Conclusie
1.Inleiding
2.Waar het in cassatie om gaat
3.Het middel
aangifted.d. 22 mei 2022 van de politie Eenheid Den Haag […]. Dit proces- verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - […]:
verhoor verdachted.d. 22 mei 2022 van de politie Eenheid Den Haag […]. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - […]:
bevindingend.d. 21 mei 2022 van de politie Eenheid Den Haag […]. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven – […]:
bevindingend.d. 22 mei 2022 van de politie Eenheid Den Haag […]. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven – […]:
NJ2010/391 m.nt. Buruma, HR 5 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ2950,
NJ2013/165 en HR 19 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1804 (in elk waarvan de Hoge Raad tot vernietiging kwam vanwege de verwerping door het hof van het beroep op noodweer wegens disproportioneel handelen). Volgens de steller van het middel heeft het hof, ondanks dat de verdediging daar uitdrukkelijk op heeft gewezen, onvoldoende gemotiveerd waarom de verdachte in de onderhavige zaak disproportioneel geweld zou hebben gebruikt.
NJ2016/316 m.nt. Rozemond overwoog de Hoge Raad dat in het voor noodweer geldende vereiste dat de gedraging is "geboden door de noodzakelijke verdediging” onder meer de proportionaliteitseis tot uitdrukking wordt gebracht. Deze proportionaliteitseis heeft betrekking op de vraag of de gekozen wijze van verdediging tegen de aanranding geboden was en strekt ertoe om niet ook dan een gedraging straffeloos te doen zijn indien zij – als verdedigingsmiddel – niet in redelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding. De in dat verband – tot terughoudendheid nopende – maatstaf luidt of de gedraging als verdedigingsmiddel niet in onredelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding. De keuze van het verdedigingsmiddel en de wijze waarop het is gebruikt, staan bij de beoordeling van de proportionaliteit centraal. De hierna genoemde arresten laten zien dat bij het beoordelen van de (on)redelijkheid van de verhouding tussen het verdedigingsmiddel en de ernst van de aanranding de omstandigheden van het geval een belangrijke rol spelen.
NJ2020/176 had het hof vastgesteld dat de verdachte door de aangever was geslagen en dat de verdachte in reactie daarop de aangever met een keukenmes in diens arm had gestoken. Volgens het hof was niet voldaan aan de proportionaliteitseis omdat het steken met een keukenmes door de verdachte “in geen enkele verhouding” tot de “ernst van de aanranding” stond. Dat oordeel was volgens de Hoge Raad niet zonder meer begrijpelijk, in aanmerking genomen dat de verdediging over de ernst van de aanranding en de situatie waarin de verdachte zich toen bevond had aangevoerd dat de aangever – ten opzichte van de verdachte een grote en brede man – schreeuwend de kamer van de verdachte binnenkwam, dat de aangever hem meerdere malen met zijn vuist heeft geslagen en in zijn duim heeft gebeten en dat bij de aanval de tv en Playstation van de verdachte kapot zijn gegaan. Ook was aangevoerd dat de verdachte tijdens de aanval geen kant op kon. Het hof had de juistheid van deze omstandigheden deels in het midden gelaten.
NJ2010/391 m.nt. Buruma waren de verdachte en een collega in een wegens wegwerkzaamheden afgezet gebied aan het werk toen een auto het afgezette gebied inreed. De collega van de verdachte raakte in conflict met de bestuurder van de auto en de verdachte is er toen bij gaan staan. De bestuurder van de auto heeft de verdachte een klap op zijn borst gegeven en nam vervolgens een bokshouding aan. De verdachte heeft daarop de bestuurder met gebalde vuist met kracht een klap op zijn gezicht gegeven als gevolg waarvan de bestuurder letsel aan zijn mond heeft opgelopen. Het beroep van de verdachte op noodweer werd door het hof verworpen. Volgens het hof was niet voldaan aan het proportionaliteitsvereiste, omdat het hof niet overtuigd was van de noodzaak dat de verdachte de aangever met kracht met gebalde vuist op het gezicht moest slaan om zichzelf te ontzetten. De Hoge Raad oordeelde dat het hof daarmee onvoldoende inzicht in zijn gedachtegang had gegeven. Voor de onderhavige zaak is van belang dat de Hoge Raad overwoog dat het hof gelet op de door hem vastgestelde ernst van de aanranding zijn oordeel dat de verdachte voor een te zwaar middel heeft gekozen nader diende te motiveren, omdat het hof over die aanranding had vastgesteld dat de verdachte door de aangever op zijn borst was geslagen en dat de aangever vervolgens een bokshouding jegens de verdachte heeft aangenomen.
NJ2013/165. In deze zaak had het hof het volgende feitencomplex vastgesteld: