1.14Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep blijkt dat de raadsman het woord heeft gevoerd overeenkomstig de aan het hof overgelegde schriftelijke pleitnota. De pleitnota houdt het volgende in:
“(…)
4. Appellant meent in eerste aanleg ten onrechte veroordeeld te zijn voor bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht.
5. Van een dergelijke bedrieging is alleen dan sprake, wanneer bij de bedreigde ook de daadwerkelijke vrees heeft kunnen ontstaan dat de bedreiging ook ten uitvoer zou worden gelegd.
6. Niet elke verwensing betreft dus meteen ook een bedreiging tegen het misdrijf gericht als bedoeld in de zin van art. 285 Sr. Een uitdrukking als 'val dood' is bijvoorbeeld geen bedreiging. Iedereen weet dat een dergelijke uitdrukking geen 'letterlijke' bedoeling heeft.
7. In dit kader zijn ook de woorden van appellant te zwaar gewogen.
(…)
9. De bedreiging moet van dien aard zijn en onder zodanige omstandigheden verricht dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan voor het misdrijf waarmee werd gedreigd [HR 17 januari 1984, NJ 1084/479 nog herhaald in ECLI:NL:HR:2005:AT3659] 10. Het bericht betreft de woorden: 'Bij mijn tante is long k geconstateerd. Altijd gezond geweest maar volledige vaccinatie gehad. Komt het ooit uit dat het door de vaccinatie komt v.ermo.ord ik je’.
11. Het bericht is overduidelijk afkomstig van een verwarde persoon. Appellant erkent het bericht te hebben geplaatst, en is hier niet trots op, maar het bericht valt niet te kwalificeren als een bedreiging in de zin van art. 285 Sr.
12. Waarom hoefde [voormalig minister] (…) zich niet bevreesd te voelen door dit bericht en is enige vrees van zijn kant, op basis van de uiting die is gedaan onterecht?
13. Hiertoe voert appellant het volgende aan:
• Tijdens corona-tijd waren er veel personen ontevreden met het beleid, maar dit heeft in geen enkel geval geleid tot geweld tegen politici. Wél was er een toename in huiselijk geweld, waren er corona-protesten en rellen rondom de avondklok. Enig concreet geweld van de aard zoals in deze zaak heeft dus nooit plaatsgevonden.
• Het is begrijpelijk dat mensen frustratie opbouwden van al het thuiszitten en ook verder sociaal geïsoleerd raakten. Deze frustratie had af en toe een 'uitlaatklep' nodig;
• Het is duidelijk dat deze persoon in de war is en een link legt tussen een diagnose die bij zijn tante is gelegd en het corona-beleid. [voormalig minister] had dit meteen aan de hand van de aard van het bericht kunnen begrijpen.
• Niet elke uiting van wanhoop is meteen een serieuze bedreiging waarbij ook daadwerkelijke vrees bij de ontvangen moet ontstaan.
14. Of bij de betrokkene een redelijke vrees kon ontstaan moet beoordeeld worden aan het geheel van omstandigheden tezamen.
15. De enkele uiting, zonder enige concrete aanwijzingen dat het misdrijf ook daadwerkelijk tenuitvoer zou [kunnen] worden gelegd is onvoldoende om te spreken van een strafbare bedreiging in de zin van art. 285 Sr.
16. De uiting valt simpelweg te kwalificeren als een uiting van frustratie.
17. Een uiting als 'ik kom je nog wel tegen op straat’, zonder nader te motiveren op grond van welke omstandigheden diegene de vrees zou kunnen hebben dat die bij een volgende ontmoeting zwaar lichamelijk letsel zou oplopen is onvoldoende [ECLI:NL:HR:2023:BY5695]. 18. Maar ook een uitlating dat de aangever 'vogelvrij is’, dat verdachte 'hem en zijn vrouw en kinderen weet te vinden' levert geen bedreiging op [HR 15 maart 2011, NJ 2011/227].
19. Kortom een bedreiging moet voldoende concreet zijn, en 'serieuze handen en voeten' hebben om bij de aangever de redelijke vrees te doen ontstaan.
20. De bedreiging is in deze onvoldoende concreet om een dergelijke redelijke vrees te bewerkstelligen op grond waarvan appellant moet worden vrijgesproken.
Schriftelijk; onder bepaalde voorwaarden
21. Appellant is daarnaast veroordeeld voor de strafverzwarende component, namelijk dat de bedreiging schriftelijk moet zijn gedaan, onder bepaalde voorwaarden
22. Aan de strafverzwarende component is tevens niet voldaan. Het vereiste 'onder bepaalde voorwaarden' houdt dat de aangever onder druk wordt gezet iets te doen, niet-te doen of te laten.
23. De bedreiging heeft derhalve een bepaald 'doel'. Bijvoorbeeld: 'ik schiet u dood als u niet doet wat is zeg' [Gerechtshof Arnhem d.d. 22 augustus 2011; ECLI:GHARN:2011:BR5508].
24. In deze is van dergelijke voorwaarden geen sprake zodat appellant van deze strafverzwarende component dient te worden vrijgesproken.
25. Vrijspraak van de strafverzwarende component dient te leiden tot een matiging in de strafmaat.
26. Verder stelt appellant ten tijde van de uiting niet [volledig] toerekenbaar te zijn geweest.
27. Appellant leefde geïsoleerd en was erg overstuur door het overlijden van zijn tante. Appellant leeft ook nog in de nasleep van de corona-crisis, die ook een grote impact op appellant heeft gehad. Appellant leefde sowieso wel enigszins geïsoleerd, maar de corona-crisis heeft dit verergerd.
28. Hierdoor heeft appellant mogelijke verbanden gelegd die er niet zijn, zoals het verband tussen het overlijden van zijn tante en vaccinaties. Het gaat nu beter met appellant en hij ziet dat deze verbanden er niet zijn.
29. Mocht er al sprake zijn van enige stafbare uiting [quod non] dan valt deze appellant niet toe te rekenen.
30. Appellant was in de war en heeft verkeerde verbanden gelegd.
(…)
DERHALVE
A) In deze zaak cliënt te ontslaan van alle rechtsvervolging;
B) Appellant vrij te spreken van de strafverwarende component, hetgeen dient te leiden tot een matiging van de strafmaat;
(…)”