Conclusie
ZekerOk(eiseres tot cassatie) en
Den Reast(verweerster in cassatie).
1.Inleiding
2.Feiten
de boerderij) was tot 1 oktober 2021 eigendom van [betrokkene 1] (hierna:
[betrokkene 1]). Hij had delen van dat pand aan verschillende derden verhuurd en had concrete plannen om een open deel te verbouwen tot appartementen.
[betrokkene 2]). Daarbij is bepaald dat [betrokkene 1] geen nieuwe huurovereenkomsten mag sluiten zonder schriftelijke toestemming van de hypotheekhouder en dat vooruitbetaling van huur is verboden.
[betrokkene 3]), met wie hij op 18 mei 2021 een koop-/aannemingsovereenkomst zou hebben gesloten. Dit verzoek is op 19 juli 2021 mondeling behandeld en bij beschikking van 2 augustus 2021 afgewezen. [2]
[betrokkene 4]) namens huurder is getekend, vermeldt dat [betrokkene 1] met ingang van 1 augustus 2021 aan ZekerOk voor onbepaalde tijd kadastrale delen verhuurt, nader aangeduid als [a-straat 1b] , [a-straat 1c] en [a-straat 1d] volgens bijgesloten tekening. De huurprijs is € 100 per maand inclusief alle voorzieningen, waaronder water, energie en ICT. Die huurprijs is door huurder bij vooruitbetaling aan verhuurder voldaan tot 1 augustus 2026. Huurder en verhuurder verplichten zich elk in onderlinge samenwerking de afbouw van het gehuurde te realiseren.
[betrokkene 5]). Zij heeft ten doel het kopen, ontwikkelen en beheren van bouwkavels en vastgoed voor realisatie en exploitatie van onder andere wooneenheden. Zij stelt zich tevens ten doel wooneenheden zodanig te faciliteren dat de bewoners een progressief en ononderbroken ontwikkelingsproces kunnen doorlopen, gericht op (onder meer) verwerving van bevrijdende kennis. Ook beoogt zij bewoners te integreren in een multiraciale en gemengd culturele samenleving. Zij heeft geen winstoogmerk. De geldmiddelen worden verkregen uit exploitatie, investeringen, subsidies, leningen, legaten en schenkingen.
RvT) waarneemt. Uitsluitend op zijn bindende voordracht kan de voorzitter van de RvT worden benoemd. Leden van het College van Bestuur (hierna:
CvB) worden benoemd, geschorst en ontslagen door de RvT en kunnen niet worden herbenoemd. De RvT kan tot een eenhoofdig CvB besluiten. Het CvB moet jaarlijks een begroting vaststellen die tevoren door de RvT moet zijn goedgekeurd. Het CvB heeft voorafgaande goedkeuring nodig van de RvT voor het aangaan van financiële verplichtingen die niet binnen de begroting zijn opgenomen.
3.Procesverloop
Eerste aanleg
de kantonrechter). Zij heeft in conventie, kort samengevat, gevorderd:
primair: een verklaring voor recht dat zij niet gebonden is aan de vermeende huurovereenkomst tussen [betrokkene 1] en ZekerOk en dat ZekerOk daaraan jegens haar geen rechten kan ontlenen;
subsidiair: een verklaring voor recht dat de huurovereenkomst, gesloten tussen [betrokkene 1] en ZekerOk, reeds bij brief van 7 februari 2022 rechtsgeldig is opgezegd tegen 1 april 2022, waarbij ZekerOk de termijn van art. 7:230a lid 1 BW onbenut heeft laten verstrijken;
primair en subsidiair: ZekerOk te veroordelen tot ontruiming van de betreffende delen van de boerderij waarop de (vermeende) huurovereenkomst betrekking heeft ( [a-straat 1b] , [a-straat 1c] en [a-straat 1d] te [plaats] ) en ZekerOk te veroordelen in de proceskosten, waaronder begrepen eventuele nakosten.
het hof). Zij heeft geconcludeerd dat het hof het eindvonnis vernietigt en, opnieuw rechtdoende, de in eerste aanleg in conventie toegewezen vorderingen alsnog afwijst en de door haar bij memorie van grieven gewijzigde vordering in reconventie toewijst. ZekerOk vordert in reconventie niet langer voor recht te verklaren dat de overeenkomst van 1 augustus 2021 een huurovereenkomst betreffende woonruimte is, maar een verklaring voor recht dat die huurovereenkomst niet nietig is en dat Den Reast daaraan gebonden is en dat ZekerOk jegens Den Reast daaraan (huur)rechten kan ontlenen. Daarnaast heeft zij in reconventie gevorderd dat Den Reast wordt veroordeeld om haar het gehuurde ter beschikking te stellen op straffe van een dwangsom. Zij heeft ook gevorderd Den Reast te veroordelen tot schadevergoeding wegens het niet nakomen of respecteren van de huurovereenkomst en de daaraan door ZekerOk te ontlenen (huur)rechten, zulks op te maken bij staat en te vermeerderen met handelsrente. ZekerOk heeft zowel in conventie als in reconventie gevorderd Den Reast te veroordelen in de proceskosten van beide instanties. [7]
er is sprake van een schijnconstructie’ overwogen:
de overige grieven van ZekerOk
de conclusie’ geoordeeld dat de grieven van ZekerOk falen en dat daarmee ook grief 7 tegen de proceskostenveroordeling faalt (r.o. 3.24).
4.Bespreking van het cassatiemiddel
Onderdeel 1is gericht tegen r.o. 3.20 waarin het hof het bewijsaanbod van ZekerOk heeft gepasseerd.
Onderdeel 2richt zich tegen r.o. 3.22 waarin het hof ten overvloede overweegt dat, als sprake was geweest van een huurovereenkomst, Den Reast haar subsidiaire vordering terecht heeft gebaseerd op het huurregime van art. 7:230a BW.
Onderdeel 3bevat een voortbouwklacht.
gestelden die zijn komen vast te staan hetzij vanwege
onvoldoende betwistingdaarvan door de wederpartij hetzij door
bewijsleveringvan de partij op wie de bewijslast rust. Terwijl art. 149 lid 1 Rv de feitelijke grondslag van de rechterlijke beslissing als onderwerp heeft, ziet art. 150 Rv op de vraag wie tot bewijslevering kan worden toegelaten. Anders gezegd: op wie rusten de stelplicht en de bewijslast?
gesteldefeiten of rechten die aan een bepaald rechtsgevolg ten grondslag worden gelegd. Aan de (eventuele) bewijslevering gaat de stelplicht vooraf. [15] De stelplicht heeft, zo blijkt ook uit art. 150 Rv, (enkel) betrekking op feiten of rechten waaraan een door de betrokken partij beoogd rechtsgevolg is verbonden dat weer voortvloeit uit een (geschreven of ongeschreven) rechtsregel. [16] De (omvang van de) stelplicht wordt dus bepaald door het beoogde rechtsgevolg dat op een rechtsregel is gebaseerd. Vordert eiser bijvoorbeeld schadevergoeding op grond van art. 6:74 lid 1 BW, dan moet hij die feiten stellen waaruit volgt dat aan alle in die bepaling genoemde vereisten voor aansprakelijkheid (de verbintenis, de tekortkoming in de nakoming, schade en causaal verband tussen de tekortkoming en de schade) is voldaan. [17] Die stellingen moeten dan wel gemotiveerd en zo concreet mogelijk zijn. [18] Voldoet een partij niet aan haar stelplicht, dan wordt zij niet toegelaten tot bewijslevering. [19]
in voldoende matedoor die partij zijn
gestelden vervolgens ook
in voldoende matedoor de andere partij zijn
betwist. Dan ligt het op de weg van de eerstgenoemde partij om die door haar gestelde feiten waaraan een rechtsgevolg is verbonden, te bewijzen.
algemeen geformuleerd en niet voldoende specifiek" is (vereisten die gelden voor een bewijsaanbod door de partij op wie de bewijslast rust). Dit volgt bijvoorbeeld ook uit hetgeen het hof overweegt in r.o. 3.17, tweede gedachtestreepje: “
Ook van ZekerOk had een verklaring verwacht mogen worden, gelet op hetverweervan Den Reast dat sprake is van antedatering”. Het is Den Reast die een beroep heeft gedaan op het bestaan van een schijnconstructie en die dat beroep (mede) heeft onderbouwd met de
stelling(en dus niet een verweer) dat de huurovereenkomst geantedateerd zou zijn.
in conventiede stelplicht en de bewijslast rusten van de aan haar vordering ten grondslag gelegde feiten. Zij moet met andere woorden de feiten stellen en bij voldoende gemotiveerde betwisting door ZekerOk bewijzen waaruit blijkt dat zij niet is gebonden aan een huurovereenkomst met ZekerOk. ZekerOk heeft in reconventie (na wijziging in hoger beroep) een verklaring voor recht gevorderd dat de huurovereenkomst niet nietig is, Den Reast daaraan gebonden is en dat ZekerOk jegens Den Reast daaraan (huur)rechten kan ontlenen (zie randnummer 3.6). Deze reconventionele vordering van ZekerOk vormt het spiegelbeeld van de in conventie primair gevorderde verklaring voor recht door Den Reast. [26] Zoals hiervoor is toegelicht, geldt (ook) hiervoor de hoofdregel van art. 150 Rv: ZekerOk moet
in reconventiede feiten stellen en bij voldoende gemotiveerde betwisting door Den Reast bewijzen waaruit blijkt dat Den Reast is gebonden aan de huurovereenkomst met ZekerOk, ook al had zij in conventie deze stellingen al als verweer aangevoerd en had Den Reast in reconventie haar stellingen al in conventie aangevoerd (zie randnummer 4.9).
Ook van ZekerOk had een verklaring verwacht mogen worden, gelet op het verweer van Den Reast dat sprake is van antedatering” in r.o. 3.17, waaruit immers kan worden opgemaakt dat het hof hier het oog had op het verweer van Den Reast tegen de vordering in reconventie. Ook de zin “
ZekerOk heeft onvoldoende onderbouwd dat er daadwerkelijk een overeenkomst is gesloten met de gestelde inhoud (en daadwerkelijk vooruitbetaalde huurpenningen) waaraan Den Reast dan vervolgens gebonden zou zijn” in r.o. 3.18 maakt duidelijk dat het hof het oog had op de reconventionele vordering, omdat hieruit volgt dat ZekerOk onvoldoende (aannemelijke) stellingen aan haar reconventionele vordering ten grondslag had gelegd.
relevantefeiten en omstandigheden (bijvoorbeeld omdat sprake zou zijn van waarderingen die zich niet voor bewijs lenen). Blijkens hetgeen het hof heeft overwogen en beslist in r.o. 3.18 was voor het oordeel dat sprake zou zijn van een schijnconstructie immers de door het hof aangenomen controle door [betrokkene 1] over ZekerOk doorslaggevend. De in r.o. 3.17 door het hof vastgestelde omstandigheden kunnen diens oordeel dat sprake zou zijn van een schijnconstructie immers niet zelfstandig dragen; daarvoor is meer nodig, namelijk de door het hof aangenomen controle die [betrokkene 1] uitoefende over ZekerOk. [28] ZekerOk heeft in de memorie van grieven onder 39 [29] uitdrukkelijk bewijs aangeboden van het feit dat zij niet werd gecontroleerd door [betrokkene 1] en dat haar bestuur ook niet op de hoogte was van de gang van zaken rond de verkoop. Daarmee betrof het bewijsaanbod relevante feiten en omstandigheden voor de beslissing van het hof dat sprake was van een schijnconstructie.
het er, gelet op wat hiervoor[in r.o. 3.17]
is overwogen, alle schijn van heeft dat de huurovereenkomsten tussen [betrokkene 1] en ZekerOk papieren constructies zijn en niet zijn gebaseerd op daadwerkelijke overeenkomsten”. Ook hieruit volgt dat de stellingen van ZekerOk dat zij ten tijde van de huurovereenkomst niet een door [betrokkene 1] gecontroleerde stichting is en dat handelingen van [betrokkene 1] niet aan haar kunnen worden toegerekend, [31] niet relevant zijn, laat staan doorslaggevend, voor het oordeel dat het om een schijnconstructie gaat, waardoor de huurovereenkomst feitelijk niet bestaat. Ook hier ketst de klacht op af.
handelingen van [betrokkene 1] kunnen ZekerOk niet worden toegerekend" moeten worden gelezen binnen het geheel van het bewijsaanbod en de toelichting op grief 2. Uit die toelichting in de memorie van grieven onder 8 volgt dat de achtergrond van de stelling dat van "toerekening" geen sprake zou kunnen zijn, was dat ZekerOk stelde dat [betrokkene 1] ten tijde van het sluiten van de huurovereenkomst geen bestuurder van de stichting was en uitsluitend als eigenaar van het pand handelde. ZekerOk heeft aldaar tevens betwist dat haar bestuur iets wist van de gang van zaken rond de verkoop van het pand. Aldus is met "toerekening" in het bewijsaanbod evident slechts bedoeld te benadrukken dat de bij [betrokkene 1] aanwezige kennis rond de verkoop van het pand niet bij het bestuur bekend was. Dit onderstreept ook nog maar eens dat [betrokkene 1] niet de controle over ZekerOk had en dat geen sprake was van een opzetje. Een andere uitleg van die zinsnede door het hof is onbegrijpelijk. ZekerOk heeft derhalve bewijs aangeboden van een voor de beslissing van het hof relevant feit (gebrek aan wetenschap bij het bestuur van ZekerOk) en niet van een juridische waardering. Voor zover het hof er het oog op heeft gehad dat ZekerOk ten tijde van het sluiten van de huurovereenkomst niet door [betrokkene 1] werd gecontroleerd, is ook dat een aanbod met betrekking tot een feit in plaats van een juridische waardering. In r.o. 3.18 heeft het hof het een en ander overwogen over de bepalingen in de oprichtingsakte en het samenstel van de daarbij gegeven bevoegdheden en de ruimte die deze bepalingen in theorie bieden om feitelijk het beleid van de stichting te bepalen. Of en in hoeverre [betrokkene 1] (al dan niet op grond van die bepalingen) in theorie de mogelijkheid had om controle over de stichting uit te oefenen, is evenwel niet relevant. Het gaat erom of en in hoeverre [betrokkene 1] daadwerkelijk die controle uitoefende. Dat betreft een feit (waarover het hof overigens niets concreets heeft geoordeeld), zodat een eventueel daarop gericht oordeel van het hof eveneens onjuist en/of onbegrijpelijk is.
[betrokkene 1][…]
, ten tijde van het sluiten van de huurovereenkomst, geen bestuurder[was, A-G]
van de stichting. Hij handelde uitsluitend als eigenaar van het pand. Diens handelingen kunnen de stichting daarom niet worden toegerekend. De stichting is een eigen entiteit, met een bestuur waarvan [betrokkene 1] destijds geen deel uitmaakte.” In het licht hiervan is het niet onbegrijpelijk dat het hof het bewijsaanbod van de stelling dat handelingen van [betrokkene 1] niet aan ZekerOk kunnen worden toegerekend, zo heeft opgevat dat het geen betrekking heeft op concrete te bewijzen feiten maar op de juridische waardering daarvan. Het hof heeft daarmee terecht (ten overvloede) overwogen dat een dergelijk rechtsoordeel zich niet voor bewijslevering leent.
het schriftelijke stuk” en derhalve slechts uit de eerste twee bladzijden van de huurovereenkomst, terwijl deze in totaal zeven bladzijden omvat, waaronder de hiervoor bedoelde bouwtekeningen. Nu uit die bouwtekeningen onmiskenbaar volgt dat het gaat om de huur van woonruimte (die nog moeten worden afgebouwd), is het oordeel van het hof dat het zou gaan om bedrijfsruimte zonder nadere motivering, die ontbreekt, apert onbegrijpelijk. [42] Het hof heeft die, van de huurovereenkomst deel uitmakende, tekeningen en de daarop gebruikte bewoordingen niet (kenbaar) bij zijn beslissing betrokken, terwijl uit die tekeningen nu juist volgt dat het gaat om woonruimte en niet om bedrijfsruimte.
via ZekerOkzou plaatsvinden. De kantonrechter achtte (eveneens in r.o. 6.8) een dergelijke afspraak in strijd met de goede zeden, om welke reden Den Reast niet aan de overeenkomst is gebonden en ZekerOk jegens Den Reast geen rechten aan die overeenkomst zou kunnen ontlenen. De kantonrechter oordeelde aldaar dat de door Den Reast gevorderde verklaring voor recht zal worden gegeven. Het dictum (r.o. 7.1) luidde op dat punt dan ook dat de kantonrechter aldus voor recht verklaart. Hetgeen de kantonrechter heeft overwogen in r.o. 6.7 en 6.8 met betrekking tot de overeenkomst tussen ZekerOk en [betrokkene 1] , met de door de kantonrechter vastgestelde strekking (realisatie van woningen in het gehuurde, gevolgd door verhuur daarvan door ZekerOk), is dan ook dragend voor het dictum (r.o. 7.1) van het eindvonnis. De kantonrechter neemt immers het bestaan van die overeenkomst met de door haar vastgestelde strekking tot uitgangspunt en oordeelt dat de huurovereenkomst in verband met die strekking (realisatie en verhuur door ZekerOk in plaats van door [betrokkene 1] ) in strijd is met de goede zeden. Den Reast heeft tegen de door de kantonrechter aangenomen strekking geen incidentele grief gericht. Den Reast was daartoe wel gehouden: dit deel van de rechtsstrijd tussen partijen kon in het kader van de devolutieve werking immers weer aan de orde komen en de kantonrechter had in eerste aanleg ter zake een voor Den Reast nadelige beslissing gegeven over de strekking van de huurovereenkomst (namelijk dat het ging om huur van ruimten waarin woningen zouden worden ontwikkeld). Bij gebreke van een tegen deze beslissing van de rechtbank gerichte grief, ging het vonnis van de kantonrechter in zoverre in kracht van gewijsde en kreeg de beslissing tussen partijen gezag van gewijsde. Het hof heeft dat miskend en moest derhalve uitgaan van de door de kantonrechter, door Den Reast niet met een incidentele grief bestreden, strekking van de huurovereenkomst.
hetgeen partijen, mede in aanmerking genomen de inrichting van het gehuurde, bij het sluiten van de huurovereenkomst voor ogen heeft gestaan". [44] Het heeft partijen bij de overeenkomst van 1 augustus 2021 voor ogen gestaan dat de ruimten aan de [a-straat 1b] , [a-straat 1c] en [a-straat 1d] [45] aan ZekerOk werden verhuurd als
woonruimte, zodat daarop het huurrechtregime betreffende woonruimte van toepassing is. Dit volgt uit de hiervoor onder a) t/m f) vermelde stellingen van ZekerOk. Het hof heeft de juistheid van die stellingen in het midden gelaten, zodat deze in cassatie veronderstellenderwijs tot uitgangspunt dienen. Nu het partijen aldus bij het sluiten van de huurovereenkomst voor ogen heeft gestaan dat ZekerOk in het gehuurde woningen zou realiseren en deze zou onderverhuren, is het andersluidende oordeel van het hof onjuist en/of onbegrijpelijk. Bovendien geldt dat splitsing in verschillende regimes niet mogelijk is, zodat het huurregime voor woonruimte prevaleert. De omstandigheid dat ZekerOk het gehuurde als
woonruimtevan [betrokkene 1] heeft gehuurd met als bestemming om er onderhuurders in te laten wonen (na realisatie van de woningen), maakt dat niet anders. Het gaat er immers om dat deze onderhuurders worden beschermd en het is onwenselijk dat op de hoofdhuurovereenkomst een ander huurregime van toepassing is dan op de onderhuurovereenkomsten. [46] Het hof heeft dat miskend. Indien het hof dit niet heeft miskend, is het oordeel van het hof in ieder geval onbegrijpelijk, omdat het geen ander feitelijk (beoogd) gebruik van de gehuurde ruimten heeft vastgesteld.
werkelijke bedoelingvan partijen, mede rekening houdend met een vroeger gebruik van het gehuurde. Zoals hiervoor al is aangegeven, werd het gehuurde vroeger niet gebruikt als woonruimte, maar betreft het het voormalige bedrijfsgedeelte van de boerderij.
daadwerkelijkde bedoeling hadden om woonruimte te verhuren. Dit blijkt ook met zoveel woorden uit randnummer 7 van de conclusie van antwoord in conventie, tevens eis in reconventie. Daarin stelt Stichting ZekerOk dat de in de overeenkomst genoemde “vergoeding” ad € 100,-- alleen zou kwalificeren als tegenprestatie in de zin van artikel 7:201 BW. De “bedoeling” dat Stichting ZekerOk de ruimte zou opknappen en verbouwen tot woningen, is – aldus Stichting ZekerOk – niet te kwalificeren als tegenprestatie. Hierover zouden partijen geen afspraken hebben gemaakt. Den Reast stelt zich op het standpunt dat ook hieruit blijkt dat Stichting ZekerOk nooit de daadwerkelijke bedoeling heeft gehad om in “het gehuurde” woningen te realiseren. De vermeende huurovereenkomst is enkel een vooropgezet spel om ook na de executieverkoop nog invloed te kunnen uitoefenen.
Door de huurovereenkomst met ZekerOk – een door [betrokkene 1] gecontroleerde stichting die is opgericht kort nadat executoriaal beslag op het pand was gelegd – is de mogelijkheid om het betreffende gedeelte van het pand zelf te exploiteren “veiliggesteld”. In r.o. 6.8 heeft de kantonrechter in gelijke zin overwogen, namelijk dat sprake is van “
een opzetje tussen [betrokkene 1] en ZekerOk dat tot doel had na executieverkoop van het pand de exploitatiemogelijkheden te behouden – via ZekerOk – voor [betrokkene 1] ten koste van de koper.” De kantonrechter heeft hiermee, net als het hof in de bestreden overweging, Den Reast gevolgd in haar stelling dat ZekerOk nooit de daadwerkelijke bedoeling heeft gehad om in ‘het gehuurde’ woningen te realiseren, omdat de gestelde huurovereenkomst enkel een vooropgezet spel is om ook na de executieverkoop nog invloed te kunnen uitoefenen. De klachten ketsen hier op af.