Conclusie
1.Het cassatieberoep
2.Het eerste middel
De verdachte:
onbepaalde tijd:
stelt de stukken in handen van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank voor het horen van de getuigen:
[benadeelde] (…);
[betrokkene 1] (…).”
A-G: ik begrijp: aanvaller] niet noemen (…).
[De getuige wijst naar haar ogen].
De benadeelde partij [A-G: ik begrijp: de aangeefster] verklaart:
Gall & Gall. Hij liegt wanneer hij zegt dat hij gestopt is met drankgebruik. Ik kan niet meer slapen door zijn gedrag. Ik wil dat het stopt. Hij heeft mij gedwongen een brief [
A-G: ik begrijp: het door de verdediging overgelegde e-mailbericht aan de hoofdofficier] te schrijven waarin ik mijn beschuldigingen introk.”
gangbangsen dergelijke zaken. Omdat ik verliefd was op de aangeefster, geloofde ik dat aanvankelijk niet. Het gaat om een adres op de [b-straat] , waar onder andere [betrokkene 1] woont. U vraagt mij of de aangeefster op 8 april 2020 heeft toegegeven dat zij door deze personen is mishandeld. Zij is twee jaar lang mishandeld. (…) Als de aangeefster bij mij kwam nadat ze op de [b-straat] had verbleven, had ze altijd wel ergens een blauwe plek. Ik heb haar niet mishandeld op 8 april 2020. (…) Ik heb beelden waarop te zien is dat zij ’s avonds naakt, onder de blauwe plekken, bij mij aankomt. (…) U houdt mij voor dat de aangeefster heeft verklaard dat zij op 8 april 2020 allemaal namen op moest schrijven van de personen met wie zij was vreemdgegaan. Ja dat klopt, dat heeft zij gedaan. Zij zei tegen mij dat ze zelf had gekozen voor de prostitutie. Zij doet dit in samenwerking met [betrokkene 1] . Zij willen mij die mishandelingen in de schoenen schuiven. (…)
she is the queen’. Ze beschrijft een gebeurtenis waarbij meerdere personen zijn betrokken. Een daarvan was de ‘monitor’. Ik hoor de verdachte haar ter verduidelijking vragen stellen: wat is er gebeurd en wie heeft wat gedaan? In een ander fragment hoor ik eveneens een vrouw spreken. De verdachte verklaart dat die vrouw [betrokkene 1] is. Deze vrouw noemt de naam [benadeelde] . Verder lijkt ze te waarschuwen. Ze zegt: ‘als ik op 13 januari naar de rechtbank ga en een ander verhaal hoor’. Hoe de zin eindigt is niet te horen. In een ander fragment zou, zo verklaart de verdachte, een vrouw zeggen: ‘
I slapped myself with my own hand’. Ik herken de stem niet en ik hoor ook niet dat die woorden worden uitgesproken. Tot slot heeft de verdachte een fragment laten horen, en een bijhorend filmpje getoond, dat met een bedreiging te maken heeft.
A-G: ik begrijp: 11 november 2021] laat zij zich als benadeelde partij ontvallen dat zij door mijn cliënt is gedwongen die brief te schrijven. De ten laste gelegde feiten dateren van 10 augustus 2019 en 8 april 2020. Een half jaar later komt ze met het verhaal dat zij de brief onder dwang heeft geschreven. Nu de verdachte en de aangeefster na 8 april 2020 nauwelijks meer contact hebben gehad, rijst de vraag hoe een en ander is verlopen. Het is van belang haar hierover te bevragen, in het bijzonder ook omdat zij als benadeelde partij op haar brief is teruggekomen. Ik verzoek u het onderzoek ter terechtzitting te schorsen en de aangeefster, [benadeelde] , op te roepen en te horen als getuige ter terechtzitting.
Zaak A:
Ten aanzien van zaak A
[benadeelde], zakelijk weergegeven:
opsporingsambtenaar, zakelijk weergegeven:
het hof begrijpt: de verdachte) mishandeld was op de [c-straat] .
opsporingsambtenaar, zakelijk weergegeven:
[benadeelde], zakelijk weergegeven:
het hof begrijpt: de verdachte). We waren in zijn woning in [plaats] en ik stelde voor om sigaretten te gaan halen. Voordat wij naar buiten stapten zei ik tegen hem dat ik niet wilde dat hij mij weer opsloot. Nadat ik dit tegen hem gezegd had zag ik dat hij met zijn rechterhand een vuist maakte en deze met veel kracht tegen mijn rechterkaak aan sloeg. Onmiddellijk voelde ik een pijnscheut in mijn rechterkaak. Ik merkte dat na de klap meteen bloed uit mijn mond kwam. Meteen na de eerste klap voelde ik dat [verdachte] mij nogmaals met zijn rechterhand een vuistslag gaf tegen mijn mond. Nadat ik buiten stond heeft [verdachte] mij een derde keer geslagen. Dit was weer met een vuist tegen mijn mond.
het hof begrijpt: [benadeelde]). Ik heb haar uit mijn woning gezet”.
belangrijkste [cursivering door mij, A-G]fragmenten” zijn, is mijns inziens van het bestaan van een (geluids- en/of video)opname waarop te horen is dat de aangeefster verklaart dat een ander of anderen dan de verdachte de dader(s) van de verweten mishandelingen is/zijn, niet gebleken. Derhalve bestond voor het hof geen noodzaak tot het oproepen van de aangeefster als getuige om haar met een dergelijke opname te (laten) confronteren.
NJ2016/141, m.nt. T.M. Schalken gaat mank. In die zaak achtte de Hoge Raad het oordeel van het hof dat het verzoek tot het horen van de aangeefster als getuige moest worden afgewezen op de grond dat de aangeefster al twee keer eerder was gehoord ten overstaan van een rechter en dat er niets nieuws was opgeworpen ten opzichte van de eerdere keer dat het verzoek was gedaan niet zonder meer begrijpelijk. Daarbij nam de Hoge Raad in aanmerking dat (i) de aangeefster – als getuige gehoord door de rechter-commissaris en ter terechtzitting van de politierechter – haar bij de politie afgelegde verklaringen had ingetrokken, (ii) de politierechter de verdachte vervolgens had vrijgesproken van het hem tenlastegelegde, (iii) het verzoek tot het oproepen van de aangeefster onmiskenbaar ertoe strekte haar verklaringen op betrouwbaarheid te toetsen, (iv) de advocaat-generaal bij het hof het horen van de aangeefster noodzakelijk achtte met het oog op de vorming van de overtuiging en (v) het hof de verdachte tot straf had veroordeeld op grond van een bewezenverklaring die in belangrijke mate steunde op de ingetrokken aangifte van de aangeefster. In de onderhavige zaak heeft de aangeefster haar bij de politie afgelegde verklaringen
nietingetrokken, is de verdachte
niet(integraal) vrijgesproken door de politierechter, heeft de advocaat-generaal bij het hof het horen van de aangeefster
nietnoodzakelijk geacht en is
geensprake van een bewezenverklaring die (in belangrijke mate) steunt op ingetrokken aangiftes.
3.Het tweede middel
solideaanknopingspunten te vinden zijn voor de stelling dat iemand anders verantwoordelijk zou zijn voor het bij de aangeefster geconstateerde letsel van 10 augustus 2019 en 8 april 2020 een te strenge/ontoereikende maatstaf heeft aangelegd bij de beoordeling van de eventuele gegrondheid van het standpunt/verweer van de verdediging. Volgens de steller van het middel gaat de motiveringsplicht niet zo ver dat
solideaanknopingspunten moeten zijn aangevoerd. In dat verband wordt in de schriftuur verwezen naar HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130,
NJ2006/393, m.nt. Y. Buruma, rov. 3.8.2 waarin de Hoge Raad onder meer heeft overwogen “dat zich het geval kan voordoen dat de uitspraak
voldoendegegevens bevat, bijvoorbeeld in de gebezigde, voor de verwerping van het standpunt relevante bewijsmiddelen en/of in een aanvullende bewijsmotivering, waarin die nadere motivering besloten ligt”. Verder verwijst de steller van het middel naar HR 29 maart 2022, ECLI:NL:HR:2022:417,
NJ2022/178, m.nt. A.J. Machielse, rov. 2.3.3, waarin de Hoge Raad heeft verduidelijkt dat bij de vaststelling van de feiten en omstandigheden waarop een beroep op noodweer steunt, geldt dat die feitelijke toedracht, gelet op wat daarover door of namens de verdachte is aangevoerd en in het licht van het verhandelde ter terechtzitting,
voldoendeaannemelijk is geworden. Het hof heeft met zijn overweging dat
solideaanknopingspunten ontbreken in strijd met het onschuldbeginsel als vervat in art. 6 EVRM de bewijslast voor de verdachte (verder) verzwaard, aldus de steller van het middel.
de reikwijdte van de responsieplicht van de rechterals bedoeld in art. 359 lid 2 Sv. In de door de steller van het middel aangehaalde overweging heeft de Hoge Raad uitgemaakt dat een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt geen uitdrukkelijke weerlegging behoeft als de uitspraak voldoende gegevens bevat waarin de (nadere) motivering van die weerlegging besloten ligt. De in de schriftuur aangehaalde overweging van het tweede arrest ziet op de maatstaf die de rechter moet hanteren bij
de vaststelling van de feiten en omstandigheden waarop een beroep op noodweer steunt. De in de schriftuur aangehaalde arresten en overwegingen hebben geen betrekking op de maatstaf die door de rechter moet worden gehanteerd bij de beoordeling van de gegrondheid van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt. Van het door het hof in strijd met de onschuldpresumptie verzwaren van de bewijslast is geen sprake.
4.Het derde middel
De verdachte verklaart:
Gall & Gall. (…) Ik kan niet meer slapen door zijn gedrag. Ik wil dat het stopt. (…)
.Aan de omvang van de schade draagt bij dat de verdachte misbruik heeft gemaakt van zijn overmacht door cliënte in de woning vast te houden. Dat feit is weliswaar niet ten laste gelegd, maar uit de verklaringen van cliënte blijkt dat zij wilde vluchten, en dat de verdachte dit heeft willen voorkomen. Het behoeft geen betoog dat dit de angst van cliënte voor de verdachte heeft
[A-G: vergroot?].
.De angst voor de verdachte is terecht gebleken. Cliënte heeft na de datum van het ten laste gelegde feit nog tweemaal aangifte gedaan tegen de verdachte. Daarover heeft cliënte bij de rechter-commissaris verklaard: "
Hij had me geslagen op de lippen (...). Het was weer hetzelfde: hij dacht dat Ik vreemd was gegaan. Ik ben die keer niet opgesloten. (...) Het ging snel. Ik zag aan zijn lichaamstaal dat hij gewelddadig werd (...). Toen ik in de gang bij de deur stond voelde ik een stomp op mijn lippen. (...) Ik was bang vanwege wat er eerder was gebeurd. (...)".
.Uit de letselverklaring blijkt dat het ook niet de eerste keer is dat zij is mishandeld door de verdachte. De arts schrijft: "
Kan van een deel van de hematomen vertellen dat die van eerder zijn, 'that is from two weeks ago'. Vertelt dat hij haar ook geestelijk mishandelt door te refereren naar eerder seksueel misbruik bij haar door een familielid." (…)
.Over de aangifte op 12 januari 2021 heeft cliënte bij de rechter-commissaris verklaard:
Het waren nu niet alleen mijn ogen, maar mijn hele lichaam."
Oplegging van straf
BESLISSING
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.