Conclusie
‘Bewijsvoering
1.INLEIDING
2.DOEL VAN HET ONDERZOEK
3.TER BESCHIKKING STAANDE GEGEVENS
4.ONDERZOEK
€ 62.471,=
5.BEPALING WEDERRECHTELIJK VERKREGEN VOORDEEL
6.CONCLUSIE / SAMENVATTING
€ 62.471,=’
‘Zaak [aangever 2]
....Met [betrokkene] is afgesproken dat een Lumpsum van € 20.000,- betaald wordt voor openstaande buitengerechtelijke kosten. Genoemd bedrag zal worden overgemaakt aan benadeelde, die voor verrekening met [betrokkene] zal zorgdragen. [betrokkene] stelt dat [aangever 3] deze door hem aan [aangever 1] voorgelegde vaststellingsovereenkomst nimmer had moeten laten tekenen. De vergoeding van de [E] is gevolgschade die [B] indien de bedragen reëel zijn volledig dient te compenseren. Dit is niet zo in de vaststellingsovereenkomst opgenomen en geregeld. Het "gat" in de letselschadeuitkering bij [aangever 1] is ontstaan nu [B] niet meer uitkeerde de door [A] Juristen in de periode 2000 t/m 2007 gedeclareerde [E] . Het deel van de [E] , wat sedert oktober 2008, als was verrekend met de voorschotten onder algemene titel op de schade-uitkering, ontbreekt aldus in de door [aangever 3] namens [aangever 1] overeengekomen vaststellingsovereenkomst met [B] . [betrokkene] ontkent met klem betrokken te zij bij de "valse" vaststellingsovereenkomst (pag. 69). [aangever 3] heeft uiteindelijk een vaststelling-overeenkomst tot stand gebracht. Niet kan [betrokkene] worden verweten gelden te hebben verduisterd onderdeel van een vaststellingsovereenkomst die niet als zodanig door [betrokkene] tot stand zou zijn gebracht. En nogmaals [aangever 3] en [aangever 5] hebben in deze zelf geïntervenieerd. Zie verklaring [aangever 5] van 27 december 2011 (pag. 232):
"..Dat is rond april 2011 en dan komt [aangever 3] op bezoek. Hij verteld dat e.e.a. met de zaak van [aangever 1] afgewikkeld zou kunnen worden....en ik zag dat deze brief een vaststellingsovereenkomst bevatte....”. [aangever 5] verklaart vervolgens dat hij niet in gesprek is gegaan met [betrokkene] over de afwikkeling, maar dat hij zelf als rechercheur aan de slag is gegaan. Daarbij is [aangever 5] volgens eigen zeggen in gesprek gegaan met [B] . Men is aan de slag gegaan met de afwikkeling buiten [betrokkene] om en waarbij nog geen eindafrekening was overeengekomen/vastgesteld.
eerstemiddel bevat de klacht dat de aanvulling op het verkorte arrest met de bewijsmiddelen waarop de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel is gebaseerd zich niet bij de stukken bevindt, zodat kennisneming daarvan en controle daarop in cassatie onmogelijk is.
tweedemiddel bevat de klacht dat de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel niet naar de eis der wet met redenen is omkleed nu de berekening van het hof niet in toereikende mate kan worden afgeleid uit de door het hof gebruikte ontnemingsrapportage, terwijl dat rapport ook overigens onvoldoende nauwkeurig zou aanduiden aan welke wettige bewijsmiddelen de daarin vermelde gevolgtrekkingen zijn ontleend. De door het hof gepresenteerde berekening zou niet genoegzaam kunnen worden afgeleid uit het ontnemingsrapport nu dat rapport geen steun biedt aan de stelling dat de betrokkene op een derdengeldenrekening in totaal € 37.500,- heeft ontvangen, waarvan € 5.000,- aan [aangever 1] is doorbetaald. Ook zou daaruit niet blijken dat de betrokkene bedragen van in totaal € 60.000,- op een derdengeldenrekening heeft ontvangen waarvan € 7.500,- aan [aangever 2] is overgemaakt. Het rapport zou voorts geen steun bieden voor de stelling dat niet is gebleken van met de gestelde contante betalingen aan [aangever 2] corresponderende opnames van bankrekeningen van [A] Juristen of van betrokkene, terwijl dit ook niet blijkt uit een ander door het hof nauwkeurig aangeduid bewijsmiddel. Tenslotte zou het ontnemingsrapport onvoldoende nauwkeurig aanduiden aan welke wettige bewijsmiddelen de daarin opgenomen gevolgtrekkingen zijn ontleend. Een concrete verwijzing naar bewijsmiddelen en een ‘geschraagde cijfermatige onderbouwing’ van de in het ontnemingsrapport gepresenteerde bedragen ontbreken, aldus de steller van het middel.
derdemiddel bevat de klacht dat de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel voor zover dat betrekking heeft op verduisterde geldbedragen van [aangever 1] niet naar de eis der wet met redenen is omkleed nu het hof in het midden heeft gelaten welk bedrag aan buitengerechtelijke kosten mocht worden verrekend met voor [aangever 1] ontvangen voorschotten. In het licht van het dienaangaande gevoerde verweer en hetgeen het hof in de hoofdzaak heeft overwogen zou niet begrijpelijk zijn waarom het hof ‘het volledige (niet aan [aangever 1] doorbetaalde, en niet voor kosten gecompenseerde) bedrag aan ontvangen voorschotten als wederrechtelijk verkregen voordeel heeft aangemerkt’.
vierdemiddel bevat de klacht dat het hof bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel op ontoereikende gronden de in de hoofdzaak aan de benadeelde partij [aangever 1] toegekende vordering niet in mindering heeft gebracht, althans dat deze toegekende vordering daarop in cassatie alsnog in mindering moet worden gebracht. De steller van het middel geeft aan dat art. 36e, zesde lid (oud) Sr in deze zaak van toepassing is, en dat de ontnemingsrechter als de vordering van de benadeelde derde nog niet onherroepelijk was toegewezen, bevoegd was om deze vordering in mindering te brengen, maar daartoe niet verplicht was. Desalniettemin zou zonder nadere motivering niet begrijpelijk zijn waarom het hof van die vermindering heeft afgezien, nu het bedrag van de vordering exact gelijk is aan het ontnemingsbedrag en die vordering strekte tot vergoeding van schade als gevolg van hetzelfde feit.