot het verstrekken van informatie aan hef openbaar ministerie. De inlichtingen- en veiligheidsdiensten zijn daarin autonoom en dienen binnen het wettelijk kader een eigen afweging te maken. De WIV 2002, noch het doel of de strekking van deze wet, verzet zich tegen informatieverstrekking op verzoek van het openbaar ministerie, of de opsporingsdiensten. Voorts belet geen rechtsregel het openbaar ministerie of de opsporingsdiensten nadere informatie aan de inlichtingen- en veiligheidsdiensten te vragen. Daarbij verdient echter opmerking dat het met het oog op het buiten toepassing laten van strafvorderlijke waarborgen doelbewust niet aanwenden van opsporingsbevoegdheden teneinde gebruik te kunnen maken van door een inlichtingen- en veiligheidsdienst vergaarde informatie, evenals het door een inlichtingen- en veiligheidsdienst aanwenden van zijn bevoegdheden voor strafvorderlijke doeleinden,, in strijd is met de. wet (vgl. HR 5 september 2006, LJN AV4122, NJ 2007, 336, rov. 4.7.2 en 6.4.2.).”
De vraag is of het Openbaar Ministerie doelbewust opsporingsbevoegdheden heeft nagelaten aan te wenden - het ongemoeid laten van [C] - teneinde gebruik te maken van door de AIVD vergaarde informatie tegen [medeverdachte 1] en in het verlengde daarvan tegen de verdachte, terwijl de verslaglegging niet kan worden gecontroleerd.
Het hof stelt voorop dat het opsporingsonderzoek is gestart op basis van een AIVD-ambtsbericht van 26 april 2018 waarin wordt gesproken over een geplande aanslag. Vervolgens is naar aanleiding van ontwikkelingen in het strafrechtelijke onderzoek - waarin de AIVD inzage had - het hiervoor al aangehaalde AIVD-ambtsbericht van 8 juni 2018 aan het Openbaar Ministerie uitgegeven waarin het nieuwe e-mailadres van [medeverdachte 1] is gedeeld. Aansluitend nam de politie-infiltrant [A] contact op met [medeverdachte 1] , die enige tijd later gelijktijdig een e-mail heeft gestuurd aan de politie-infiltrant [A] en aan [C] en [B] .
De verdediging stelt dat deze drie infiltranten als een eenheid aan [medeverdachte 1] zijn gepresenteerd. [B] en [C] versterkten de positie van de politie-infiltrant [A] . Zo heeft - aldus de verdediging - het Openbaar Ministerie gebruik gemaakt van informatie die voortkwam uit het mede door de AIVD ingezette infiltratietraject.
Het hof stelt vast dat [medeverdachte 1] per e-mail contact heeft onderhouden met [B] en [C] . Hij heeft hen nooit ontmoet. [B] en [C] hebben de politie-infiltrant [A] nooit ontmoet en ook overigens geen rechtstreeks contact met hem onderhouden. Van rechtstreeks contact of informatie-uitwisseling tussen enerzijds de politie-infiltrant [A] en anderzijds [B] en [C] is niet gebleken. De e-mails van [B] en [C] aan [medeverdachte 1] zijn in eerste aanleg ter terechtzitting door de raadsman van [medeverdachte 1] overgelegd en waren voordien niet bekend bij de zaaksofficier van justitie.
Indien bij de zaaksofficier van justitie tegen deze achtergrond het vermoeden heeft bestaan - het hof kan dat op grond van het dossier niet vaststellen - dat de AIVD een inlichtingenonderzoek tegen [medeverdachte 1] liet doorlopen, dan is dit enkele vermoeden en het nalaten op grond daarvan strafvorderlijk op te treden tegen de veronderstelde AIVD-infiltrant [C] gedurende het parallelle onderzoek onvoldoende om te kunnen spreken van het doelbewust niet aanwenden van opsporingsbevoegdheden teneinde gebruik te maken van door de AIVD vergaarde informatie als bedoeld in het aangehaalde arrest. De veronderstelling dat een parallel AIVD-onderzoek liep - tegen welk onderzoek zich op grond van het aangehaalde arrest geen rechtsregel verzet - zou de zaaksofficier van justitie eerder nopen tot enige terughoudendheid om tegen [C] op te treden. De grens is in het aangehaalde arrest bepaald: de zaaksofficier van justitie mocht [C] niet doelbewust met rust laten om - zonder kenbare en controleerbare verslaglegging - van zijn informatie gebruik te kunnen maken. Van overschrijding van die grens is niet gebleken. Door de inzet van de politie-infiltrant [A] is de zaaksofficier van justitie voldoende zelfstandig, dat wil zeggen met hoogstens marginale invloed van [B] en [C] , van informatie voorzien. Vanaf de e-mail van 18 juni 2018 en de ontmoeting op 5 juli 2018 heeft de politie-infiltrant veelvuldig contact gehad met [medeverdachte 1] . De politie-infiltrant is onder verantwoordelijkheid van de zaaksofficier van justitie geïnstrueerd. Daarop heeft de LOVJ geen invloed gehad. Nadat [medeverdachte 1] bij die ontmoeting tegen de politie-infiltrant heeft gezegd dat hij een aanslag wilde plegen die veel slachtoffers zou maken, heeft de politie-infiltrant zijn contact met [medeverdachte 1] ook zelfstandig behouden. Voor strafrechtelijk relevante informatieverstrekking door [C] aan de zaaksofficier van justitie zijn onvoldoende aanwijzingen.
Illustratief over de wijze waarop [C] [medeverdachte 1] benaderde is hetgeen [medeverdachte 1] zegt tegen de politie-infiltrant [A] over [C] op 17 september 2018:
" [C] . Hij wist dat ik ergens mee bezig was maar hij was ook heel voorzichtig omdat hij wist dat ik ook heel voorzichtig was. Als hij niet voorzichtig zou zijn dan zou ik afstand van hem nemen. Dus zei hij altijd, broeder, als je wat nodig hebt, ik ben je broeder en als je wat nodig hebt, dan kun je er altijd om vragen. Alleen dat, elke keer weer. Broeder als je wat nodig hebt, dan kun je er om vragen.”
Strafrechtelijk relevante informatie verkreeg de zaaksofficier van justitie via de politie-infiltrant [A] . De bijdrage aan de informatiepositie van de zaaksofficier van justitie over de voorgenomen aanslag door de aan het dossier toegevoegde e-mails van [C] en [B] aan [medeverdachte 1] (die weer in contact stond met de politie-infiltrant) waren daaraan zeer ondergeschikt. De op verzoek van de verdediging ter terechtzitting van het hof gehoorde getuige [medeverdachte 1] heeft op de e-mailwisseling noch op gestelde overige communicatie met [B] en [C] ander licht geworpen.
Tussenconclusie
Gelet op het feit dat: i) de zaaksofficier van justitie met de politie-infiltrant [A] een goede informatievoorziening had; ii) [C] ten opzichte van [medeverdachte 1] heel voorzichtig was en het initiatief aan hem liet; en iii) de indirecte bijdrage van [C] aan de informatiepositie van de zaaksofficier van justitie (e-mails aan [medeverdachte 1] die in contact stond met de politie-infiltrant) zeer gering was, is het niet aannemelijk geworden dat de zaaksofficier van justitie [C] doelbewust strafvorderlijk met rust liet om - voor de verdediging oncontroleerbaar - van door hem verkregen informatie gebruik te kunnen maken.
Beïnvloeding opsporingsonderzoek
Het hof overweegt naar aanleiding van de stelling van de verdediging - en de overwegingen van de rechtbank - dat het handelen van de AIVD een vorm van niet-toegestane beïnvloeding van het opsporingsonderzoek betreft het volgende. Op de vraag of [medeverdachte 1] en daarmee ook de verdachte door het optreden van de AIVD is gebracht tot andere handelingen dan waarop zijn opzet gericht was, wordt hierna ingegaan. In deze overweging gaat het om het gestelde
détournement de pouvoirin een aan het opsporingsonderzoek parallel verlopend onderzoek. In het hiervoor geciteerde arrest HR 13 november 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA2553 wordt daaromtrent overwogen dat:
"het door een inlichtingen- en veiligheidsdienst aanwenden van zijn bevoegdheden voor strafvorderlijke doeleinden, in strijd is met de wet.”
Het hof stelt voorop dat [medeverdachte 1] in de periode van 24 april 2018 tot en met 24 september 2018 door middel van e-mail contact heeft gehad met [B] en [C] . Het opsporingsonderzoek is aangevangen op 26 april 2018. De politie-infiltrant [A] heeft voor het eerst op 11 juni 2018 per e-mail contact gezocht met [medeverdachte 1] , waarna zij elkaar op 5 juli 2018 voor de eerste maal hebben ontmoet. Bij die ontmoeting refereert [medeverdachte 1] aan [B] en [C] .
De hieronder weergegeven e-mailwisseling vindt dan ook plaats voordat [medeverdachte 1] en de politie-infiltrant [A] elkaar ontmoetten en [medeverdachte 1] voor het eerst aan hem vertelt over zijn voornemen een aanslag te plegen.
Op 9 mei 2018 laat [B] aan [medeverdachte 1] weten dat:
"A trustworthy brother was appointed by our Ahibba to guide you (....) in the next. steps to the party.”
[medeverdachte 1] heeft per e-mail van 28 mei 2018 aan [B] het volgende bericht:
“(...) for us doest matter anymore where we party,, here in hollanf or somewhere ealse.. you decide whats easy for you guys for bringing real candy (hof: met de term candy bedoelde [medeverdachte 1] wapen en aanslag) ,, if you guys are able to bring candy here, that not a problem for us,, first we were planing to join militaire parade,, later we want join gay parade in aug, but also thinking sometime to visit the french, help us akhi,, lets make a goodplan and stay stick to it. (...)"
Het hof begrijpt deze e-mail aldus dat [medeverdachte 1] uiteenzet welke opties voor het plegen van een aanslag de revue zijn gepasseerd en nu [B] om hulp vraagt bij het maken van een goed plan om daarbij te blijven.
Daarop stuurt [C] op 29 mei 2018 een e-mail aan [medeverdachte 1] :
"(...) As my dear brother [B] (...) informed you. everything is going good and we have insha Allah to start the next important work.
A brother has been -according to customs- already appointed to serve you and help you further with (candy) bi Idhni Allah.
He will insha Allah get in touch with you. that's why we have to stick to the plan (gp) in august which is actually a good cause, according to our Shari brothers (...) "
Hierin neemt [C] een van de suggesties van [medeverdachte 1] over, namelijk de Gay Pride in augustus als doel van een aanslag. Hij bevestigt het voorstel van [medeverdachte 1] daaraan (“gp") vast te houden.
Na verdere e-mailwisseling tussen [C] en/of [B] en [medeverdachte 1] , schrijft [medeverdachte 1] per e-mail van 29 juni 2018 aan [B] en [C] het volgende:
“akhi i wont give up, but i need now a little bit more time,, (...), but first i have to something, dont worry akhi, it wont take years,, my plan militair,, i know where they train.”
Deze e-mail mochten [B] en [C] - als gezegd: veronderstellenderwijs verbonden aan de AIVD - aldus begrijpen dat [medeverdachte 1] wat meer tijd nodig heeft, maar nu eerst iets anders heeft namelijk een plan dat betrekking heeft op militairen die trainen op een voor hem bekende locatie. Daaruit kon worden afgeleid dat [medeverdachte 1] op korte termijn een aanval zou kunnen uitvoeren op militairen of op langere termijn een aanslag zou kunnen plegen op bijvoorbeeld de Gay Pride (in augustus). Naar het oordeel van het hof kan uit de ter terechtzitting in eerste aanleg door de verdediging van [medeverdachte 1] overgelegde e-mails - welke in het onderhavige dossier zijn gevoegd - worden afgeleid dat [B] en [C] het contact met [medeverdachte 1] na de e-mail van 29 juni 2018 enige tijd intensiveerden totdat hij op 5 juli 2018 de politie-infiltrant [A] had ontmoet.
Het hof herhaalt dat de AIVD op grond van artikel 8 lid 2 sub a Wiv 2017 tot taak heeft onderzoek te verrichten met betrekking tot personen die de staatsveiligheid in gevaar brengen. Indien voor deze taak van belang, kan de AIVD op grond van artikel 41 lid 1 Wiv 2017 agenten inzetten die werken onder dekmantel.
Mede tegen de achtergrond van eerdere aanslagen op militairen in Europa, zoals bijvoorbeeld de alom bekende terroristische aanslag van 22 mei 2013 op een Britse militair net buiten de kazerne in Londen, is de AIVD zijn in de artikel 41 lid 1 Wiv 2017 beschreven bevoegdheid niet te buiten gegaan door naar aanleiding van zijn e-mail van 29 juni 2018 in het parallelle onderzoek gericht gegevens omtrent [medeverdachte 1] te verzamelen ter voorkoming van een aanslag
op korte termijnen daarmee - onvermijdelijk - enige invloed op de per 11 juni 2018 daadwerkelijk aangevangen strafrechtelijke infiltratie jegens [medeverdachte 1] uit te oefenen. Het intensiveren van het e-mail contact om [medeverdachte 1] van zijn aanslag op militairen af te houden en de aanmoediging om bij het plan te blijven om contact op te nemen met “
een trustworthy brother” die hem bij de volgende stappen zou begeleiden (in plaats van nu een aanslag te plegen), had mede tot gevolg dat het op 5 juli 2018 tot een ontmoeting met de politie-infiltrant [A] kwam. Hiermee heeft de AIVD zijn bevoegdheden niet aangewend voor strafvorderlijke doeleinden, maar om een aanslag op korte termijn te voorkomen.
Nadat het contact tussen [medeverdachte 1] en de politie-infiltrant [A] na hun ontmoeting op 5 juli 2018 een steviger basis krijgt, houden [C] en [B] regelmatig contact met [medeverdachte 1] per e-mail. [C] en [B] sturen toen religieuze teksten, berichten van de Ahibba en dromen. Niet is gebleken dat in die fase beïnvloeding van de strafvorderlijke infiltratie heeft plaatsgevonden.
Conclusie
De conclusie is dat niet aannemelijk is geworden dat het Openbaar Ministerie doelbewust opsporingsbevoegdheden heeft nagelaten aan te wenden teneinde gebruik te maken van door de AIVD vergaarde informatie tegen [medeverdachte 1] en in het verlengde daarvan tegen de verdachte. Wel is aannemelijk geworden dat de veronderstelde AIVD-infiltranten - bij hun inzet om een aanslag op korte termijn te voorkomen - tevens korte tijd enige invloed hebben uitgeoefend op het politieonderzoek. Hierbij is niet gebleken dat de AIVD zijn bevoegdheden heeft aangewend voor strafvorderlijke doeleinden.
Er is dan ook geen sprake van enig vormverzuim. Het hof overweegt tevens dat deze kortdurende invloed van de AIVD-infiltranten bovendien op het politieonderzoek geen bepalende invloed heeft gehad op het verloop van het opsporingsonderzoek tegen de verdachte en van de tenlastegelegde feiten. Het verweer tot bewijsuitsluiting wordt verworpen.
4.3
Uitlokking
Tegen de achtergrond van hetgeen hiervoor is overwogen over de interferentie tussen het veronderstelde AIVD-onderzoek door [B] en [C] en het politieonderzoek bespreekt het hof het uitlokkingsverweer.
Inleiding
De verdediging heeft aangevoerd dat [medeverdachte 1] is uitgelokt door [B] en [C] en - later - ook door de politie-infiltrant [A] . Dit heeft ook tot de uitlokking van de verdachte geleid, hoewel hij geen contact heeft gehad met de infiltranten. Dit moet leiden tot niet-ontvankelijkheidverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging dan wel tot bewijsuitsluiting.
Het hof stelt het volgende voorop. Artikel 41 lid 5 Wiv 2017 bepaalt dat een agent bij de uitvoering van de instructie door zijn optreden een persoon niet mag brengen tot ander handelen betreffende het beramen of plegen van strafbare feiten, dan waarop diens opzet tevoren reeds was gericht. Artikel 126h lid 2 Sv bepaalt dat een infiltrant bij de uitvoering van het bevel tot infiltratie een persoon niet mag brengen tot andere strafbare feiten dan waarop diens opzet reeds tevoren was gericht.
Verder refereert het hof aan de overwegingen van de Hoge Raad in HR 6 februari 2018 ECLI:NL:HR:2018:155:
"De Hoge Raad stelt voorop dat de inzet van infiltranten niet toelaatbaar is, indien hierdoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak wordt tekortgedaan. Daarvan is sprake ingeval de verdachte door een opsporingsambtenaar dan wel door een persoon voor wiens handelen de politie of het openbaar ministerie verantwoordelijk is, is gebracht tot het begaan van het strafbare feit waarvoor hij wordt vervolgd, terwijl zijn opzet tevoren niet reeds daarop was gericht (vgl. HR 29 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL0613, NJ 2010/441, inzake het zogenoemde Tallon-criterium).
De middelen doen een beroep op de rechtspraak van het EHRM betreffende het in art. 6 EVRM gegarandeerde recht van de verdachte op een eerlijk proces, in overeenstemming waarmee het Tallon-criterium dient te worden toegepast. Zij berusten onder meer op de opvatting dat de inzet van infiltranten uitsluitend toelaatbaar is als de verdachte reeds een begin heeft gemaakt met de gedragingen die hem (uiteindelijk) worden verweten. Die opvatting is echter in haar algemeenheid onjuist. Ook uit de rechtspraak van het EHRM - waarvan de inhoud is weergegeven en besproken in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 5.3 tot en met 5.18 - volgt dit niet, nu deze rechtspraak immers inhoudt dat de inzet van infiltranten toelaatbaar is, indien de betrokkene zich inlaat met criminele activiteiten of indien zijn opzet reeds tevoren op het plegen van een misdrijf was gericht ("had been involved in criminal activity or was predisposed to commit an offence"). De. middelen falen in zoverre.”
Recent heeft de Hoge Raad in HR 8 december 2020 ECLI:NL:HR:2020:1964 overwogen:
"Niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging komt als in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering voorzien rechtsgevolg slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking. Daarvoor is alleen plaats ingeval het in het voorbereidend onderzoek begane vormverzuim daarin bestaat dat door met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren een zodanig ernstige inbreuk op het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak is gemaakt dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM. Het moet dan gaan om een onherstelbare inbreuk op het recht op een eerlijk proces die niet op een aan de eisen van een behoorlijke en effectieve verdediging beantwoordende wijze is of kan worden gecompenseerd. Daarbij moet die inbreuk het verstrekkende oordeel kunnen dragen dat in de bewoordingen van het Europees Hof voor de rechten van de mens - “the proceedings. as a whole were not fair”. Aanleiding voor niet-ontvankelijkverklaring op deze grond kan bestaan in het geval dat de verdachte door een opsporingsambtenaar dan wel door een persoon voor wiens handelen de politie of het openbaar ministerie verantwoordelijk is, is gebracht tot het begaan van het strafbare feit waarvoor hij wordt vervolgd, terwijl zijn opzet tevoren niet al daarop was gericht. (Vgl. HR 1 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1889). De omstandigheid dat niet de verdachte, maar zijn medeverdachte contact had met een opsporingsambtenaar dan wel een persoon voor wiens handelen de politie of het openbaar ministerie verantwoordelijk is, sluit niet uit de mogelijkheid dat (ook) de verdachte door die opsporingsambtenaar of deze andere persoon is gebracht tot het begaan van het strafbare feit waarvoor hij wordt vervolgd.”
Verslaglegging
De verdediging heeft aangevoerd dat verslaglegging van de “AIVD-kant” van het afgestemde traject niet voor de verdediging is te controleren. Daardoor kan de verdediging de uitlatingen van [medeverdachte 1] tegenover de politie-infiltrant [A] niet op betrouwbaarheid toetsen, terwijl die een belangrijk bewijsmiddel zijn in de strafzaak tegen de verdachte. Zijn uitlatingen zijn verregaand beïnvloed door het AIVD-traject.
Het hof stelt voorop dat hiervoor is vastgesteld dat niet is gebleken dat de grenzen van het optreden van de AIVD of het Openbaar Ministerie ten aanzien van de parallelle onderzoeken als bedoeld in HR 13 november 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA2553 zijn overschreden. De stelling van de verdediging dat [medeverdachte 1] zijn uitlatingen tegen de politie-infiltrant [A] deed als gevolg van de duur en intensiteit van zijn contacten met de AIVD-agenten en de wijze waarop hij door hen is misleid vindt onvoldoende steun in het dossier en is ook overigens niet aannemelijk geworden.
Het hof overweegt verder dat de rechtmatigheid van het optreden van de AIVD door de CTIVD wordt getoetst. Het is niet aan de LOVJ om de rechtmatigheid van de gegevensverzameling die ten grondslag ligt aan het ambtsbericht, alsmede het waarheidsgehalte van de informatie in het ambtsbericht te controleren.
Niettemin heeft de LOVJ drie processen-verbaal van bevindingen opgesteld waarin hij - voor zover mogelijk gelet op de geheimhoudingsplicht van artikel 135 Wiv 2017 - heeft uiteengezet in hoeverre de AIVD betrokken is geweest in de aanloop naar en gedurende de loop van het politieonderzoek 26Orem. Verder is de LOVJ ten overstaan van de raadsheer-commissaris als getuige gehoord.
Onder meer is daarin bevestigd dat de LOVJ de door de AIVD aan hem verstrekte informatie voor het uitgeven van een ambtsbericht heeft getoetst en daarnaar tevens met "strafvorderlijke blik" heeft gekeken. Daarnaast heeft de LOVJ met dezelfde blik naar de onderliggende stukken van de ambtsberichten gedurende het parallelle onderzoek gekeken. Bij het toetsen van de verstrekte gegevens heeft de LOVJ niet alleen de belangen van de persoon waarop het ambtsbericht ziet in aanmerking genomen, maar ook die van derden. Ten slotte heeft de LOVJ ook overige informatie van de AIVD, die niet aan een ambtsbericht ten grondslag lag, met "strafvorderlijke blik" bekeken. Daartoe behoorde ook informatie waarvan de rechtbank heeft aangenomen dat die voortkwam uit contact tussen [medeverdachte 1] en de AIVD. Zijn conclusie was dat er niets is gebeurd wat niet zou mogen. Hij heeft op geen enkel moment gezien dat de verdachten zijn uitgelokt tot het verrichten van handelingen die ze niet zouden hebben gepleegd als de AIVD niets zou hebben gedaan.
Het hof is van oordeel dat, hoewel de verslaglegging van het optreden van de AIVD niet volledig is te controleren, de verdediging in de gelegenheid is geweest de basis van het onderzoek - het ambtsbericht van 26 april 2018 - en de veronderstelde inzet van de AIVD gedurende het parallelle onderzoek in zekere mate te toetsen. Daaruit is gebleken dat de LOVJ ook gedurende het parallelle onderzoek informatie van de AIVD over het onderzoek naar [medeverdachte 1] , maar ook over derden, heeft getoetst tegen de achtergrond van hetgeen in het Wetboek van Strafvordering is bepaald. Daarbij zijn geen onregelmatigheden gebleken. Het hof stelt verder vast dat uit de aan het dossier toegevoegde e-mails van [B] en [C] niet blijkt dat het bepaalde in artikel 41 lid 5 Wiv 2017 is geschonden. Uit de tekst van deze e-mails, waarbij het hof opmerkt dat alleen schriftelijk is gecommuniceerd, blijkt niet dat [medeverdachte 1] door [B] en [C] tot het voornemen tot het plegen van een aanslag is gebracht. Het hof tekent hierbij ten overvloede nog aan dat [medeverdachte 1] ter terechtzitting in eerste aanleg (in zijn eigen zaak) is gevraagd om zijn stelling dat hij onder druk is gezet en is gehersenspoeld toe te lichten, onder meer aan de hand van de door zijn raadsman overgelegde e-mails. [medeverdachte 1] heeft zich toen op zijn zwijgrecht beroepen. Ook de verklaring van [medeverdachte 1] als getuige ter terechtzitting in hoger beroep over deze e-mails is niet concreet geworden.
Conclusie
Het gebruik van de communicatie tussen [medeverdachte 1] en de politie-infiltrant en de directe resultaten daarvan voor het bewijs is - anders dan de verdediging heeft aangevoerd - niet in strijd met het beginsel van een fair trial.
Uitlokking politie-infiltrant
Zoals hiervoor al is vermeld, heeft de politie-infiltrant [A] op 11 juni 2018 per e-mail contact opgenomen met [medeverdachte 1] . De infiltrant schreef:
“I have been appointed by the brothers to help you I believe that you are expecting my mail, so can you confirm that this Is correct? Your brother [A] ”
Zij ontmoeten elkaar op 5 juli 2018 in [geboorteplaats] . Het gesprek tussen hen is door de politie-infiltrant opgenomen. [A] zegt tegen [medeverdachte 1] (vertaald):
"Goed, want wat ik kan doen... het is voor mij moeilijk om jou een plan te geven als ik het plaatje niet weet, ik weet niet wat goed is. Dat moet van jou komen. Maar als je er eentje hebt, Inshallah (zo God het wil) zal ik je helpen en het beter maken zoals ik dat kan. Dus als je een plan hebt en je zegt, bijvoorbeeld, ik wil dit en ik wil dat, dan ben ik in staat om te zeggen: ok dat is goed. Maar dan is dit nodig, haal dat weg, we doen het hier en op deze manier om te zorgen dat de aanval beter wordt.”
[medeverdachte 1] zegt dan:
"Ik doe het alleen. Ik heb alleen mijn auto nodig, begrijp je, voor een grote bom, ja mijn auto. (...) Ik weet een paar plekken, ik weet hoe, hoe ..ntv.. misschien leren om met Kalasjnikov.. (...) En ondertussen vriend, werk ik nog steeds aan een plan over hoe en waar (...) En tot nu toe zijn mijn plannen twee keer door broeders kapotgemaakt (...) Als ze meedoen, okay, goed en als je niet mee doet, ook okay. Het is namelijk mijn plan. Dan gaat het gebeuren zoals ik wil. (...) het maakt me niet uit wanneer en wat. Ik zou echt heel graag willen dat het dit jaar gebeurt (...) Ja. Ennuh als jij, als jij hier, daar banden hebt, van broeders, die het misschien beter weten. Voor mij, wollah (bij Allah,) maakt de plek niet uit. Ik heb het ook aan [C] gevraagd, zelfs in Frankrijk, mij maakt het niet uit. (...) Maar als je, als je om je heen vraagt, denk met me mee, vriend. Als je broeders hebt, die als je dat weet ok, die een betere locatie weten en ondertussen, deze week probeer ik het nog een laatste keer met een paar broeders. Voor de laatste keer. Ik heb het tegen ze gezegd. Als je meedoet, best. Zo niet, dan verbreek ik het contact met ze. Omdat, niet omdat ze het niet doen maar puur voor mijn eigen veiligheid (...)"
Bij de volgende ontmoeting op 12 augustus 2018 heeft de politie-infiltrant tegen [medeverdachte 1] gezegd:
“'Dus wat is er gebeurd, de laatste keer dat we elkaar ontmoetten, zei je, misschien 2 jongens, ik weet het niet.”
Daarop antwoordt [medeverdachte 1] :
We zijn nu met z’n vijven. (...) Want, broeder, deze broeders, zoals ik al zei, ik ken ze al lang. (...) ze wonen in [geboorteplaats] , buiten [geboorteplaats] .. (...). Maar ik heb ze alles over jou verteld. (...). Ze kwamen met een idee, er is ...festival. Te veel festivals. Te veel popfestivals. Ik zei ok. Ik zei, jongens, weten jullie zeker wat jullie willen doen? Hebben jullie, de zeker, de yagien (zekerheid) in jullie hart. (...). Een van hun vragen was, hoe snel kun je die dingen leveren die wij nodig hebben?”
Waarop de politie-infiltrant antwoordt:
“Het hangt ervan af wat je nodig hebt.”
En [medeverdachte 1] zegt:
“Wat wij nodig hebben, broeder, wat zij willen omdat het een festival is, willen wij een AK, Kalasjnikov .. Ja, want zij willen als een gek gaan schieten (...) Dus vijf (5), voor iedereen. (...) Als, als ze, ze ze, toch, wat als onze Kalashnikov stopt. We hebben een kleine nodig. (...) Een kleine voor het geval dat, want wat er ook gebeurt, wij willen ons niet overgeven. (...) En heb je een vest? (...). En indien mogelijk... over een auto. Ze vroegen zich af hoe reëel het is met een auto. (...) .Wat zij willen, is een auto. Broeder, wij willen gewoon ..ntv... schade veroorzaken. Ok. Omdat we ons op een festival richten, weet je, na het festival en je hebt duizend mensen, wanneer we ons op het festival richten, zetten we ook een heel grote auto in een andere stad neer. En voordat we naar het festival gaan, blazen we die gewoon op en dan doen we in het festival. Ik zei je, en we verspreiden ons, weetje, we maken een soort van cirkel om het festival heen. Het is een open festival.”
Bij de ontmoeting op 30 augustus 2018 heeft [medeverdachte 1] op de vraag van de politie-infiltrant: "
heb je nog iets bekeken sinds de vorige keer, inzake evenementen?"geantwoord: "
Dat is geen probleem. Broeder, er zijn er zo veel...”Waarop de politie-infiltrant zegt: "
Dus als jij het zegt, we hebben een evenement gevonden in september, we hebben er eentje in oktober gevonden. Dus we weten, ok, het zal ergens in oktober zijn. En dan kun je iets vinden wat dichterbij is. Dan begin ik met voorbereiden van uhh...”
Naar het oordeel van het hof blijkt uit de gesprekken tussen [medeverdachte 1] en de politie-infiltrant - die, met uitzondering van het gesprek op 18 september 2018, auditief zijn opgenomen - dat het initiatief om een aanslag te plegen van [medeverdachte 1] komt. De politie-infiltrant maakt vanaf het eerste contact duidelijk dat het initiatief bij [medeverdachte 1] ligt en hij slechts kan faciliteren als [medeverdachte 1] aangeeft wat zijn concrete plannen zijn. [medeverdachte 1] ontvouwt die plannen vervolgens en de politie-infiltrant deelt mede wat hij kan regelen op het gebied van wapens en grondstoffen voor het maken van een bom.
De politie-infiltrant is als beperkt anonieme getuige als bedoeld in artikel 190 lid 3 Sv bij de rechter-commissaris gehoord. Hij heeft verklaard dat hij is gebriefd door de Nederlandse begeleiders. Er is hem gezegd dat hij niet mag provoceren of uitlokken. Hij heeft verder verklaard dat hij - voorzover hem bekend - [medeverdachte 1] nooit iets heeft aangeboden waar hij niet zelf om had gevraagd.
[medeverdachte 1] vroeg om vuurwapens, om bomvesten en spullen om een autobom te maken. [medeverdachte 1] is op grond van het hiervoor overwogene naar het oordeel van het hof niet gebracht tot handelingen waarop zijn opzet niet al tevoren was gericht. De verdachte kan niet via [medeverdachte 1] zijn uitgelokt.
Het hof overweegt nog het volgende. De politie-infiltrant heeft in zijn verhoor als getuige bij de rechter-commissaris verklaard dat hij van zijn begeleiders geen informatie heeft ontvangen over andere verdachten dan [medeverdachte 1] . Wel heeft hij tijdens de ontmoeting met [medeverdachte 1] gevraagd of hij alleen was of dat er meer waren. Uit de opgenomen gesprekken van de politie-infiltrant met [medeverdachte 1] blijkt dat [medeverdachte 1] heeft verklaard dat de groep uit vijf personen bestond. [medeverdachte 1] had gezegd dat er anderen waren die hetzelfde wilden doen als hij. Daarom wilde de politie-infiltrant hen ontmoeten. Op 18 september 2018 heeft in [geboorteplaats] een ontmoeting plaatsgevonden tussen de politie-infiltrant en een groep van vijf personen waaronder [medeverdachte 1] . Toen pas wist de politie-infiltrant wie de vier anderen waren. Uit het verhoor van de politie-infiltrant als getuige en het door de politie-infiltrant opgestelde proces-verbaal van die bijeenkomst blijkt niet dat de politie-infiltrant de overige vier aanwezigen - waaronder de verdachte - bij de uitvoering van het plan van [medeverdachte 1] heeft betrokken.
Conclusie
Het hof verwerpt het verweer dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging, alsmede het verweer tot bewijsuitsluiting.’

Het instigatieverbod; rechtspraak van het EHRM

12. Art. 41, eerste lid, Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017 (verder: WIV 2017) bepaalt dat de diensten (dat wil zeggen de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst - verder AIVD - en de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst) bevoegd zijn ‘tot de inzet van natuurlijke personen, al dan niet onder dekmantel van een aangenomen identiteit of hoedanigheid, die onder verantwoordelijkheid en onder instructie van een dienst zijn belast met het gericht gegevens verzamelen omtrent personen en organisaties die voor de taakuitvoering van de dienst van belang kunnen zijn’. Art. 41, vijfde lid, WIV 2017 bepaalt dat de voornoemde natuurlijke persoon bij de uitvoering van de instructie door zijn optreden een persoon niet mag brengen ‘tot ander handelen betreffende het beramen of plegen van strafbare feiten, dan waarop diens opzet reeds tevoren was gericht’. Art. 126h, eerste lid, Sv bepaalt dat de officier van justitie in geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in art. 67, eerste lid, Sv dat gezien zijn aard of de samenhang met andere door de verdachte begane misdrijven een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert, indien het onderzoek dit dringend vordert, kan bevelen dat een opsporingsambtenaar als bedoeld in de artikelen 141, onderdelen, b, c en d, en 142, Sv deelneemt of medewerking verleent aan een groep van personen waarbinnen naar redelijkerwijs kan worden vermoed misdrijven worden beraamd of gepleegd. Art. 126h, tweede lid, Sv bepaalt dat de opsporingsambtenaar bij de tenuitvoerlegging van het bevel een persoon niet mag brengen tot andere strafbare feiten dan waarop diens opzet reeds tevoren was gericht.
13. Uit rechtspraak van Uw Raad volgt dat het instigatieverbod dient te worden uitgelegd in overeenstemming met de rechtspraak van het EHRM betreffende het in art. 6 EVRM gegarandeerde recht van de verdachte op een eerlijk proces. [2]
14. Het EHRM heeft zich in het kader van het recht op een eerlijk proces voor het eerst uitgelaten over ‘
police incitement’ in de zaak
Teixeira De Castro t. Portugal. [3] In
Ramanauskas t. Litouwen, een zaak uit 2008 waar veelvuldig naar wordt verwezen in de ter terechtzitting in hoger beroep overgelegde pleitnota, heeft het EHRM onder het kopje ‘
General principles’ onder meer de volgende overwegingen inzake het instigatieverbod geformuleerd (met weglating van verwijzingen en citaten): [4]
‘1. The Court observes at the outset that it is aware of the difficulties inherent in the police’s task of searching for and gathering evidence for the purpose of detecting and investigating offences. To perform this task, they are increasingly required to make use of undercover agents, informers and covert practices, particularly in tackling organised crime and corruption.
(…)
2. That being so, the use of special investigative methods – in particular, undercover techniques – cannot in itself infringe the right to a fair trial. However, on account of the risk of police incitement entailed by such techniques, their use must be kept within clear limits (…)
(…)
55. Police incitement occurs where the officers involved – whether members of the security forces or persons acting on their instructions – do not confine themselves to investigating criminal activity in an essentially passive manner, but exert such an influence on the subject as to incite the commission of an offence that would otherwise not have been committed, in order to make it possible to establish the offence, that is, to provide evidence and institute a prosecution (…).
56. In
Teixeira de Castro(…) the Court found that the two police officers concerned had not confined themselves “to investigating Mr Teixeira de Castro’s criminal activity in an essentially passive manner, but [had] exercised an influence such as to incite the commission of the offence”. It held that their actions had gone beyond those of undercover agents because they had instigated the offence and there was nothing to suggest that without their intervention it would have been committed (…).
In reaching that conclusion the Court laid stress on a number of factors, in particular the fact that the intervention of the two officers had not taken place as part of an anti-drug trafficking operation ordered and supervised by a judge and that the national authorities did not appear to have had any good reason to suspect the applicant of being a drug dealer: he had no criminal record and there was nothing to suggest that he had a predisposition to become involved in drug trafficking until he was approached by the police (…).
More specifically, the Court found that there were no objective suspicions that the applicant had been involved in any criminal activity. Nor was there any evidence to support the Government’s argument that the applicant was predisposed to commit offences. On the contrary, he was unknown to the police and had not been in possession of any drugs when the police officers had sought them from him; accordingly, he had only been able to supply them through an acquaintance who had obtained them from a dealer whose identity remained unknown. Although Mr Teixeira de Castro had potentially been predisposed to commit an offence, there was no objective evidence to suggest that he had initiated a criminal act before the police officers’ intervention. The Court therefore rejected the distinction made by the Portuguese Government between the creation of a criminal intent that had previously been absent and the exposure of a latent pre-existing criminal intent.
(…)
60. The Court has also held that where an accused asserts that he was incited to commit an offence, the criminal courts must carry out a careful examination of the material in the file, since for the trial to be fair within the meaning of Article 6 § 1 of the Convention, all evidence obtained as a result of police incitement must be excluded. This is especially true where the police operation took place without a sufficient legal framework or adequate safeguards (…).
61. Lastly, where the information disclosed by the prosecution authorities does not enable the Court to conclude whether the applicant was subjected to police incitement, it is essential that the Court examine the procedure whereby the plea of incitement was determined in each case in order to ensure that the rights of the defence were adequately protected, in particular the right to adversarial proceedings and to equality of arms (..).’
15. Om ‘
permissible conduct’ te onderscheiden van ‘
entrapment’ heeft het EHRM in 2010 in
Bannikova t. Ruslandeen aantal rechtsregels geformuleerd. [5] Nadien zijn deze rechtsregels in 2017 samengevat in
Matanović t. Kroatië. [6] Die samenvatting is ook te vinden in de in 2021 gewezen uitspraak
Yakhymovych t. Oekraïne: [7] De overwegingen in
Yakhymovych t. Oekraïneluiden als volgt (met weglating van verwijzingen):

(a) Relevant general principles
(i) Definition of entrapment and prohibition on the use of evidence obtained as a result of entrapment
27. The Court is aware of the difficulties inherent in the police’s task of searching for and gathering evidence for the purpose of detecting and investigating offences. To perform this task, they are increasingly required to make use of undercover agents, informers and covert practices, particularly in tackling organised crime and corruption. Accordingly, the use of special investigative methods – in particular, undercover techniques – cannot in itself infringe the right to a fair trial. However, on account of the risk of police incitement entailed by such techniques, their use must be kept within clear limits (…).
28. In this connection, it should be reiterated that it is the Court’s task, in accordance with Article 19, to ensure the observance of the engagements undertaken by the States Parties to the Convention. The admissibility of evidence is primarily a matter for regulation by national law and, as a rule, it is for the national courts to assess the evidence before them. The Court, for its part, must ascertain whether the proceedings as a whole, including the way in which evidence was taken, were fair. In this context, the Court’s task is not to determine whether certain items of evidence were obtained unlawfully, but rather to examine whether such “unlawfulness” resulted in the infringement of another right protected by the Convention (…).
29. More particularly, the Convention does not preclude reliance, at the preliminary investigation stage and where the nature of the offence may warrant it, on sources such as anonymous informants. However, the subsequent use of such sources by the trial court to found a conviction is a different matter and is acceptable only if adequate and sufficient safeguards against abuse are in place, in particular a clear and foreseeable procedure for authorising, implementing and supervising the investigative measures in question (…). While the rise in organised crime requires that appropriate measures be taken, the right to a fair trial, from which the requirement of the proper administration of justice is to be inferred, nevertheless applies to all types of criminal offence, from the most straightforward to the most complex. The right to the fair administration of justice holds so prominent a place in a democratic society that it cannot be sacrificed for the sake of expedience (…).
30. Furthermore, while the use of undercover agents may be tolerated provided that it is subject to clear restrictions and safeguards, the public interest cannot justify the use of evidence obtained as a result of police incitement, as to do so would expose the accused to the risk of being definitively deprived of a fair trial from the outset (…).
31. Police incitement occurs where the officers involved – whether members of the security forces or persons acting on their instructions – do not confine themselves to investigating criminal activity in an essentially passive manner, but exert such an influence on the subject as to incite the commission of an offence that would otherwise not have been committed, in order to make it possible to establish the offence, that is, to provide evidence and institute a prosecution (…).
32. In its extensive case-law on the subject the Court has developed criteria to distinguish entrapment breaching Article 6 § 1 of the Convention from permissible conduct in the use of legitimate undercover techniques in criminal investigations. The Court’s examination of complaints of entrapment has developed on the basis of two tests: the substantive and the procedural test of incitement. The relevant criteria determining the Court’s examination in this context are set out in the case of
Bannikova v. Russia(…). These criteria are summarised below (…).
(ii) Substantive test of entrapment
33. When examining the applicant’s arguable plea of entrapment, the Court will attempt, as a first step, to establish on the basis of the available material whether the offence would have been committed without the authorities’ intervention, that is to say whether the investigation was “essentially passive”. In deciding whether the investigation was “essentially passive” the Court will examine the reasons underlying the covert operation, in particular, whether there were objective suspicions that the applicant had been involved in criminal activity or had been predisposed to commit a criminal offence (…) and the conduct of the authorities carrying it out (…).
34. In this connection, the Court has also emphasised the need for a clear and foreseeable procedure for authorising investigative measures, as well as for their proper supervision. It has considered judicial supervision to be the most appropriate means in cases involving covert operations, although with adequate procedures and safeguards, other means may be used, such as supervision by a prosecutor (…).
35. Indeed, a lack of procedural safeguards in the ordering of an undercover operation generates a risk of arbitrariness and police entrapment (…).
(iii) Procedural test of entrapment
36. As a second step, the Court will examine the way the domestic courts dealt with the applicant’s plea of incitement, which is the procedural part of its examination of the
agent provocateurcomplaint (…).
37. As the starting point, the Court must be satisfied with the domestic courts’ capacity to deal with such a complaint in a manner compatible with the right to a fair hearing. It should therefore verify whether an arguable complaint of incitement constitutes a substantive defence under domestic law, or gives grounds for the exclusion of evidence, or leads to similar consequences. Although the Court will generally leave it to the domestic authorities to decide what procedure must be followed by the judiciary when faced with a plea of incitement, it requires such a procedure to be adversarial, thorough, comprehensive and conclusive on the issue of entrapment.
38. In particular, the questions to be addressed by the judicial authority when deciding on an entrapment plea were set out in
Ramanauskas(…):
“The Court observes that throughout the proceedings the applicant maintained that he had been incited to commit the offence. Accordingly, the domestic authorities and courts should at the very least have undertaken a thorough examination ... of whether or not [the prosecuting authorities] had incited the commission of a criminal act. To that end, they should have established in particular the reasons why the operation had been mounted, the extent of the police’s involvement in the offence and the nature of any incitement or pressure to which the applicant had been subjected. ... The applicant should have had the opportunity to state his case on each of these points.”
39. In this connection, the Court has also found that a guilty plea as regards criminal charges does not dispense the trial court from the duty to examine allegations of incitement (…).
40. Moreover, the principles of adversarial proceedings and equality of arms are indispensable in the determination of an
agent provocateurclaim, as well as the procedural guarantees relating to the disclosure of evidence and questioning of the undercover agents and other witnesses who could testify on the issue of incitement (…).
(iv) Methodology of the Court’s assessment
41. It follows from the Court’s case-law that a preliminary consideration in its assessment of a complaint of incitement relates to the existence of an arguable complaint that an applicant was subjected to incitement by the State authorities. In this connection, in order to proceed with further assessment, the Court must satisfy itself that the situation under examination falls prima facie within the category of “entrapment cases” (…).
42. If the Court is satisfied that the applicant’s complaint falls to be examined within the category of “entrapment cases”, it will proceed, as a first step, with the assessment under the substantive test of incitement (…).
43. Where, under the substantive test of incitement, on the basis of the available information the Court could find with a sufficient degree of certainty that the domestic authorities investigated the applicant’s activities in an essentially passive manner and did not incite him or her to commit an offence, that will normally be sufficient for the Court to conclude that the subsequent use in the criminal proceedings against the applicant of the evidence obtained by the undercover measure does not raise an issue under Article 6 § 1 of the Convention (…).
44. However, if the Court’s findings under the substantive test are inconclusive owing to a lack of information in the file, the lack of disclosure or contradictions in the parties’ interpretations of events (…) or if the Court finds, on the basis of the substantive test, that an applicant was subjected to incitement contrary to Article 6 § 1, it will be necessary for the Court to proceed, as a second step, with the procedural test of incitement (…).
45. The Court applies this test in order to determine whether the necessary steps to uncover the circumstances of an arguable plea of incitement were taken by the domestic courts and whether in the case of a finding that there has been incitement or in a case in which the prosecution failed to prove that there was no incitement, the relevant inferences were drawn in accordance with the Convention (…). The proceedings against an applicant would be deprived of the fairness required by Article 6 of the Convention if the actions of the State authorities had the effect of inciting the applicant to commit the offence of which he or she was convicted and the domestic courts did not address appropriately the allegations of incitement (…).’
16. Uit
Akbay e.a. t. Duitslandkan worden afgeleid dat ook sprake kan zijn van ‘
entrapment if he or she was not directly in contact with the police officers working undercover, but had been involved in the offence by an accomplice who had been directly incited to commit an offence by the police’. [8] Vereist is dat
‘the acts of the police represented an inducement to commit the offence for this further person as well’. Het EHRM neemt daarbij in aanmerking ‘
whether it was foreseeable for the police that the person directly incited to commit the offence was likely to contact other persons to participate in the offence, whether that person’s activities were also determined by the conduct of the police officers and whether the persons involved were considered accomplices in the offence by the domestic courts’.

Bespreking van het eerste middel

17. Het eerste middel bevat de klacht dat de bewezenverklaring onder 1, 2 en 3 niet uit de bewijsmiddelen kan volgen en dat het hof niet in voldoende mate heeft gerespondeerd op door de verdediging aangevoerde uitdrukkelijk onderbouwde standpunten. In het bijzonder zou het hof de verklaringen van de verdachte inhoudend (het alternatief scenario) dat hij geen opzet had op, kort gezegd, de bewezenverklaarde terroristische misdrijven, ontoereikend of onjuist gemotiveerd hebben verworpen. Het hof zou daarbij ten onrechte hebben overwogen dat het aangedragen alternatief scenario ‘niet aannemelijk is geworden’ terwijl de maatstaf zou zijn of dat scenario ‘hoogst onwaarschijnlijk’ is. Het hof zou voorts ten onrechte althans onbegrijpelijk gemotiveerd het verweer van de verdachte, inhoudend een alternatief scenario, mede hebben verworpen door de verklaringen van de als getuige gehoorde [medeverdachte 1] als ‘niet betrouwbaar’ te kwalificeren. Verder zouden de bewijsmiddelen die zien op de geloofsovertuiging van de verdachte ‘niet (voldoende) redengevend’ zijn voor de verwerping van het alternatieve scenario en het bewijs van het opzet.
18. Het hof heeft onder 1 bewezenverklaard, kort gezegd, dat de verdachte tezamen en in vereniging met anderen ter voorbereiding van misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten moord begaan met een terroristisch oogmerk en het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten was, begaan met een terroristisch oogmerk, opzettelijk Kalasjnikovs, handvuurwapens en grondstoffen voor autobommen en voor explosieven in bomvesten, bestemd tot het begaan van die misdrijven, heeft verworven en voorhanden gehad. De bewezenverklaring onder 2 houdt in dat de verdachte heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk had het plegen van terroristische misdrijven. De bewezenverklaring noemt het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten was, begaan met een terroristisch oogmerk, doodslag en moord begaan met een terroristisch oogmerk, samenspanning tot alsmede voorbereiding en bevordering van die misdrijven, en het voorhanden hebben van wapens en munitie begaan met een terroristisch oogmerk of het oogmerk om een terroristisch misdrijf voor te bereiden of gemakkelijk te maken. Onder 3 is bewezenverklaard het tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk zich middelen of inlichtingen verschaffen en kennis en vaardigheden verwerven tot het plegen van een terroristisch misdrijf of een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf, door (A) zich te laten trainen in en te oefenen met het gebruik van Kalasjnikovs, handvuurwapens en bomvesten en (B) zich te laten informeren door instructies hoe een ‘ongelovige’ met steekwapens aangevallen en gedood kan worden, hoe van acetonperoxide een bom gemaakt kan worden en hoe een ontsteker voor een bom gemaakt kan worden.
19. De bewijsoverwegingen van het hof zijn onder twee kopjes verdeeld. Onder het kopje ‘9. Nadere bewijsoverwegingen’ stelt het hof een aantal feiten vast. Onder het subkopje ‘9.1 Alternatief scenario’ gaat het hof in op de verklaring van de verdachte inhoudend dat hij ‘een wapen wilde bemachtigen omdat hij van wapens houdt’ en zich om die reden tegenover de politie-infiltrant heeft ‘voorgedaan als aanslagpleger’.
20. Uit de door het hof onder het kopje ‘9. Nadere bewijsoverwegingen’ vastgestelde feiten, volgt inzake de betrokkenheid van de verdachte dat [medeverdachte 1] op 14 juli 2018 met medeverdachte [medeverdachte 4] naar [plaats] rijdt, waar zij de verdachte en [medeverdachte 3] ontmoeten. Op 12 augustus 2018 ontmoeten [A] en [medeverdachte 1] elkaar in [plaats] ; de verdachte en [medeverdachte 3] volgen hen daar op een afstand. Op 29 augustus 2018 bevinden de verdachte, [medeverdachte 5] en [medeverdachte 2] zich met [medeverdachte 1] in de woning van [medeverdachte 1] . Deze maakt een afspraak met [A] voor de volgende dag; daarop vertrekken de anderen. In de nacht van 31 augustus op 1 september 2018 vindt een ontmoeting plaats tussen [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] , de verdachte en [medeverdachte 3] in [plaats] . Op 17 september 2018 legt [medeverdachte 1] , nadat hij [A] heeft ontmoet, contact met de verdachte, [medeverdachte 3] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 2] . Daarna bericht hij [A] dat de groep hem de volgende dag wil ontmoeten. Op 18 september 2018 stelt [medeverdachte 1] de verdachte, [medeverdachte 3] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 2] voor aan [A] in Park [… ] in [geboorteplaats] . Afgesproken wordt om binnenkort samen te komen om te oefenen. Als [A] vraagt of de anderen hetzelfde willen als [medeverdachte 1] antwoordden zij met ja. Op 22 september 2018 zijn [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 3] en de verdachte met elkaar in de woning van [medeverdachte 3] in [plaats] , nadat [medeverdachte 1] die dag aan [A] heeft laten weten dat hij ‘hen’ vandaag of morgen zal spreken.
21. Op 27 september 2018 gaan [medeverdachte 1] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 3] en de verdachte naar het vakantiehuisje in [plaats] , waar zij [A] en een andere politie-infiltrant ontmoeten en oefenen met (onklaar gemaakte) Kalasjnikovs en (hand)vuurwapens. Ook passen ze bomvesten. De infiltranten spreken voorts met de verdachten over een training in Bosnië in oktober. Ook het onderwerp van een videoboodschap komt aan de orde. De verdachte gaat daarmee, zo stelt het hof vast, ‘akkoord’. Aan het eind van de bijeenkomst wordt gesproken over de plannen die zij hebben. Het hof citeert daarbij de verdachte, die zegt: ‘Dus je gaat naar binnen, we gaan hard om eerst een doel uit te zoeken, dan schiet je op iedereen en dan komen de anderen’. En het hof vermeldt dat de verdachte vervolgens suggereerde ‘dat het ook kan door een auto te laten ontploffen’. Bij het einde van de ontmoeting nemen de verdachten de handvuurwapens mee.
22. De verklaring van de verdachte die het hof onder het subkopje ‘9.1. Alternatief scenario’ bespreekt is, zo begrijp ik, de lezing van de feiten die de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg heeft gegeven en waar hij ter terechtzitting in hoger beroep bij is gebleven.
23. Het hof gaat in de bewijsoverwegingen onder het subkopje ‘9.1 Alternatief scenario’ eerst in op de verklaringen die [medeverdachte 1] bij de politie, bij de rechter-commissaris en als getuige ter terechtzitting in hoger beroep heeft afgelegd, en waarvan de verdediging stelt dat het standpunt van de verdachte er steun in vindt. Het hof stelt vast dat [medeverdachte 1] in zijn verhoor bij de politie op 8 januari 2020 heeft gezegd dat [medeverdachte 3] , [medeverdachte 5] en de verdachte alleen wisten dat hij met iemand praatte om wapens te regelen. En dat hij de dag voor de ontmoeting in het park (17 september 2018) voor het eerst met hen had gesproken over de aanslag en de wapens en dat zij toen onenigheid kregen omdat een aanslag niet bij hun geloof zou passen. Bij de rechter-commissaris heeft [medeverdachte 1] op 29 januari 2020 gezegd ‘dat hij een aanslag wilde plegen met [medeverdachte 3] , [medeverdachte 5] en de verdachte’. Er zou sprake zijn geweest van miscommunicatie; [medeverdachte 1] zou in de veronderstelling zijn geweest dat zij een wapen wilden hebben voor een aanslag, pas op 17 september zou hem duidelijk zijn geworden ‘dat dit niet klopte. De jongens zouden hebben geweigerd een aanslag te plegen’. Maar zij zouden hem ‘niet in de steek (hebben willen) laten, in de zin dat ik in een flow zat en dat zij mij uit die flow wilden halen’. Als de rechter-commissaris opmerkt dat hij twijfels heeft bij zijn geloofwaardigheid, zegt [medeverdachte 1] : ‘dat kan, maar dat zijn ook vragen die u aan hen kan stellen’. Op de terechtzitting in hoger beroep op 5 april 2022 zegt [medeverdachte 1] onder meer dat hij met de vijf personen die hij in de e-mail van 24 juli 2018 aan [A] noemt, geen van ‘de vandaag ter terechtzitting aanwezigen’ bedoelde. De e-mail van 31 juli 2018 zag wel op de medeverdachten maar was volgens [medeverdachte 1] ‘niet met de intentie dat deze broeders een aanslag wilden plegen’. Ook stelt hij tegen de infiltrant en tegen ‘alle jongens’ te hebben gelogen.
24. Het hof overweegt vervolgens dat het van oordeel is dat de in het arrest weergegeven onderdelen uit de verklaringen van [medeverdachte 1] niet betrouwbaar zijn. Het hof stelt vast dat [medeverdachte 1] zichzelf in zijn verklaringen neerzet als iemand ‘die er kennelijk niet voor terugdeinst om in bepaalde situaties leugens te vertellen’. De reactie van [medeverdachte 1] op de opmerking van de rechter-commissaris, dat [medeverdachte 1] onder ede staat en dat de rechter-commissaris twijfels heeft bij [medeverdachte 1] ’s geloofwaardigheid, ‘bevestigt het hof in zijn overtuiging omtrent het zeer beperkte waarheidsgehalte van de onderdelen uit deze verklaringen’. Het hof wijst er daarbij specifiek op dat [medeverdachte 1] enerzijds stelt dat de medeverdachten meegingen naar het park en later het huisje omdat zij een wapen wilden en anderzijds dat zij dit deden omdat zij hem niet in de steek wilden laten.
25. Aldus heeft het hof toereikend en niet onbegrijpelijk gemotiveerd waarom het de verklaringen van [medeverdachte 1] als niet betrouwbaar heeft aangemerkt. Voor zover de stellers van het middel aanvoert dat de verschillende motieven van de medeverdachten ‘elkaar niet zonder meer uitsluiten’ merk ik op dat het hof niet heeft geoordeeld dat die motieven elkaar uitsluiten, maar het oordeel over de onbetrouwbaarheid van de verklaringen van [medeverdachte 1] mede op diens wisselende verklaringen over de motieven van de medeverdachten heeft gebaseerd.
26. Het hof overweegt vervolgens dat [medeverdachte 1] op 12 augustus 2018 tegenover [A] heeft verklaard dat de groep waarmee hij de aanslag wilde plegen uit vijf personen bestond, en vijf Kalasjnikovs, vijf handpistolen en voor ieder vier handgranaten bestelde. Op 17 september 2018 zei [medeverdachte 1] tegen de politie-infiltrant dat de groep met wie hij de aanslag wilde gaan plegen hem wilde ontmoeten en dat hij met hen zou bespreken of ze hem de volgende dag wilden ontmoeten. Op 17 september 2018 vond een ontmoeting plaats bij de woning van de verdachte; daarbij waren de verdachte, [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] aanwezig. [medeverdachte 1] heeft toen tegen de verdachte gezegd dat de wapens voor een aanslag waren. Op 18 september 2018 hebben de verdachte, [medeverdachte 1] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 3] de politie-infiltrant in [… ] ontmoet. Tijdens het gesprek heeft de politie-infiltrant gezegd dat hij wist wat [medeverdachte 1] van plan was; op de vraag of zij hetzelfde wilden antwoordden de anderen: ‘ja’. En de politie-infiltrant heeft gezegd dat hij twee AK’s 47 en een leeg vest naar Nederland mee zou brengen en dat zij een plek zouden vinden zodat zij konden trainen en de maat van het vest konden opnemen. Het hof leidt uit een en ander – niet onbegrijpelijk – af dat de verdachte behoorde tot de groep van vijf met wie [medeverdachte 1] een aanslag wilde plegen, en dat de verdachte ten tijde van de ontmoeting met de politie-infiltrant wist dat de wapens bestemd waren voor het plegen van een aanslag.
27. Inzake de ontmoeting in het vakantiehuisje in [plaats] stelt het hof vast dat de verdachte eerst oefende met het vullen van de patroonhouder van een handvuurwapen, en dat de verdachte de vervolgens aan hem overhandigde Kalasjnikov een kus gaf, hem liefkozend tegen zijn wang hield en zei dat dit zijn sleutel tot het paradijs zou zijn, dat hij er meer van hield dan van zijn vrouw en dat hij er de niet-gelovigen mee zou doden. Toen de verdachte even later een bomvest paste zei hij onder meer dat hij daar zijn hele leven over gedroomd had en dat het beter is dan zijn vrouw. Het hof wijst erop dat de verdachte nog aantekent dat het ‘volgens de jurisprudentie van het martelaarschap niet de bedoeling is het bomvest te gebruiken om zelfmoord te plegen’ maar dat je het moet ‘gebruiken om mensen schade toe te brengen’. en dat verdachte vervolgens heeft deelgenomen aan een discussie over de wijze waarop een aanslag kon worden uitgevoerd in een discotheek. Het hof wijst voorts op uitlatingen die de verdachte – eerder – bij verschillende gelegenheden heeft gedaan ‘toen hij zich onbespied waande’ en overweegt dat de verdachte ‘in deze uitlatingen is vooruitgelopen op wat in zijn ogen zou komen: zowel de dood van de slachtoffers van een aanslag als zijn eigen dood en de toelating tot het paradijs als martelaar’.
28. Uit deze bewijsoverwegingen volgt dat het middel faalt voor zover wordt geklaagd dat de bewijsmiddelen die op de geloofsovertuiging van de verdachte zien niet (voldoende) redengevend zijn voor de verwerping van het alternatieve scenario en het bewijs van het opzet. Het hof heeft aan de geloofsovertuiging van de verdachte als zodanig geen redengevende feiten en omstandigheden ontleend. Wel heeft het hof aanwijzingen ontleend aan gebeden van de verdachte waarin hij Allah bad om hem het martelaarschap te geven en om de vernietiging van de ongelovigen (bewijsmiddel 3). Daarnaast staan evenwel tal van redengevende feiten die niet aan de inhoud van gebeden zijn ontleend.
29. Vervolgens overweegt het hof dat gelet op bovenstaande het ‘alternatief scenario’ dat ‘door de verdachte te berde (is) gebracht na zich 21 maanden op zijn zwijgrecht te hebben beroepen, niet aannemelijk is geworden’. Het wijst er daarbij nog op dat het alternatieve scenario ‘een buitengewoon omslachtige wijze om alleen een vuurwapen te bemachtigen’ betreft en dat dit doel niet strookt ‘met het meermalen uitgesproken verlangen (…) ongelovigen te willen vernietigen en als martelaar te sterven, zijn actieve bijdrage aan de wapentraining, de daarbij uitgesproken visie dat de Kalasjnikov de sleutel tot het paradijs zou zijn en zijn bijdrage aan een discussie over de wijze waarop een aanslag gepleegd kon worden’.
30. Aldus heeft het hof de lezing van de verdachte inhoudend (het alternatief scenario) dat hij niet het voor de verschillende bewezenverklaringen vereiste opzet had, toereikend gemotiveerd verworpen. Anders dan de stellers van het middel betoogt, volstaat daarbij de vaststelling dat dit alternatief scenario niet aannemelijk is geworden. Ik merk daarbij op dat het hof zich in de bewijsoverweging beroept op feiten en omstandigheden die ook uit de bewijsmiddelen blijken en dat in zoverre derhalve ook sprake is van ‘aan wettige bewijsmiddelen te ontlenen feiten en omstandigheden die de alternatieve lezing van de verdachte uitsluiten’. [9]
31. Het middel faalt.

Bespreking van het tweede middel

32. Het tweede middel bevat de klacht dat het hof ten onrechte althans onbegrijpelijk althans onvoldoende gemotiveerd de tot bewijsuitsluiting strekkende verweren heeft verworpen, inhoudende dat het openbaar ministerie doelbewust opsporingsbevoegdheden heeft nagelaten aan te wenden teneinde gebruik te maken van door de AIVD vergaarde informatie tegen [medeverdachte 1] . Dit gebruik zou een bepalende invloed hebben gehad op het verloop van het politieonderzoek tegen de verdachte. Het middel bestaat uit drie deelklachten. De stellers van het middel voeren in de eerste plaats aan dat ’s hofs oordeel dat het niet aannemelijk is geworden dat het openbaar ministerie doelbewust opsporingsbevoegdheden heeft nagelaten aan te wenden om gebruik te kunnen maken van door de AIVD vergaarde informatie onbegrijpelijk is, gelet op het door de raadsman gevoerde verweer.
33. Voorafgaand aan de bespreking van het middel merk ik het volgende op. Het verweer waar de stellers van het middel op doelen betreft, zo volgt uit het citaat in de toelichting op het middel, het verweer dat in de zaak van medeverdachte [medeverdachte 4] is gevoerd. Uw Raad heeft in een arrest van 26 mei 2015 het volgende overwogen: [10]
‘2.5. Naar aanleiding van 's Hofs overwegingen met betrekking tot het herhalen van de inhoud van de pleitnota in eerste aanleg en het op voorhand toesturen van de pleitnota in hoger beroep, merkt de Hoge Raad het volgende op.
Uitgangspunt in strafzaken is dat de rechter dient te beraadslagen en te beslissen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting. Dat brengt mee dat verweren en uitdrukkelijk onderbouwde standpunten ter terechtzitting dienen te worden voorgedragen. Geen rechtsregel verplicht de rechter dan ook te beslissen op verweren of uitdrukkelijk onderbouwde standpunten die aldaar niet uitdrukkelijk zijn voorgedragen.
Dat neemt niet weg dat de verdediging het initiatief kan nemen om het voordragen van verweren en onderbouwde standpunten ter terechtzitting te bekorten door middel van een duidelijke verwijzing naar de inhoud van de stukken van het geding, zoals de pleitnota die in eerste aanleg is voorgedragen, de pleitnota die door een raadsman van een tegelijkertijd terechtstaande medeverdachte is voorgedragen (en ook in het dossier van de verdachte is gevoegd) alsook een pleitnota die op voorhand aan de rechter en de andere procespartijen is toegezonden. Voorop dient evenwel te staan dat ter terechtzitting met voldoende duidelijkheid wordt aangegeven welke verweren worden gevoerd en welke onderbouwde standpunten worden ingenomen. (Vgl. HR 22 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BM6159, NJ 2011/356 met betrekking tot de schriftelijke voorbereiding in een ontnemingszaak.) Het is de rechter die daarop dient toe te zien en die daarom zal moeten instemmen met vorenbedoelde bekorting van het pleidooi, waarvan moet blijken uit het proces-verbaal van de terechtzitting.’
34. De raadsman heeft ter terechtzitting gevraagd of hij, als hij wil verwijzen naar de pleidooien van de andere raadslieden, deze moet hechten aan zijn pleitnota. De voorzitter heeft daarop geantwoord ‘dat als de verdediging wil dat de Hoge Raad hier kennis van neemt deze aan de pleitnota gehecht dienen te worden’. De raadsman heeft zich, zo blijkt uit de overgelegde pleitnota, ‘aangesloten bij de verweren en de daaraan te verbinden rechtsgevolgen terzake uitlokking en de ontoelaatbare interferentie door de AIVD als gevoerd in de zaken tegen de medeverdachten [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] ’. ‘Daartoe’ heeft de raadsman de pleitnota van de raadsvrouw van medeverdachte [medeverdachte 5] overgelegd.
35. Uit de pleitnota die de raadsman van de verdachte zelf heeft geconcipieerd volgt niet dat hij ook de pleitnota van de raadsvrouw van medeverdachte [medeverdachte 4] heeft overgelegd, en dat volgt ook niet uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep. De laatstgenoemde pleitnota bevat de verweren die het hof – aldus de stellers van het middel – ten onrechte althans onbegrijpelijk althans onvoldoende gemotiveerd heeft verworpen. Maar ook als ervan wordt uitgegaan dat de raadsman tevens de pleitnota van de raadsvrouw van medeverdachte [medeverdachte 4] heeft overgelegd, volgt uit de pleitnota die de raadsman van de verdachte zelf heeft geconcipieerd en het proces-verbaal van de terechtzitting – meen ik – niet dat ‘met voldoende duidelijkheid’ is aangegeven welke door de raadsvrouw van medeverdachte [medeverdachte 4] gevoerde verweren in de zaak van de verdachte nu precies worden gevoerd. Ik neem daarbij in aanmerking dat de raadsman zich aansluit bij de verweren die in beide andere zaken zijn gevoerd, dat in beide pleitnota’s de door de raadsman genoemde thema’s besproken worden, maar dat de betogen in beide pleitnota’s niet geheel overeenkomen. Ik wijs er in dit verband ook op dat uit het proces-verbaal van de terechtzitting niet blijkt dat de rechter heeft ingestemd met deze bekorting van het pleidooi [11] (waarvan de inhoud in alle opzichten duidelijk was), en dat is een eis die Uw Raad terecht stelt. [12]
36. Dat brengt, meen ik, mee dat het middel faalt voor zover het ertoe strekt te klagen dat het hof niet (voldoende) heeft gerespondeerd op het gevoerde verweer. [13]
37. Het hof heeft (onder 4.2, subkopje ‘Conclusie’) het ‘verweer tot bewijsuitsluiting’ verworpen. Het hof heeft kennelijk uit de opmerkingen van de raadsman in de door hem zelf geconcipieerde pleitnota, de referentie aan beide andere pleitnota’s en het overleggen van de pleitnota in de zaak van medeverdachte [medeverdachte 5] , afgeleid dat ook in de onderhavige zaak een bewijsuitsluitingsverweer is gevoerd. Voor zover over de begrijpelijkheid van de overwegingen die het hof aan dat verweer heeft gewijd wordt geklaagd, merk ik het volgende op.
38. Uw Raad heeft in een arrest van 5 september 2006 als volgt overwogen: [14]
‘4.6. Het voorgaande in aanmerking genomen alsmede gelet op het doel en de strekking van de wet, moet worden geoordeeld dat zowel onder de vigeur van de WIV 1987 als onder die van de WIV 2002 in beginsel geen bezwaar bestaat tegen het gebruik in het strafproces van door inlichtingen- en veiligheidsdiensten vergaard materiaal. Dat noch in de WIV 1987 noch in de WIV 2002 is voorzien in een rechterlijke toetsing vooraf of achteraf van het optreden van die diensten, doet daaraan niet af. Daarbij verdient nog opmerking dat beide wetten voorzien in onafhankelijk toezicht op de rechtmatigheid van het functioneren van genoemde diensten door middel van parlementaire controle en dat de WIV 2002 daarnaast voorziet in onafhankelijke controle door een Commissie van Toezicht, die daartoe met uitgebreide bevoegdheden is toegerust (vgl. de art. 73-78 WIV 2002).
Geen rechtsregel verzet zich derhalve tegen het gebruik van door een inlichtingen- en veiligheidsdienst verstrekte inlichtingen als startinformatie voor het instellen van een strafrechtelijk onderzoek.
Evenmin verzet enige rechtsregel zich tegen het gebruik van door zo een dienst vergaard materiaal tot het bewijs in een strafzaak. Wat betreft zulk gebruik tot het bewijs moet worden aangetekend dat de strafrechter van geval tot geval met de nodige behoedzaamheid zal moeten beoordelen of het materiaal, gelet op de soms beperkte toetsbaarheid, tot het bewijs kan meewerken.
4.7.1.
Ten aanzien van de vraag of en in hoeverre consequenties kunnen of moeten worden verbonden aan onregelmatigheden in het onderzoek door een inlichtingen- en veiligheidsdienst geldt het volgende. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 30 maart 2004, NJ 2004, 376 geoordeeld dat aan de toepassing van art. 359a Sv beperkingen zijn gesteld. De toepassing van art. 359a Sv is allereerst beperkt tot vormverzuimen die zijn begaan bij het voorbereidend onderzoek. Ingevolge art. 132 Sv moet daaronder worden verstaan het onderzoek dat voorafgaat aan het onderzoek ter terechtzitting. Onder die vormverzuimen zijn blijkens de wetsgeschiedenis begrepen normschendingen bij de opsporing. Art. 359a Sv is dus niet van toepassing indien het verzuim is begaan buiten het verband van het voorbereidend onderzoek. Een onderzoek door een inlichtingen- en veiligheidsdienst vindt plaats buiten de verantwoordelijkheid van de politie en het openbaar ministerie en valt buiten dat verband.
4.7.2.
Zulks neemt niet weg dat onder omstandigheden de resultaten van het door een inlichtingen- en veiligheidsdienst ingestelde onderzoek niet tot het bewijs mogen worden gebruikt. Daarvan kan bijvoorbeeld sprake zijn in de bijzondere gevallen dat
(a) doelbewust met het oog op het buiten toepassing blijven van strafvorderlijke waarborgen geen opsporingsbevoegdheden worden aangewend teneinde gebruik te kunnen maken van door een inlichtingen- en veiligheidsdienst vergaarde informatie of
(b) het optreden van de betrokken dienst een schending van de aan een verdachte toekomende fundamentele rechten heeft opgeleverd die van dien aard is dat daardoor geen sprake meer is van een fair trial als bedoeld in art. 6 EVRM.
4.8.
Daarnaast is denkbaar dat in verband met de beperkte mogelijkheden tot toetsing van de betrouwbaarheid van het overgedragen materiaal de verdedigingsrechten in die mate zijn beperkt dat het gebruik tot het bewijs van dat materiaal niet verenigbaar is met het vereiste van een fair trial als bedoeld in art. 6 EVRM.
Indien in dit kader in een strafzaak een onderbouwd beroep wordt gedaan op de onbetrouwbaarheid van door een inlichtingen- en veiligheidsdienst verzameld materiaal zodat dit naar het oordeel van de verdediging niet tot bewijs kan dienen, dient de strafrechter de gegrondheid van die stelling te onderzoeken, waarbij de verdediging de gelegenheid moet hebben om de betrouwbaarheid van dat materiaal aan te vechten en te (doen) onderzoeken, eventueel door getuigen te doen horen, bijvoorbeeld door de rechter-commissaris. Daarbij dient de strafrechter rekening te houden met enerzijds de bijzondere positie van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, die veelal tot geheimhouding noopt, en anderzijds de verdedigingsrechten van de verdachte als bedoeld in art. 6, derde lid, EVRM.
De vraag hoe dit onderzoek dient te worden verricht en in welke gevallen, gelet op het fair trial-vereiste van art. 6 EVRM, de conclusie moet zijn dat het materiaal vanwege gebreken in de mogelijkheden om dat materiaal te toetsen en aan te vechten niet tot het bewijs kan worden gebezigd, valt niet in algemene zin te beantwoorden. Wel kan worden opgemerkt dat de rechter dient te streven naar compensatie van eventuele beperkingen van de rechten van de verdediging door andere - bij wat is aangevoerd passende - wegen te zoeken teneinde de betrouwbaarheid van het materiaal te onderzoeken. Bovendien is de aard van het materiaal van belang voor de beantwoording van de vraag of de betrouwbaarheid ervan in voldoende mate kan worden getoetst. Zo gaat het in de onderhavige zaak uitsluitend om een proces-verbaal van bevindingen van een opsporingsambtenaar relaterende hetgeen op een door de BVD ter beschikking gestelde CD-ROM is opgenomen, te weten een aantal telefoongesprekken die zijn gevoerd in een periode voorafgaand aan de aanhouding van de verdachte.
(…)
6.4.2.
Uit de WIV 1987 en de hiervoor onder 4 in de voorafgaande beschouwingen weergegeven wetsgeschiedenis volgt dat bevoegdheden van de BVD niet mogen worden aangewend voor strafvorderlijke doeleinden. Het Hof heeft geoordeeld dat op geen enkele wijze is gebleken dat het Openbaar Ministerie de grenzen die aan de opsporing door de politie zijn gesteld, heeft willen omzeilen. Dat feitelijk oordeel is niet onbegrijpelijk. De omstandigheid dat het Openbaar Ministerie al eerder op de hoogte was gesteld van het BVD-onderzoek kan daaraan, anders dan in het middel wordt aangevoerd, niet afdoen.’
39. Uw Raad heeft in een – ook door het hof geciteerd – arrest van 13 november 2007 daarna als volgt overwogen: [15]
‘3.4.1. Uit de wettelijke regeling moet, mede gelet op de parlementaire geschiedenis, het volgende worden afgeleid.
3.4.2.
De wetgever heeft een duidelijk juridisch en feitelijk onderscheid voor ogen gestaan tussen enerzijds het optreden van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en anderzijds het optreden van de opsporingsdiensten, waarbij de onderscheiden bevoegdheidstoedeling niet in de weg staat aan informatieverstrekking door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten aan de opsporingsdiensten en andersom. Op grond van de WIV 2002 zijn wederkerige contacten tussen de verschillende diensten mogelijk, maar daarbij geldt dat de inlichtingen- en veiligheidsdiensten bevoegdheden uitsluitend voor de eigen taakstelling mogen aanwenden.
De WIV 2002 verleent evenwel aan de inlichtingen- en veiligheidsdiensten de discretionaire bevoegdheid tot het verstrekken van informatie aan het openbaar ministerie. De inlichtingen- en veiligheidsdiensten zijn daarin autonoom en dienen binnen het wettelijk kader een eigen afweging te maken. De WIV 2002, noch het doel of de strekking van deze wet, verzet zich tegen informatieverstrekking op verzoek van het openbaar ministerie of de opsporingsdiensten. Voorts belet geen rechtsregel het openbaar ministerie of de opsporingsdiensten nadere informatie aan de inlichtingen- en veiligheidsdiensten te vragen. Daarbij verdient echter opmerking dat het met het oog op het buiten toepassing laten van strafvorderlijke waarborgen doelbewust niet aanwenden van opsporingsbevoegdheden teneinde gebruik te kunnen maken van door een inlichtingen- en veiligheidsdienst vergaarde informatie, evenals het door een inlichtingen- en veiligheidsdienst aanwenden van zijn bevoegdheden voor strafvorderlijke doeleinden, in strijd is met de wet (vgl. HR 5 september 2006, LJN AV4122, NJ 2007, 336, rov. 4.7.2 en 6.4.2.).
3.4.3.
Het voorgaande in aanmerking genomen en gelet op de onderscheiden taakstelling, moet tevens worden geoordeeld dat geen rechtsregel zich ertegen verzet dat zowel een inlichtingen- en veiligheidsdienst als het openbaar ministerie of een opsporingsdienst elk voor zich - en daardoor mogelijk parallel - onderzoek doet naar bepaalde personen of groeperingen, indien daartoe vanuit de vervulling van hun taak aanleiding bestaat.’
40. In beide arresten citeert Uw Raad voorafgaande aan de geciteerde overwegingen passages uit de wetsgeschiedenis van (onder meer) de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 (verder: WIV 2002). Tijdens de bewezenverklaarde periode was (inmiddels) de WIV 2017 van kracht. [16] De inhoud van deze wet geeft, meen ik, geen aanleiding om wijziging te brengen in de rechtsregels die in deze beide arresten zijn geformuleerd. [17]
41. De rechtsregels in het arrest van 5 september 2006 in rov. 4.7.2 onder a en b zijn geformuleerd als voorbeelden van ‘omstandigheden’ waaronder ‘de resultaten van het door een inlichtingen- en veiligheidsdienst ingestelde onderzoek niet tot het bewijs mogen worden gebruikt’. Het middel doet een beroep op de rechtsregel onder a. Die ziet op het geval waarin ‘doelbewust met het oog op het buiten toepassing blijven van strafvorderlijke waarborgen geen opsporingsbevoegdheden worden aangewend teneinde gebruik te kunnen maken van door een inlichtingen- en veiligheidsdienst vergaarde informatie’. Dat met dat doel geen opsporingsbevoegdheden zijn aangewend, brengt mee dat informatie die door een inlichtingen- of veiligheidsdienst is vergaard niet voor het bewijs mag worden gebezigd. [18]
42. Deze bewijsuitsluitingsgrond speelt in de onderhavige zaak naar het mij voorkomt geen rol. De bewijsmiddelen betreffen geen ‘door een inlichtingen- of veiligheidsdienst vergaarde informatie’. Het gaat om verklaringen van de verdachte (bewijsmiddelen 1 en 2), processen-verbaal van politie (bewijsmiddelen 2-25; 28-38), een proces-verbaal van de rechter-commissaris (bewijsmiddel 26), een proces-verbaal van de raadsheer-commissaris (bewijsmiddel 27) en een rapport van twee deskundigen van het NFI (bewijsmiddel 39). Wel wordt in bewijsmiddel 4 melding gemaakt van een ambtsbericht dat door de AIVD is uitgegeven. Daarin is het e-mailadres verstrekt dat politie-infiltrant [A] in staat stelde contact te leggen met [medeverdachte 1] . Een redengevend feit ligt daar evenwel niet in besloten. Tegen het opnemen van deze passage in bewijsmiddel 4 richten de klachten zich ook niet.
43. Activiteiten van de AIVD kunnen ook in verband met bewijsgaring door de politie in beginsel tot bewijsuitsluiting leiden. Als onrechtmatig handelen van de AIVD heeft geresulteerd in informatie die in een ambtsbericht is neergelegd en vervolgens opsporingsonderzoek mogelijk heeft gemaakt, kan bij resultaten van dat opsporingsonderzoek onder omstandigheden sprake zijn van ‘
fruit of a poisonous tree’. De bewijsuitsluitingsregel waar het middel een beroep op doet, ziet evenwel niet op bewijsgaring door de politie en is derhalve niet aan de orde bij de bewijsmiddelen waar de bewezenverklaring in de onderhavige zaak op is gebaseerd.
44. Een en ander brengt naar het mij voorkomt reeds mee dat het middel en daarmee de eerste deelklacht tevergeefs is voorgesteld. Ten overvloede merk ik over de eerste deelklacht nog het volgende op.
45. Het hof stelt (onder 4.2, subkopje ‘Beïnvloeding van het politieonderzoek) vast dat het opsporingsonderzoek is gestart op basis van het AIVD-ambtsbericht van 26 april 2018. En dat naar aanleiding van ontwikkelingen in het strafrechtelijke onderzoek – waarin de AIVD inzage had - het AIVD-ambtsbericht van 8 juni 2018 aan het openbaar ministerie is uitgegeven waarin het nieuwe e-mailadres van [medeverdachte 1] is gedeeld. Aansluitend nam politie-infiltrant [A] contact op met [medeverdachte 1] , die enige tijd later gelijktijdig een e-mail heeft gestuurd aan [A] en aan [C] en [B] . Het hof stelt voorts vast dat [medeverdachte 1] per e-mail contact heeft onderhouden met [B] en [C] en dat beide laatsten politie-infiltrant [A] nooit hebben ontmoet en geen rechtstreeks contact met hem hebben onderhouden. Het hof merkt daarbij op dat de e-mails van [B] en [C] niet bekend waren bij de zaaksofficier van justitie voordat zij ter terechtzitting in eerste aanleg door de raadsman van [medeverdachte 1] zijn overgelegd. Tegen die achtergrond overweegt het hof dat indien bij de zaaksofficier van justitie al het vermoeden heeft bestaan ‘dat de AIVD een inlichtingenonderzoek tegen [medeverdachte 1] liet doorlopen’ dit enkele vermoeden en het nalaten op grond daarvan strafvorderlijk op te treden tegen de veronderstelde AIVD-infiltrant [C] gedurende het parallelle onderzoek onvoldoende is om te kunnen spreken van het doelbewust niet aanwenden van opsporingsbevoegdheden teneinde gebruik te maken van door de AIVD vergaarde informatie’. En dat de ‘veronderstelling dat een parallel AIVD-onderzoek liep’, de zaaksofficier van justitie eerder zou ‘nopen tot enige terughoudendheid om tegen [C] op te treden’.
46. Inzake de klacht dat gebruik is gemaakt van informatie van de AIVD stel ik voorop dat de rechtsregel die Uw Raad in het arrest van 5 september 2006 heeft geformuleerd er niet toe strekt tegen te gaan dat justitie en politie van die informatie gebruik maken. Dat art. 66 WIV 2017 erin voorziet dat de AIVD ambtsberichten uitgeeft aan het openbaar ministerie maakt ook duidelijk dat de wetgever voor ogen heeft gestaan dat politie en justitie gebruik maken van die informatie. Genoemde rechtsregel strekt er evenmin toe, politie en justitie te verplichten strafvorderlijk op te treden tegen een veronderstelde AIVD-infiltrant, bij gebreke van welk optreden de resultaten van strafvorderlijk optreden tegen een (andere) verdachte onbruikbaar worden in een strafproces. Wat de bedoelde rechtsregel wil tegengaan is dat met het oog op het buiten toepassing blijven van strafvorderlijke waarborgen geen opsporingsbevoegdheden worden aangewend terwijl deze als de AIVD geen informatie vergaarde, wel hadden moeten worden aangewend om die informatie te verkrijgen. [19]
47. Geen rechtsregel verzet zich er voorts tegen dat een politie-infiltrant in een opsporingsonderzoek dat naar aanleiding van een AIVD-ambtsbericht wordt gestart, de suggestie wekt dat hij in contact staat met personen die onder regie van de AIVD staan.
48. De eerste deelklacht faalt.
49. De stellers van het middel voeren voorts aan dat ‘de opvatting waarop de verwerping van het verweer berust, te weten dat het doelbewust nalaten opsporingsbevoegdheden aan te wenden wél toelaatbaar is als het Openbaar Ministerie ook zonder de door een inlichtingen- en veiligheidsdienst vergaarde informatie een goede informatiepositie heeft’, getuigt van een onjuiste rechtsopvatting. Bovendien zou het hof hiermee voorbij gaan aan het verweer dat deze goede informatievoorziening ‘het gevolg is van het door de AIVD ingezette, beïnvloede en niet-controleerbare infiltratietraject en dat de AIVD zijn bevoegdheden hierbij niet alleen voor de eigen taakstelling heeft aangewend’. Dat de veronderstelde AIVD-infiltranten ‘korte tijd enige invloed hebben uitgeoefend op het politieonderzoek’ zou in strijd zijn ‘met het door de wetgever en uw Raad benadrukte onderscheid tussen enerzijds het optreden van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en anderzijds het optreden van de opsporingsdiensten, waarbij de inlichtingen- en veiligheidsdiensten bevoegdheden uitsluitend voor de eigen taakstelling mogen aanwenden.’
50. Ook bij deze deelklacht stel ik voorop dat van gebruik voor het bewijs van resultaten van onderzoek door de AIVD in de onderhavige zaak geen sprake is en dat de klacht, die op de gedachte berust dat de bewijsuitsluitingsregel die Uw Raad in het arrest van 5 september 2006 in rov. 4.7.2 onder a formuleerde ook van toepassing is op resultaten van strafvorderlijk onderzoek, reeds deswege faalt. Ten overvloede merk ik het volgende op.
51. Het hof heeft (onder 4.2, subkopje ‘Beïnvloeding van het politieonderzoek’) in vervolg op de zojuist samengevatte passages overwogen dat ‘de zaaksofficier van justitie voldoende zelfstandig, dat wil zeggen met hoogstens marginale invloed van [B] en [C] , van informatie (is) voorzien’. Het hof stelt in dat kader vast dat de politie-infiltrant veelvuldig contact heeft gehad met [medeverdachte 1] , dat de politie-infiltrant onder verantwoordelijkheid van de zaaksofficier van justitie is geïnstrueerd, en dat voor strafrechtelijk relevante informatievoorziening door [C] (naar ik begrijp: via [medeverdachte 1] ) aan de zaaksofficier van justitie onvoldoende aanwijzingen zijn. Het hof citeert in dat verband uit wat [medeverdachte 1] tegen [A] heeft gezegd over [C] ; die passage houdt kort gezegd in dat [C] ‘heel voorzichtig’ was.
52. Uit deze overwegingen volgt niet dat het hof ervanuit zou zijn gegaan dat het doelbewust nalaten opsporingsbevoegdheden aan te wenden toelaatbaar is als het openbaar ministerie ook zonder de door een inlichtingen- en veiligheidsdienst vergaarde informatie een goede informatiepositie heeft. Het hof heeft slechts toegelicht dat en waarom zich niet de situatie heeft voorgedaan dat geen opsporingsbevoegdheden zijn aangewend teneinde gebruik te kunnen maken van door een inlichtingen- en veiligheidsdienst vergaarde informatie, en daarbij aangestipt dat de invloed van [B] en [C] op de informatievoorziening van de zaaksofficier hoogstens marginaal is geweest. Ik begrijp ‘s hofs overwegingen voorts aldus dat het hof niet heeft kunnen vaststellen dat die (marginale) invloed er daadwerkelijk is geweest, maar dat het die mogelijkheid niet volledig heeft willen uitsluiten. Het hof rept in dat verband over ‘de aan het dossier toegevoegde e-mails van [C] en [B] aan [medeverdachte 1] (die weer in contact stond met de politie-infiltrant)’.
53. Voor zover de stellers van het middel aanvoeren dat de goede informatievoorziening aan de officier van justitie het gevolg is geweest van een door de AIVD ingezet infiltratietraject, merk ik op dat de wet de AIVD de mogelijkheid biedt deze informatiepositie door het uitbrengen van ambtsberichten te versterken. Dat de informatiepositie van de zaaksofficier van justitie langs andere weg zou zijn versterkt door het infiltratietraject dat door de AIVD is ingezet, heeft het hof naar het mij voorkomt toereikend uitgesloten. Het hof overweegt dat de AIVD de LOVJ ‘zowel voorafgaand aan als tijdens het onderzoek 26Orem op de hoogte (heeft) gehouden van de inlichtingenonderzoeken naar [medeverdachte 1] ’. Maar dat de LOVJ heeft verklaard dat ‘hij geen AIVD informatie met de zaaksofficier van justitie deelde’ en dat niet op schrift gestelde informatie ‘die vanuit de AIVD wordt gedeeld in een AOT’ nimmer wordt gedeeld ‘met de zaaksofficier van justitie, het opsporingsteam of de bij de opsporing betrokken leden van het team WOD’.
54. Op het verweer dat de AIVD zijn bevoegdheden niet alleen voor de eigen taakstelling heeft aangewend is het hof uitgebreid ingegaan (onder 4.2, subkopje ‘Beïnvloeding opsporingsonderzoek’). Het hof heeft overwogen dat [B] en [C] uit een in het arrest geciteerde e-mail die [medeverdachte 1] op 29 juni 2018 aan hen stuurde konden afleiden dat [medeverdachte 1] ‘op korte termijn een aanval zou kunnen uitvoeren op militairen of op langere termijn een aanslag zou kunnen plegen op bijvoorbeeld de Gay Pride (in augustus).’ Het hof leidt uit de ter terechtzitting in eerste aanleg door de verdediging overgelegde e-mails af dat [B] en [C] het contact met [medeverdachte 1] na deze e-mail enige tijd intensiveerden totdat [medeverdachte 1] op 5 juli 2018 politie-infiltrant [A] had ontmoet. Het hof is van oordeel dat de AIVD zijn in art. 41, eerste lid, WIV 2017 beschreven bevoegdheid niet te buiten is gegaan door naar aanleiding van bedoelde e-mail ‘in het parallelle onderzoek gericht gegevens omtrent [medeverdachte 1] te verzamelen ter voorkoming van een aanslag
op korte termijnen daarmee – onvermijdelijk – enige invloed op de per 11 juni 2018 daadwerkelijk aangevangen strafrechtelijke infiltratie jegens [medeverdachte 1] uit te oefenen’. Deze invloed had ‘mede tot gevolg dat het op 5 juli 2018 tot een ontmoeting met de politie-infiltrant [A] kwam’. Hiermee heeft de AIVD, aldus het hof, ‘zijn bevoegdheden niet aangewend voor strafvorderlijke doeleinden, maar om een aanslag op korte termijn te voorkomen’.
55. Uw Raad heeft in het arrest van 13 november 2007 (rov. 3.4.2), overwogen dat ‘inlichtingen- en veiligheidsdiensten bevoegdheden uitsluitend voor de eigen taakstelling mogen aanwenden’. In die formulering is tot uitdrukking gebracht dat de aanwending van deze bevoegdheden zijn rechtvaardiging dient te vinden in de taakstelling van de AIVD. Uit de vaststellingen van het hof volgt dat aan die voorwaarde is voldaan. Geen rechtsregel verzet zich ertegen dat de AIVD de eigen bevoegdheden uitoefent in een situatie waarin de resultaten van die uitoefening ook voor de taakuitoefening van andere overheidsorganen van belang is. Die taakuitoefening door andere overheidsorganen kan eraan bijdragen dat wordt opgetreden tegen gevaren waar de AIVD zich op richt. Ik merk daarbij op dat het middel de klacht bevat dat doelbewust is nagelaten opsporingsbevoegdheden aan te wenden teneinde gebruik te kunnen maken van door de AIVD vergaarde informatie tegen [medeverdachte 1] . De invloed die tussen 29 juni 2018 en 5 juli 2018 op [medeverdachte 1] is uitgeoefend had tot effect dat de uitoefening van een opsporingsbevoegdheid werd bevorderd.
56. Ik merk nog op dat ook ingeval het middel aldus wordt gelezen dat het tevens de zelfstandige klacht bevat dat het hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de AIVD zijn bevoegdheden niet voor strafvorderlijke doeleinden heeft aangewend, en Uw Raad van oordeel zou zijn dat het door de veronderstelde AIVD-infiltranten intensiveren van het e-mailcontact met [medeverdachte 1] in de dagen tussen 29 juni 2018 en 5 juli 2018 (enkel) een strafvorderlijk doel had, cassatie naar het mij voorkomt achterwege kan blijven. Het hof heeft tevens overwogen ‘dat deze kortdurende invloed van de AIVD-infiltranten (…) geen bepalende invloed heeft gehad op het verloop van het opsporingsonderzoek tegen de verdachte’. Dat oordeel is, meen ik, niet onbegrijpelijk, nu het contact tussen [medeverdachte 1] en politie-infiltrant [A] op 11 juni 2018 was gelegd en [medeverdachte 1] op 21 juni 2018 al een reactie had gestuurd waarin hij aangaf ‘
this week a new phone number’ te willen regelen waarna hij een ‘
mail where to meet’ zou sturen. En op 29 juni 2018 had [medeverdachte 1] aan politie-infiltrant [A] een mail gestuurd waarin hij onder meer sprak over een ontmoeting in Sarajevo en aangaf dat hij [A] vertrouwde (bewijsmiddel 4). Tegen deze overweging, die de verwerping van het tot bewijsuitsluiting strekkende verweer zelfstandig draagt, worden in cassatie geen klachten geformuleerd. [20]
57. De tweede deelklacht faalt.
58. Het middel faalt.

Bespreking van het derde middel

59. Het derde middel bevat de klacht dat het hof ten onrechte en niet begrijpelijk het verweer dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van de verdachte wegens schending van het Tallon-criterium heeft verworpen. ’s Hofs oordeel dat uit de gesprekken tussen [medeverdachte 1] en de politie-infiltrant volgt dat het initiatief om een aanslag te plegen van [medeverdachte 1] kwam en dat de verdachte daarom niet via [medeverdachte 1] kan zijn uitgelokt zou onbegrijpelijk zijn.
60. Het verweer waar de stellers van het middel op doelen betreft, zo volgt uit het citaat in de toelichting op het middel, het verweer dat in de zaak van medeverdachte [medeverdachte 4] is gevoerd. De raadsman heeft zich in de onderhavige zaak, zo bleek al bij de bespreking van het tweede middel, aangesloten bij de verweren en de daaraan te verbinden rechtsgevolgen ‘terzake uitlokking’ als gevoerd in de zaken ‘tegen de medeverdachten [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] ’ en heeft ‘daartoe’ de pleitnota van de raadsvrouw van [medeverdachte 5] overgelegd. Ook als ervan wordt uitgegaan dat de raadsman tevens de pleitnota van de raadsvrouw van medeverdachte [medeverdachte 4] heeft overgelegd, volgt uit de pleitnota die de raadsman van de verdachte zelf heeft geconcipieerd en het proces-verbaal van de terechtzitting – meen ik – niet dat ‘met voldoende duidelijkheid’ is aangegeven welke door de raadsvrouw van medeverdachte [medeverdachte 4] gevoerde verweren in de zaak van de verdachte worden gevoerd. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting blijkt ook niet dat de rechter heeft ingestemd met deze bekorting van het pleidooi (waarvan de inhoud in alle opzichten duidelijk was).
61. Dat brengt, meen ik, mee dat het middel faalt voor zover het ertoe strekt te klagen dat het hof niet (voldoende) heeft gerespondeerd op het gevoerde verweer. [21]
62. Het hof heeft onder 4.3 het ‘uitlokkingsverweer’ besproken. Het hof heeft kennelijk uit de opmerkingen van de raadsman in de door hem zelf geconcipieerde pleitnota, de referentie aan beide andere pleitnota’s en het overleggen van de pleitnota in de zaak van medeverdachte [medeverdachte 5] , afgeleid dat ook in de onderhavige zaak een ‘uitlokkingsverweer’ is gevoerd. Voor zover over de begrijpelijkheid van de overwegingen die het hof aan dat verweer heeft gewijd wordt geklaagd, merk ik het volgende op.
63. Het hof heeft (onder 4.3, subkopje ‘Verslaglegging’) overwogen dat de stelling ‘dat [medeverdachte 1] zijn uitlatingen tegen de politie-infiltrant [A] deed als gevolg van de duur en intensiteit van zijn contacten met de AIVD-agenten en de wijze waarop hij door hen is misleid’ onvoldoende steun vindt in het dossier en ook overigens niet aannemelijk is geworden. Het hof stelt vast dat ‘de rechtmatigheid van het optreden van de AIVD door de CTIVD wordt getoetst’. En dat de LOVJ drie processen-verbaal van bevindingen heeft opgesteld waarin hij – voor zover mogelijk gelet op de geheimhoudingsplicht van artikel 135 WIV 2017 – heeft uiteengezet in hoeverre de AIVD betrokken is geweest in de aanloop naar en gedurende de loop van het politieonderzoek 26Orem. Het hof vermeldt voorts dat de LOVJ ten overstaan van de raadsheer-commissaris als getuige is gehoord. Daarin is onder meer bevestigd dat de LOVJ de door de AIVD aan hem verstrekte informatie voor het uitgeven van een ambtsbericht heeft getoetst en daar tevens met een ‘strafvorderlijke blik’ naar heeft gekeken. En dat hij met dezelfde blik ‘naar de onderliggende stukken van de ambtsberichten gedurende het parallelle onderzoek’ heeft gekeken. Daarbij heeft de LOVJ ‘niet alleen de belangen van de persoon waarop het ambtsbericht ziet in aanmerking genomen, maar ook die van derden’. Ook informatie van de AIVD ‘die niet aan een ambtsbericht ten grondslag lag’, waaronder informatie ‘waarvan de rechtbank heeft aangenomen dat die voortkwam uit contact tussen [medeverdachte 1] en de AIVD’ heeft de LOVJ met een ‘strafvorderlijke blik’ bekeken. De LOVJ heeft geconcludeerd ‘dat er niets is gebeurd wat niet zou mogen’ en heeft ‘op geen enkel moment gezien dat de verdachten zijn uitgelokt tot het verrichten van handelingen die ze niet zouden hebben gepleegd als de AIVD niets zou hebben gedaan’.
64. Het hof overweegt vervolgens dat, ‘hoewel de verslaglegging van het optreden van de AIVD niet volledig is te controleren, de verdediging in de gelegenheid is geweest de basis van het onderzoek – het ambtsbericht van 26 april 2018 – en de veronderstelde inzet van de AIVD gedurende het parallelle onderzoek in zekere mate te toetsen’. En dat daaruit is gebleken ‘dat de LOVJ ook gedurende het parallelle onderzoek informatie van de AIVD over het onderzoek naar [medeverdachte 1] , maar ook over derden, heeft getoetst tegen de achtergrond van hetgeen in het Wetboek van Strafvordering is bepaald’. Het hof stelt voorts vast dat uit de aan het dossier toegevoegde e-mails van [B] en [C] niet blijkt dat het bepaalde in art. 41, vijfde lid, Wiv 2017 is geschonden. Het hof merkt daarbij op ‘dat alleen schriftelijk is gecommuniceerd’. En het hof merkt (ten overvloede) op dat [medeverdachte 1] zich ter terechtzitting in eerste aanleg op zijn zwijgrecht heeft beroepen toen hem is gevraagd zijn stelling toe te lichten dat hij onder druk is gezet, en dat de verklaring van [medeverdachte 1] ter terechtzitting in hoger beroep over de e-mails niet concreet is geworden.
65. Dat de stelling dat [medeverdachte 1] zijn uitlatingen tegen de politie-infiltrant deed als gevolg van zijn contacten met de veronderstelde AIVD-agenten onvoldoende steun vindt in het dossier baseert het hof, zo begrijp ik, onder meer op wat omtrent de aard van die contacten is gebleken. [medeverdachte 1] heeft alleen per e-mail contact onderhouden met [B] en [C] en hij heeft hen nooit ontmoet. Uit de tekst van de aan het dossier toegevoegde e-mails blijkt volgens het hof niet dat [medeverdachte 1] door [B] en [C] tot het voornemen tot het plegen van een aanslag is gebracht. Dat bedoelde stelling niet aannemelijk is geworden, baseert het hof (voorts), zo begrijp ik, op de omstandigheid dat [medeverdachte 1] tegen politie-infiltrant [A] heeft verteld dat hij eerder is ‘aangehouden in de nacht dat hij naar Syrië wilde vertrekken’ en over dromen en gedachten die hij had toen hij in de gevangenis zat (vgl. bewijsmiddel 5).
66. Naar het mij voorkomt is ’s hofs oordeel dat niet blijkt dat [medeverdachte 1] door [B] en [C] tot het voornemen tot het plegen van een aanslag is gebracht niet onbegrijpelijk. [22]
67. Het hof heeft (onder 4.3, subkopje ‘Uitlokking politie-infiltrant’) vervolgens passages weergegeven uit een e-mail van politie-infiltrant [A] en uit gesprekken tussen [medeverdachte 1] en [A] . Het hof is van oordeel dat uit die gesprekken blijkt dat ‘het initiatief om een aanslag te plegen van [medeverdachte 1] komt’. Het heeft daaraan ten grondslag gelegd dat de politie-infiltrant vanaf het eerste contact duidelijk maakt dat het initiatief bij [medeverdachte 1] ligt en dat hij slechts kan faciliteren als [medeverdachte 1] aangeeft wat zijn concrete plannen zijn. En het hof vermeldt dat de politie-infiltrant, als beperkt anonieme getuige gehoord, heeft verklaard dat hij voor zover hem bekend ‘ [medeverdachte 1] nooit iets heeft aangeboden waar hij niet zelf om had gevraagd’.
68. Ook het op deze vaststellingen gebaseerde oordeel van het hof dat [medeverdachte 1] (door politie-infiltrant [A] ) niet is gebracht tot handelingen waarop zijn opzet niet al te voren was gericht, is niet onbegrijpelijk.
69. Uit een en ander volgt dat ook ’s hofs overkoepelend oordeel dat de verdachte niet via [medeverdachte 1] kan zijn uitgelokt, niet onbegrijpelijk is. Voor zover het middel klaagt over de begrijpelijkheid van dat oordeel faalt het derhalve.
70. De stellers van het middel voeren vervolgens aan dat het hof eraan voorbij zou zijn gegaan dat voor de verdediging niet te toetsen valt wanneer en hoe het initiatief om een aanslag te plegen bij [medeverdachte 1] zou zijn ontstaan.
71. Uit ’s hofs overwegingen, die in het voorgaande kort zijn weergegeven, volgt dat het hof zich heeft gerealiseerd dat 'de verslaglegging van het optreden van de AIVD niet volledig is te controleren’. Het hof is evenwel van oordeel dat de verdediging ‘in de gelegenheid is geweest de basis van het onderzoek – het ambtsbericht van 26 april 2018 – en de veronderstelde inzet van de AIVD gedurende het parallelle onderzoek in zekere mate te toetsen’. Uit de context kan worden afgeleid dat het hof daarmee doelt op de processen-verbaal die de LOVJ heeft opgesteld en – in het bijzonder – het horen als getuige van de LOVJ ten overstaan van de raadsheer-commissaris. Het hof stelt daarbij vast dat de LOVJ geen onregelmatigheden zijn gebleken. Ik attendeer er in dit verband op dat de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep ook aan [medeverdachte 1] vragen heeft kunnen stellen. Het hof stelt voorts vast dat het contact tussen [medeverdachte 1] enerzijds en [B] en [C] anderzijds alleen schriftelijk is geweest, en dat uit de tekst van de e-mails die aan het dossier zijn toegevoegd niet blijkt dat het (in art. 41, vijfde lid, Wiv 2017 neergelegde) instigatieverbod is geschonden.
72. In het licht van een en ander meen ik dat de klacht dat het hof eraan voorbij is gegaan dat voor de verdediging niet te toetsen valt wanneer en hoe het initiatief om een aanslag te plegen bij [medeverdachte 1] is ontstaan, faalt bij gebrek aan feitelijke grondslag. Het hof heeft in kaart gebracht welke toetsingsmogelijkheden er voor de verdediging zijn geweest.
73. Voor zover deze klacht aldus begrepen moet worden dat de door het hof vastgestelde toetsingsmogelijkheden voor de verdediging (in het licht van rechtspraak van het EHRM inzake het instigatieverbod) ontoereikend zijn geweest, merk ik nog het volgende op.
74. Zoals in het voorgaande uiteengezet hanteert het EHRM in zaken waarin wordt geklaagd over ‘
police incitement’ en de daarmee gepaard gaande blootstelling aan ‘
the risk of being definitively deprived of a fair trial from the outset’in de eerste plaats een ‘
substantive test of incitement’. Daarbij gaat het erom ‘
whether the offence would have been committed without the authorities’ intervention, that is to say whether the investigation was “essentially passive”.’Bij de beoordeling of het onderzoek ‘
essentially passive’was, kijkt het EHRM naar ‘
the reasons underlying the covert operation, in particular whether there were objective suspicions that the applicant had been involved in criminal activity or had been predisposed to commit a criminal offence (…) and the conduct of the authorities carrying it out.
75. In verband met de ‘
objective suspicions’is van belang dat uit de bewijsvoering blijkt dat [medeverdachte 1] tegen [A] heeft verklaard dat hij ‘twee keer aangehouden is geweest en dat hij de laatste keer aangehouden werd in de nacht dat hij naar Syrië wilde vertrekken’ alsmede dat hij ‘in de gevangenis’ heeft gezeten, waar hij een droom had gehad waarin ‘de profeet Mohammed (had) gewezen in de richting van de kuffar en zei ‘aanvallen’’ (bewijsmiddel 5). [23] In verband met ‘
the conduct of the authorities’is van belang dat [medeverdachte 1] tegen politie-infiltrant [A] heeft aangegeven dat [C] ‘heel voorzichtig’ was. En dat het hof heeft vastgesteld dat het contact alleen schriftelijk is geweest terwijl uit de overgelegde e-mails niet blijkt dat het instigatieverbod is geschonden.
76. Het hof heeft uit de aldus vastgestelde feiten en omstandigheden kennelijk afgeleid en kunnen afleiden dat [C] en [B] in het contact met [medeverdachte 1] ‘
essentially passive’zijn gebleven. Dat brengt mee dat niet kan worden gezegd dat de toetsingsmogelijkheden voor de verdediging ontoereikend zijn geweest in het licht van art. 6 EVRM..
77. Voor het geval Uw Raad zou oordelen dat ‘
the findings under the substantive test (…) inconclusive’zijn, merk ik het volgende op. In dat geval speelt de ‘
procedural test of entrapment’een rol en moet worden nagegaan of het onderzoek naar ‘
the issue of entrapment’ gelet op de omstandigheden van het geval voldoende
‘adversarial, thorough, comprehensive and conclusive’ is geweest. In dat verband is ook van belang dat het contact tussen [medeverdachte 1] enerzijds en [B] en [C] anderzijds alleen schriftelijk is geweest, dat e-mails waarin dat contact bestond aan het dossier zijn toegevoegd, dat de LOVJ in drie processen-verbaal informatie over de gevolgde procedure heeft gedeeld en dat de LOVJ bij de raadsheer-commissaris en [medeverdachte 1] tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gehoord. Ik meen dat ook ingeval de ‘
procedural test’ bij het oordeel dient te worden betrokken niet kan worden gezegd dat de toetsingsmogelijkheden voor de verdediging ontoereikend zijn geweest in het licht van art. 6 EVRM.
78. De stellers van het middel voeren ten slotte aan dat ook ‘als het initiatief om een aanslag te plegen ten tijde van het contact tussen [medeverdachte 1] en de politie-infiltrant vanuit [medeverdachte 1] kwam’ het gelet op hetgeen door de verdediging is aangevoerd aannemelijk is dat [medeverdachte 1] en/of de verdachte ‘door de AIVD-infiltranten is gebracht tot het begaan van het strafbare feit waarvoor zij zijn veroordeeld’ nu [medeverdachte 1] door de infiltranten werd aangespoord ‘anderen bij zijn plannen te betrekken en kunstmest te gebruiken, terwijl [medeverdachte 1] aanvankelijk voornemens was alleen te handelen’.
79. Niet geheel duidelijk is waar de verwijzing naar de aansporing om kunstmest te gebruiken in de onderhavige zaak toe dient. Ik vermoed dat deze verwijzing – per ongeluk – is overgenomen uit het (welhaast) gelijkluidende middel dat in de zaak van de medeverdachte [medeverdachte 4] is voorgesteld. Anders dan in die zaak bestaat het strafrechtelijke verwijt tegen de verdachte niet – mede – in het helpen bij het ophalen van kunstmest.
80. In de overwegingen waarin het hof vaststelt dat [medeverdachte 1] door [B] en [C] niet tot het voornemen tot het plegen van een aanslag is gebracht, ligt besloten waarom het hof heeft geoordeeld dat ook geen sprake is van aansporingen van de veronderstelde AIVD-infiltranten om anderen bij (de uitvoering van) die plannen te betrekken. Los daarvan merk ik het volgende op.
81. De eerder vermelde uitspraak van het EHRM in de zaak
Akbay e.a. tegen Duitslandbetrof een strafzaak waarin een informant een zekere N.A. had gevraagd ‘
whether he would be interested in trafficking heroin’. [24] De informant had N.A. uitgelegd ‘
that he could import drugs via the port of Bremerhaven in containers and remove them from the port area, bypassing customs inspection, with the help of a dock worker’. N.A. had daarop geantwoord ‘
that he did not want to have anything to do with heroin, but that hashish and cocaine were a different matter’ (par. 6). In vervolg daarop ontmoetten
‘N.A. and the second applicant (…) an acquaintance of the latter in the Netherlands’en werd er een cocaïnetransport afgesproken. ‘
The second applicant was the contact person between N.A. and the group of persons in the Netherlands’(par. 10). Kort nadat de cocaïne was ingevoerd werden N.A. en (onder meer) ‘
the second applicant’ gearresteerd (par. 11). In Straatsburg werd geklaagd over
‘incitement’. Het EHRM overwoog onder meer dat ‘
the second applicant decided to take part in N.A.’s plan to import drugs through the port of Bremerhaven precisely because of the seemingly safe route set up by the police’en dat zijn activiteiten ‘
must therefore be considered to have been determined by the setting up by the police of the route for importing the drugs’(par. 130).
82. Uit deze vaststellingen en overwegingen volgt niet dat
‘incitement’van een verdachte die door een informant wordt benaderd per definitie ook ‘
incitement’oplevert van een andere verdachte, die door de ‘benaderde’ verdachte bij het realiseren van het strafbare feit wordt betrokken. Uit
Akbay e.a. tegen Duitslandkan worden afgeleid dat van ‘
incitement’jegens een andere verdachte sprake is als de gunstige voorwaarden bij het begaan van dat strafbare feit die (door de informant of infiltrant) aan de benaderde verdachte zijn voorgespiegeld, een rol hebben gespeeld bij de beslissing van de andere verdachte om daaraan deel te nemen. Het gaat erom of ‘
the acts of the police represented an inducement to commit the offence for this person as well’(par. 117). Ik wijs in dit verband ook op arresten van Uw Raad van 8 december 2020, waaruit kan worden afgeleid dat het gaat om de wijze waarop de verdachte bij het feit betrokken raakte. [25]
83. Ook als met de stellers van het middel zou worden aangenomen dat de veronderstelde AIVD-infiltranten [medeverdachte 1] zouden hebben aangespoord om anderen bij zijn plannen te betrekken, ligt daarin niet besloten dat gunstige voorwaarden bij het begaan van het strafbare feit die door de veronderstelde AIVD-infiltranten (via [medeverdachte 1] ) aan de verdachte zouden zijn voorgespiegeld bij zijn beslissing om met anderen een aanslag voor te bereiden een rol hebben gespeeld. Dat van dergelijke in het vooruitzicht gestelde gunstige voorwaarden sprake is geweest blijkt ook niet uit de door het hof vastgestelde feiten en omstandigheden.
84. Ook de derde deelklacht faalt.
85. Het middel faalt.

Bespreking van het vierde middel

86. Het middel bevat de klacht dat het hof het voorwaardelijk verzoek om ‘ [C] , [B] , B2871, B2882 en AlVD-medewerkers die betrokken waren bij het overleg met de politie-infiltrant als getuigen te horen, ontoereikend gemotiveerd heeft afgewezen’.
87. In de toelichting op het middel wordt het voorwaardelijk verzoek om getuigen te doen horen dat de raadsvrouw van medeverdachte [medeverdachte 4] tijdens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep heeft gedaan weergegeven. Dit luidt als volgt:
‘137. Ik sluit af met een voorwaardelijk verzoek. Mocht uw hof onverhoopt niet tot vrijspraak komen en evenmin aannemen dat sprake is geweest van uitlokking, althans ongewenste beïnvloeding, althans gebrekkige verslaglegging van het afgestemde onderzoek, dan verzoek ik u om de volgende getuigen te (doen) horen over de grondslag en verslaglegging van het onderzoek aan AIVD-zijde, het verloop van het afstemmingsonderzoek, de duur en intensiteit van dat traject, de strekking en frequentie van de contacten met de verdachten, de mate van (psychische) druk die in dat traject op de verdachten is uitgeoefend, de mate en de wijze van binnen dat traject toegepaste misleiding van de verdachten én de in het vooruitzicht gestelde positieve of negatieve consequenties voor het plannen van een aanslag en het erbij betrekken van broeders:
- [C]
- [B]
- B2871 (opsteller pv schriftelijke contacten, mogelijk bij bijeenkomst voor 18 mei)
- B2882 (ontmoetingen politie-infiltrant, mogelijk bij bijeenkomst voor 18 mei)
- AIVD-medewerkers die betrokken waren bij het overleg met de politie-infiltrant’.
88. Het hof heeft het verzoek dat in de zaak [medeverdachte 4] is geformuleerd in het arrest in die zaak, waarin ik vandaag eveneens concludeer, op de volgende gronden afgewezen:

11. Voorwaardelijk verzoek
Tot slot heeft de raadsvrouw bij pleidooi een voorwaardelijk verzoek gedaan.
Indien het hof niet tot een vrijspraak van de tenlastegelegde feiten komt en het hof niet aanneemt dat er sprake is geweest van uitlokking/ongewenste beïnvloeding/gebrekkige verslaglegging van het afgestemde onderzoek dan verzoekt de verdediging de in de pleitaantekeningen onder punt 137, pagina 52, opgesomde getuigen te (doen) horen over de aldaar vermelde, punten.
De voorwaarde waaronder de verzoeken zijn gedaan, is vervuld, zodat het hof toekomt aan de beoordeling daarvan.
Het verzoek tot het horen als getuige van [C] en [B] wordt door het hof afgewezen. De verdachte heeft nimmer fysiek of digitaal enige vorm van contact gehad met deze personen. Ter terechtzitting in hoger beroep van 1 juni 2021 is vastgesteld dat het contact tussen de verdachte [medeverdachte 1] enerzijds en [C] en [B] anderzijds alleen schriftelijk in de zin van berichtenwisselingen via Facebook, Telegram en/of e-mail heeft plaats gevonden. Onder deze omstandigheden is de verdachte niet in zijn verdedigingsbelangen geschaad door het niet horen van deze getuigen.
Het verzoek tot het horen als getuige van B2871 en B2882 wordt door het hof afgewezen op de gronden vermeld in het proces-verbaal van de terechtzitting van 1 juni 2021, blz. 29 onder randnummer 8.
Het verzoek tot het horen van de AIVD-medewerkers die betrokken waren bij het overleg met de politie-infiltrant wordt afgewezen. De WOD-begeleider B2870 is reeds, in aanwezigheid van de verdediging, uitvoerig gehoord door de rechter-commissaris en de verdediging heeft deze getuige kunnen bevragen. Bovendien is de Landelijk Officier van Justitie terrorismebestrijding, inlichtingen- en veiligheidsdiensten en WOD mr. B den Hartigh als getuige zeer uitvoerig gehoord door de raadsheer-commissaris in aanwezigheid van de verdediging en heeft de verdediging hem ook kunnen bevragen. Gelet hierop, gelet op het stadium van het proces waarin het verzoek wordt gedaan en de onderbouwing van het verzoek, acht het hof het niet noodzakelijk de AIVD-medewerkers als getuige te. horen. Het hof tekent hierbij aan dat toepassing van het zogeheten verdedigingscriterium niet tot een andere afweging en uitkomst zou hebben geleid.’
89. De raadsman van de verdachte heeft in de door hem overgelegde pleitnota, zo bleek, alleen het voorwaardelijke verzoek tot het horen van de [B] en [C] en het hoofd AIVD gedaan, waarbij is aangegeven dat dit verzoek ertoe strekt ‘de genoemde getuigen te doen horen teneinde het onderhavige verweer nader aannemelijk te doen worden’.
90. Het hof heeft de voorwaardelijke verzoeken die de raadsman heeft gedaan afgewezen met de volgende motivering:

9.2 Voorwaardelijk verzoeken
De raadsman heeft het voorwaardelijke verzoek gedaan tot het horen van [B] , [C] en het hoofd van de AIVD. Daarbij is tevens voorwaardelijk verzocht om uitvoering te geven aan een rechtshulpverzoek. Als voorwaarde geldt dat het hof het uitlokkingsverweer verwerpt wegens onvoldoende feitelijke grondslag.
Deze voorwaarde is naar het oordeel van het hof niet vervuld. De feitelijke grondslag van het verweer - waaronder de overgelegde e-mails van [B] en [C] - is voldoende om het te kunnen beoordelen. Het hof heeft het uitlokkingsverweer verworpen met de juridische overweging dat niet is gebleken dat artikel 41 lid 5 Wiv 2017 of het Tallon-criterium is geschonden.
Het hof wijst de verzoeken af.’
91. De stellers van het middel voeren aan dat het hof ‘beslissende betekenis’ heeft toegekend aan het feit dat de verdachte ‘nimmer fysiek of digitaal enige vorm van contact heeft gehad met de AlVD-infiltranten’. En dat de verdachte volgens het hof onder deze omstandigheden ‘niet in zijn verdedigingsbelangen (is) geschaad door het niet horen van deze getuigen’. Dat oordeel zou onbegrijpelijk zijn althans nadere motivering behoeven. Het hof had, aldus de stellers van het middel, aandacht moeten besteden aan de vraag waarom het niet in het belang van de verdachte was om ‘de getuigen te (doen) horen over de grondslag en verslaglegging van het onderzoek aan AlVD-zijde, de betrokkenheid van de AlVD-infiltranten bij het opsporingsonderzoek en de contacten die de AIVD in dat kader met [medeverdachte 1] ’ over de verdachte heeft gehad.
92. Vergelijking van de schriftuur enerzijds en het voorwaardelijke verzoek en de afwijzing daarvan in de onderhavige zaak anderzijds leert dat de klacht zich niet richt tegen een beslissing van de rechter in het bestreden arrest. Daarmee is van een middel geen sprake. [26]

Bespreking van het vijfde middel

93. Het middel bevat de klacht dat het vereiste van berechting binnen een redelijke termijn in de cassatiefase is geschonden aangezien de stukken van het geding ‘te laat door het Hof zijn ingezonden’.
94. De verdachte verkeert in verband met de onderhavige zaak in voorlopige hechtenis. Namens de verdachte is op 21 juni 2022 beroep in cassatie ingesteld. De stukken van het geding zijn op 15 juni 2023 bij de griffie van de Hoge Raad binnengekomen. Dit betekent dat de inzendtermijn in cassatie van zes maanden met bijna zes maanden is overschreden. Dat dient tot strafvermindering te leiden.
95. Het middel slaagt.

Afronding

96. De eerste vijf middelen falen en kunnen met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende formulering worden afgedaan. Het zesde middel slaagt. Ambtshalve merk ik op dat de verdachte zich ten tijde van de betekening van de aanzegging als bedoeld in art. 435, eerste lid, Sv in voorlopige hechtenis bevond en dat Uw Raad niet uitspraak zal doen binnen zestien maanden nadat het cassatieberoep is ingesteld. [27] Ook dat dient tot strafvermindering te leiden. Voor het overige heb ik ambtshalve geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
97. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de hoogte van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan aan de hand van de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Ik merk daarbij op dat de vermelding van het terroristisch oogmerk in de kwalificatie van het onder 1 bewezenverklaarde in verband met de voorbereiding van moord minder juist is. Een terroristisch oogmerk is in verband met samenspanning en voorbereiding van moord (slechts) relevant doordat het ingevolge art. 289a Sr tot een ruimere strafbaarstelling leidt.
2.Vgl. HR 6 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:155,
3.EHRM 9 juni 1998, nr. 44/1997/828/1034 (
4.EHRM 5 februari 2008, nr. 74420/01 (
5.EHRM 4 november 2010, nr. 18757/06 (
6.EHRM 4 april 2017, nr. 2742/12 (
7.EHRM 16 december 2021, nr. 23476/15 (
8.EHRM 15 oktober 2020, nr. 40495/15 e.a. (
9.Vgl. HR 16 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK3359,
10.HR 26 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1340,
11.De voorzitter heeft er alleen mee ingestemd de pleitaantekeningen als volledig voorgedragen te beschouwen voor zover delen uit het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg die daarin zijn overgenomen niet zijn overgedragen.
12.Het kan niet zo zijn dat in cassatie op basis van een algemene verwijzing naar de bespreking van thema’s in de pleitnota’s van verschillende raadslieden moet worden achterhaald welke verweren zijn gevoerd en welke – combinatie van – argumenten daaraan ten grondslag is gelegd.
13.Ik merk nog op dat in de zaak van medeverdachte [medeverdachte 4] , waarin ik vandaag ook concludeer, een (welhaast) gelijkluidend middel is ingediend. Uit de bespreking van dat middel volgt hoe ik het onderhavige middel zou hebben beoordeeld ervan uitgaand dat het geciteerde verweer wel in de onderhavige zaak was gevoerd.
14.HR 5 september 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV4122,
15.HR 13 november 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA2553,
16.Wet van 26 juli 2017,
17.Uw Raad citeerde in het arrest van 13 november 2007 de artikelen 6, 36, 38, 39, 40 en 61 WIV 2002. De artikelen 8, 62, 66, 67, 68 en 93 WIV 2017 komen daar sterk mee overeen.
18.Zie in dat verband HR 15 november 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP7544,
19.Vgl. F. Krips, ‘Over de bruikbaarheid van AIVD-informatie in het strafproces’, in:
20.Vgl. HR 1 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1889,
21.Ik merk nog op dat in de zaak van medeverdachte [medeverdachte 4] , waarin ik vandaag ook concludeer, een (welhaast) gelijkluidend middel is ingediend. Uit de bespreking van dat middel volgt hoe ik het onderhavige middel zou hebben beoordeeld ervan uitgaand dat het geciteerde verweer wel in de onderhavige zaak was gevoerd.
22.Ik merk nog op dat, ingeval wel van uitlokking door (veronderstelde) AIVD-infiltranten sprake zou zijn, niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging naar het mij voorkomt wel een passende vertaling aan die vaststelling zou geven. Zie nader de conclusie in de zaak van medeverdachte [medeverdachte 5] , randnummer 39.
23.Bij ‘kufar’, met één f, geeft het gratis via het internet raadpleegbare woordenboek van Van Dale de betekenis ‘(
24.EHRM 15 januari 2021, nr. 40495/15 (
25.HR 8 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1964,
26.Vgl. A.J.A. van Dorst en M.J. Borgers,
27.HR 19 december 2023, ECLI:NL:HR:2023:1769.