ECLI:NL:PHR:2025:636

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
10 juni 2025
Publicatiedatum
2 juni 2025
Zaaknummer
23/02822
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwerping van cassatieberoep in economische strafzaak betreffende professioneel vuurwerk zonder vergunning

In deze zaak is de verdachte, geboren in 1985, door het gerechtshof Amsterdam veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, wegens het opzettelijk voorhanden hebben van professioneel vuurwerk zonder de vereiste vergunning. De verdachte heeft samen met anderen op 15 november 2018 een grote hoeveelheid vuurwerk opgeslagen in een loods, zonder dat hiervoor een vergunning was verleend. De verdediging heeft in cassatie twee middelen ingediend, waarbij het eerste middel zich richtte op de verwerping van het verweer tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, omdat het aangetroffen vuurwerk reeds was vernietigd, waardoor contra-onderzoek niet meer mogelijk was. Het hof heeft dit verweer verworpen, oordelend dat er geen sprake was van een vormverzuim. Het tweede middel betreft de bewijsvoering van het opzettelijk voorhanden hebben van vuurwerk zonder vergunning. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op de zitting heeft verklaard dat de loods niet was bedoeld voor de opslag van vuurwerk, en dat er geen vergunning was verleend voor de opslag. De Hoge Raad heeft de conclusie van de advocaat-generaal gevolgd en het beroep verworpen, waarbij is geoordeeld dat de verwerping van de middelen voldoende gemotiveerd is en dat er geen sprake is van een schending van het recht op een eerlijk proces.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer23/02822 E
Zitting10 juni 2025
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985,
hierna: de verdachte.

1.Inleiding

1.1
De verdachte is bij arrest van 11 juli 2023 door het gerechtshof Amsterdam [1] wegens 1 primair en 2 "de eendaadse samenloop van medeplegen van overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan", veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met aftrek van voorarrest. Het hof heeft tevens beslissingen genomen over de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen en heeft het (reeds geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.
1.2
Namens de verdachte hebben R.J. Baumgardt, advocaat in Rotterdam en S. Arts, advocaat in Breda, twee middelen van cassatie voorgesteld.

2.Het eerste middel

2.1
Het eerste middel klaagt over de verwerping van het verweer strekkende tot niet-ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie dan wel tot bewijsuitsluiting.
2.2
Aan de verdachte is – voor zover hier van belang – tenlastegelegd dat:
“1. primair
hij op of omstreeks 15 november 2018 te [plaats] , tezamen en in vereniging met één of meer ander(en). althans alleen, al dan niet opzettelijk, professioneel vuurwerk bestemd voor particulier gebruik, te weten:
- 2131 kilogram Chinese rollen (vuurwerk lijst II, pag. 113), en/of;
- 2364 stuks knalvuurwerk (pag. 101 en 104), en/of;
- 4302 shells (pag. 43, 45, 50, 55, 57, 107 en 110), en/of;
- 158 flowerbeds (pag. 41, 48, 53, 59 tot en met 99),
heeft opgeslagen, voorhanden heeft gehad.
1. subsidiair.
hij op of omstreeks 15 november 2018 te [plaats] , tezamen en in
vereniging met één of meer ander(en), althans alleen, al dan niet opzettelijk, als een ander dan een persoon met gespecialiseerde kennis,
- 2131 kilogram Chinese rollen (vuurwerk lijst II, pag. 113), en/of;
- 2364 stuks knalvuurwerk (pag. 101 en 104), en/of;
- 4302 shells (pag. 43, 45, 50, 55, 57, 107 en 110), en/of;
- 158 flowerbeds (pag. 41, 48, 53.59 tot en met 99),
in elk geval een hoeveelheid professioneel vuurwerk, heeft opgeslagen en/of voorhanden heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 15 november 2018 te [plaats] , tezamen en in
vereniging met één of meer ander(en), althans alleen, al dan niet opzettelijk, vuurwerk, te weten:
- 2131 kilogram Chinese rollen (vuurwerk lijst II, pag. 113), en/of;
- 2364 stuks knalvuurwerk (pag. 101 en 104), en/of;
- 4302 shells (pag. 43, 45, 50, 55, 57, 107 en 110), en/of;
- 158 flowerbeds (pag. 41,48, 53, 59 tot en met 99),
buiten een inrichting als bedoeld in artikel 1.1.4, 2.2.1, 3,2.1 of 3A.2.1 Vuurwerkbesluit waarvoor een omgevingsvergunning is verleend die betrekking heeft op de opslag van vuurwerk en/of artikel 2.2.1 Vuurwerkbesluit waarvoor een melding is gedaan krachtens artikel 2.2.4 Vuurwerkbesluit, voorhanden heeft gehad.”
2.3
Het hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De raadsman heeft gesteld dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek, nu het aangetroffen vuurwerk reeds is vernietigd waardoor (contra-)onderzoek aan het vuurwerk niet meer mogelijk is. De verdediging is als gevolg hiervan niet in staat aan te tonen dat het vuurwerk niet professioneel van aard is. Ook kan niet - middels sporenonderzoek aan het vuurwerk - worden aangetoond dat de verdachte geen betrokkenheid had bij het aangetroffen, vuurwerk. Dit verzuim van vormen dient primair te leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, wegens de grove veronachtzaming van de rechten van de verdachte waardoor aan diens recht op een eerlijk strafproces in ernstige mate is tekortgedaan. Er is sprake van strijd met artikel 6 EVRM. Subsidiair dient dit te leiden tot bewijsuitsluiting.
Het hof oordeelt dat dit verweer faalt, nu geen sprake is geweest van een vormverzuim. De overwegingen met betrekking tot dit oordeel zullen worden uiteengezet onder de bewijsoverwegingen.
[…]
Bewijsoverwegingen
[….]
Betrokkenheid en rol van de verdachte
De verdachte heeft verklaard dat hij met anderen, waaronder [betrokkene 1] en [betrokkene 2] , op het terrein van de loods was en dat hij daar vuurwerk uit de witte bus heeft geladen. Hij heeft ook verklaard dat hij dit al eerder had gedaan.
Onder de verdachte zijn drie telefoons aangetroffen, waaronder een Samsung Galaxy J4 (met het telefoonnummer [telefoonnummer 1] , welke in beslag is genomen onder goednummer 952132, verder: Samsung J4). Uit onderzoek aan deze telefoon is gebleken dat de toegangscode (swipecode) 12369 is. Deze code komt op één (extra) cijfer na overeen met de toegangscode (swipe code) van de privételefoon van de verdachte, de Samsung Galaxy S8 (1236). Op de Samsung J4 zijn voorts ‘selfies’ van de verdachte aangetroffen, alsmede een foto van een aan de verdachte gerichte betalingsherinnering van een incassobureau van 30 oktober 2018.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij deze foto’s heeft gemaakt en dat hij de Samsung J4 heeft gebruikt. Op deze telefoon was de applicatie WhatsApp geïnstalleerd met als naam van de gebruiker ‘ [naam 1] ’. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij middels WhatsApp als " [naam 1] ’ heeft gecommuniceerd.
Gelet op deze bevindingen gaat het hof ervan uit dat de onder de verdachte aangetroffen Samsung J4 aan de verdachte toebehoorde. De stelling van de verdachte dat deze telefoon aan [betrokkene 1] toebehoorde en dat hij deze telefoon slechts af en toe, voor een kortere of langere periode, ter beschikking kreeg, acht het hof ongeloofwaardig.
Op de Samsung J4 zijn bestellijsten en aantekeningen met betrekking tot professioneel vuurwerk aangetroffen. In de diverse WhatsApp-gesprekken onder gebruikersnaam ‘ [naam 1] ’ alsmede in sms-berichten wordt in de weken voor 15 november 2018 over (bestellingen van) dergelijk vuurwerk gesproken. Zo wordt onder meer gesproken over F4 in plaats van F3, Shells en Cobra’s, zodat onmiskenbaar is dat dit professioneel vuurwerk betreft.
Onderzoek aan de historische verkeersgegevens – kort gezegd: informatie van zendmastlocaties – wijst uit dat de Samsung J4 en de telefoons die aan [betrokkene 1] en [betrokkene 2] worden gekoppeld zich op verschillende momenten in oktober en november 2018 vrijwel gelijktijdig in de richting van de Duitse grens hebben begeven of deze grens hebben gepasseerd. Wat betreft 15 oktober 2018 bevat de Samsung J4 een foto, genomen vanuit een voertuig, waarop een witte en een blauwe bus op de snelweg te zien zijn. Het kenteken van de blauwe bus is [kenteken 1] , Dit is dezelfde bus die op 15 november 2018 in de buurt van de loods is aangetroffen. Wat betreft 9 november 2018 bevat de Samsung J4 een video. Door de politie werd op deze video het volgende waargenomen:
- Een loods waarin heel veel vuurwerkdozen opgeslagen/opgestapeld stonden.
- Die dozen waren voorzien van een oranje gevaarsetiket met classificatie 1.3 G of 1.4 S en opschrift.
- Voor de ingang van de loods een blauwe bestelbus met in de laadruimte diverse dozen met vuurwerk.
- In de loods een manspersoon met ontbloot bovenlichaam, vermoedelijk [betrokkene 2] .
- Tussen de dozen met vuurwerk een manspersoon met donkere kleding, vermoedelijk [betrokkene 1] .
Op 15 november 2018, de dag van de aanhouding, wordt door voornoemde telefoons van de verdachte, [betrokkene 1] en [betrokkene 2] tussen 02.45 uur en 04.45 uur een route gevolgd van Haarlem naar Venlo, en tussen 07.15 uur en 09.30 uur een route terug van Venlo naar Haarlem.
Dit duidt er naar het oordeel van het hof op dat de verdachte en zijn medeverdachten in de vroege ochtend van 15 november 2018 professioneel vuurwerk uit het buitenland hebben gehaald. Dat daarbij naast een witte bus ook een blauwe bus was betrokken, volgt niet alleen uit het aantreffen van de blauwe bus met vuurwerk in de directe nabijheid van de loods op 15 november 2018 en de eerdere betrokkenheid van de/een blauwe bus, maar met name ook uit de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep dat [betrokkene 1] op 15 november 2018 tegen hem had gezegd dat er ook een tweede bus was.
Ook de privételefoon van de verdachte is onderzocht, de Samsung Galaxy S8. In deze telefoon zijn diverse sms-berichten aangetroffen inzake de aanwezigheid van deze telefoon in het buitenland, te weten:
- Duitsland: op 15, 17 en 29 oktober 2018 en 9 en 15 november (om 05. 10 uur) 2018;
- Polen: op 16 oktober (om 15.26 uur) 2018;
- Tsjechië; op 16 oktober (om 00.29 uur) 2018;
- Italië: op 25 en 28 juli 2018 en 1 en 6 augustus 2018.
Volgens de bevindingen van het COV was het op 15 november 2018 inbeslaggenomen vuurwerk geproduceerd dan wel geïmporteerd door de volgende bedrijven: [A] te Polen, [B] te Polen, [betrokkene 3] te Duitsland en [betrokkene 4] te Italië. In Tsjechië is het bedrijf [C] gevestigd wat ook professioneel vuurwerk verkoopt en waar de medeverdachte [betrokkene 2] blijkens onderzoek aan (onder meer) zijn telefoon contact mee heeft gehad.
Deze feiten en omstandigheden duiden erop dat de verdachte zich, samen met zijn medeverdachten, bezig hield met de import, het vervoer, de opslag en de handel in professioneel vuurwerk. Op 15 november 2018 hebben zij gezamenlijk, met zowel de witte als de blauwe bus, vuurwerk uit het buitenland gehaald en naar de loods vervoerd, met als doel het daar op te slaan. Het hof acht de verdachte dan ook betrokken bij de totale hoeveelheid inbeslaggenomen vuurwerk en oordeelt dat de verdachte zich tezamen met anderen schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het opzettelijk voorhanden hebben en/of opslaan daarvan. Of het vuurwerk (alleen) aan de verdachte toebehoorde, acht het hof verder niet van belang, nu de verdachte daarover in elk geval de beschikkingsmacht had.
Onderzoeksmethode
Door de raadsman is betoogd dat de onderzoeksmethode waarbij de vuurwerkdeskundige van de politie het vuurwerk visueel beoordeelt, weegt en in een categorie indeelt, juridisch onjuist is en in strijd is met de nodige rechtsbelangen en waarborgen.
Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat voornoemde (gebruikelijke) onderzoeksmethode deugdelijk is en in de onderhavige zaak ook afdoende om tot het bewijs te komen dat sprake is van professioneel vuurwerk. In dit verband overweegt het hof als volgt.
Aan de orde is de vraag of het vuurwerk, waarvan in het voorgaande is vastgesteld dat de verdachte dit voorhanden heeft gehad alsmede heeft opgeslagen, als professioneel vuurwerk in de zin van het Vuurwerkbesluit moet worden aangemerkt.
Professioneel vuurwerk in de zin van artikel 1.1.1, eerste lid, van het Vuurwerkbesluit, is vuurwerk dat is ingedeeld in categorie F4 of dat is ingedeeld in categorie F2 of F3 en dat niet bij of krachtens voornoemd besluit is aangewezen als vuurwerk dat ter beschikking mag worden gesteld voor particulier gebruik.
Uit het proces-verbaal van het COV [
Centraal Onderzoeksteam Vuurwerk, D.P.] blijkt dat de partij vuurwerk in deze zaak (voorzien van de PL-code en het BVH-nummer PL1100-2018220526) is onderzocht op uiterlijke kenmerken en op basis daarvan is ingedeeld in de categorieën. De materiedeskundige van het COV woog 2131 kilogram lijst II vuurwerk (Chinese rollen) en telde 4302 stuks, Shells, 158 flowerbeds en 2364 stuks knalvuurwerk. Uit de diverse bijlagen bij het proces-verbaal van het COV blijkt dat het steeds vuurwerk betref dat fabrieksmatig is geproduceerd hoofdzakelijk door de firma [A] (Flowerbeds, Shells en Chinese rollen) en de firma [betrokkene 4] (Cobra’s), welke firma's hiervoor reeds zijn genoemd. Het overgrote deel van dit vuurwerk was voorzien van categorie indeling F4 en daarmee niet toegestaan voor particulier gebruik. Van al het vuurwerk is vastgesteld dat dit professioneel vuurwerk betreft.
Het hof ziet geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de vaststellingen van de materiedeskundige verbalisant omtrent de hoeveelheid en de aard en indeling van het vuurwerk. De bevindingen worden ook bevestigd door het fotomateriaal in het dossier. Het hof heeft voorts geen enkel aanknopingspunt in het dossier aangetroffen op basis waarvan zou kunnen worden aangenomen dat het vuurwerk van een zelfde fabrikant dat onder een bepaalde merknaam en bepaalde typeaanduiding en in massaproductie vervaardigd is en op de markt wordt gebracht, niet steeds dezelfde samenstelling zou hebben. De enkele suggestie van de raadsman in dit verband, die geen basis vindt in de verklaring van de verdachte, is daartoe onvoldoende.
Voor zover de raadsman heeft betoogd dat het onderzoek ten aanzien van de Flowerbeds, Mortierbommen (Shells) en Chinese rollen ook niet is verricht volgens voornoemde (gebruikelijke) methode merkt het hof op dat het dossier naast voornoemde COV-rapportage met bijbehorende bijlagen, deskundigenverklaringen van het NFI bevat. Daaruit blijkt wanneer die specifieke soorten vuurwerk niet voldoen aan de Regeling nadere eisen aan vuurwerk 2004 van het Vuurwerkbesluit, welke conclusie vervolgens door de materiedeskundige ten aanzien van iedere set identiek vuurwerk (steeds in een aparte bijlage) is uiteengezet en onderbouwd. Dit onderzoek kan naar het oordeel van het hof die conclusies dan ook dragen.
Voor zover de verdediging heeft betoogd dat het vuurwerk mogelijk dummy’s betrof, dan wel dat de verdachte in de veronderstelling was dat het vuurwerk dummy’s betrof, overweegt het hof dat het dossier daarvoor geen enkel aanknopingspunt biedt en de verdachte dit standpunt ook niet aannemelijk heeft gemaakt. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij ‘natuurlijk’ wist dat het om vuurwerk ging en dat hij wist dat het uitladen daarvan niet was toegestaan. Dummy’s daarentegen zijn legaal (online) verkrijgbaar. Daarnaast heeft een dummy een ander gewicht dan het originele vuurwerk en staat op een dummy ook altijd vermeld dat het een dummy is, wat ook voor de hand ligt nu het verkopen en/of voorhanden hebben van een dummy, in tegenstelling tot het hebben van een origineel exemplaar, niet strafbaar is. Bovendien kan uit het dossier worden opgemaakt dat de verdachte en/of zijn medeverdachten contact hebben gehad met diverse bedrijven die het originele vuurwerk verkopen en reisbewegingen hebben gemaakt van en naar de landen waar die: bedrijven zijn gevestigd.
Verzoeken tot nader onderzoek
Het hof wijst gelet op het voorgaande de verzoeken van de verdediging tot het (laten) doen van destructief onderzoek van het (inmiddels vernietigde) vuurwerk af, nu het hof daartoe geen noodzaak ziet.
Ook het verzoek tot het doen van onderzoek aan het vuurwerk in de vorm van dactyloscopie of DNA-onderzoek zal het hof afwijzen. Voor het (medeplegen van het) voorhanden hebben en/of opslaan van professioneel vuurwerk zoals onder 1 en 2 is tenlastegelegd, is niet vereist of de verdachte (de dozen met daarin) het vuurwerk zelf in zijn handen heeft gehad. Op grond van voorgaande overwegingen is reeds vastgesteld dat de verdachte betrokken is geweest bij het onder 1 en 2 tenlastegelegde. Het al dan niet aantreffen van zijn sporen op (de verpakking van) het vuurwerk is in die zin niet relevant.
Vormverzuim en artikel 6 EVRM
Tot slot volgt uit het voorgaande eveneens dat het vernietigen van het vuurwerk, waardoor nader onderzoek daaraan onmogelijk is geworden, in deze geen vormverzuim noch strijd met artikel 6 EVRM oplevert.”
Bespreking van het middel
2.4
Het middel keert zich tegen de verwerping van een ter terechtzitting in hoger beroep gevoerd art. 359a Sv-verweer. Bij zo’n verweer moet de rechter beoordelen of de daaraan ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden aannemelijk zijn geworden. Bij dat onderzoek naar de feitelijke grondslag kan de rechter zich beperken tot die vaststellingen die in verband met de beslissing over het in het verweer genoemde rechtsgevolg noodzakelijk zijn. [2] Op de verdediging rust de plicht om duidelijk, gedetailleerd en gemotiveerd aan de hand van de in de rechtspraak geformuleerde criteria aan te voeren dat en waarom tot een bepaald rechtsgevolg moet worden beslist. [3] Slechts indien aan deze ‘stelplicht’ wordt voldaan, wordt van de feitenrechter ingeval van verwerping een aan de criteria van art. 359a Sv beantwoordende motivering geëist. [4] In cassatie wordt de uitleg die het hof aan een verweer heeft gegeven geëerbiedigd. [5]
2.5
Van een ‘vormverzuim’ als bedoeld in art. 359a Sv is sprake indien strafprocesrechtelijke geschreven en ongeschreven vormvoorschriften niet zijn nageleefd. [6] Ingeval de verdachte zijn uit art. 6 EVRM voortvloeiende recht op tegenonderzoek [7] niet heeft uitgeoefend, is er strikt genomen geen sprake van het niet naleven van een vormvoorschrift, nu dat recht moet worden ‘ingeroepen’ door de verdachte. Pas indien het recht wordt ingeroepen en dat tegenonderzoek niet (meer) mogelijk is, kan worden vastgesteld dat het recht op tegenonderzoek is geschonden.
2.6
Of aan een verzoek tot tegenonderzoek gelet op een eerlijke procesvoering gevolg moet worden gegeven, is afhankelijk van de omstandigheden van de desbetreffende zaak. Daarbij kan worden gedacht aan onder meer (a) de gronden waarop het verzoek steunt, (b) het belang van het gevraagde tegenonderzoek in het licht van - bijvoorbeeld - de aanwezigheid van ander bewijsmateriaal dan wel de overtuigende kracht die pleegt te worden toegekend aan het bestreden onderzoeksresultaat, (c) de omstandigheid dat het verzoek is gedaan op een zodanig tijdstip dat een dergelijk onderzoek nog mogelijk is, en (d) de omstandigheid dat het verzoek redelijkerwijs eerder had kunnen worden gedaan. [8]
2.7
Indien blijkt dat aan een verdachte ten onrechte de mogelijkheid van een tegenonderzoek is onthouden of dat het doen verrichten van tegenonderzoek niet (meer) mogelijk is, dan behoeft dat niet zonder meer te leiden tot het oordeel dat het recht op een eerlijk proces in de zin van art. 6 EVRM is geschonden. Bij de vraag of sprake is van een schending van art. 6 EVRM gaat het immers om de beoordeling van de procedure in zijn geheel, inclusief de manier van bewijsvoering. [9]
2.8
Voor het eerlijk verloop van het proces is in hoofdzaak vereist dat de verdediging adequaat aan de procedure voor de rechter kan deelnemen. De verdediging moet een reële mogelijkheid hebben om effectief een bewijsmiddel te betwisten (“a real opportunity to comment effectively”), opdat het proces eerlijk verloopt zoals wordt vereist door art. 6 EVRM. Dit punt verdient in het bijzonder aandacht wanneer het bewijsmiddel betrekking heeft op technische kennis buiten het vakgebied van de rechter en het een doorslaggevende invloed kan hebben op de beoordeling van de feiten door die rechter. [10]
2.9
Het in art. 359a Sv genoemde rechtsgevolg van niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie kan slechts in uitzonderlijke gevallen worden uitgesproken. De strekking van de door de Hoge Raad gehanteerde maatstaf is dat alleen indien “een zodanig ernstige inbreuk op het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak is gemaakt dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van art. 6 EVRM, niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging plaatsvindt”. Volgens de Hoge Raad moet het dan gaan “om een onherstelbare inbreuk op het recht op een eerlijk proces die niet op een aan de eisen van een behoorlijke en effectieve verdediging beantwoordende wijze is of kan worden gecompenseerd”. Daarbij moet die inbreuk het verstrekkende oordeel kunnen dragen dat – in de bewoordingen van het Europees hof voor de rechten van de mens – “the proceedings as a whole were not fair””. [11] Voor niet-ontvankelijkverklaring is volgens de Hoge Raad in beginsel geen ruimte in gevallen waarin het vormverzuim in voldoende mate is hersteld om het proces als geheel eerlijk te laten verlopen. [12] Specifiek met betrekking tot zoekgeraakt of vernietigd bewijsmateriaal waaraan door de verdediging potentieel ontlastend (tegen)onderzoek had kunnen worden verricht, volgt uit de rechtspraak van de Hoge Raad dat het in het ongerede raken hiervan onder omstandigheden een zodanig ernstige inbreuk op beginselen van een behoorlijke procesorde kan opleveren dat dit tot niet-ontvankelijkheid moet leiden. [13]
2.1
Met betrekking tot bewijsuitsluiting heeft hier te gelden dat daartoe kan worden beslist in gevallen waarin – omdat het hier gaat om een geval waarin het recht van de verdachte op een eerlijk proces als bedoeld in art. 6 EVRM aan de orde is – het uitsluiten van bepaalde resultaten van het opsporingsonderzoek van het gebruik voor het bewijs, noodzakelijk is om een schending van art. 6 EVRM te voorkomen. [14]
2.11
Het hof heeft het verweer van de raadsman kennelijk opgevat als een responsieplichtig verweer dat is geënt op art. 359a Sv. [15] Het hof heeft het verweer strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie verworpen met de motivering dat geen sprake is geweest van een vormverzuim en dat de overwegingen met betrekking tot dit oordeel zullen worden uiteengezet onder de bewijsoverwegingen. Het hof heeft het verweer strekkende tot bewijsuitsluiting verworpen omdat uit de bewijsoverwegingen volgt dat het vernietigen van het vuurwerk, waardoor nader onderzoek daaraan onmogelijk is geworden, geen vormverzuim noch strijd met artikel 6 EVRM oplevert. Gelet op de inhoud van de bewijsoverwegingen heeft het hof hiermee kennelijk tot uitdrukking willen brengen dat a) de gang van zaken geen blijk geeft van een onherstelbare inbreuk op het recht op een eerlijk proces die niet op een aan de eisen van een behoorlijke en effectieve verdediging beantwoordende wijze is of kan worden gecompenseerd, en b) dat de onmogelijkheid van tegenonderzoek in dit geval niet aan een eerlijke procesvoering in de weg staat, gelet op de gronden waarop de wens van de verdediging tot het doen verrichten van tegenonderzoek steunt en het belang van het gewenste tegenonderzoek tegen de achtergrond van ander beschikbaar bewijsmateriaal waaruit blijkt dat sprake was professioneel vuurwerk, dat de verdachte dit wist en dat hij de dozen met daarin het vuurwerk in handen heeft gehad.
2.12
In het oordeel van het hof dat geen sprake is van een vormverzuim ligt tevens besloten dat – hoewel tegenonderzoek niet meer mogelijk was – geen sprake is van een schending van het in art. 6 EVRM besloten liggende beginsel van ‘equality of arms’, bezien in het licht van de procedure in zijn geheel. Ik betrek daarbij dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat hij wist dat het om vuurwerk ging en hij het vuurwerk nooit bij hem thuis zou zetten omdat hij de gevaarzetting begrijpt. Ook heeft de verdachte over zijn rol met betrekking tot het vuurwerk verklaard en volgt uit de bewijsvoering dat de verdachte over bestellingen heeft gecommuniceerd met verwijzing naar ‘fp3’ en ‘f4’-vuurwerk. [16] Daarbij betrek ik ook dat het hof uitdrukkelijk en uitgebreid heeft stilgestaan bij de wijze waarop de processen-verbaal van de politie tot stand zijn gekomen, de mate van betrouwbaarheid van die processen-verbaal en de wijze waarop het aanmerken van het vuurwerk als professioneel vuurwerk is geschied. [17] Terzijde merk ik op dat pas op 24 mei 2023, en dus ruim viereneenhalf jaar na de inbeslagneming van het vuurwerk op 15 november 2018, het verzoek is gedaan om tegenonderzoek. [18] Ook betrek ik daarbij dat de verdachte heeft verklaard dat hij wist dat het niet mocht en dat het om vuurwerk ging en dat het hof die verklaring voor het bewijs heeft gebruikt.
2.13
Uit het voorgaande blijkt naar mijn mening niet dat het hof het toetsingskader van art. 359a Sv en/of art. 6 EVRM heeft miskend of dat de verwerping van het verkeer ontoereikend is gemotiveerd.
2.14
Het middel faalt.

3.Het tweede middel

3.1
Het tweede middel klaagt over de bewijsvoering van het onder 2 bewezenverklaarde.
3.2
Ten laste van de verdachte is onder 2 bewezenverklaard dat:
“hij op 15 november 2018 te [plaats] , tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk vuurwerk, te weten:
- 2131 kilogram Chinese rollen (vuurwerk lijst II) en
- 2364 stuks knalvuurwerk en
- 4302 shells en
- 158 flowerbeds,
buiten een inrichting als bedoeld in artikel 1.1.4, 2.2.1, 3.2.1 of 3A.2.1 Vuurwerkbesluit waarvoor een omgevingsvergunning is verleend die betrekking heeft op de opslag van vuurwerk en/of artikel 2.2.1 Vuurwerkbesluit waarvoor een melding is gedaan krachtens artikel 2.2.4 Vuurwerkbesluit, voorhanden heeft gehad.”
3.3
Deze bewezenverklaring steunt – voor zover hier van belang – op de volgende bewijsmiddelen (vetgedrukt als in origineel, D.P.).

2. Een proces-verbaal van bevindingen van 17 november 2018 [doorgenummerde pagina’s 0243 tot en met 0245].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belangen zakelijk weergegeven, als
mededeling
van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2]:
Op 15 november 2018 kwamen wij ter plaatse op de [a-straat 1] (het hof begrijpt:
[2] ) te [plaats] . Een witkleurige Iveco, voorzien van kenteken [kenteken 2] , stond voor
een loods geparkeerd met de achterzijde richting de loods. Wij zagen dat beide
portierdeuren aan de achterzijde van de Iveco openstonden en deze stond strak tegen de
loods aan geparkeerd. Wij zagen dat de loods vol stond met dozen, voor ons ambtshalve
bekend als vuurwerkverpakking. Op de dozen waren oranje/rood geruite stickers geplakt
met de opdruk 1.3 en 1.4 G. Tevens zagen wij dat de verpakkingen waren voorzien van
een Europees gevaarsymbool voor explosief.
Wij hielden [betrokkene 1] en [verdachte] aan. Uit de fouillering van [verdachte]
kwamen drie mobiele telefoons naar voren. Deze zijn allen in beslag genomen.
Voor verdere informatie omtrent de melding en het eerste contact met de verdachten
verwijzen wij naar het afzonderlijk opgemaakte proces-verbaal van bevinding(en) van
collega's [verbalisant 9] en [verbalisant 8] .
3. Een proces-verbaal van bevindingen van 17 november 2018 [doorgenummerde pagina’s 0246 tot en met 0249|.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van verbalisanten [verbalisant 8] en [verbalisant 9]:
Op 15 november 2018 zijn wij met collega’s [verbalisant 1] en [verbalisant 2] ter plaatse gegaan. Wij troffen voor de loods een witgekleurde bedrijfsauto, voorzien van kenteken [kenteken 3] . Wij zagen dat de achterzijde van de genoemde bus strak tegen de ingang van de genoemde loods geparkeerd stond. Wij zagen dat de 4 mannen ongeveer 2 a 3 meter in de loods stonden, gezien vanaf de ingang van de loods en ter hoogte van de geopende achterzijde van de bus. De loods stond vol met dozen met daarop onder andere de teksten "fireworks" en de emblemen van explosiegevaar. Achterin de geopende bus waren soortgelijke dozen aanwezig. Wij hebben [betrokkene 2] en [betrokkene 5] aangehouden.
Ik, verbalisant [verbalisant 8] , heb het aanwezige vuurwerk in beslag genomen. Dit vuurwerk is overgebracht naar een depot alwaar het vuurwerk wordt onderzocht en wordt gewogen.
4. Een proces-verbaal van bevindingen van 16 november 2018 [doorgenummerde pagina’s 0250 en 0251).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] :
Op 15 november 2018 zagen wij in de loods aan de [a-straat 1] (het hof begrijpt: [2] ) te [plaats] waarin een zeer grote partij professioneel vuurwerk opgeslagen lag een jas op een pallet liggen. In een jaszak troffen wij een sleutel aan van het merk Iveco, met een label waarop stond geschreven “blauwe bus”. In de directe nabijheid van de loods stond een blauwe bestelbus van Iveco, voorzien van kenteken [kenteken 1] . De sleutel paste in het slot van de achterdeur van de blauwe bestelbus. Het slot werd ontgrendeld. De blauwe, bestelbus was volgeladen met dozen professioneel vuurwerk.
5. Een proces-verbaal van bevindingen van 15 november 2018 [doorgenummerde pagina’s 0252 en 0253].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant [verbalisant 5] :
Op de [a-straat 1] (het hof begrijpt: [2] ) te [plaats] zag ik dat in de loods, waar een witte bestelbus voorzien van het kenteken [kenteken 2] voor stond, veel dozen stonden. Ik herkende de dozen direct als zijnde professioneel vuurwerk. Ik zag in de witte bestelbus met kenteken [kenteken 2] nog een aantal dozen vuurwerk stonden. In de nabije omgeving, op ongeveer 15 meter afstand, is één blauwe bestelbus voorzien van kenteken [kenteken 1] aangetroffen. In dit voertuig is ook professioneel vuurwerk aangetroffen.
Al het vuurwerk is in beslag genomen, afgevoerd, en zal onderzocht worden door het Centraal Onderzoekteam Vuurwerk (COV)
[…]
11. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 14 mei 2020.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Het klopt dat ik heb uitgeladen. Ik heb die telefoon die is uitgelezen in mijn bezit gehad. De dag dat ik ben aangehouden, had ik hem bij mij. Allebei de bussen waren er. De witte stond klaar om te lossen. Ik had vernomen dat er nog één was. Ik heb [betrokkene 1] opgehaald. [betrokkene 2] was ook daar binnen.
12. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 27 juni 2023.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik heb een paar keer geholpen met het uitladen van vuurwerk uit bussen. De Samsung Galaxy J4 had ik vaak onder mij. Er stonden vuurwerkbestellingen in die telefoon. Ik heb dingen op de juiste plek neergezet aan de hand van de lijsten in de telefoon, wat bij wat hoorde en wat naar wie moest. Ik wist zeker dat het niet mocht, dat het niet was toegestaan. Op de dozen stond dat het om vuurwerk ging, dus natuurlijk wist ik dat het vuurwerk betrof. De deuren van de bestelbus stonden open.
Toen de politie op het terrein kwam, stonden de deuren van de bestelbus (het hof begrijpt: de witte bestelbus) open. Ik heb spullen naast mij neergezet, terwijl ik aan de achterkant van de bus stond.
Door [betrokkene 1] was gezegd dat er een tweede bus was. Je gaat ervan uit dat het een bus met vuurwerk is.
(Naar aanleiding van het voorhouden van pagina ‘s 1062 en 1063.) Ik heb die selfies en die foto van de incassobrief gemaakt.
Ik heb WhatsApp-gesprekken via de Samsung J4 gevoerd. Ik denk dat de naam ‘ [naam 1] ’ aan de telefoon was gekoppeld. Ik zal als ‘ [naam 1] ’ hebben gecommuniceerd. De gesprekken gingen meestal over lijsten, over vuurwerk dat moest worden neergezet, dat soort dingen. Ik appte met [betrokkene 1] .
De Samsung Galaxy S8 was mijn privételefoon.
Ik heb bestellingen gemaakt. Ik ben eerder in de loods geweest.
[…]
29. Een proces-verbaal van bevindingen van 4 februari 2019 [doorgenummerde pagina 0240].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van verbalisant [verbalisant 6] :
De milieu-inspecteur [betrokkene 6] van de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied heeft mij 31-01-2019 het volgende gemaild: "Ik heb ons registratiesysteem geraadpleegd of er een melding dan wel een vergunning is aangevraagd voor de opslag van vuurwerk aan de [a-straat 2] in [plaats] . In ons registratiesysteem heb ik geen aanvraag, melding of vergunning voor de opslag van vuurwerk kunnen vinden. Op dit adres is hiervoor dus nooit een aanvraag gedaan of een vergunning verleend voor welke handeling van vuurwerk dan ook."
30. Een proces-verbaal van bevindingen raadplegingen vuurwerkregister KIWA van 27 februari 2019 [doorgenummerde pagina’s 0241 en 0242].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van verbalisant [verbalisant 7] :
Ik heb de personalia van de verdachten [betrokkene 2] , [verdachte] en [betrokkene 1] gecontroleerd in de registers persoonscertificering die bij het KIVVA beschikbaar zijn. Mij bleek bij het raadplegen dat in de register vuurwerkdeskundigen groot vuurwerk. Pyrotechniek en beperkt toepassingsgebied geen vermeldingen zijn opgenomen van [verdachte] .
31. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 14 mei 2020.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
De loods was niet bedoeld om vuurwerk in op te slaan.”
3.4
Het arrest bevat ten aanzien van feit 2 de volgende bewijsoverweging:
“In navolging van de rechtbank oordeelt het hof dat uit het dossier volgt dat er geen vergunning was verleend voor dan wel een melding was gedaan van de opslag van vuurwerk aan de [a-straat 2] in [plaats] . De verdachte heeft op de zitting in eerste aanleg verklaard dat de loods niet was bedoeld of ingericht om vuurwerk in op te slaan. Het hof acht daarom ook feit 2 bewezen.”
3.5
Het onder 2 tenlastegelegde en vervolgens bewezenverklaarde is toegesneden op art. 1.2.4 lid 1 Vuurwerkbesluit dat ten tijde van het bewezenverklaarde (15 november 2018) luidde:
“1. Het is verboden vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik voorhanden te hebben buiten een inrichting als bedoeld in:
a. artikel 1.1.4;
b. artikel 2.2.1, 3.2.1 of 3A.2.1 waarvoor een omgevingsvergunning is verleend die betrekking heeft op de opslag van vuurwerk;
c. artikel 2.2.1 waarvoor een melding is gedaan krachtens artikel 2.2.4.”
3.6
De artikelen genoemd in art. 1.2.4. lid 1 Vuurwerkbesluit luidden ten tijde van het bewezenverklaarde:
- Art. 1.1.4 Vuurwerkbesluit
“1. De artikelen 2.2.1, 2.2.3, 3.2.1, 3.2.2 en 3A.2.1 zijn niet van toepassing op de opslag van vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik in inrichtingen waarvoor een omgevingsvergunning is verleend die betrekking heeft op de opslag van vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik, voor zover deze plaatsvindt gedurende ten hoogste 48 uur te rekenen vanaf het moment van opslaan en in afwachting van aansluitend vervoer naar een vooraf bekende ontvanger, met inbegrip van het laden en lossen van de artikelen en de overbrenging daarvan naar een andere vervoersmodaliteit dan waarlangs de artikelen zijn ontvangen, voor zover daadwerkelijk in aansluitend vervoer is voorzien en het betrokken artikel in de oorspronkelijke verpakking blijft.
2. Voor de berekening van de in het eerste lid bedoelde termijn van 48 uur worden zaterdagen, zondagen en algemeen erkende feestdagen in de zin van de Algemene termijnenwet niet meegerekend.
3. In afwijking van het eerste lid wordt indien sprake is van opslag van vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik in containers voor vervoer in een inrichting die is gelegen op een haventerrein van de zeehaven van Amsterdam, Eemshaven, Rotterdam of Vlissingen en waarvoor een omgevingsvergunning is verleend die betrekking heeft op de opslag van vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik en voor zover aan de voorwaarden van het eerste lid is voldaan, in plaats van ‘48 uur’ gelezen: twee weken.”
-
Art. 2.2.1 Vuurwerkbesluit
“1. Degene die een inrichting drijft, waar consumentenvuurwerk wordt opgeslagen, herverpakt of bewerkt, voldoet aan de voorschriften die zijn opgenomen in bijlage 1, onder A, B en C, en aan de veiligheidsafstanden die van toepassing zijn ingevolge bijlage 3. Degene die de inrichting drijft draagt er zorg voor dat de voorschriften worden nageleefd.
2. Indien een inrichting tot een krachtens artikel 1.1, derde lid, van de Wet milieubeheer aangewezen categorie behoort, niet uitsluitend omdat daarin vuurwerk wordt opgeslagen, geldt een voor de inrichting verleende omgevingsvergunning ook voor het oprichten, in werking hebben of veranderen van de inrichting, dan wel het veranderen van de werking daarvan, voor zover dit oprichten, in werking hebben of veranderen dan wel veranderen van de werking betrekking heeft op het opslaan van vuurwerk.”
-
Art. 2.2.4 Vuurwerkbesluit
“1. Degene die een inrichting opricht waar ten hoogste 10.000 kilogram consumentenvuurwerk wordt opgeslagen, meldt dit ten minste vier weken voor de oprichting schriftelijk aan het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag zendt onverwijld een afschrift van de melding aan Onze Minister en aan het bestuur van de regionale brandweer. De verzending van het afschrift aan Onze Minister geschiedt langs elektronische weg. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop het afschrift wordt verzonden.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot het veranderen van een inrichting, als bedoeld in artikel 2.2.1, en het veranderen van de werking daarvan.
3. Bij de meldingen worden vermeld:
a. het adres en het nummer waaronder de inrichting bij de Kamer van Koophandel is ingeschreven,
b. de naam en het adres van degene die de inrichting opricht dan wel verandert of de werking daarvan verandert, en, indien dit iemand anders is, van degene die de inrichting drijft of zal drijven,
c. de aard en omvang van de activiteiten en processen in de inrichting, waaronder de hoeveelheid consumentenvuurwerk in opslag, uitgedrukt in kilogrammen verpakt vuurwerk per (buffer)bewaarplaats,
d. de indeling en de uitvoering van de inrichting, waarbij de grenzen van het terrein van de inrichting, de ligging en de indeling van de gebouwen, en de functie van de te onderscheiden ruimten worden aangegeven,
e. een situatieschets met een schaal van ten minste 1:10.000 waarop de ligging van de inrichting ten opzichte van de omgeving is aangegeven en die is voorzien van een noordpijl, en
f. het tijdstip waarop de inrichting of de verandering daarvan in werking zal worden gebracht, dan wel de verandering van de werking daarvan verwezenlijkt zal zijn.
4. De in het derde lid vermelde gegevens behoeven niet te worden verstrekt indien degene die de inrichting drijft, deze gegevens reeds aan het bevoegd gezag heeft verschaft en het bevoegd gezag geacht kan worden over die gegevens te beschikken.
5. Degene die de melding doet, geeft in voorkomend geval bij de melding aan welke van de ingevolge dit artikel te verstrekken gegevens hij reeds aan het bevoegd gezag heeft verschaft.”
-
Art. 3.2.1 Vuurwerkbesluit
“1. Degene die een inrichting drijft, waar professioneel vuurwerk al dan niet tezamen met consumentenvuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik wordt opgeslagen of bewerkt, voldoet aan de voorschriften die zijn opgenomen in bijlage 2 en aan de veiligheidsafstanden die van toepassing zijn ingevolge bijlage 3.
2. Degene die de inrichting drijft draagt er zorg voor dat de voorschriften worden nageleefd.”
-
Art. 3A.2.1 Vuurwerkbesluit
“1. Degene die een inrichting drijft waar pyrotechnische artikelen voor theatergebruik al dan niet tezamen met consumentenvuurwerk of professioneel vuurwerk worden opgeslagen of bewerkt, voldoet aan de voorschriften die zijn opgenomen in bijlage 2 en aan de veiligheidsafstanden die van toepassing zijn ingevolge bijlage 3.
2. In afwijking van het eerste lid voldoet degene die een inrichting drijft waar theatervuurwerk al dan niet tezamen met consumentenvuurwerk worden opgeslagen, aan de voorschriften die zijn opgenomen in bijlage 1 en aan de veiligheidsafstanden die van toepassing zijn ingevolge bijlage 3.
3. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing indien er sprake is van opslag van uitsluitend theatervuurwerk in een hoeveelheid van ten hoogste 25 kilogram en het Activiteitenbesluit milieubeheer van toepassing is op die opslag of aan de omgevingsvergunning, een voorschrift is verbonden, waarvan de inhoud overeenkomt met artikel 4.11 van de Activiteitenregeling milieubeheer.
4. Voor de bepaling van de hoeveelheid artikelen, bedoeld in het derde lid, wordt uitgegaan van het gewicht van de artikelen als zijnde onverpakt.
5. Degene die de inrichting drijft draagt er zorg voor dat de voorschriften worden nageleefd.”
3.7
Art. 1.2.4. lid 1 Vuurwerkbesluit (oud) betreft een voorschrift krachtens art. 9.2.2.1 Wet milieubeheer (oud). Opzettelijke overtreding daarvan levert op grond van art. 1a, aanhef en onder 1, in combinatie met art. 2 lid 1 van de Wet op de economische delicten (hierna: WED) een misdrijf op.
3.8
Het middel klaagt dat uit de bewijsvoering van het onder 2 bewezenverklaarde niet kan volgen dat de verdachte tezamen en in vereniging met anderen a) opzettelijk vuurwerk voorhanden had in een loods ‘zonder vergunning’ en b) ‘drijver van de inrichting’ is geweest. Ik bespreek het middel in een andere volgorde dan het is opgesteld en zal beginnen met de klacht dat uit de bewijsvoering niet kan volgen dat de verdachte (of zijn medeverdachte(n)) ‘drijver van de inrichting’ was/waren.
3.9
Het strafrechtelijke verwijt dat de verdachte met feit 2 wordt gemaakt, is geënt op de verbodsbepaling die was neergelegd in art. 1.2.4 lid 1 Vuurwerkbesluit (oud). Op grond van deze bepaling is het niet toegestaan vuurwerk voorhanden te hebben buiten een inrichting waarvoor een toereikende omgevingsvergunning is afgegeven. [19] Dit verbod richt zich blijkens zijn redactie niet uitsluitend tot ‘de drijver van de inrichting’, maar geldt voor iedereen. De kennelijke opvatting van de stellers van het middel dat voor de bewezenverklaring van de overtreding van dit verbod vereist is dat vaststaat dat de verdachte (of zijn medeverdachte(n)) ‘drijver van de inrichting’ was, berust aldus op een onjuiste rechtsopvatting en faalt daarmee.
3.1
Met betrekking tot de klacht dat het opzet op het voorhanden hebben van vuurwerk in een inrichting zonder vergunning niet uit de bewijsvoering volgt, stel ik het volgende voorop. Voor de bewezenverklaring van opzet als bedoeld in de WED is vereist dat de dader opzet heeft op ‘zijn gedraging in haar verschillende bestanddelen’. Dat wordt aldus uitgelegd, dat de dader opzet dient te hebben op de bestanddelen van de delictsomschrijving. Vereist is dan niet dat zijn handelen erop was gericht dat hij handelde in strijd met het toepasselijke voorschrift. [20] Bij toepassing van de WED is het ‘opzet’ aldus kleurloos. [21] Kennis over wat wel en niet mag wordt in het economisch strafrecht verondersteld. Zo zal degene die vuurwerk voorhanden heeft zich moeten oriënteren op de daarvoor geldende voorschriften. In het kader van de WED is voorwaardelijk opzet in beginsel voldoende.
3.11
De klacht dat uit de bewijsvoering niet volgt dat de verdachte opzet heeft gehad op het voorhanden hebben van vuurwerk in een inrichting ‘zonder vergunning’, terwijl hem wordt verweten dat hij vuurwerk voorhanden heeft gehad buiten aan inrichting waarvoor een omgevingsvergunning moet zijn verleend, faalt. Het hof heeft niet alleen vastgesteld dat geen vergunning was verleend voor de opslag van vuurwerk in de loods, maar ook dat de verdachte op de terechtzitting in eerste aanleg heeft verklaard dat de loods niet was bedoeld of ingericht om vuurwerk in op te slaan. Daaruit blijkt toereikend dat de verdachte minst genomen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij vuurwerk voorhanden had buiten een inrichting waarvoor een omgevingsvergunning is verleend die betrekking heeft op de opslag van vuurwerk.
3.12
Het middel faalt in al zijn onderdelen.

4.Slotsom

4.1
Beide middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81 lid RO ontleende motivering.
4.2
Ambtshalve heb ik geen grond voor vernietiging van de uitspraak van het hof aangetroffen.
4.3
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Parketnummer: 23-001264-20.
2.HR 1 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1889, r.o. 2.6.1 e.v.
3.G.J.M. Corstens,
4.Vgl. HR 25 mei 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL7666 en HR 23 november 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN9187,
5.A.J.A. van Dorst en M.J. Borgers,
7.EHRM 6 mei 1985, ECLI:CE:ECHR:1985:0506JUD000865879,
8.HR 8 februari 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR7228,
9.Vgl. EHRM 5 november 2002, ECLI:CE:ECHR:2002:1105JUD004853999,
10.EHRM 18 maart 1997, ECLI:CE:ECHR:1997:0318JUD002149793,
11.HR 1 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1889,
12.HR 1 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1889, r.o. 2.5.3.
13.HR 20 oktober 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD1309, r.o. 5.4-5.5. Zie voorts R. Kuiper,
14.HR 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY5321, r.o. 2.4.2-2.4.6 en HR 1 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1889, r.o. 2.4.1.
15.In cassatie wordt de uitleg van een verweer door het hof geëerbiedigd. Vlg. A.J.A. van Dorst en M.J. Borgers,
16.Bewijsmiddel 19. Vuurwerk van de categorie f3 en f4 is professioneel vuurwerk ex het destijds geldende art. 1.1.1 Vuurwerkbesluit.
17.Hierbij teken ik aan dat hoofdstuk 1A van het destijds geldende besluit onder meer de verplichting schept voor de importeur en distributeur om zich ervan te vergewissen dat het vuurwerk de benodigde informatie vermeldt (1A.2B.2 voor de importeur en 1A.2C.2 voor de distributeur), waaronder dus de categorie waarin het is ingedeeld (1A.1.3 Vuurwerkbesluit). Ik wijs er voorts op dat professioneel vuurwerk in het destijds geldende besluit werd gedefinieerd als ‘vuurwerk dat is ingedeeld in categorie F4 alsmede vuurwerk dat is ingedeeld in categorie F2 of F3 en dat niet bij of krachtens dit besluit is aangewezen als vuurwerk dat ter beschikking mag worden gesteld voor particulier gebruik’. De beoordeling of er sprake is van illegaal vuurwerk, zal derhalve logischerwijs -behoudens contra-indicaties – geschieden op basis van hetgeen aan het vuurwerk waarneembaar is.
18.Art. 118, derde lid, Sv bepaalt dat de bewaarder (lees: het openbaar ministerie) twee jaren na de inbeslagneming bevoegd is het beslag te beëindigen. Daarenboven volgt uit art. 117, tweede lid, onder a Sv in combinatie met art. 10, eerste lid, aanhef en onder 10 van het Besluit inbeslaggenomen voorwerpen dat vuurwerk, zijnde een voorwerp niet geschikt voor opslag, na machtiging mag worden vernietigd.
19.Het begrip ‘inrichting’ werd destijds in art. 1.1 lid 1 Wet milieubeheer omschreven als ‘elke door de mens bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht’.
20.Vgl. HR 29 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:782, r.o. 2.4.
21.Vgl. onder meer HR 18 maart 1952, ECLI:NL:HR:1952:1