ECLI:NL:PHR:2025:421

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
8 april 2025
Publicatiedatum
7 april 2025
Zaaknummer
22/03500
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen veroordeling voor mishandeling van toenmalige vriendin met betrekking tot afwijzing getuigenverhoor en bewijswaardering

In deze zaak is de verdachte, geboren in 1962, veroordeeld door het gerechtshof Amsterdam voor twee mishandelingen van zijn toenmalige vriendin. De veroordeling resulteerde in een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden met een proeftijd van twee jaren, waarbij een contactverbod werd opgelegd. De verdachte heeft cassatie ingesteld tegen deze veroordeling, waarbij drie middelen van cassatie zijn voorgesteld. Het eerste middel betreft de afwijzing van het verzoek om de aangeefster opnieuw als getuige te horen. De verdediging stelt dat het hof de afwijzing op ontoereikende gronden heeft gemotiveerd. Het tweede middel betreft de verwerping van een bewijsverweer omtrent de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefster, die onder invloed van alcohol en drugs zou hebben verklaard. Het derde middel betreft de oplegging van het contactverbod, dat volgens de verdediging niet voldoende gemotiveerd is. De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak geoordeeld dat de middelen falen. De afwijzing van het verzoek om de aangeefster opnieuw te horen is begrijpelijk, gezien de eerdere verklaringen en het feit dat de aangeefster al eerder door de rechter-commissaris is gehoord. De verklaringen van de aangeefster zijn als betrouwbaar beoordeeld, en het hof heeft de oplegging van het contactverbod terecht gemotiveerd, gezien de omstandigheden van de zaak en de eerdere overtredingen van het contactverbod door de verdachte. De Hoge Raad heeft het cassatieberoep verworpen en de redelijke termijn in cassatie als overschreden geconstateerd, maar dit heeft geen invloed op de uitspraak.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer22/03500
Zitting8 april 2025
CONCLUSIE
P.M. Frielink
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962,
hierna: de verdachte

1.Het cassatieberoep

1.1
De verdachte is bij arrest van 15 september 2022 (parketnummer 23-003046-21) door het gerechtshof Amsterdam voor twee mishandelingen van zijn toenmalige vriendin veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van het voorarrest. Daarbij heeft het hof als bijzondere voorwaarde gesteld dat de verdachte gedurende de proeftijd geen contact mag (laten) leggen met die toenmalige vriendin. Daarnaast heeft het hof beslist op de vorderingen van de benadeelde partij en bij de toegewezen bedragen (telkens) aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
1.2
Het cassatieberoep is op 22 september 2022 ingesteld namens de verdachte. G. Spong, advocaat te Amsterdam, heeft drie middelen van cassatie voorgesteld. In het eerste middel wordt geklaagd over de afwijzing van het verzoek om de aangeefster (opnieuw) als getuige te horen. In het tweede middel wordt geklaagd over de verwerping van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt/verweer betreffende de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefster. In het derde middel wordt geklaagd over het opgelegde contactverbod.
1.3
De uitkomst van deze conclusie is dat de middelen falen.

2.Het eerste middel

2.1
In het middel wordt geklaagd dat “het hof het verzoek aangeefster [benadeelde] (opnieuw) als getuige te horen heeft afgewezen op gronden die deze afwijzing niet kunnen dragen.”
Het procesverloop
2.2
Voor een goed begrip van de zaak en het middel schets ik eerst het procesverloop aan de hand van de stukken die aan de Hoge Raad zijn toegezonden. Uit die stukken blijkt dat de aanleiding tot de strafzaak is gelegen in een tweetal mishandelingen van de toenmalige vriendin van de verdachte, te weten een op 8 april 2020 (zaak A) en een op 10 augustus 2019 (zaak B).
2.3
Op 3 november 2020 is de behandeling van de strafzaak tegen de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg aangevangen. De politierechter heeft op die zitting, naar aanleiding van een door de verdediging overgelegd e-mailbericht van de aangeefster waarin zij aangeeft een valse verklaring te hebben afgelegd over de verdachte, de zaak verwezen naar de rechter-commissaris om onder andere de aangeefster als getuige te horen. Het proces-verbaal van die zitting houdt in:

De verdachte:
(…)
U, politierechter, vraagt mij of aangeefster zelf tegen mij heeft gezegd dat haar verwondingen door één van haar vriendjes was veroorzaakt. Dat heeft zij niet tegen mij gezegd. Zij heeft dat in een emailbericht aan de hoofdofficier van justitie geschreven om aan te geven dat het verhaal niet klopte.
De politierechter deelt mee dat dit e-mailbericht zich niet in het dossier bevindt.
De raadsman merkt op dat hij een afschrift van dit e-mailbericht heeft en legt een kopie van het e-mailbericht van aangeefster aan de hoofdofficier van justitie over aan de politierechter.
De politierechter merkt op dat in het e-mailbericht ' [...] ’ staat. Zij merkt ook op dat onderaan het e-mailbericht een handtekening staat die wel wat weg heeft van de handtekening van aangeefster op haar aangifte.
De raadsman:
Dat komt omdat cliënt het e-mailbericht vanaf zijn eigen e-mailadres naar mij heeft doorgestuurd.
De officier van justitie:
Ik zie op dit afschrift geen e-mailbericht vanuit de kant van aangeefster. Ik vind de handtekeningen grote verschillen hebben.
De verdachte:
Hoe ik aan de brief van [benadeelde] ben gekomen? Die heb ik via [betrokkene 1] gekregen. Ik heb geen aangifte tegen [benadeelde] gedaan voor het doen van een valse aangifte.
De politierechter vraagt de raadsman of hij aangeefster zou willen laten horen als getuige.
De raadsman:
Ik heb overwogen om aangeefster te laten horen als getuige, maar ik ben van mening dat er zoveel haken en ogen aan het dossier zitten zoals het er nu ligt, dat ik met [een] goed verweer een vrijspraak kan beargumenteren. Aangeefster heeft namelijk om 13:55 uur de woning van cliënt verlaten, maar heeft pas om 21:30 uur de politie gebeld. Er zitten dus uren tussen het feit en de melding bij de politie, waarin er van alles gebeurd kan zijn. Op basis hiervan was ik voornemens om vrijspraak te pleiten voor mijn cliënt. Ik kan u daarom volgen in uw redenering betreffende het horen van de getuigen.
De officier van justitie:
Ik vind het moeilijk om de brief op waarde [te] schatten, omdat ik betwijfel of aangeefster deze brief wel heeft opgesteld. Mogelijk geeft dat toch aanleiding om aangeefster nog eens te laten horen.
De politierechter deelt mee dat zij het onder de gegeven omstandigheden noodzakelijk vindt om zowel aangeefster als getuige [betrokkene 1] te horen. Vooral omdat het onduidelijk is wat in de uren tussen het feit en het aantreffen van aangeefster door de politie is gebeurd.
De politierechter onderbreekt het onderzoek kort om na te gaan of de rechter-commissaris gelegenheid heeft om getuigen te horen.
Na onderbreking van de zitting vindt vanuit de zittingszaal telefonisch overleg plaats tussen de raadsman en de rechter-commissaris over de datum en het tijdstip waarop de getuigenverhoren kunnen plaatsvinden. Hieruit volgt dat (in beginsel) de aangeefster en [betrokkene 1] op 11 december 2020 door de rechter-commissaris zullen worden gehoord.
(…)
De politierechter deelt verder mee dat zij het overgelegde stuk – het e-mailbericht van aangeefster – zal voegen in het dossier en dit als bijlage aan het proces-verbaal zal laten hechten.
De politierechter:
• schorst het onderzoek ter terechtzitting voor
onbepaalde tijd:

stelt de stukken in handen van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank voor het horen van de getuigen:
-
[benadeelde] (…);
-
[betrokkene 1] (…).
2.4
Het door de verdediging overgelegde e-mailbericht houdt in:
“Beste meneer de hoofdaanklager van Amsterdam,
Ik wil bekennen dat ik een valse verklaring heb afgelegd tegen [verdachte] .
De reden waarom ik loog is omdat ik dronken was (onder invloed van alcohol en drugs). Ik kan de attaker [
A-G: ik begrijp: aanvaller] niet noemen (…).
[verdachte] is geen gewelddadig persoon. Hij is een geweldige vader en burger.
Ik hoop dat hij niet vervolgd wordt. Ik wil niet dat hij alles verliest waarvoor hij werkte, vooral zijn dochter.
(…)
Nogmaals, overweeg alstublieft uw besluit [tegen] hem. (…)
Vriendelijke groet,
[benadeelde] ”
2.5
Op 13 januari 2021 is de aangeefster als getuige gehoord bij de rechter-commissaris. De verdediging is bij dat verhoor aanwezig geweest en zij heeft vragen gesteld aan de aangeefster. Het proces-verbaal van dat getuigenverhoor houdt in:
“De getuige legt de volgende verklaring af:
Op vragen van de rechter-commissaris:
(…)
Het gaat vandaag over [verdachte] , wanneer heeft u hem voor het laatst gezien?
De afgelopen week.
Heeft u nog met hem erover gehad dat u hier moest komen?
Ja.
Wat zei hij?
Hij zei dat hij liever niet wilde dat ik zou gaan. Hij kan meer straf krijgen. Ik wil ook niet dat hij straf krijgt, ook voor zijn dochter niet. Ook niet voor dit
[De getuige wijst naar haar ogen].
U heeft nu blauwe ogen, hoe is dat gebeurd?
[verdachte] heeft dat gedaan, hij zit nu vast.
Wat is er gebeurd in april?
Wij waren die avond ervoor samen. We hadden gegeten. Het was een normale avond. We gingen laat in bed. In de ochtend begon hij te vragen of ik vreemd was gegaan.
Had u gedronken of drugs gebruikt?
Die avond hebben we veel alcohol gedronken.
Hij is paranoïde over mij en zijn obsessie wordt erger en erger. Hij denkt dat ik vreemd was gegaan. Hij vroeg mij om te praten. Ik begreep er niks van, het was leuk en in één seconde was het anders. Iemand had gezegd dat ik vreemd was gegaan. Ik ben wel een keer vreemd gegaan, maar dat was lange tijd terug.
Hij wilde dat ik praatte. Ik wilde niet praten want er was niks te bepraten. [verdachte] deed de deur op slot. Ik mocht nergens heen. Mijn dochter wachtte op mij maar ik kon haar niet bellen. [verdachte] pakte mijn telefoon af.
Hij bleef vragen met wie ik vreemd was gegaan en waar, maar er was niks om te zeggen. Ik moest op een stoel zitten en mocht niet bewegen. Hij werd heel boos. Hij is niet altijd zo, maar onder invloed wordt hij gewelddadig. Hij stompte met een vuist op mijn gezicht. Hij zei dat ik loog en dat ik de waarheid moest vertellen. Hij begon mij te slaan.
Hij nam een lijntje cocaïne, en toen een joint en toen kalmeerde hij. Hij had honger. Ik heb hem voorgesteld dat ik een broodje gezond zou halen, maar dat was ook een smoesje dat ik kon gaan. Ik mocht niet gaan. Ik vroeg hem steeds of ik weg mocht, want mijn dochter wachtte.
Daarna wilde ik naar de wc maar hij liep mee. Hij dacht dat ik mij zou opsluiten in de wc. Ik moest terug naar de stoel. Hij stelde steeds dezelfde vragen, dat duurde alles bij elkaar een uur lang. Ik heb niets gezegd, er was niets om te zeggen.
Daarna sloeg hij op mijn achterhoofd. Ik heb dat niet zien aankomen want hij liep om mij heen. Ik draaide me toen om en hij stompte mij op de rechterkant van mijn gezicht. Hij duwde mij vervolgens op de vloer. Hij schopte mij in mijn zij. Hij zette een schoen op mijn gezicht en duwde. Dat ging zo door. Ik probeerde mij te verzetten maar zijn knie was in mijn rug. Hij ging maar door met slaan. Ik weet niet of hij zich realiseerde hoe vaak hij mij sloeg.
Er was bloed overal op mijn gezicht. Het leek wel een horrorfilm. Hij zei dat ik mijn gezicht moest gaan schoonmaken. Hij zei dat het niets was.
Ik ging naar de badkamer. Ik was aan het huilen, mijn gezicht was bij de badkuip en ik zag hem niet aankomen. Hij had een kabel en deed die van achteren om mijn nek en trok dat aan. Ik kon niet meer ademen. Ik probeerde te schreeuwen maar hij zei: als je schreeuwt, doe ik het strakker. Ik heb nog foto’s van de striemen. Daarna stopte het. Dit duurde niet lang en hij maakte de deur open.
Bij elkaar duurde het hele gebeuren een uur, maar voor mij voelde het als 2 dagen. Hij wist dat mijn dochter wachtte en dat als ik niet belde ze zou komen. [verdachte] zei: we moeten hier een andere keer over praten. Hij zei niet echt dat het hem speet maar ik zag het wel aan hem. Normaal gesproken is hij niet gewelddadig, alleen onder invloed. Hij gaf mij mijn telefoon en deed de deur open. Ik rende naar [betrokkene 1] , voordat hij zich zou bedenken.
Op vragen van de advocaat
Bent u nog naar uw dochter gegaan?
Niet meteen, ik wilde niet dat zij mij zo zou zien. [betrokkene 1] wist dat het [verdachte] was geweest die dit gedaan had.
Ik wilde niet de politie bellen, want ik wilde niet dat [verdachte] straf zou krijgen. Ik wilde eerst nadenken over de situatie.
[betrokkene 1] troostte mij en zei dat ik echt naar de politie moest gaan. Ik heb mijn dochter gebeld, maar die dag niet meer gezien. Ik wilde niet dat zij mij zou zien, ’s Avonds heeft [betrokkene 1] de ambulance gebeld want ik was bewusteloos. De politie is gekomen en Veilig Thuis en ook mijn ex-man is gekomen. Ik moest naar OLVG want ik klapte in elkaar.
Toen u uw paspoort liet zien, zei u dat [verdachte] mijn [A-G: ik begrijp: uw] tas in de vuilnisbak had gegooid. Wanneer was dat?
Dat was voor de zomer. Daar heb ik ook aangifte van gedaan.
Ik heb nu een permanente verblijfsvergunning maar geen geld om een nieuwe pas te vragen.
U zag net [betrokkene 1] in de wachtruimte.
Ik wist niet dat [betrokkene 1] zou komen want ze had gezegd, dat ze niet zou komen omdat ik [verdachte] nog steeds zie en ze mij daarom niet wil helpen.
[betrokkene 1] vertelde vanmorgen dat u en [verdachte] ruzie krijgen maar dan toch steeds weer naar elkaar gaan.
Ik zal eerlijk zijn. Ze heeft gelijk.
Ik heb in september samen met [verdachte] met zijn vorige advocaat gepraat. Ik moest een brief aan zijn advocaat schrijven dat wij elkaar nog zien. De advocaat zei ook: als jullie samen willen blijven, dan moeten jullie dit oplossen.
Op vragen van de rechter-commissaris
Op 10 augustus 2020 heeft u weer aangifte gedaan op de [a-straat] . Wat is er gebeurd in augustus?
Hij had me geslagen op de lippen, maar ik weet het niet goed. Ik weet nog dat ik met mijn dochter naar het politiebureau ben gegaan. Het was weer hetzelfde: hij dacht dat ik vreemd was gegaan.
Ik ben die keer niet opgesloten. We waren allebei onder invloed van alcohol. Hij heeft misschien ook cocaïne gebruikt, maar dat heb ik niet gezien. Hij wilde dat ik zei dat ik vreemd was gegaan. Het ging snel. Ik zag aan zijn lichaamstaal dat hij gewelddadig werd, en ik had vanwege de vorige keer de strategie dat ik snel weg wilde gaan. Toen ik in de gang bij de deur stond voelde ik een stomp op mijn lippen. Ik deed de deur open en rende ik weg.
Hoeveel klappen waren dat?
1 keer. Ik denk dat het een reflex van hem was. Ik denk niet dat hij het had gepland.
Ik was bang vanwege wat er eerder was gebeurd. Hij wordt boos als ik niet bij hem blijf. Hij wil steeds weten waar ik ben.
Ik heb gisteren 6 uur op het politiebureau gezeten. Ik wilde weer geen aangifte doen, maar ik heb het toch gedaan.
Waarom?
Het waren nu niet alleen mijn ogen, maar mijn hele lichaam.
Op vragen van de advocaat
Waarom wilde u nu wel aangifte doen?
Ik twijfelde. Ik moest goed nadenken. Deze keer is hij te ver gegaan. Ik heb drie dagen niet geslapen.
In april en augustus heeft u wel aangifte gedaan, maar u vertelde net dat u dat eigenlijk niet wilde. Waarom wilde u toen geen aangifte doen?
Ik zal eerlijk zijn: ik hou van hem. Wij houden van elkaar. Ik twijfelde: is het zo’n big deal om een verklaring over af te leggen? Is het echt zo belangrijk?
Ik deed het uiteindelijk niet voor mezelf, maar voor zijn dochter. Ik gaf hem steeds het voordeel van de twijfel. Ik wilde dat wij het zonder de wet konden oplossen.
U vertelde over augustus dat het niet vooropgezet was wat [verdachte] deed. Bent u toen naar de politie gegaan?
Niet meteen. Ik ben naar een café gegaan aan de overkant. Ik bleef daar om te kijken of hij mij volgde maar dat was niet zo. Daarna zag ik [betrokkene 2] (fon) op straat, dat is de ex van [betrokkene 1] . Hij vroeg wat er was gebeurd, hij zei dat ik naar de politie moest omdat het vaker was gebeurd. Ik belde mijn dochter dat ik naar het politiebureau ging. Zij kwam met een vriendin naar het politiebureau.
Heeft u in april en augustus een kopie van de aangifte meegekregen?
Ja. Die heb ik vandaag ook bij mij.
Voorgelezen, volhard en ondertekend.
[benadeelde][handtekening aangeefster]”
2.6
Op 11 november 2021 is de behandeling van de strafzaak tegen de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg hervat. Blijkens het proces-verbaal van die zitting heeft de aangeefster in haar hoedanigheid van benadeelde partij verklaard dat zij door de verdachte is gedwongen het door de verdediging overgelegde e-mailbericht te schrijven. Dat proces-verbaal houdt onder meer in:

De benadeelde partij [A-G: ik begrijp: de aangeefster] verklaart:
Ik ben meerdere keren door verdachte aangevallen, geslagen en telefonisch lastig gevallen. Hij heeft mij voor vier dagen in zijn huis opgesloten. Hij belt mij, mijn dochter en mijn familie en maakt dan gebruik van verschillende telefoonnummers. Mijn vrienden willen mij niet meer zien vanwege hem. Ik heb hem twee weken geleden gezien in het park en wilde toen niet met hem spreken. Ik trof hem vorige week bij drankwinkel
Gall & Gall. Hij liegt wanneer hij zegt dat hij gestopt is met drankgebruik. Ik kan niet meer slapen door zijn gedrag. Ik wil dat het stopt. Hij heeft mij gedwongen een brief [
A-G: ik begrijp: het door de verdediging overgelegde e-mailbericht aan de hoofdofficier] te schrijven waarin ik mijn beschuldigingen introk.”
2.7
Op 11 november 2021 is de verdachte door de politierechter in de rechtbank Amsterdam voor twee mishandelingen van zijn levensgezel (de aangeefster) veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van het voorarrest. Daarbij heeft de politierechter als bijzondere voorwaarde gesteld dat de verdachte gedurende de proeftijd geen contact mag (laten) leggen met de aangeefster. Die voorwaarde is door de politierechter dadelijk uitvoerbaar verklaard. Daarnaast heeft de politierechter beslist op de vorderingen van de benadeelde partij en bij de toegewezen bedragen (telkens) aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
2.8
Op 15 november 2021 is namens de verdachte hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter.
2.9
De raadsman in hoger beroep heeft na indiening van zijn appelschriftuur, maar vóór de inhoudelijke behandeling van de strafzaak ter terechtzitting in hoger beroep van 1 september 2022 bij brief van 18 augustus 2022 de advocaat-generaal bij het hof verzocht de aangeefster als getuige op te roepen voor die zitting. De brief houdt in:
“In bovengenoemde zaak verzoek ik u [benadeelde] , geboren op [geboortedatum] 1976 te [geboorteplaats] (Kenia) als getuige voor de zitting van 1 september 2022 op te roepen. (…)
Ter toelichting merk ik het volgende op. [benadeelde] (nader te noemen [benadeelde] ) heeft van de aan cliënt ten laste gelegde feiten (mishandeling) aangifte gedaan. Het betreft een mishandeling gepleegd op 10 augustus 2019 en 8 april 2020. Cliënt ontkent zich hieraan schuldig te hebben gemaakt. Naar zijn mening zal [benadeelde] kunnen verklaren dat haar pooier, een zekere [betrokkene 2] de werkelijke dader van de mishandelingen is. Cliënt beschikt over een bandopname betreffende een gesprek waarin zij zich in deze zin zou hebben uitgelaten.
Van belang hierbij is dat [benadeelde] in een e-mail d.d. 9 juni 2020, die gehecht is aan het proces-verbaal van de zitting van de politierechter d.d. 3 november 2020, verklaart te willen bekennen dat zij een valse verklaring tegen cliënt heeft afgelegd. Merkwaardig genoeg is de inhoud van deze e-mail niet of nauwelijks aan de orde gesteld ter gelegenheid van het getuigenverhoor op 13 januari 2021 bij de rechter-commissaris.
Voor de beoordeling van haar geloofwaardigheid en betrouwbaarheid acht de verdediging het van belang dat [benadeelde] ter terechtzitting in hoger beroep als getuige wordt gehoord en met name uit de doeken doet hoe en waarom haar e-mail als vorenbedoeld tot stand is gekomen. Ook dient zij ter zitting te worden geconfronteerd met vorenbedoelde bandopname van cliënt, die het voor mogelijk houdt dat de geconstateerde letsels veroorzaakt zijn tijdens een zogeheten “gang bang” met derden.”
2.1
De advocaat-generaal bij het hof heeft in reactie op het verzoek van de raadsman per e-mailbericht van 30 augustus 2022 het hof en de raadsman bericht dat zij niet tot oproeping van de aangeefster zal overgaan, omdat haar de noodzaak daartoe niet is gebleken. Het e-mailbericht houdt in:
“In reactie op het verzoek van de raadsman van [verdachte] om [benadeelde] op te roepen als getuige ter zitting van 1 september a.s. bericht ik u dat de noodzaak daartoe mij niet is gebleken.
De getuige is reeds door de rechter-commissaris op 13 januari 2021 gehoord. Zij is tijdens dat verhoor weliswaar niet rechtstreeks gevraagd naar het e-mailbericht van 9 juli 2020 dat is overgelegd ter zitting van de politierechter op 3 november 2020, maar wel is zij uitgebreid gehoord over de totstandkoming en reden van aangifte. Ook de verdediging heeft aan de getuige vragen kunnen stellen.
Voorts heeft de getuige als benadeelde partij tijdens de inhoudelijke behandeling van de zaak door de politierechter op 11 november 2021 verklaard dat zij door verdachte gedwongen is een brief te schrijven waarin zij haar beschuldigingen introk.
De verdediging is voldoende in de gelegenheid gesteld om de getuige te ondervragen, ook op het punt van de totstandkoming, reden en juistheid van de aangifte.
Ik zal derhalve niet tot oproeping van de getuige overgaan.”
2.11
Op 1 september 2022 is de strafzaak tegen de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep inhoudelijk behandeld. De raadsman heeft op die zitting zijn verzoek tot het oproepen van de aangeefster als getuige gehandhaafd. De advocaat-generaal bij het hof heeft zich verzet tegen het verzoek van de raadsman. Het hof heeft het verzoek afgewezen. Het proces-verbaal van die zitting houdt het volgende in:
“De verdachte verklaart, naar aanleiding van vragen van de voorzitter (…):
Het gaat om een groep in Amsterdam-Oost. Zij hebben mijn dochter bedreigd en een ruit bij mij ingegooid. Ik heb hen aangesproken. Zij houden zich bezig met prostitutie, wapens en drugs. Mogelijk hebben zij de aangeefster mishandeld. Ik heb er geluidsopnames van, dat zij het hele verhaal vertelt. Ik heb ook van anderen gehoord dat daar dat soort dingen gebeuren,
gangbangsen dergelijke zaken. Omdat ik verliefd was op de aangeefster, geloofde ik dat aanvankelijk niet. Het gaat om een adres op de [b-straat] , waar onder andere [betrokkene 1] woont. U vraagt mij of de aangeefster op 8 april 2020 heeft toegegeven dat zij door deze personen is mishandeld. Zij is twee jaar lang mishandeld. (…) Als de aangeefster bij mij kwam nadat ze op de [b-straat] had verbleven, had ze altijd wel ergens een blauwe plek. Ik heb haar niet mishandeld op 8 april 2020. (…) Ik heb beelden waarop te zien is dat zij ’s avonds naakt, onder de blauwe plekken, bij mij aankomt. (…) U houdt mij voor dat de aangeefster heeft verklaard dat zij op 8 april 2020 allemaal namen op moest schrijven van de personen met wie zij was vreemdgegaan. Ja dat klopt, dat heeft zij gedaan. Zij zei tegen mij dat ze zelf had gekozen voor de prostitutie. Zij doet dit in samenwerking met [betrokkene 1] . Zij willen mij die mishandelingen in de schoenen schuiven. (…)
De advocaat-generaal vraagt de verdachte naar de geluidsopnames waarover hij heeft verklaard. De verdachte verklaart:
Nadat ik was veroordeeld voor de mishandelingen was ik kapot. Ik heb toen heel veel opnames op een rijtje gezet.
De raadsman deelt mede:
Er is een audiobestand. Wij willen de aangeefster hiermee confronteren op zitting.
De advocaat-generaal merkt op dat zij de opnames wenst te horen.
De verdachte wordt de gelegenheid gegeven de geluidsopnames af te spelen. De verdachte speelt deze af en toont aan het einde ook een video-opname. (…)
De voorzitter deelt vervolgens mede:
Ik heb op de opnames niet gehoord dat de aangeefster twee jaar lang, en dus ten tijde van de ten laste gelegde feiten, werd mishandeld door een ander persoon of andere personen. Ik heb het volgende waargenomen. Ik heb een aantal verschillende fragmenten gehoord, die telkens na een korte periode werden afgebroken en werden gevolgd door het volgende fragment. Een deel van die fragmenten lijkt van hetzelfde gesprek afkomstig te zijn. Er is in dat gesprek een vrouw aan het woord, over wie de verdachte verklaart dat het de aangeefster is. Zij noemt een aantal keer een bedrag en zij zegt: ‘
she is the queen’. Ze beschrijft een gebeurtenis waarbij meerdere personen zijn betrokken. Een daarvan was de ‘monitor’. Ik hoor de verdachte haar ter verduidelijking vragen stellen: wat is er gebeurd en wie heeft wat gedaan? In een ander fragment hoor ik eveneens een vrouw spreken. De verdachte verklaart dat die vrouw [betrokkene 1] is. Deze vrouw noemt de naam [benadeelde] . Verder lijkt ze te waarschuwen. Ze zegt: ‘als ik op 13 januari naar de rechtbank ga en een ander verhaal hoor’. Hoe de zin eindigt is niet te horen. In een ander fragment zou, zo verklaart de verdachte, een vrouw zeggen: ‘
I slapped myself with my own hand’. Ik herken de stem niet en ik hoor ook niet dat die woorden worden uitgesproken. Tot slot heeft de verdachte een fragment laten horen, en een bijhorend filmpje getoond, dat met een bedreiging te maken heeft.
Desgevraagd deelt de raadsman mede dat hij zich kan vinden in hetgeen de voorzitter over de geluidsopnames heeft gezegd.
De verdachte verklaart:
Ik heb meer audio- en videomateriaal. Het voorgaande is een selectie van de belangrijkste fragmenten.
(…)
De raadsman deelt het volgende mede:
Ik heb de advocaat-generaal bij brief van 18 augustus 2022 verzocht de aangeefster op te roepen voor de zitting van heden. De advocaat-generaal heeft daar geen gevolg aan gegeven. Het feit dat zij in eerste aanleg, op 13 januari 2021, reeds is gehoord bij de rechter-commissaris betekent niet dat zij niet nogmaals gehoord moet worden. Daar is zij namelijk niet gehoord over de punten waar, in het kader van de toetsing van de betrouwbaarheid van haar verklaring, vragen over te stellen zijn. Daarbij doel ik op de brief van 9 juli 2020 aan het Openbaar Ministerie, waarin zij naar voren brengt een valse verklaring te hebben afgelegd tegen mijn cliënt. Ter terechtzitting in eerste aanleg van [
A-G: ik begrijp: 11 november 2021] laat zij zich als benadeelde partij ontvallen dat zij door mijn cliënt is gedwongen die brief te schrijven. De ten laste gelegde feiten dateren van 10 augustus 2019 en 8 april 2020. Een half jaar later komt ze met het verhaal dat zij de brief onder dwang heeft geschreven. Nu de verdachte en de aangeefster na 8 april 2020 nauwelijks meer contact hebben gehad, rijst de vraag hoe een en ander is verlopen. Het is van belang haar hierover te bevragen, in het bijzonder ook omdat zij als benadeelde partij op haar brief is teruggekomen. Ik verzoek u het onderzoek ter terechtzitting te schorsen en de aangeefster, [benadeelde] , op te roepen en te horen als getuige ter terechtzitting.
De advocaat-generaal wordt in de gelegenheid gesteld haar standpunt over het verzoek van de raadsman naar voren te brengen en toe te lichten. Zij deelt mede:
Ik blijf bij het standpunt dat ik heb ingenomen in mijn e-mail van 30 augustus 2022 aan de raadsman. De aangeefster is eerder gehoord bij de rechter-commissaris en daar is zij ook bevraagd over haar aangifte. Uit het verhoor blijkt waarom zij aangifte heeft gedaan en hoe de aangifte tot stand is gekomen. Ik meen daarom dat voldoende informatie beschikbaar is voor een beslissing over de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefster, zodat het verzoek van de raadsman moet worden afgewezen.
Het hof onderbreekt het onderzoek ter terechtzitting voor beraad in raadkamer.
Na hervatting van het onderzoek ter terechtzitting deelt de voorzitter als overwegingen en beslissing van het hof het volgende mede:
Gegeven het feit dat de aangeefster op 13 januari 2021 is gehoord bij de rechter-commissaris, zal het verzoek – in het licht van de daaraan gegeven onderbouwing en hetgeen overigens is verhandeld ter terechtzitting – worden afgewezen omdat het hof het niet noodzakelijk acht dat de aangeefster andermaal wordt gehoord.”
2.12
Het hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:

Zaak A:
hij op 8 april 2020 te Amsterdam [benadeelde] heeft mishandeld door [benadeelde]
- meermalen met de vuist tegen het oog te stompen en
- naar de grond te werken en tegen de keel, de rug en het achterhoofd te schoppen en
- met een kabel de keel dicht te knijpen;
Zaak B:
hij op 10 augustus 2019 te Amsterdam [benadeelde] heeft mishandeld door [benadeelde] met de vuist tegen de kaak en de mond te stompen.”
2.13
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende in het bestreden arrest opgenomen bewijsmiddelen:

Ten aanzien van zaak A
1. Een proces-verbaal van aangifte (…) van 11 april 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (doorgenummerde pag. 1-8).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van
[benadeelde], zakelijk weergegeven:
Van 7 op 8 april 2020 sliep ik bij mijn (ex-)vriend [verdachte] . [verdachte] woont op [c-straat 1] in [plaats] . Toen ik in de ochtend van 8 april 2020 wakker werd zag en rook ik dat [verdachte] onder invloed was van alcohol en drugs. Ik zag en voelde dat [verdachte] mij met zijn linkervuist op mijn rechteroog sloeg. Het deed heel erg pijn. Ik zag en voelde dat hij mij weer met zijn linkervuist sloeg, op mijn linkeroog. Ook dit deed heel erg pijn. Ik zag en voelde dat [verdachte] mij vastpakte. Ik voelde dat hij mij bij mijn sweater pakte en weer op de grond trok. Ik zag en voelde dat hij met zijn rechterbeen mij tegen mijn keel schopte. Het deed heel veel pijn. Ik voelde dat hij mij daarna tegen mijn rug schopte. [verdachte] schopte mij heel hard tegen mijn achterhoofd. Ik zag en voelde dat [verdachte] mij weer met zijn linkervuist sloeg. Ik voelde dat het op mijn linkerwenkbrauw was. Het deed heel erg pijn. Ik voelde vanuit het niets iets om mijn nek heen: ik kon [verdachte] niet zien omdat hij achter mij stond. Ik zag wel dat hij een witte kabel om mijn nek had gedaan. Ik voelde dat [verdachte] het strak om mijn nek deed. Ik kreeg bijna geen lucht. Ik had het gevoel dat ik ging stikken.
2. Een proces-verbaal van bevindingen (…) van 26 april 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] (doorgenummerde pag. 10).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als mededeling van voornoemde
opsporingsambtenaar, zakelijk weergegeven:
Op 8 april 2020 hoorde ik dat de AD2201 de melding kreeg te gaan naar de [b-straat 1] alwaar een vrouw onwel in de woning zou zijn. Ik ben ter plaatse gegaan. Omstreeks 21:31 uur kwam ik ter plaatse. Ik ben de woning in gelopen en zag hier een vrouw op de bank zitten. Ik zag dat haar beide ogen rood en opgezwollen waren. Ook zag ik wat bloed op de bovenkant van haar trui rond haar hals. Ik vroeg de vrouw hoe deze verwondingen ontstaan waren. Ik hoorde dat de vrouw, welke later [benadeelde] bleek te zijn genaamd, in gebrekkig Nederlands verklaarde dat zij vanochtend door haar vriend (
het hof begrijpt: de verdachte) mishandeld was op de [c-straat] .
3. Een proces-verbaal van bevindingen (…) van 12 april 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (doorgenummerde pag. 9).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als mededeling van voornoemde
opsporingsambtenaar, zakelijk weergegeven:
Op 11 april 2020 heb ik de aangifte opgenomen van mishandeling van de aangeefster [benadeelde] .
Ik zag dat zij letsel had, te weten:
- bloeduitstortingen rondom de ogen;
- striem in haar nek;
- wondje op haar linkerwenkbrauw;
- striemen in haar hals.
4. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 3 november 2020.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Aangeefster, die ik verder [benadeelde] noem, heeft aangifte tegen mij gedaan. Wij hadden tweeëneenhalf jaar een relatie. Ze heeft mij alleen vanaf het begin belazerd. Daar heb ik haar op 8 april 2020 op aangesproken.
Ten aanzien van zaak B
4. Een proces-verbaal [van] aangifte (…) van 11 augustus 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] (doorgenummerde pag. 4-9).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als mededeling van de verbalisant en verklaring van
[benadeelde], zakelijk weergegeven:
Op 10 augustus 2019 was ik samen met [verdachte] (
het hof begrijpt: de verdachte). We waren in zijn woning in [plaats] en ik stelde voor om sigaretten te gaan halen. Voordat wij naar buiten stapten zei ik tegen hem dat ik niet wilde dat hij mij weer opsloot. Nadat ik dit tegen hem gezegd had zag ik dat hij met zijn rechterhand een vuist maakte en deze met veel kracht tegen mijn rechterkaak aan sloeg. Onmiddellijk voelde ik een pijnscheut in mijn rechterkaak. Ik merkte dat na de klap meteen bloed uit mijn mond kwam. Meteen na de eerste klap voelde ik dat [verdachte] mij nogmaals met zijn rechterhand een vuistslag gaf tegen mijn mond. Nadat ik buiten stond heeft [verdachte] mij een derde keer geslagen. Dit was weer met een vuist tegen mijn mond.
Noot verbalisant: Ik heb van de verwondingen bij de mond foto's gemaakt. Deze worden bij dit proces-verbaal gevoegd. Ik heb een foto gemaakt van het slachtoffer.
5. Een proces-verbaal van bevindingen (…) van 11 augustus 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 5] (doorgenummerde pag. 10).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als mededeling van voomoemde opsporingsambtenaren, zakelijk weergegeven:
Wij kregen op 10 augustus 2019 de opdracht om een aanhouding te plegen van de verdachte [verdachte] . Wij hoorden dat de verdachte zijn vriendin mishandeld zou hebben. Wij hielden de verdachte aan. Wij hoorden verdachte verklaren: “Ik heb nu ongeveer een jaar een relatie met mevrouw (
het hof begrijpt: [benadeelde]). Ik heb haar uit mijn woning gezet”.
6. De eigen waarneming van het hof gedaan ter terechtzitting in hoger beroep van 1 september 2022.
Deze eigen waarneming houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Op de foto’s die zijn gevoegd bij het proces-verbaal van aangifte van 11 augustus 2019 (dossierpagina’s 7 en 8), neemt het hof waar dat over de volledige breedte van de binnenkant van de onderlip en bovenlip van de aangeefster, op diverse plekken, ontvellingen en openliggende schaafwondjes te zien zijn. De verwondingen zijn sterker aanwezig op de bovenlip dan op de onderlip.”
2.14
Op 22 september 2022 is namens de verdachte beroep in cassatie ingesteld tegen het bestreden arrest.
Het juridisch kader
2.15
De verdediging kan na het indienen van de appelschriftuur, maar vóór de aanvang van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep de advocaat-generaal verzoeken de door haar opgegeven getuige op te roepen (art. 414 lid 1 Sv). [1] Als de verdachte hoger beroep heeft ingesteld, kan de advocaat-generaal bij een met redenen omklede beslissing weigeren de door de verdachte niet bij appelschriftuur opgegeven getuige op te roepen, mits het horen niet noodzakelijk is (art. 414 lid 2 Sv). [2] In zo’n geval kan ook het hof de oproeping weigeren indien naar zijn oordeel het horen ter terechtzitting niet noodzakelijk is (art. 418 lid 3 Sv). [3] Als de berechting in eerste aanleg op tegenspraak heeft plaatsgevonden en de door de verdediging niet bij appelschriftuur opgegeven getuige op de zitting in eerste aanleg of bij de rechter-commissaris is gehoord, dan kan het hof weigeren de getuige op te roepen, mits het horen naar zijn oordeel niet noodzakelijk is (art. 418 lid 2 Sv). De advocaat-generaal kan eveneens op diezelfde grond de oproeping weigeren. [4]
2.16
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep kan het hof, indien de noodzakelijkheid daarvan blijkt, de oproeping van getuigen, die niet op de terechtzitting aanwezig zijn, bevelen (art. 315 lid 1 Sv in verbinding met art. 415 lid 1 Sv). De verdachte en zijn raadsman kunnen om toepassing van deze bevoegdheid verzoeken (art. 328 Sv in verbinding met art. 331 Sv en art. 415 lid 1 Sv). Ter terechtzitting gedane verzoeken tot het oproepen en horen van getuigen zijn verzoeken in de zin van art. 328 Sv (in verbinding met art. 331 Sv) om toepassing te geven aan art. 315 lid 1 Sv. De maatstaf waaraan het hof dergelijke verzoeken moet toetsen, is of van de noodzaak van het verzochte is gebleken. [5]
2.17
Toetsing aan het noodzaakcriterium brengt met zich dat een verzoek van de verdediging tot het horen van een niet bij appelschriftuur opgegeven getuige kan worden afgewezen op de grond dat de rechter zich door het verhandelde ter terechtzitting voldoende ingelicht acht en hem dus de noodzakelijkheid van het gevraagde verhoor niet is gebleken. Met zo’n gemotiveerde afwijzing is de rechter niet op ontoelaatbare wijze vooruitgelopen op wat de getuige zou kunnen verklaren. [6]
2.18
Ingevolge art. 330 Sv moet op straffe van nietigheid door de rechter worden beslist op een verzoek tot (hernieuwde) oproeping van een niet-verschenen getuige. [7]
2.19
In cassatie kan door de verdediging alleen worden geklaagd over de maatstaf die het hof heeft toegepast bij en de begrijpelijkheid van zijn beslissing tot het niet horen van een ter terechtzitting verschenen getuige en de afwijzing van een ter terechtzitting in hoger beroep gedaan verzoek tot het oproepen van een aldaar niet verschenen getuige. [8] Bij de beoordeling van de begrijpelijkheid van de afwijzing van een verzoek tot het oproepen van een getuige gaat het in cassatie uiteindelijk om de vraag of de beslissing begrijpelijk is in het licht van enerzijds wat aan het verzoek ten grondslag is gelegd en anderzijds de gronden waarop het is afgewezen. Daarbij kan het procesverloop van belang zijn en de omstandigheid dat de door de verdediging opgegeven getuige is gehoord door een rechter-commissaris, waardoor in de regel het belang zal zijn ontvallen aan de oproeping van die getuige ter terechtzitting. [9]
De bespreking van het eerste middel
2.2
De raadsman in hoger beroep heeft de door hem verzochte getuige niet bij tijdig ingediende appelschriftuur opgegeven, maar later bij afzonderlijke brief van 18 augustus 2022. De advocaat-generaal bij het hof heeft geweigerd de aangeefster op te roepen op de grond dat haar de noodzaak daartoe niet is gebleken. De raadsman heeft vervolgens ter terechtzitting in hoger beroep van 1 september 2022 zijn verzoek tot het oproepen van de aangeefster als getuige gehandhaafd. Het hof diende te beslissen op dat verzoek (art. 330 Sv). Gelet op de procesgang in de onderhavige zaak, kon het hof – zoals het ook heeft gedaan – de oproeping van de aangeefster als getuige weigeren op grond van het noodzaakcriterium (zie randnr. 2.16). Het hof heeft bij de beoordeling van het verzoek derhalve de juiste maatstaf gehanteerd. Daarover wordt in de cassatieschriftuur – terecht – niet geklaagd.
2.21
In cassatie ligt wel de vraag voor of de afwijzing van het verzoek niet onbegrijpelijk is in het licht van wat de verdediging daaraan in de appelfase ten grondslag heeft gelegd en gelet op de gronden waarop dat verzoek is afgewezen.
2.22
De verdediging heeft aan het verzoek twee redenen ten grondslag gelegd. De eerste reden houdt in dat de aangeefster zal kunnen verklaren dat een ander of anderen dan de verdachte de dader(s) van de verweten mishandelingen is/zijn. De verdachte zou namelijk beschikken over een geluidsopname van een gesprek waarin de aangeefster zich in deze zin uitlaat en het zou van belang zijn de aangeefster met die opname te confronteren. In het verlengde daarvan houdt de tweede reden in dat het van belang zou zijn de aangeefster te horen over het door de verdediging overgelegde e-mailbericht waarin de aangeefster bekent een valse verklaring te hebben afgelegd. Daarbij zou volgens de verdediging de aangeefster met name kunnen verklaren over de wijze waarop en waarom het e-mailbericht tot stand is gekomen.
2.23
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 1 september 2022 heeft de verdachte op die zitting gesteld in het bezit te zijn van geluidsopnames waarop te horen is dat de aangeefster verklaart door een ander of anderen dan de verdachte te zijn mishandeld. Volgens de verdachte zou de aangeefster twee jaar lang zijn mishandeld. De raadsman in hoger beroep heeft op die zitting aangegeven de aangeefster met een (van de) opname(s) te willen confronteren. Vervolgens heeft de verdachte op de zitting geluidsopnames en een video-opname afgespeeld. Daarna heeft de voorzitter medegedeeld dat hij op die opnames niet heeft gehoord dat de aangeefster twee jaar lang, en dus ten tijde van de ten laste gelegde feiten, werd mishandeld door een ander of anderen dan de verdachte. De raadsman heeft desgevraagd medegedeeld dat hij zich kan vinden in wat de voorzitter over de geluidsopnames heeft gezegd. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat de afgespeelde opnames volgens de verdachte “een selectie van de
belangrijkste [cursivering door mij, A-G]fragmenten” zijn, is mijns inziens van het bestaan van een (geluids- en/of video)opname waarop te horen is dat de aangeefster verklaart dat een ander of anderen dan de verdachte de dader(s) van de verweten mishandelingen is/zijn, niet gebleken. Derhalve bestond voor het hof geen noodzaak tot het oproepen van de aangeefster als getuige om haar met een dergelijke opname te (laten) confronteren.
2.24
Uit het onder randnrs. 2.3-2.5 geschetste procesverloop blijkt verder dat de aangeefster bij de rechter-commissaris als getuige is gehoord naar aanleiding van het door de verdediging overgelegde e-mailbericht. Blijkens het proces-verbaal van dat getuigenverhoor heeft de aangeefster verklaard over de reden van haar aangiftes en de wijze waarop die tot stand zijn gekomen. De aangeefster heeft bij de rechter-commissaris haar aangiftes niet ingetrokken. Evenmin heeft zij verklaard dat een ander of anderen dan de verdachte de verweten mishandelingen heeft/hebben gepleegd. Integendeel, de aangeefster heeft (wederom) op niet mis te verstane wijze verklaard dat de verdachte degene is geweest die haar (telkens) heeft mishandeld.
2.25
De verdediging is bij het getuigenverhoor aanwezig geweest en zij heeft aan de aangeefster ook vragen gesteld, maar niet over het e-mailbericht. De aangeefster heeft de vragen van de rechter-commissaris en de verdediging beantwoord. Derhalve heeft de verdediging ten aanzien van de aangeefster een behoorlijke en effectieve ondervragingsmogelijkheid gehad. Temeer nu niet is gebleken dat de verdediging bij het getuigenverhoor op enigerlei wijze is beperkt in haar mogelijkheden om aan de aangeefster vragen te stellen over de totstandkoming, reden en juistheid van haar aangiftes. [10] Dat de verdediging tijdens het getuigenverhoor geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om aan de aangeefster vragen te stellen over de totstandkoming en reden van het e-mailbericht komt voor haar rekening. [11] In dat verband merk ik nog op dat uit het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg van 11 november 2021 blijkt dat de aangeefster op die zitting in haar hoedanigheid van benadeelde partij heeft verklaard dat de verdachte haar heeft gedwongen om een brief (A-G: ik begrijp het door de verdediging overgelegde e-mailbericht) te schrijven waarin zij haar beschuldigingen intrekt. Gelet op het voorgaande leverde het door de verdediging overgelegde e-mailbericht derhalve onvoldoende grond op voor het door het hof nogmaals (doen) horen van de aangeefster.
2.26
Al met al is het oordeel van het hof dat – gegeven het feit dat de aangeefster al bij de rechter-commissaris is gehoord en in aanmerking genomen hetgeen aan het getuigenverzoek ten grondslag is gelegd en hetgeen ter terechtzitting is verhandeld – de noodzakelijkheid van het getuigenverhoor niet is gebleken, niet onbegrijpelijk.
2.27
De in de cassatieschriftuur gemaakte vergelijking met het arrest van de Hoge Raad van 5 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:12,
NJ2016/141, m.nt. T.M. Schalken gaat mank. In die zaak achtte de Hoge Raad het oordeel van het hof dat het verzoek tot het horen van de aangeefster als getuige moest worden afgewezen op de grond dat de aangeefster al twee keer eerder was gehoord ten overstaan van een rechter en dat er niets nieuws was opgeworpen ten opzichte van de eerdere keer dat het verzoek was gedaan niet zonder meer begrijpelijk. Daarbij nam de Hoge Raad in aanmerking dat (i) de aangeefster – als getuige gehoord door de rechter-commissaris en ter terechtzitting van de politierechter – haar bij de politie afgelegde verklaringen had ingetrokken, (ii) de politierechter de verdachte vervolgens had vrijgesproken van het hem tenlastegelegde, (iii) het verzoek tot het oproepen van de aangeefster onmiskenbaar ertoe strekte haar verklaringen op betrouwbaarheid te toetsen, (iv) de advocaat-generaal bij het hof het horen van de aangeefster noodzakelijk achtte met het oog op de vorming van de overtuiging en (v) het hof de verdachte tot straf had veroordeeld op grond van een bewezenverklaring die in belangrijke mate steunde op de ingetrokken aangifte van de aangeefster. In de onderhavige zaak heeft de aangeefster haar bij de politie afgelegde verklaringen
nietingetrokken, is de verdachte
niet(integraal) vrijgesproken door de politierechter, heeft de advocaat-generaal bij het hof het horen van de aangeefster
nietnoodzakelijk geacht en is
geensprake van een bewezenverklaring die (in belangrijke mate) steunt op ingetrokken aangiftes.
2.28
Het middel faalt.

3.Het tweede middel

3.1
In het middel wordt geklaagd dat “het hof de verwerping van het uitdrukkelijk onderbouwd standpunt als bedoeld in art. 359 lid 2 Sv, althans een bewijsverweer omtrent de betrouwbaarheid van aangeefster [benadeelde] (…) heeft verworpen op gronden die deze verwerping niet kunnen dragen.”
3.2
Het hof heeft het in het middel bedoelde uitdrukkelijk onderbouwd standpunt/verweer als volgt samengevat en verworpen:
“De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat het alcohol- en drugsgebruik van de aangeefster tot dermate veel twijfel omtrent de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefster leidt, dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de in zaak A en B ten laste gelegde feiten. De raadsman heeft daarbij gewezen op de e-mail van aangeefster van 9 juli 2020, waarin zij te kennen geeft een valse verklaring te hebben afgelegd en zij het Openbaar Ministerie verzoekt de verdachte niet te vervolgen. Daarnaast heeft hij gewezen op de mogelijkheid dat haar verwondingen door een ander dan de verdachte zijn veroorzaakt.
Het hof overweegt dat de aangeefster in beide zaken consequent en gedetailleerd heeft verklaard, welke verklaringen in lijn zijn met het bij haar waargenomen letsel. Uit de verklaring die zij op 13 januari 2021 bij de rechter-commissaris heeft afgelegd, volgt bovendien niet dat zij terugkomt op haar aangiftes. In het dossier en het verhandelde ter zitting zijn evenmin solide aanknopingspunten te vinden voor de stelling dat iemand anders verantwoordelijk zou zijn voor het bij aangeefster geconstateerde letsel van 10 augustus 2019 en 8 april 2020. Het hof acht daarom de verklaringen van aangeefster betrouwbaar. Gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A subsidiair en in zaak B tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierna bewezenverklaard.”
Het juridisch kader
3.3
De rechter die over de feiten oordeelt, beslist wat hij van het beschikbare bewijsmateriaal betrouwbaar en bruikbaar vindt en aan welk bewijsmateriaal hij geen waarde toekent. De feitenrechter hoeft deze beslissingen over de selectie en waardering van het bewijsmateriaal niet te motiveren. Dat is anders in een aantal specifieke gevallen, onder meer wanneer door of namens de verdachte een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt is ingenomen ten aanzien van het gebruikte bewijsmateriaal. Hoe ver die motiveringsplicht gaat, hangt onder meer af van de inhoud en indringendheid van de argumenten die zijn aangevoerd. Die motiveringsplicht gaat niet zo ver dat bij de niet-aanvaarding van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt op ieder detail van de argumentatie moet worden ingegaan. [12]
De bespreking van het tweede middel
3.4
In hoger beroep is door de raadsman naar voren gebracht dat de verklaringen van de aangeefster als onbetrouwbaar terzijde moeten worden geschoven. Daartoe is aangevoerd dat het alcohol- en drugsgebruik van de aangeefster tot te veel twijfel leidt omtrent de betrouwbaarheid van haar verklaringen en is gewezen op de mogelijkheid dat de verwondingen van de aangeefster door een ander dan de verdachte zijn toegebracht.
3.5
Het betrouwbaarheidsverweer van de raadsman dient te worden verstaan als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt. Het hof is aan het verweer voorbijgegaan en heeft de verklaringen van de aangeefster voor het bewijs gebruikt. Waar het in cassatie op aankomt, is of het hof zijn oordeel voldoende (begrijpelijk) heeft gemotiveerd.
3.6
Het hof heeft overwogen dat (i) de aangeefster in beide zaken consequent en gedetailleerd heeft verklaard, (ii) haar verklaringen in lijn zijn met het bij haar waargenomen letsel, (iii) zij blijkens haar bij de rechter-commissaris afgelegde verklaring niet is teruggekomen op haar aangiftes en (iv) in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting geen solide aanknopingspunten zijn te vinden voor de stelling dat een ander dan de verdachte verantwoordelijk zou zijn voor het bij de aangeefster geconstateerde letsel. Het daarop gebaseerde oordeel van het hof dat de verklaringen van de aangeefster betrouwbaar zijn en voor het bewijs kunnen worden gebruikt, is – mede gelet op de vrije selectie en waardering van het bewijs door de feitenrechter – niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.
3.7
In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat het hof met zijn overweging dat in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting evenmin
solideaanknopingspunten te vinden zijn voor de stelling dat iemand anders verantwoordelijk zou zijn voor het bij de aangeefster geconstateerde letsel van 10 augustus 2019 en 8 april 2020 een te strenge/ontoereikende maatstaf heeft aangelegd bij de beoordeling van de eventuele gegrondheid van het standpunt/verweer van de verdediging. Volgens de steller van het middel gaat de motiveringsplicht niet zo ver dat
solideaanknopingspunten moeten zijn aangevoerd. In dat verband wordt in de schriftuur verwezen naar HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130,
NJ2006/393, m.nt. Y. Buruma, rov. 3.8.2 waarin de Hoge Raad onder meer heeft overwogen “dat zich het geval kan voordoen dat de uitspraak
voldoendegegevens bevat, bijvoorbeeld in de gebezigde, voor de verwerping van het standpunt relevante bewijsmiddelen en/of in een aanvullende bewijsmotivering, waarin die nadere motivering besloten ligt”. Verder verwijst de steller van het middel naar HR 29 maart 2022, ECLI:NL:HR:2022:417,
NJ2022/178, m.nt. A.J. Machielse, rov. 2.3.3, waarin de Hoge Raad heeft verduidelijkt dat bij de vaststelling van de feiten en omstandigheden waarop een beroep op noodweer steunt, geldt dat die feitelijke toedracht, gelet op wat daarover door of namens de verdachte is aangevoerd en in het licht van het verhandelde ter terechtzitting,
voldoendeaannemelijk is geworden. Het hof heeft met zijn overweging dat
solideaanknopingspunten ontbreken in strijd met het onschuldbeginsel als vervat in art. 6 EVRM de bewijslast voor de verdachte (verder) verzwaard, aldus de steller van het middel.
3.8
Het betoog van de steller van het middel faalt. Het eerste arrest waarnaar in de schriftuur wordt verwezen heeft betrekking op
de reikwijdte van de responsieplicht van de rechterals bedoeld in art. 359 lid 2 Sv. In de door de steller van het middel aangehaalde overweging heeft de Hoge Raad uitgemaakt dat een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt geen uitdrukkelijke weerlegging behoeft als de uitspraak voldoende gegevens bevat waarin de (nadere) motivering van die weerlegging besloten ligt. De in de schriftuur aangehaalde overweging van het tweede arrest ziet op de maatstaf die de rechter moet hanteren bij
de vaststelling van de feiten en omstandigheden waarop een beroep op noodweer steunt. De in de schriftuur aangehaalde arresten en overwegingen hebben geen betrekking op de maatstaf die door de rechter moet worden gehanteerd bij de beoordeling van de gegrondheid van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt. Van het door het hof in strijd met de onschuldpresumptie verzwaren van de bewijslast is geen sprake.
3.9
Het middel faalt.

4.Het derde middel

4.1
In het middel wordt geklaagd dat “(h)et recht is geschonden en/of (…) vormen (zijn) verzuimd waarvan niet naleving nietigheid medebrengt. In het bijzonder zijn de artt. 359, 415 Sv geschonden doordien het hof als bijzondere voorwaarde een contactverbod heeft opgelegd, althans de oplegging van dit verbod op ontoereikende gronden heeft gemotiveerd.”
4.2
Het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg van 11 november 2021 houdt onder meer in:

De verdachte verklaart:
(…) De relatie tussen mij en [benadeelde] is definitief voorbij. (…) [benadeelde] komt sinds drie à vier weken niet meer langs bij mij thuis. Hiervoor belde zij steeds bij mijn woning aan. Hier heb ik ook camerabeelden van gemaakt.
(…)
De benadeelde partij verklaart:
Ik ben meerdere keren door verdachte aangevallen, geslagen en telefonisch lastig gevallen. Hij heeft mij (…) vier dagen in zijn huis opgesloten. Hij belt mij, mijn dochter en mijn familie en maakt dan gebruik van verschillende telefoonnummers. Mijn vrienden willen mij niet meer zien vanwege hem. Ik heb hem twee weken geleden gezien in het park en wilde toen niet met hem spreken. Ik trof hem vorige week bij drankwinkel
Gall & Gall. (…) Ik kan niet meer slapen door zijn gedrag. Ik wil dat het stopt. (…)
De raadsman voert het woord tot verdediging als volgt:
Ik stel vast dat het contact tussen mijn cliënt en aangeefster is afgelopen.”
4.3
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 1 september 2022 houdt in (met weglating van een voetnoot):
“De gemachtigde van de benadeelde partij deelt mede dat hij gisteren een e-mail heeft verzonden aan het hof en de advocaat-generaal en overhandigt een uitdraai daarvan aan de verdachte.
De voorzitter deelt mede dat het hof niet over deze e-mail beschikt, waarna de advocaat-generaal de betreffende e-mail verstuurt aan het hof.
De gemachtigde van de benadeelde partij deelt mede dat het een e-mail van 31 augustus 2022 betreft, waaraan door hem aan de verdediging verzonden e-mails zijn bijgevoegd, die inhouden dat de verdachte het door de politierechter bij vonnis van 11 november 2021 opgelegde, dadelijk uitvoerbaar verklaarde, contactverbod meermaals heeft overtreden in de periode volgend op de zitting in eerste aanleg.
De voorzitter deelt mede dat de e-mail is binnengekomen en dat deze in het dossier wordt gevoegd.
(…)
De verdachte verklaart, naar aanleiding van vragen van de voorzitter (…):
(…) Ik heb geen contact meer met de aangeefster. (…) Voorheen zocht zij mij op, maar dat is nu niet meer het geval. Ik houd mij aan het contactverbod. (…)
De jongste raadsheer vraagt de gemachtigde van de benadeelde partij of de verdachte sinds november 2021 nog contact heeft gezocht met de aangeefster. De gemachtigde van de benadeelde partij deelt mede dat hij dat niet weet.
De advocaat-generaal vraagt waarom de oplegging van een voorwaardelijke straf, met daaraan gekoppeld dadelijk uitvoerbaar verklaarde contact- en locatieverboden, onvoldoende zou zijn. De gemachtigde van de benadeelde partij deelt mede:
Het nadeel is dat wanneer de voorwaarden worden overtreden en de straf ten uitvoer wordt gelegd, de maatregelen ter bescherming van mijn cliënte verdwijnen. Daarom is het van belang dat ook een gedragsbeïnvloedende maatregel aan de verdachte wordt opgelegd.
(…)
De raadsman voert het woord tot verdediging aan de hand van zijn pleitnotities. Deze worden aan het hof overgelegd en in het dossier gevoegd. In aanvulling daarop voert hij het volgende aan:
(…)
2. (…) De feiten zijn uit 2019 en 2020. Er is een groot tijdsverloop sinds het laatste feit en er is geen sprake van recidive. Mijn cliënt en de aangeefster hebben elkaar, op een toevallige ontmoeting na, sindsdien niet meer gezien. Een locatie- of contactverbod is daarom niet noodzakelijk. Mocht deze worden opgelegd, dan is een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden meer dan voldoende afschrikwekkend.
(…)
De gemachtigde van de benadeelde partij deelt mede:
Ik blijf bij mijn standpunt dat het wenselijk is eveneens een gedragsbeïnvloedende maatregel op te leggen, inhoudende een contact- en locatieverbod. Het locatieverbod moet betrekking hebben op het adres van de aangeefster. (…)
De advocaat-generaal wordt in de gelegenheid gesteld het woord in repliek te voeren. Zij voert het woord als volgt:
(…) Anders dan de raadsman acht ik het van belang dat wederom een contactverbod wordt gesteld als bijzondere voorwaarde, omdat (…) gebleken (is) dat de verdachte na de vorige zitting nog contact heeft gelegd met de aangeefster.”
4.4
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 1 september 2022 heeft de gemachtigde van de benadeelde partij het spreekrecht uitgeoefend en de vordering van de benadeelde partij toegelicht aan de hand van zijn overgelegde en aan het dossier gevoegde pleitnotities. Die pleitnotities houden het volgende in:
“30
.Aan de omvang van de schade draagt bij dat de verdachte misbruik heeft gemaakt van zijn overmacht door cliënte in de woning vast te houden. Dat feit is weliswaar niet ten laste gelegd, maar uit de verklaringen van cliënte blijkt dat zij wilde vluchten, en dat de verdachte dit heeft willen voorkomen. Het behoeft geen betoog dat dit de angst van cliënte voor de verdachte heeft
[A-G: vergroot?].
31
.De angst voor de verdachte is terecht gebleken. Cliënte heeft na de datum van het ten laste gelegde feit nog tweemaal aangifte gedaan tegen de verdachte. Daarover heeft cliënte bij de rechter-commissaris verklaard: "
Hij had me geslagen op de lippen (...). Het was weer hetzelfde: hij dacht dat Ik vreemd was gegaan. Ik ben die keer niet opgesloten. (...) Het ging snel. Ik zag aan zijn lichaamstaal dat hij gewelddadig werd (...). Toen ik in de gang bij de deur stond voelde ik een stomp op mijn lippen. (...) Ik was bang vanwege wat er eerder was gebeurd. (...)".
32
.Uit de letselverklaring blijkt dat het ook niet de eerste keer is dat zij is mishandeld door de verdachte. De arts schrijft: "
Kan van een deel van de hematomen vertellen dat die van eerder zijn, 'that is from two weeks ago'. Vertelt dat hij haar ook geestelijk mishandelt door te refereren naar eerder seksueel misbruik bij haar door een familielid." (…)
33
.Over de aangifte op 12 januari 2021 heeft cliënte bij de rechter-commissaris verklaard:
"
Het waren nu niet alleen mijn ogen, maar mijn hele lichaam."
34. De gevolgen van deze inbreuk op haar lichamelijke integriteit zijn dan ook groot:
35. (…) Ondanks dat cliënte na het ten laste gelegde feit verdachte weer heeft ontmoet, is cliënte nochtans bang voor de verdachte. Dat lijkt meer dan terecht.
(…)
54. Ik verzoek u tot slot in de vorm van een voorwaardelijke straf en in de vorm van een vrijheidsbenemende maatregel een contact- en locatieverbod op te leggen. Dit kan naast elkaar opgelegd worden (zie ECLI:NL:HR:2019:338). Contactverbod met cliënte en locatieverbod betreffende het adres: PM
55. Ik verzoek u dit verbod net als de politierechter dadelijk uitvoer te verklaren.
56. Hiertoe bestaat een noodzaak. Ik verwijs u naar de correspondentie met de advocaat van de verdachte:
Van:[betrokkene 3]
Verzonden:dinsdag 16 november 2021 17:16
Aan:g.spong [...]
Onderwerp:FW: 13/151030-20 [benadeelde] / [verdachte]
Geachte confrère, van onze collega [advocaat] begreep ik dat u bovenstaande zaak van hem hebt overgenomen en dat u hoger beroep hebt ingesteld tegen het vonnis van de politierechter van 11 november jl. Ik verwijs u naar onderstaande e-mails. Ik verzoek u uw cliënt erop te wijzen dat er een contactverbod met mijn cliënte [benadeelde] van kracht is en dat dit contactverbod door de politierechter dadelijk uitvoerbaar is verklaard. Ik begrijp van cliënte dat uw cliënt zich daar niets van aantrekt en haar (telefonisch) blijft benaderen. In het geval ik nogmaals verneem dat uw cliënt het verbod overtreedt zal ik zonder nadere aankondiging de officier van justitie verzoeken te vorderen de voorwaardelijk opgelegde straf ten uitvoer te [laten] leggen.
Ik verneem graag wat de reactie van uw cliënt hierop is.
Mvg, [betrokkene 3]
(…)
Van:[betrokkene 3]
Verzonden:dinsdag 16 november 2021 09:34
Aan:[advocaat]
Onderwerp:RE: 13/151030-20 [benadeelde]
Geachte confrère,
Cliënte heeft mij laten weten dat uw cliënt [verdachte] haar sinds de zitting lastig valt, via de telefoon. Zoals u bekend geldt er voor uw cliënt een dadelijk uitvoerbaar contactverbod. In het geval uw cliënt hiermee doorgaat, zal ik contact opnemen met de officier van justitie. Zou u uw cliënt er nog eens op willen wijzen dat er een contactverbod geldt?
Mvg, [betrokkene 3]
(…)
Van:[betrokkene 3]
Verzonden:maandag 1 november 2021 11:42
Aan:[advocaat]
Onderwerp:RE: 13/151030-20 [benadeelde]
Geachte confrère,
In vervolg op onderstaande e-mail sommeer ik uw cliënt [verdachte] (d.t.v. u) tevens per direct op te houden met het lastigvallen van mijn cliënte. Naar ik begrepen heb neemt uw cliënt [verdachte] bij herhaling contact met haar op en volgt hij haar op straat. Cliënte wist mij te vertellen dat zij onder meer afgelopen woensdag door uw cliënt is gebeld. Zij heeft hem toen wederom laten weten geen contact te willen en met rust gelaten te willen worden. Vrijdag volgde uw cliënt evenwel cliënte op de [c-straat] . Wederom heeft cliënte uw cliënte toen laten weten onder geen beding contact te willen. (…) Ik zal e.e.a. ook op de aanstaande zitting aankaarten. Ik verzoek u dit door te geven.
Mvg, [betrokkene 3] ”
4.5
Het hof heeft de strafoplegging als volgt gemotiveerd:

Oplegging van straf
(…)
De raadsman heeft bepleit dat terughoudendheid bij de strafmaat op zijn plaats is, nu de feiten van 2019 en 2020 dateren, niet is gebleken van enige recidive en de verdachte zijn alcoholprobleem onder controle schijnt te hebben.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zijn toenmalige vriendin mishandeld op 10 augustus 2019 en 8 april 2020 en aldus inbreuk gemaakt op haar lichamelijke integriteit en haar pijn en letsel bezorgd. De verdachte heeft met zijn handelen zeer beangstigende situaties geschapen voor het slachtoffer, dat zich bij hem – haar partner – juist bij uitstek veilig zou moeten kunnen voelen. Het gedrag dat de verdachte op 8 april 2020 tentoon heeft gespreid, waarbij hij grof geweld heeft uitgeoefend tegen het slachtoffer en daarmee in nog sterkere mate dan op 10 augustus 2019 agressief en intimiderend heeft gehandeld jegens haar, acht het hof in het bijzonder laakbaar. Dat het hof de verdachte zal vrijspreken van de strafverzwarende omstandigheid dat het misdrijf is begaan tegen een levensgezel maakt dat niet anders.
In het licht van de ernst van de bewezen geachte feiten en in aanmerking genomen de straffen die rechters in soortgelijke gevallen plegen op te leggen, kan in beginsel slechts een stevige onvoorwaardelijke straf als een passende reactie worden gezien. Mede gelet op het de verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 17 augustus 2022, waaruit volgt dat hij niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld en gelet op de ouderdom van de bewezen verklaarde feiten, zal het hof desalniettemin in dit specifieke geval een volledig voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. Het hof zal daaraan de bijzondere voorwaarde verbinden dat de verdachte geen contact dient te leggen of te laten leggen met het slachtoffer. Hiermee wordt beoogd (verdere) recidive van de verdachte te voorkomen.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.”
4.6
Het dictum van het arrest houdt onder meer in:

BESLISSING
Het hof:
(…)
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat het de veroordeelde gedurende de volledige proeftijd verboden is contact te leggen of te laten leggen met [benadeelde] , geboren op [geboortedatum] 1976.”
Het juridisch kader
4.7
De feitenrechter beschikt over een ruime straftoemetingsvrijheid. Dat betekent dat de feitenrechter binnen de grenzen die de wet stelt vrij is in de keuze van de straf en in de waardering van de factoren die hij daartoe van belang acht. Deze afweging is aan hem voorbehouden en zijn oordeel daarover behoeft geen motivering. In cassatie kan niet worden onderzocht of de juiste straf is opgelegd en ook niet of de straf beantwoordt aan alle daarvoor in aanmerking komende factoren, zoals de ernst van het feit of de persoon van de verdachte. [13] Toepassing van de voorwaardelijke veroordeling noopt doorgaans niet tot een bijzondere motivering. [14] Bij het stellen van bijzondere voorwaarden gelden evenmin bijzondere motiveringsverplichtingen. [15] Een nadere motivering wordt alleen vereist indien wordt afgeweken van een door de verdediging of het Openbaar Ministerie uitdrukkelijk onderbouwd standpunt ten aanzien van de strafoplegging (art. 359 lid 2, tweede volzin, Sv) [16] , wanneer de strafoplegging verbazing wekt en als gevolg daarvan onbegrijpelijk is [17] of wanneer een redelijke termijn-verweer is gevoerd. [18] Bij de beantwoording van de vraag of de strafmotivering voldoet aan de eisen, pleegt de Hoge Raad zich terughoudend op te stellen. [19]
De bespreking van het derde middel
4.8
In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat het oordeel van het hof dat met het contactverbod beoogd wordt (verdere) recidive van de verdachte te voorkomen onbegrijpelijk, althans niet zonder meer begrijpelijk is. Gelet op de omstandigheden dat de verdachte niet eerder is veroordeeld en hij na de bewezen verklaarde feiten jarenlang niet heeft gerecidiveerd, valt volgens de steller van het middel voor recidive in het geheel niet te vrezen.
4.9
In de cassatieschriftuur wordt niet aangevoerd dat het hof in afwijking van een door de verdediging uitdrukkelijk onderbouwd standpunt het contactverbod heeft opgelegd. Het middel heeft evenmin betrekking op het door het hof afwijken van een gevoerd redelijke termijn-verweer. In zoverre was het hof niet gehouden de oplegging van het contactverbod (nader) te motiveren.
4.1
De vraag die dan voorligt, is of het hof – gelet op het verbazingscriterium – gehouden was de oplegging van het contactverbod nader te motiveren. Waar het om gaat, is of gezegd kan worden dat het contactverbod tegen de achtergrond van het bewezenverklaarde en de ter terechtzitting naar voren gekomen feiten en omstandigheden, verbazing oproept. [20]
4.11
Het hof heeft niet (nader) uitgelegd waarom het contactverbod noodzakelijk is om (verdere) recidive te voorkomen. De reden voor de oplegging daarvan is echter niet ver te zoeken. De verdachte is veroordeeld voor twee mishandelingen van de aangeefster. Het gaat om twee gevallen van geweld tegen een (ex-)partner. Kennelijk heeft het hof hetgeen door en namens de aangeefster naar voren is gebracht zwaar laten wegen. Daaruit blijkt dat (i) de verdachte de aangeefster, haar dochter en haar familie (telefonisch) lastig heeft gevallen, (ii) dat de verdachte de aangeefster meermalen op straat is tegengekomen en haar heeft achtervolgd, (iii) dat de verdachte meermalen het door de politierechter opgelegde en dadelijk uitvoerbaar verklaarde contactverbod heeft overtreden, (iv) dat de aangeefster (nog steeds) bang is voor de verdachte, zij niet meer kan slapen vanwege zijn gedrag en zij wil dat het stopt en (v) dat de aangeefster na de bewezen verklaarde feiten nogmaals aangifte heeft gedaan tegen de verdachte. Gelet op het voorgaande kan mijns inziens – ook in het licht van hetgeen door de verdediging daarover ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd – niet worden gezegd dat de oplegging van het contactverbod in deze zaak verbazing wekt. Daaraan doet niet af – zoals in de cassatieschriftuur wordt aangevoerd – dat de verdachte niet eerder is veroordeeld en hij na de bewezen verklaarde feiten niet heeft gerecidiveerd.
4.12
Het middel faalt.

5.Slotsom

5.1
De middelen falen en kunnen worden afgedaan met een op art. 81 lid 1 RO gebaseerde overweging.
5.2
Ambtshalve merk ik op dat sinds het instellen van het cassatieberoep op 22 september 2022 tot aan deze conclusie meer dan twee jaren zijn verstreken, zodat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6 lid 1 EVRM in cassatie is overschreden. Gelet op de opgelegde geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden, kan de Hoge Raad volstaan met de het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden. [21]
5.3
Deze conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G

Voetnoten

1.HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496,
2.HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496,
3.HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496,
4.HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496,
5.HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496,
6.HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496,
7.HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496,
8.HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496,
9.HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496,
10.Uit EHRM 19 januari 2021, nr. 2205/16,
11.Uit EHRM 10 juli 2012, nr. 58331/09, §§ 68-69 (
12.Vgl. HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130,
13.A.J.A. van Dorst & M.J. Borgers,
14.F.W. Bleichrodt,
15.Vgl. HR 22 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:973,
16.G.J.M. Corstens,
17.G.J.M. Corstens,
18.HR 6 juni 2006, ECLI:NL:HR:2006:AW2430,
19.A.J.A. van Dorst & M.J. Borgers,
20.G.J.M. Corstens,
21.HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578,