ECLI:NL:PHR:2025:1171

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
31 oktober 2025
Publicatiedatum
30 oktober 2025
Zaaknummer
25/00522
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wvggz. Gronden voor passeren beroep op wilsbekwaam verzet

In deze zaak heeft de officier van justitie verzocht om een zorgmachtiging voor de duur van zes maanden voor betrokkene, die eerder een tbs-maatregel met dwangverpleging had ondergaan. De rechtbank verleende de zorgmachtiging, ondanks het verzet van de advocaat van betrokkene op basis van wilsbekwaamheid. De rechtbank oordeelde dat er een aanzienlijk risico op ernstig nadeel voor betrokkene zelf en anderen bestond, wat leidde tot het passeren van het beroep op wilsbekwaam verzet. In cassatie werd geklaagd over dit oordeel, maar de Hoge Raad concludeerde dat de klachten niet tot cassatie konden leiden. De rechtbank had voldoende gemotiveerd dat de situatie van betrokkene, inclusief zijn verleden van gewelddadig gedrag en psychotische episodes, een zorgmachtiging rechtvaardigde. De rechtbank had ook oog voor de positieve ontwikkelingen in de behandeling van betrokkene, maar oordeelde dat de risico's te groot waren om het verzoek tot zorgmachtiging af te wijzen. De conclusie van de Procureur-Generaal strekt tot verwerping van het cassatieberoep.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer25/00522
Zitting31 oktober 2025
CONCLUSIE
L.M. Coenraad
In de zaak
[betrokkene] ,
verzoeker tot cassatie,
hierna: betrokkene,
advocaat: mr. J.A.J. Leeman,
tegen
de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam,
verweerder in cassatie,
hierna: de officier van justitie.

1.Inleiding

1.1
In deze Wvggz-zaak heeft de officier van justitie verzocht een zorgmachtiging voor de duur van zes maanden te verlenen ten aanzien van betrokkene, in aansluiting op de maatregel van tbs met dwangverpleging [1] die aan betrokkene was opgelegd en die in januari 2025 afliep. De rechtbank heeft de verzochte zorgmachtiging verleend. Daarbij heeft zij, voor zover de advocaat van betrokkene een beroep heeft gedaan op zogeheten wilsbekwaam verzet van betrokkene, dit verweer gepasseerd, omdat naar het oordeel van de rechtbank nog steeds sprake is van “een aanzienlijk risico voor ernstig nadeel voor betrokkene zelf en ook voor een ander”.
1.2
In cassatie wordt geklaagd over dit oordeel van de rechtbank. Voor zover geklaagd wordt over het oordeel dat sprake is van een aanzienlijk risico op ernstig nadeel voor
betrokkene zelf, is die klacht terecht voorgesteld, maar kan deze bij gebrek aan belang niet tot cassatie leiden. De klacht ten aanzien van het oordeel dat sprake is van een aanzienlijk risico op ernstig nadeel voor
een anderfaalt. De conclusie strekt tot verwerping.

2.Feiten en procesverloop

2.1
Bij verzoekschrift, bij de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) ingekomen begin november 2024 [2] , heeft de officier van justitie verzocht ten aanzien van betrokkene een zorgmachtiging te verlenen voor de duur van zes maanden, voor verschillende vormen van zorg.
2.2
Bij dit verzoekschrift zijn onder meer een door de zorgverantwoordelijke opgesteld zorgplan en een door een onafhankelijk psychiater opgestelde medische verklaring overgelegd.
2.3
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 14 november 2024. Daarbij zijn betrokkene, bijgestaan door zijn advocaat, een psychiater en een GZ-psycholoog gehoord.
2.4
De advocaat van betrokkene heeft ter zitting verzocht het verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging af te wijzen. De advocaat heeft daarbij onder meer naar voren gebracht dat sprake is van wilsbekwaam verzet. In het proces-verbaal dat van deze mondelinge behandeling is opgemaakt, is onder meer het volgende opgetekend:
“Advocaat: verzoek afwijzen. De vriendin van betrokkene is erg betrokken. (…) Er is geen acuut ernstig nadeel. Dat betrokkene zelf is gestopt met medicatie is niet waar. Dit is in overleg gegaan. Betrokkene wil met zijn vriendin een toekomst opbouwen. Er is sprake van wilsbekwaam verzet. (…)”
2.5
Bij mondelinge uitspraak van 14 november 2024, schriftelijk uitgewerkt op 26 november 2024 (hierna: de bestreden beschikking), [3] heeft de rechtbank ten aanzien van betrokkene een zorgmachtiging verleend tot en met 14 mei 2025. [4] De rechtbank heeft daartoe, voor zover in cassatie van belang, het volgende overwogen:
“3.3. Deze stoornis veroorzaakt ernstig nadeel. Dit nadeel bestaat uit:
- ernstig lichamelijk letsel;
- het oproepen van agressie van een ander door het vertonen van hinderlijk gedrag;
- gevaar voor de algemene veiligheid van personen en goederen.
3.4.
In januari 2025 loopt de TBS maatregel af. Betrokkene is nu aangemeld bij forensisch begeleid wonen in zijn eigen woonomgeving. Omdat het goed gaat met betrokkene worden vrijheden ingezet, zo mag hij nu 7 uur met onbegeleid verlof. Zijn vriendin wordt meer betrokken bij de behandeling wat een positief effect heeft. De rechtbank is van oordeel dat deze ingezette positieve lijn moet worden vastgehouden. Een zorgmachtiging kan daarbij helpend zijn om te bewerkstelligen dat betrokkene zijn medicatie blijft gebruiken zodat hij stabiel blijft. Het is wenselijk dat betrokkene eerst enige tijd stabiel functioneert in een nieuwe woonomgeving. Als dit het geval is, zouden er gesprekken kunnen komen omtrent de medicatie. De rechtbank gaat daarom niet mee in afwijzing van de zorgmachtiging, zoals bepleit door de advocaat. Een zorgmachtiging zal betrokkene het noodzakelijk kader kunnen bieden om zijn leven weer op de rit te krijgen.
(…)
3.7.
Voor zover de advocaat van betrokkene een beroep heeft gedaan op het wilsbekwame verzet van betrokkene en om die reden bepleit dat het verzoek van de officier van justitie dient te worden afgewezen, overweegt de rechtbank dat, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, er nog steeds sprake is van een aanzienlijk risico voor ernstig nadeel voor betrokkene zelf en ook voor een ander, waardoor niet toegekomen wordt aan de beoordeling van de wilsbekwaamheid van betrokkene. De rechtbank gaat dan ook voorbij aan dit verweer van de advocaat. In 2017 is betrokkene meermaals in aanraking geweest met justitie wegens poging tot (zware) mishandeling, het binnendringen van een woning en een misdrijf tegen het leven gericht. Tussen eind 2019 en half 2020 zijn er 73 politieregistraties gemeld waarbij betrokkene psychotisch dan wel agressief gedrag vertoonde.”
2.6
Namens betrokkene is – tijdig – beroep in cassatie ingesteld tegen deze beschikking. De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.

3.Bespreking van het cassatiemiddel

3.1
Het middel bestaat uit twee onderdelen.
3.2
Onderdeel 1is gericht tegen het oordeel van de rechtbank in r.o. 3.7 dat, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, er nog steeds sprake is van een aanzienlijk risico voor betrokkene zelf en ook voor een ander, waardoor niet toegekomen wordt aan de beoordeling van de wilsbekwaamheid van betrokkene. Het onderdeel klaagt dat de rechtbank blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting omtrent het in artikel 2:1 lid 6 Wvggz bepaalde met betrekking tot de te respecteren wensen en voorkeuren van betrokkene ten aanzien van de vormen van verplichte zorg, dan wel haar beslissing onvoldoende begrijpelijk heeft gemotiveerd. Het onderdeel betoogt dat de rechtbank haar oordeel in r.o. 3.7, dat in samenhang moet worden gelezen met r.o. 3.3, heeft gegrond op feiten en omstandigheden die uit een ver verleden stammen. Daarmee heeft de rechtbank miskend dat, nu van een actueel beeld van betrokkene dient te worden uitgegaan en dit ontbreekt, de rechtbank de mondelinge behandeling had moeten aanhouden en nader onderzoek had dienen te gelasten, aldus het onderdeel. Uit de toelichting op het onderdeel leid ik twee klachten af, die uiteenvallen in een aantal subklachten (zie hierna onder 3.10 en 3.15).
3.3
Bij de bespreking van het middel stel ik het volgende voorop.
3.4
Artikel 2:1 lid 6 Wvggz bepaalt dat de wensen en voorkeuren van de betrokkene ten aanzien van de verplichte zorg worden gehonoreerd, tenzij:
- a. de betrokkene niet tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake in staat is, of
- b. acuut levensgevaar voor de betrokkene dreigt dan wel er een aanzienlijk risico voor een ander is op levensgevaar, ernstig lichamelijk letsel, ernstige psychische, materiële, immateriële of financiële schade, ernstige verwaarlozing of maatschappelijke teloorgang, of om ernstig in zijn ontwikkeling te worden geschaad, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen in gevaar is.
3.5
Onder verwijzing naar de wetsgeschiedenis [5] heeft de Hoge Raad geoordeeld: [6]
“3.1.3 Uit de toelichting op deze bepaling (art. 2:1 lid 6 Wvggz; A-G) volgt dat zogeheten wilsbekwaam verzet moet worden gerespecteerd indien de psychische stoornis van de patiënt alleen een aanmerkelijke kans op schade voor de betrokkene zelf veroorzaakt. Hiermee is beoogd – overeenkomstig internationale verplichtingen – tot uitdrukking te brengen dat evenveel waarde wordt gehecht aan de eigen mening en instemming van een wilsbekwaam persoon met een psychische stoornis als aan die van een wilsbekwaam persoon zonder psychische stoornis. De honorering van wilsbekwaam verzet geldt voor zowel de voorbereiding, de afgifte, de uitvoering als de beëindiging van de crisismaatregel of de zorgmachtiging, dus gedurende de gehele procedure. Ook geldt de honorering van wilsbekwaam verzet voor alle vormen van verplichte zorg, aldus de wetsgeschiedenis.
3.1.4
Uit het voorgaande volgt dat art. 2:1 lid 6 Wvggz ook van toepassing is in de fase van de afgifte van een zorgmachtiging.
3.1.5
Het voorgaande betekent dat indien de betrokkene tijdens de procedure tot het verlenen van een zorgmachtiging een voldoende toegelicht bezwaar maakt tegen de voorgestelde verplichte zorg en de situaties als bedoeld in art. 2:1 lid 6, aanhef en onder b, Wvggz zich niet voordoen, de rechter dient te beoordelen of de betrokkene wilsbekwaam is. (…)”
3.6
De in artikel 2:1 lid 6, onder b, Wvggz genoemde situaties waarin aan een beroep op wilsbekwaam verzet voorbij kan worden gegaan, komen vrijwel overeen met de categorieën van ernstig nadeel die zijn opgesomd in artikel 1:1 lid 2, aanhef en onder a en d, Wvggz. [7] In de parlementaire geschiedenis van artikel 1:1 lid 2 Wvggz is over de beoordeling of sprake is van ernstig nadeel onder meer het volgende opgemerkt: [8]
“(…) Iemand kan alleen verplichte zorg opgelegd krijgen als er sprake is van ernstig nadeel voor betrokkene of een ander, dan wel het aanzienlijk risico daarop. Met dat laatste wordt bedoeld dat het ernstig nadeel zich nog niet hoeft te hebben voorgedaan om verplichte zorg op te kunnen leggen, wel moet er een aanzienlijke kans zijn dat het zich voor zal doen. De kans moet aanzienlijk zijn, omdat het hier gaat om een inbreuk in grondrechten. Of die kans aanzienlijk is, zal de rechter aan de hand van de feiten en omstandigheden van de individuele zaak moeten beoordelen, waar hij vanuit verschillende perspectieven over betrokkene – en in voorkomende gevallen ook door betrokkene – wordt geïnformeerd. Serieuze plannen of dreiging, feiten die zich in het verleden hebben voorgedaan, kunnen aanwijzingen vormen over de mate van waarschijnlijkheid waarin het ernstig nadeel zich zal voordoen. Bij de beoordeling van het ernstig nadeel moeten ook omgevingsfactoren worden meegewogen. De omgeving waarin betrokkene zich bevindt, kan van invloed zijn op de aanwezigheid of omvang van het ernstig nadeel. Het kan zijn dat de leefomgeving een positief effect heeft en het (risico op) ernstig nadeel vermindert, maar het tegenovergestelde kan ook het geval zijn.”
3.7
Uit deze passage volgt dat voor de vraag of sprake is van ernstig nadeel ook feiten uit het verleden aanwijzingen kunnen geven over de mate van waarschijnlijkheid waarin het ernstig nadeel zich zal voordoen. [9] Daarnaast kunnen andere feiten en omstandigheden van de individuele zaak, zoals omgevingsfactoren, van belang zijn voor de beantwoording van die vraag. Dat geldt mijns inziens evenzeer bij beantwoording van de vraag of zich een situatie voordoet als bedoeld in artikel 2:1 lid 6, onder b, Wvggz.
3.8
Het oordeel dat zich een situatie voordoet als bedoeld in artikel 2:1 lid 6, onder b, Wvggz, is nauw verweven met een waardering van de inhoud van de gedingstukken en van de ter zitting afgelegde verklaringen. Deze waardering is feitelijk van aard en het resultaat ervan kan in cassatie niet op juistheid worden getoetst. [10] Het belang dat de wetgever aan honorering van wilsbekwaam verzet van de betrokkene hecht, [11] vergt wel dat de vaststelling dat zich een situatie voordoet als bedoeld in artikel 2:1 lid 6, onder b, Wvggz, deugdelijk wordt gemotiveerd, zodat wordt voorkomen dat zonder goede reden voorbij wordt gegaan aan wilsbekwaam verzet van de betrokkene. [12]
3.9
Ik keer terug naar het middel.
Dreigend acuut levensgevaar voor betrokkene?
3.1
De
eerste klachtis gericht tegen het oordeel van de rechtbank in r.o. 3.7, dat, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, nog steeds sprake is van een aanzienlijk risico op ernstig nadeel voor
betrokkene zelf, waardoor niet toegekomen wordt aan de beoordeling van de wilsbekwaamheid van betrokkene. Geklaagd wordt dat de rechtbank had moeten beoordelen of
acuut levensgevaarvoor betrokkene dreigde en dat zij dit niet heeft gedaan, zodat zij, nu betrokkene gemotiveerd bezwaar heeft gemaakt, had dienen te beoordelen of betrokkene wilsbekwaam is. Dan wel, aldus de klacht, heeft de rechtbank haar (kennelijke) oordeel dat voor betrokkene acuut levensgevaar dreigde onvoldoende gemotiveerd. [13] Verder wordt geklaagd dat de stukken en het verhandelde ter zitting waarnaar de rechtbank verwijst geen nadere onderbouwing geven voor een oordeel dat sprake is van acuut levensgevaar, zodat de rechtbank heeft miskend dat zij nader onderzoek had moeten doen en daartoe de mondelinge behandeling had moeten aanhouden. [14]
3.11
Deze klacht is grotendeels terecht voorgesteld, maar kan niet tot cassatie leiden.
3.12
Bij de bespreking in r.o. 3.7 van het beroep op wilsbekwaam verzet – voor zover de advocaat van betrokkene daarop een beroep heeft gedaan – is de rechtbank aan een beoordeling van de wilsbekwaamheid van betrokkene niet toegekomen, omdat naar het oordeel van de rechtbank gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting nog steeds sprake is van “een aanzienlijk risico voor ernstig nadeel voor betrokkene zelf en ook voor een ander”. Naar het oordeel van de rechtbank doet zich dus een situatie voor als bedoeld in artikel 2:1 lid 6, onder b, Wvggz.
3.13
De rechtbank spreekt in dit verband van “een aanzienlijk risico voor ernstig nadeel voor betrokkene”. Voor zover het gaat om een door de psychische stoornis veroorzaakte aanmerkelijke kans op schade voor
betrokkene zelf, levert echter alleen dreigend acuut levensgevaar een grond op voor het passeren van een beroep op wilsbekwaam verzet. [15] Naar mijn mening heeft de rechtbank niet kenbaar beoordeeld of sprake is van dreigend acuut levensgevaar voor betrokkene, dan wel heeft zij een daartoe strekkend oordeel onvoldoende gemotiveerd. In r.o. 3.3 wordt deze vorm van ernstig nadeel niet genoemd. De stukken en het verhandelde ter zitting bieden ook geen onderbouwing voor een oordeel dat sprake is van dreigend acuut levensgevaar voor betrokkene. De hierop gerichte (sub)klachten zijn dus terecht voorgesteld.
3.14
Dat maakt echter op zichzelf nog niet dat de bestreden beschikking moet worden vernietigd. Naar het oordeel van de rechtbank is namelijk, naast een aanzienlijk risico op ernstig nadeel voor betrokkene zelf, sprake van een aanzienlijk risico op ernstig nadeel
voor een ander. De klacht die betrokkene tegen laatstgenoemd oordeel richt, slaagt niet (zie hierna onder 3.15 e.v.) Ook een aanzienlijk risico op ernstig nadeel voor een ander kan het passeren van een beroep op wilsbekwaam verzet zelfstandig dragen (zie art. 2:1 lid 6, aanhef en onder b, Wvggz). Daarom heeft betrokkene bij het slagen van bovengenoemde (sub)klachten geen belang. De subklacht dat de rechtbank had dienen te beoordelen of betrokkene wilsbekwaam is, omdat betrokkene gemotiveerd bezwaar heeft gemaakt en de rechtbank niet ondubbelzinnig heeft geoordeeld dat voor betrokkene acuut levensgevaar dreigt, slaagt op grond hiervan niet. Dat brengt mij op de tweede klacht.
Aanzienlijk risico op ernstig nadeel voor een ander?
3.15
De
tweede klachtis gericht tegen het oordeel van de rechtbank in r.o. 3.7 dat, gelet op de stukken het verhandelde ter zitting, er nog steeds sprake is van een aanzienlijk risico op ernstig nadeel voor
een ander. Geklaagd wordt dat in de stukken en het verhandelde ter zitting waarnaar de rechtbank verwijst geen nadere onderbouwing van (ook) dit oordeel te vinden is en dat dit oordeel onvoldoende gemotiveerd is. [16]
3.16
Deze klacht slaagt niet.
3.17
Met het onderdeel [17] neem ik aan dat r.o. 3.7 moet worden gelezen in verbinding met r.o. 3.3, waar de rechtbank, in cassatie onbestreden, heeft overwogen dat het ernstig nadeel bestaat uit (i) ernstig lichamelijk letsel, (ii) het oproepen van agressie van een ander door het vertonen van hinderlijk gedrag en (iii) gevaar voor de algemene veiligheid van personen en goederen. Mede in het licht van de in r.o. 3.7 gegeven motivering − waarin onder meer wordt vermeld dat betrokkene in het verleden in aanraking is geweest met justitie wegens poging tot (zware) mishandeling en een misdrijf tegen het leven gericht − ga ik ervan uit dat de rechtbank met “aanzienlijk risico voor ernstig nadeel (…) voor een ander” in r.o. 3.7 in ieder geval het oog heeft op aanzienlijk risico op ernstig lichamelijk letsel voor een ander, maar ook op gevaar voor de algemene veiligheid van personen en goederen. [18]
3.18
In het zorgplan is met betrekking tot (dreigend) ernstig nadeel (rubriek 5) het volgende vermeld:

a. Welk gedrag dat [voortvloeit] uit de psychische stoornis leidt tot (dreigend) ernstig nadeel?
Tijdens een psychose kan er een paranoïde waansysteem bij patiënt ontstaan van waaruit hij ook handelt. Hij heeft dan daarbij oordeels- en kritiekstoornissen omdat de wanen zijn handelen en oordeelsvermogen overnemen, leidend tot delictgedrag.
b. Wat is het (dreigend) ernstig nadeel voor betrokkene of diens omgeving?
Dat patiënt zichzelf of anderen in levensgevaar brengt, ernstig lichamelijk letsel toebrengt, ernstige psychische, materiële of immateriële schade toebrengt.
- Patiënt is in 2020 veroordeeld met TBS dwang voor 4 jaar voor ernstige bedreigingen van meerdere mensen.
- In 2017 is patiënt veroordeeld voor ernstige mishandeling van zijn vader: hij zou vader met een vuist een aantal keer in het gezicht hebben geslagen en daarna, toen vader op de grond lag, hem meermaals met geschoeide voet tegen het hoofd hebben getrapt. Bij vader was dientengevolge een bloeding onder de schedel. (hiervoor art. 37 WvSr, bron oa PPC aanvraag dwangbehandeling)
- Naast aangever heeft betrokkene op Facebook onder meer (doods)bedreigingen geuit naar familieleden (vader, zus, broer), premier Rutte, de burgemeester van Den Helder, diverse buren en ‘de GGZ”. Familieleden noemden betrokkene een ‘tikkende tijdbom’ en zijn bang dat het weer ‘ernstig mis’ gaat.
- Gedurende betrokkene’s verblijf in [PPC 1] werd in 2017 naar aanleiding van dreigend gedrag, conflicten vanuit psychotische belevingswereld en fysieke agressie, dwangbehandeling onder A opgestart. Behandeling met antipsychotica had goed effect op remissie psychotische belevingen en resulteerde in duidelijke afname van angst en agressie bij betrokkene en afname van (dreigende-) conflictsituaties met omgeving. (bron aanvraag dwangbehandeling [PPC 2] )
- 2020 Forensische [kliniek] : betrokkene heeft meerdere personeelsleden bedreigd (bron aanvraag dwang [PPC 2] )
- 2020 [PPC 2] : er wordt een floride psychotisch beeld gezien. Er is een wisselende presentatie met soms enkele dagen aangepast, dan weer met zelfoverschatting, angst en soms agressie op momenten van bij- of aansturing. Betrokkene was niet in staat om hygiëne en ADL zelfstandig te onderhouden, zonder hand in hand begeleiding en moet (soms met drang en overmacht) worden aangestuurd om niet te vervuilen en escalatie van agressie te voorkomen. Richting personeel is patiënt soms angstig, dan weer dreigend waarbij patiënt zich groot maakt, stem verheft. Patiënt kon enkele dagen met zijn jas aan, teruggetrokken op zijn cel verblijven, zonder contact met omgeving aan te gaan. Op andere momenten verkondigde patiënt op luide wijze zijn gedachtengoed waarbij medegedetineerden patiënt vermeden.”
3.19
In de medische verklaring is met betrekking tot het ernstig nadeel (rubriek 6) het volgende opgemerkt:

b. (…) waaruit bestaat het ernstig nadeel?
1. Gevaar voor agressie naar derden en dat hij agressie over zichzelf afroept.
c.
Op grond van welke symptomen, gedragingen of feiten komt u tot uw oordeel?
1. Er hebben zich meerdere agressie incidenten voorgedaan in het verleden, blijkend uit een uitgebreid UJD van betrokkene. In 2017 is hij meermaals in aanraking geweest met justitie wegens poging tot (zware) mishandeling, het binnendringen van een woning en een misdrijf tegen het leven gericht. Tussen eind 2019 en half 2020 zijn er 73 politieregistraties gemeld waarbij betrokkene psychotisch danwel agressief gedrag vertoonde.”
3.2
Als categorieën van ernstig nadeel zijn in de medische verklaring aangekruist “ernstig lichamelijk letsel voor ander(en)”, “betrokkene roept met hinderlijk gedrag agressie van een ander op” en “de algemene veiligheid van personen of goederen is in gevaar” (rubriek 6e), waarbij eerstgenoemde categorie als de belangrijkste is aangemerkt (rubriek 6f). Verder is de vraag of sprake is van een dreiging van acuut levensgevaar voor betrokkene zelf en/of een aanzienlijk risico op enig ernstig nadeel voor een ander, bevestigend beantwoord (rubriek 6g).
3.21
Aan het middel moet worden toegegeven dat in het zorgplan en in de medische verklaring, en door de rechtbank in haar motivering in r.o. 3.7, slechts feiten en omstandigheden uit het verleden worden genoemd. [19] Tegelijk moet daarbij worden bedacht dat betrokkene in een meer recent verleden in een tbs-instelling verbleef, waar hij is behandeld met medicatie (antipsychotica), [20] hetgeen kan verklaren waarom meer recent geen sprake lijkt te zijn geweest van (dreigend) ernstig nadeel.
3.22
Uit de stukken blijkt ook dat betrokkene geen ziekte-inzicht heeft, van mening is dat hij geen medicatie nodig heeft en de wens heeft om, als er geen zorgmachtiging komt, medicatie af te bouwen. Ook blijkt uit de stukken dat de behandelend psychiater het risico op een nieuwe decompensatie in dat geval, gelet op de psychotische decompensaties in de voorgeschiedenis, als verhoogd inschat, met de gevaren van dien voor betrokkene zelf en zijn omgeving.
3.23
Zo is in het zorgplan te lezen (rubriek 3.a, p. 3): [21]
“Patiënt is het nooit eens geweest met zijn diagnose schizofrenie. Hij vindt niet dat hij ooit psychotisch is geweest en is het niet eens met de medicatie. (…)
Betrokkene heeft in de afgelopen jaren meermaals te kennen gegeven met de medicatie te zullen stoppen bij het wegvallen van een machtiging. Het risico op staken van medicatie wordt hiermee verhoogd ingeschat. Gezien de meerdere psychotische episodes in het verleden wordt daarmee de kans ook reëel geacht dat betrokkene weer psychotisch wordt met bijbehorende gevaren. Het plan van patiënt is om de medicatie in zijn nieuwe woonvorm, onder begeleiding van een psychiater geleidelijk af te bouwen en uiteindelijk te stoppen. Gezien het dossier waarin meerdere psychotische decompensaties in de voorgeschiedenis zijn genoemd, wordt het risico op een nieuwe decompensatie bij afbouw en staken van de medicatie als verhoogd ingeschat. Daarbij kunnen er ook weer nieuwe gevaren ontstaan. (…)”
3.24
Verder staat in het zorgplan (rubriek 7.d):
“Gelet op de ernstige gevolgen van de geweldsincidenten in het verleden en de complexiteit van de psychische stoornissen van de patiënt, kan verplichte zorg een noodzakelijke maatregel zijn. De principes van subsidiariteit, doelmatigheid en proportionaliteit zijn in deze context zorgvuldig meegewogen. Het biedt de beste kans op effectieve behandeling en waarborgt de veiligheid van de patiënt en zijn omgeving.”
3.25
In rubriek 6.a van het zorgplan is betrokkene zelf aan het woord:
“Ik ben het niet eens met de diagnose schizofrenie. Ik ben nooit psychotisch geweest. Antipsychotica heb ik nooit nodig gehad en heb ik ook niet nodig in de toekomst.
Mijn voorstel is om de antipsychotica straks geleidelijk af te bouwen, want acuut stoppen is gevaarlijk: dan kun je in een psychose terecht komen. (…) De kans dat ik hiermee psychotisch word is uitgesloten. Ik kan hier daarom ook geen plan voor maken, mocht ik toch psychotisch worden. Dat zal namelijk niet gebeuren. (…)”
3.26
Tijdens de mondelinge behandeling is blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal onder meer het volgende naar voren gebracht:
“Psychiater: er is nooit overeenstemming bereikt met betrokkene wat betreft de medicatie. Betrokkene neemt wel medicatie. Het feit dat hij een vriendin heeft, helpt. Het gebrek aan ziekte-inzicht maakt wel dat als er geen zorgmachtiging meer is, betrokkene geen medicatie meer gaat innemen. Dat is een te grote stap. De zorgmachtiging is vooral om er voor te zorgen dat de medicatie genomen gaat worden. De TBS loopt in januari af. Dan is het de bedoeling dat betrokkene in een forensische woonplek gaat wonen. Dat is nog wel een issue. (…)
(…)
Advocaat: is er ernstig nadeel?
Psycholoog: in maart was er nog wel ernstig nadeel.
Advocaat: hoe gedraagt betrokkene zich in de kliniek?
Psycholoog: dat gaat goed.
Advocaat: wordt de medicatie afgebouwd in overleg met de psychiater?
Psychiater: klopt dat er een wens is tot afbouwen maar nu is een slecht idee. Dat kan pas als betrokkene stabiel is.
(…)
Psychiater: de diagnose klopt. Betrokkene heeft ook nog andere wanen. Deze zijn verbleekt omdat betrokkene antipsychotica gebruikt. Betrokkene heeft geen ziektebesef en/of inzicht en er is geen sprake van wilsbekwaam verzet. Ik wil het graag positief benaderen. Het gaat nu goed met betrokkene.”
3.27
De hiervoor onder 3.22 genoemde omstandigheden, die van belang kunnen zijn bij beantwoording van de vraag of zich een situatie voordoet als bedoeld in artikel 2:1 lid 6, onder b, Wvggz, zijn door de rechtbank niet expliciet benoemd in r.o. 3.7 waar het gaat over wilsbekwaam verzet. Niettemin neem ik aan dat de rechtbank deze omstandigheden ook in r.o. 3.7 in haar beoordeling heeft betrokken, gelet op de verwijzing aldaar naar de stukken en het verhandelde ter zitting en gelet op r.o. 3.4 van de bestreden beschikking. R.o. 3.7 moet immers niet alleen in verbinding met r.o. 3.3 gelezen worden (waarvan het onderdeel ook uitgaat), maar ook in verbinding met r.o. 3.4. De rechtbank heeft in r.o. 3.4, in het kader van het in r.o. 3.3 genoemde ernstig nadeel, onder meer overwogen, kort samengevat, dat het goed gaat met betrokkene, dat de ingezette positieve lijn moet worden vastgehouden en dat een zorgmachtiging daarbij helpend kan zijn om te bewerkstelligen dat betrokkene zijn medicatie blijft gebruiken zodat hij stabiel blijft. Daarbij heeft de rechtbank verder onder meer overwogen dat de vriendin van betrokkene meer wordt betrokken bij de behandeling wat een positief effect heeft, alsmede dat betrokkene is aangemeld bij forensisch begeleid wonen en het wenselijk geacht dat hij eerst enige tijd stabiel functioneert in een nieuwe woonomgeving, alvorens gesprekken zouden kunnen komen omtrent de medicatie. Aldus heeft de rechtbank oog gehad voor mogelijke risico’s op het herleven van eerder ernstig nadeel, gelet op de wens van betrokkene om de medicatie te staken, in combinatie met (de voorziene verandering in) de omgevingsfactoren van betrokkene. De overwegingen van de rechtbank in r.o. 3.4 zijn in cassatie niet bestreden.
3.28
Ik neem dan ook aan dat het oordeel van de rechtbank in r.o. 3.7, dat, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, nog steeds sprake is van een aanzienlijk risico op ernstig nadeel voor een ander, niet slechts steunt op de aldaar vermelde feiten uit het verleden. In haar beoordeling heeft de rechtbank mijns inziens ook de in r.o. 3.4 in het kader van het ernstig nadeel − en het risico op het herleven daarvan − genoemde factoren betrokken. In het licht hiervan acht ik dat oordeel niet onjuist of onbegrijpelijk, en evenmin onvoldoende gemotiveerd. De tweede klacht faalt dan ook.
3.29
De slotsom luidt dus dan geen van de klachten van onderdeel 1 tot cassatie kan leiden.
3.3
Onderdeel 2bouwt voort op het eerste onderdeel en behoeft geen afzonderlijke bespreking.

4.Conclusie

De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G

Voetnoten

1.Zie het bij het inleidende verzoekschrift overgelegde zorgplan, p. 1 en rubriek 3.a.
2.In de hierna te noemen beschikking van de rechtbank van 14 november 2024 is vermeld dat het verzoekschrift op 4 november 2024 bij de rechtbank is binnengekomen. Volgens de procesinleiding in cassatie moet dit als een kennelijke verschrijving worden beschouwd, nu het verzoekschrift als datum 5 november 2024 noemt en het ook op die datum aan de advocaat van betrokkene is gezonden. Of het verzoekschrift op 4 of 5 november 2024 bij de rechtbank is ingekomen, kan in cassatie in het midden worden gelaten.
3.Rechtbank Amsterdam 14 november 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:8750.
4.Het dictum vermeldt onder 4.3 dat het meer of anders verzochte wordt afgewezen. Het is mij niet duidelijk waarop dit betrekking heeft; de vormen van verplichte zorg die in r.o. 3.6 van de bestreden beschikking zijn vermeld, komen namelijk overeen met de vormen van zorg die in het verzoekschrift staan.
5.De Hoge Raad verwijst naar
6.Zie HR 4 februari 2022, ECLI:NL:HR:2022:123,
7.Vgl.
9.Zie ook mijn conclusie van 7 februari 2025, ECLI:NL:PHR:2025:171, onder 3.18, vóór HR 28 maart 2025, ECLI:NL:HR:2025:479,
10.Zie aldus ook o.m. A-G Drijber in zijn conclusie van 4 november 2022, ECLI:NL:PHR:2022:1019, onder 2.7, vóór HR 16 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:1893,
11.Vgl.
12.Vgl. HR 27 oktober 2023, ECLI:NL:HR:2023:1482,
13.Procesinleiding,onder 8 en 13.
14.Procesinleiding, onder 9-14.
15.Vgl. HR 14 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1466,
16.Procesinleiding, onder 9-14, zie in het bijzonder onder 13.
17.Zie de procesinleiding, onder 4.
18.Het in r.o. 3.3 genoemde ernstig nadeel bestaande uit het oproepen van agressie van een ander door het vertonen van hinderlijk gedrag, is geen vorm van ernstig nadeel in de zin van art. 2:1 lid 6, onder b Wvggz.
19.Vgl. ook de weergave van de mondelinge uitspraak in het proces-verbaal van 14 november 2024, p. 2: “De ernstige bezwaren worden onderbouwd door de incidenten uit het verleden”.
20.Zie onder meer het zorgplan, rubriek 3.a, p. 2 onderaan en de medische verklaring, rubriek 4.b, onder 1. Vgl. in een eerdere zaak, in het kader van ernstig nadeel, de conclusie van voormalig plv. P-G Langemeijer van 8 januari 2021, ECLI:NL:PHR:2021:20, onder 2.14, vóór HR 12 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:375,
21.Zie ook de medische verklaring, rubriek 4.b, onder 2 (“Hij is het echter niet eens met de “de zogenaamde diagnose schizofrenie”. Hij weet niet waarover de waanideeën gaan die door de GGZ zijn gerapporteerd. (…) De medicatie die hij op dit moment inneemt geven hem met name bijwerkingen, hij merkt er geen positieve effecten van en zou prima zonder kunnen.”; “Er is enig ziektebesef, echter ziekte-inzicht ontbreekt; betrokkene ontkent de aandoening schizofrenie, danwel het bestaan van een waansysteem. Toont geen inzicht in het gebruik van medicatie.”); rubriek 7.c (“Hij vindt niet dat hij psychotisch is en hij vindt antipsychotische medicatie dan ook niet nodig.”).