ECLI:NL:PHR:2025:730

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
27 juni 2025
Publicatiedatum
26 juni 2025
Zaaknummer
24/03875
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Civiel recht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor skiongeval en verhoogde aansprakelijkheidsdrempel in sport- en spelsituaties

In deze zaak gaat het om een skiongeval dat plaatsvond op 10 januari 2016 in Saalbach, Oostenrijk, waarbij eiser, [eiser], de controle over zijn ski's verloor en in botsing kwam met verweerster, [verweerster]. [verweerster] liep letsel op en stelde [eiser] aansprakelijk voor de schade. De centrale vraag is of het hof bij de beoordeling van de aansprakelijkheid van [eiser] de verhoogde drempel voor aansprakelijkheid in sport- en spelsituaties heeft toegepast. De feiten zijn als volgt: [eiser] verloor de controle op een rode piste en kwam met [verweerster] in aanraking, wat leidde tot een sleutelbeenfractuur bij [verweerster]. Na een rechtszaak in eerste aanleg, waarin de rechtbank oordeelde dat [eiser] aansprakelijk was, ging [eiser] in hoger beroep. Het hof bevestigde de aansprakelijkheid en oordeelde dat [eiser] onverantwoorde risico's had genomen door zich op een rode piste te begeven zonder voldoende ski-ervaring. [eiser] ging in cassatie, maar het hof oordeelde dat de verhoogde aansprakelijkheidsdrempel in sport- en spelsituaties niet was miskend en dat [eiser] onrechtmatig had gehandeld door de FIS-regels te overtreden. De conclusie van de Procureur-Generaal was dat het cassatieberoep geen doel trof.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer24/03875
Zitting27 juni 2025
CONCLUSIE
F. Ibili
In de zaak
[eiser] ,
eiser tot cassatie,
hierna: [eiser]
tegen
[verweerster] ,
verweerster in cassatie,
hierna: [verweerster]

1.Inleiding

1.1
Aanleiding voor deze zaak is een skiongeval in Oostenrijk waarbij [eiser] de controle over zijn ski’s is verloren en met [verweerster] in aanraking is gekomen. [verweerster] heeft hierdoor letsel opgelopen. Zij heeft [eiser] aansprakelijk gesteld voor de schade als gevolg van het skiongeval. Centraal staat de vraag of het hof bij de beoordeling van de aansprakelijkheid van [eiser] is uitgegaan van de verhoogde drempel voor aansprakelijkheid die in sport- en spelsituaties geldt.

2.Feiten

2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. [1]
2.2
Op 10 januari 2016 is [eiser] op een rode piste in Saalbach, Oostenrijk, de controle over zijn ski’s verloren. Hij is schreeuwend de piste afgedaald en uiteindelijk met [verweerster] in aanraking gekomen. [verweerster] en [eiser] zijn vervolgens een steile helling afgegleden en onderaan tot stilstand gekomen.
2.3
Van het ongeval is een rapport opgemaakt door de politie Saalbach. Dit rapport vermeldt als verklaring van [verweerster] , voor zover van belang:
‘Ich fuhr von der Piste Nr. 6 in geringer Geschwindigkeit die Piste hinunter und machte immer wieder Bogen. 2 Sekunden bevor sich die Kollision ereignete, hörte ich von hinten ein Schreien, ich konnte nicht mehr reagieren, und der zweite Schifahrer kollidierte in Richtung meiner rechten Schulter. Ich hörte dann von anderen, dass der zweite Schifahrer zuvor schon sehr schnell gefahren ist. (...) Ich rutschte nach der Kollision bauchseitig auf der Piste mehr als 20 Meter hinunter und wurde danach mit dem Skidoo und in weiterer Folge mit der Rettung zu Dr. [betrokkene 1] verbracht.’
2.4
[verweerster] is eerst per skiscooter en vervolgens per ambulance naar het Ambulatorium Glemmtal vervoerd. In het Ambulatorium zijn röntgenfoto’s gemaakt en is de diagnose sleutelbeenfractuur gesteld.
2.5
Op 12 januari 2016 is [verweerster] terug naar huis gevlogen. Zij is vervolgens naar haar huisarts gegaan die haar doorverwees naar de Spoedeisende Hulp van het OLVG West. Beeldvormend onderzoek toonde aan dat sprake is van een laterale communitieve claviculafractuur (een breuk) bestaande uit meerdere fragmenten, aan het uiteinde van het sleutelbeen ter hoogte van de bovenkant van het schouderblad.
2.6
Op 20 januari 2016 is [verweerster] geopereerd, waarbij de fractuur met een plaat is vastgezet.
2.7
In de periode februari-december 2016 heeft [verweerster] in totaal 23 behandelingen bij een fysiotherapeut ondergaan. Een volledig herstel is niet bereikt.
2.8
Op 8 maart 2017 is [verweerster] voor de tweede keer geopereerd, waarbij het eerder aangebrachte schroef- en plaatmateriaal is verwijderd en een littekencorrectie is uitgevoerd. De breuk was op dat moment volledig geconsolideerd.
2.9
[verweerster] heeft ter bepaling van de blijvende klachten en beperkingen, de mate van blijvende invaliditeit en de toekomstige medische risico’s onderzoeken laten uitvoeren door een orthopeed en een orthopedisch chirurg, die daarvan rapporten hebben opgemaakt. De informatie is ook voorgelegd aan medisch adviesbureau Triage. In het rapport van Triage van 27 november 2019 wordt ervoor gewaarschuwd dat [verweerster] in de toekomst mogelijk last krijgt van voortschrijdende AC-artrose en daarom mogelijk nog een operatie moet ondergaan, terwijl na een dergelijke ingreep het percentage invaliditeit van [verweerster] oploopt tot 6% van de gehele mens.
2.1
De rechtsbijstandsverzekeraar van [verweerster] heeft [eiser] en zijn verzekeraar Univé aansprakelijk gesteld voor alle materiële en immateriële schade die [verweerster] lijdt en nog zal lijden als gevolg van het skiongeval. Univé heeft laten weten dat [eiser] alleen beschikte over een kortlopende reisverzekering en dat schade toegebracht aan een derde niet onder deze polis valt.
2.11
Bij brief van 14 oktober 2020 heeft de rechtsbijstandsverzekeraar van [verweerster] aan [eiser] bericht dat hij zal worden gedagvaard in verband met het skiongeval.

3.Procesverloop

3.1
Bij inleidende dagvaarding van 10 januari 2023 heeft [verweerster] een verklaring voor recht gevorderd dat [eiser] aansprakelijk is voor de door haar bij het skiongeval geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade. Verder heeft [verweerster] gevorderd dat [eiser] wordt veroordeeld tot betaling van € 62.594,04 aan schadevergoeding. [eiser] heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid dan wel tot afwijzing van de vordering van [verweerster] .
3.2
Bij vonnis van 2 augustus 2023 heeft de rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Leeuwarden, voor recht verklaard dat [eiser] aansprakelijk is voor de door [verweerster] bij het skiongeval geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade. [eiser] is veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 62.594,04 aan [verweerster] .
3.3
[eiser] is van dit vonnis in hoger beroep gekomen. Hij heeft geconcludeerd dat het hof het vonnis vernietigt en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van [verweerster] afwijst. Tevens heeft hij incidenteel gevorderd dat de tenuitvoerlegging van het vonnis van de rechtbank wordt geschorst. [verweerster] heeft hiertegen verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping, zowel in het incident als in de hoofdzaak.
3.4
Bij arrest in het incident van 19 december 2023 heeft het hof de vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van de rechtbank afgewezen. Bij arrest in de hoofdzaak van 30 juli 2024 heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd en afgewezen wat verder is gevorderd.
3.5
[eiser] heeft tijdig cassatieberoep ingesteld tegen het arrest in de hoofdzaak (hierna: het bestreden arrest). [verweerster] heeft verweer gevoerd. Partijen hebben hun standpunten schriftelijk toegelicht, gevolgd door re- en dupliek.

4.Bespreking van het cassatiemiddel

4.1
Het cassatiemiddel keert zich tegen het oordeel van het hof dat [verweerster] bij het skiongeval onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld. Het hof is als volgt tot dit oordeel gekomen:

De toedracht van het ongeval
4.18
[eiser] stelt zich op het standpunt dat de rechtbank op basis van onjuiste feiten tot het oordeel is gekomen dat hij onrechtmatig jegens [verweerster] heeft gehandeld. Volgens [eiser] is de rechtbank er ten onrechte vanuit gegaan dat hij [verweerster] van achteren naderde en tegen haar aan is geskied. Ten tijde van het ongeval skiede hij naast haar. [eiser] is niet met [verweerster] in aanraking gekomen, maar het is juist andersom, zo stelt [eiser] in hoger beroep. [verweerster] heeft juist hem met haar rechterschouder geraakt, toen zij zich onverwacht vanuit stilstand naar hem toe wendde.
4.19
Het hof stelt vast dat [eiser] ook op het punt van de toedracht van het ongeval wisselende en daardoor weinig geloofwaardige verklaringen heeft gegeven. Zo stelt [eiser] dat hij zich op een blauwe piste had begeven maar dat die plotseling overging in een rode. Een skipiste verandert echter niet halverwege van kleur. In de conclusie van antwoord gaf [eiser] aan dat hij [verweerster] “licht aan de schouder aantikte” maar dat het hem opviel “dat [verweerster] al onzeker op haar ski’s stond en zich liet vallen toen [eiser] haar licht aantikte”.
Hiernaar gevraagd door de rechter in de rechtbank, erkende [eiser] dat [verweerster] viel nadat zij in disbalans was gebracht doordat [eiser] haar aantikte. [eiser] erkende ter gelegenheid van die mondelinge behandeling ook dat hij voor het eerst op skivakantie was, dat hij op de rode piste weggleed op een ijzig stuk sneeuw en er niet in slaagde weer controle over het skiën te krijgen en daarom ging schreeuwen dat mensen aan de kant moesten gaan. Ook verklaarde hij dat hij vergeefs geprobeerd heeft [verweerster] te ontwijken en haar met de schouder aantikte.
4.2
Uit de verklaringen van de verschillende getuigen en van [verweerster] – die op dit punt consistent en eenduidig zijn – blijkt dat [eiser] al schreeuwend en zonder controle over zijn ski’s met hoge snelheid op de piste naar beneden kwam en tegen [verweerster] botste, die zich voor hem op de piste bevond. In hoger beroep erkent [eiser] nog steeds dat hij de controle over zijn ski’s kwijt was en al schreeuwend de helling afkwam. In dat licht is zijn stelling dat hij [verweerster] niet raakte, maar zij hem. ongeloofwaardig. Die (gewijzigde) stelling vindt ook geen steun in de andere verklaringen. Bovendien blijkt uit het aard van het letsel van [verweerster] en [eiser] zelf (naar zijn zeggen is zijn sleutelbeen verschoven) dat van een “lichte aanraking” geen sprake is geweest.
In tegenstelling tot [eiser] , was [verweerster] meermaals op wintersport geweest en dus geen onervaren skiër. Volgens de getuigen skiede zij ten tijde van het ongeval in bochten naar beneden. Zelfs wanneer zij zich – gealarmeerd door het geschreeuw van [eiser] – naar hem heeft omgedraaid, betekent dat niet dat [eiser] geen blaam treft. Zoals uit de regels van de Fédération Internationale du Ski (FIS) volgt moet een skiër die een ander van achteren nadert zijn spoor zo kiezen dat hij een voor hem bewegende skiër niet in gevaar brengt. [eiser] stelt dat hij zich op het moment van de botsing naast [verweerster] bevond, maar uit het feit dat hij haar niet kon ontwijken blijkt dat hij tijdens de afdaling onvoldoende afstand in acht heeft genomen om haar veilig te kunnen passeren. [eiser] heeft de regels van de FIS ook geschonden door zijn snelheid niet aan te passen aan zijn capaciteiten. Vast staat immers dat [eiser] voor het eerst op skivakantie was. Hij heeft gesteld dat hij in februari 2014 tweemaal een skischool heeft bezocht en daarvoor nog in Duitsland, maar deze stelling heeft hij niet met stukken onderbouwd. Hij stelt tevoren wel op een borstelbaan te hebben geoefend. Uit de door hem overgelegde productie blijkt slechts dat hij op 8 januari 2016, twee dagen voor het ongeval, één uur op een borstelbaan in Drachten heeft geoefend. Door zich vervolgens al op 10 januari 2016 op een rode piste te begeven, heeft hij onverantwoorde risico’s genomen, die zich ook hebben gerealiseerd in de botsing met [verweerster] . De onrechtmatigheid van het handelen van [eiser] is daarmee gegeven.’
4.2
Het cassatiemiddel keert zich vanuit diverse invalshoeken tegen het onrechtmatigheidsoordeel van het hof. De klachten komen op het volgende neer.
4.2.1
Het hof heeft de maatstaf die geldt voor aansprakelijkheid in sport- en spelsituaties miskend, omdat het is uitgegaan van een te lage drempel voor aansprakelijkheid bij het skiongeval (onderdeel 1a). Mocht het hof wel van de juiste maatstaf zijn uitgegaan, dan is de uitspraak onvoldoende gemotiveerd omdat niet duidelijk is welke door het hof vastgestelde feiten en omstandigheden tot het onrechtmatigheidsoordeel hebben geleid (onderdeel 1b).
4.2.2
Voor zover het hof heeft geoordeeld dat het overtreden van de FIS-regels altijd onrechtmatig is (als daardoor letsel ontstaat), is dat oordeel rechtens onjuist (onderdeel 2a). In elk geval is het arrest onvoldoende gemotiveerd, omdat niet duidelijk is welke rol de schending van de FIS-regels heeft gehad voor het onrechtmatigheidsoordeel van het hof (onderdeel 2b).
4.2.3
Het hof is buiten de grenzen van de rechtsstrijd getreden door te overwegen dat [eiser] zich tijdens het skiongeval op een rode piste begaf en dat een skipiste halverwege niet van kleur verandert, omdat [eiser] onbetwist heeft gesteld dat de blauwe piste waarop hij zich bevond overging in een rode piste (onderdeel 3a). Bovendien is het feitelijk onjuist dat een skipiste niet halverwege van kleur verandert (onderdeel 3b).
4.2.4
Het hof heeft onvoldoende inzichtelijk gemaakt welke ski-ervaring van [eiser] is meegewogen bij de beoordeling van de onrechtmatigheid (onderdeel 4a). In elk geval heeft het hof miskend dat [eiser] meer ski-ervaring had dan één uur borstelbaanervaring (onderdeel 4b). Het hof heeft nagelaten om de stellingen van [eiser] over zijn ski-ervaring in zijn beoordeling te betrekken. Hiermee heeft het hof miskend dat [eiser] over voldoende ski-ervaring beschikte om zich (bedoeld of onbedoeld) op een rode skipiste te begeven (onderdeel 4c).
4.2.5
Volgens het hof is de stelling van [eiser] dat hij [verweerster] niet raakte, maar zij hem, ongeloofwaardig. Onduidelijk is of dit een rol heeft gespeeld in het onrechtmatigheidsoordeel van het hof (onderdeel 5a). Verder is onbegrijpelijk dat het hof uit de ernst van het letsel van [verweerster] en [eiser] heeft geconcludeerd dat geen sprake is geweest van een lichte aanraking, omdat het letsel niets zegt over (de kracht van) de botsing (onderdeel 5b). Voor zover het hof in zijn onrechtmatigheidsoordeel heeft betrokken dat de verklaringen van [eiser] onwaar zijn en die van [verweerster] en haar getuigen wel waar zijn, is het oordeel van het hof onjuist dan wel onbegrijpelijk, omdat niet duidelijk is in hoeverre dit een rol heeft gespeeld in het onrechtmatigheidsoordeel (onderdeel 5c). Ten slotte is niet duidelijk of de vaststelling dat [verweerster] geen onervaren skiër was een rol heeft gespeeld in het onrechtmatigheidsoordeel. Indien de mate van ervarenheid van [verweerster] wel een rol heeft gespeeld, heeft het hof miskend dat dit aspect niet relevant is voor het onrechtmatigheidsoordeel (onderdeel 5d).
4.3
In cassatie wordt niet opgekomen tegen het oordeel van het hof dat van verjaring van de vordering van [verweerster] geen sprake is (rov. 4.2 t/m 4.17).
4.4
Bij de bespreking van de klachten stel ik het volgende voorop. Het skiongeval heeft plaatsgevonden in Oostenrijk, waardoor de zaak een internationaal karakter heeft. In navolging van de rechtbank heeft het hof zich internationaal bevoegd verklaard en de vordering van [verweerster] beoordeeld naar Nederlands recht (rov. 4.1). Het oordeel van het hof over het toepasselijke recht op de vordering van [verweerster] is gebaseerd op art. 4 lid 2 Verordening Rome II. [2] Nederlands recht beheerst de vordering, nu zowel [eiser] als [verweerster] ten tijde van het skiongeval hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden. Dit neemt niet weg dat op grond van art. 17 Verordening Rome II bij de beoordeling van het gedrag van [eiser] feitelijk en in passende mate rekening moet worden gehouden met de veiligheidsvoorschriften en gedragsregels die van kracht zijn op het tijdstip en de plaats van de gebeurtenis welke de aansprakelijkheid heeft veroorzaakt. [3]
4.5
Bij de beoordeling van de onrechtmatigheid van het handelen van de [eiser] heeft het hof op grond van art. 17 Verordening Rome II rekening gehouden met de gedragsregels op de skipiste die zijn opgesteld door de Fédération Internationale de Ski (FIS). De FIS-regels beogen het gedrag van skiërs onderling op de skipiste te regelen. Zij hebben tot doel om de veiligheid op de skipiste te waarborgen en ongelukken te voorkomen. [4] In rov. 3.17 van het bestreden arrest verwijst het hof naar de volgende FIS-regels:
(1) Iedere skiër of snowboarder moet zich zo gedragen, dat hij anderen niet in gevaar brengt of schade toebrengt.
(2) Iedere skiër of snowboarder moet zijn snelheid en wijze van bewegen aanpassen aan zijn eigen capaciteiten, de toestand van de piste, de sneeuw- en weergesteldheid en de verkeersdichtheid.
(3) Wanneer een skiër of snowboarder een ander van achteren nadert moet hij zijn spoor zo kiezen, dat hij een voor hem bewegende skiër of snowboarder niet in gevaar brengt.
(4) Inhalen mag van boven of van beneden en van rechts en links, mist op zodanige afstand dat de ingehaalde op geen enkele wijze in zijn bewegingen wordt belemmerd. [5]
De toepasselijkheid van de FIS-regels op het skiongeval is tussen partijen in cassatie niet in geschil.
4.6
Nu de vordering van [verweerster] wordt beheerst door Nederlands recht, moet aan de hand van art. 6:162 BW worden beoordeeld of [eiser] jegens [verweerster] aansprakelijk is doordat hij bij het skiongeval in strijd heeft gehandeld met hetgeen in het ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. Bij de door [eiser] op de skipiste in acht te nemen zorgvuldigheid dient ingevolge art. 17 Verordening Rome II rekening te worden gehouden met de FIS-regels. Deze gedragsregels kunnen worden beschouwd als een nadere uitwerking van de door een skiër op de skipiste in acht te nemen zorgvuldigheid. Hierbij geldt als uitgangspunt dat niet reeds de enkele mogelijkheid van een ongeval, als verwezenlijking van een gevaar dat aan een bepaald gedrag inherent is, dat gedrag onrechtmatig doet zijn. Een gevaarscheppend gedrag is slechts onrechtmatig indien de mate van waarschijnlijkheid van een ongeval (het oplopen van letsel door een ander) als gevolg van dat gedrag zo groot is, dat de dader zich naar maatstaven van zorgvuldigheid van dat gedrag had moeten onthouden. [6]
4.7
Wanneer de schadeveroorzakende gedraging plaatsvindt in de context van een sport- of spelsituatie, geldt een verhoogde drempel voor het aannemen van aansprakelijkheid. De vraag of een deelnemer aan een sport of spel onrechtmatig heeft gehandeld door een gedraging als gevolg waarvan aan een andere deelnemer letsel is toegebracht, zal minder spoedig bevestigend worden beantwoord dan wanneer die gedraging buiten een sport- of spelsituatie had plaatsgevonden. De deelnemers aan die sport of dat spel hebben immers in redelijkheid tot op zekere hoogte gevaarlijke, slecht gecoördineerde, verkeerd getimede of onvoldoende doordachte handelingen of gedragingen waartoe de activiteit uitlokt of die daarin besloten liggen, van elkaar te verwachten, terwijl gedragingen die een overeenkomstig gevaar in het leven roepen, buiten het kader van een sport of spel door de deelnemers aan het maatschappelijk verkeer als regel niet van elkaar behoeven te worden verwacht en mede daarom veelal niet aanvaardbaar zijn. [7]
4.8
Wanneer sprake is van een sport- of spelsituatie kan in zijn algemeenheid niet worden gezegd. De kwalificatie is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij het aankomt op de onderlinge verhouding tussen de betrokken partijen. In dit verband zijn de aard van de activiteit, het tijdsbestek waarin en de plaats waarop zij zich voordeed en de hoedanigheid van de betrokken partijen van belang. [8] Voor het aannemen van een sport- of spelsituatie is niet vereist dat de bij een ongeval betrokken personen rechtstreeks en met elkaar aan het wedijveren zijn, noch dat het slachtoffer van het ongeval, wil hij als deelnemer aan het spel kunnen worden beschouwd, ten tijde van het ongeval ook zelf handelingen verrichtte die karakteristiek zijn voor de beoefening van die sport of dat spel. [9] In geval van skiën op een skipiste wordt in de feitenrechtspraak [10] en de literatuur [11] aangenomen dat sprake is van een sport- of spelsituatie. Dit betekent dat een skiër tot op zekere hoogte rekening zal moeten houden met gevaarlijke manoeuvres van zijn medeskiërs op de skipiste. In hoeverre een skiër bedacht moet zijn op gevaarlijke manoeuvres van anderen hangt af van de omstandigheden van het geval, waarbij ook betekenis toekomt aan de FIS-regels.
4.9
Bij het voorgaande verdient opmerking dat in geval van een sport- of spelsituatie niet reeds het enkele overtreden van de spelregels, waaronder regels ter bescherming van de veiligheid van de deelnemers aan een sport of spel, onrechtmatig is. Wel is de overtreding van de spelregels een factor die meeweegt bij de beoordeling van de onrechtmatigheid van de schadeveroorzakende gedraging. [12] Dit geldt ook voor de gedragsregels die een skiër op grond van de FIS-regels in acht dient te nemen op de skipiste. De schending van de FIS-regels zal, afhankelijk van de omstandigheden van het geval, een indicatie kunnen zijn dat sprake is van onrechtmatig handelen op de skipiste. [13] Hierbij spelen onder andere een rol de aard en strekking van de geschonden regel en de ernst van de overtreding. [14]
4.1
Ik keer terug naar de klachten van het middel. Aan het middel kan worden toegegeven dat in het bestreden arrest niet expliciet wordt vermeld dat het skiongeval heeft plaatsgevonden binnen een sport- en spelcontext en dat voor de vordering van [verweerster] een verhoogde aansprakelijkheidsdrempel geldt. Hiermee is echter nog niet gezegd dat het oordeel van het hof rechtens onjuist of onbegrijpelijk is. Naar mijn mening ligt in de overwegingen in het bestreden arrest besloten dat het hof de juiste maatstaf heeft aangelegd bij de beoordeling van de aansprakelijkheid van [eiser] . Hierbij speelt een rol dat in het partijdebat nauwelijks aandacht is geweest voor de aan te leggen maatstaf voor aansprakelijkheid.
4.11
Het partijdebat heeft zich toegespitst op de door [eiser] ingeroepen verjaring van de vordering en de uiteenlopende lezing van partijen over de toedracht van het skiongeval. In eerste aanleg is door geen van partijen (duidelijk) aandacht gevraagd voor de aan te leggen maatstaf voor de beoordeling van de aansprakelijkheid van [eiser] . In het vonnis van 2 augustus 2023 heeft de rechtbank het verjaringsverweer verworpen (rov. 4.4 t/m 4.9) en geoordeeld dat [eiser] op basis van de vastgestelde toedracht van het ongeval (rov. 4.10 t/m 4.12) onrechtmatig jegens [verweerster] heeft gehandeld doordat hij een zorgvuldigheidsnorm heeft geschonden (rov. 4.13). In dat verband noemt de rechtbank (rov. 4.13) expliciet de sport- en spelcontext van het skiongeval (‘Ook binnen de onderhavige sport- en spelcontext, had [eiser] zich naar maatstaven van zorgvuldigheid van een dergelijk gevaarlijke gedraging moeten onthouden.’). In hoger beroep heeft [eiser] zijn pijlers gericht op de verjaring van de vordering (grief 1) en de toedracht van het ongeval (grieven 2 en 3). [15] Verder heeft [eiser] zich op het standpunt gesteld dat hij niet onrechtmatig heeft gehandeld, omdat de (in 4.5 van mijn conclusie aangehaalde) FIS-regels onder 3 en 4 geen toepassing vinden nu deze regels uitgaan van een bewegende skiër of een ingehaalde skiër die in zijn bewegingen wordt belemmerd waarvan in dit geval geen sprake is. Volgens [eiser] was sprake van een ongelukkige samenloop van omstandigheden (grief 4). [verweerster] heeft hiertegen verweer gevoerd en betoogd dat, zelfs als moet worden uitgegaan van de door [eiser] geschetste toedracht, sprake is van schending van een zorgvuldigheidsnorm door [eiser] . [16]
4.12
In het licht van dit partijdebat heeft het hof in het bestreden arrest vooral aandacht besteed aan het beroep op verjaring van de vordering (rov. 4.2 t/m 4.17) en de toedracht van het ongeval (rov. 4.18 t/m 4.20). Op basis van de vastgestelde feiten en omstandigheden omtrent de toedracht van het skiongeval is het hof tot de conclusie gekomen dat [eiser] ‘onverantwoorde risico’s’ heeft genomen, die zich ook hebben gerealiseerd in de botsing met [verweerster] , waarmee de onrechtmatigheid van het handelen van [eiser] is gegeven (rov. 4.20). Uit de in rov. 4.19 en 4.20 genoemde feiten en omstandigheden met betrekking tot de toedracht van het ongeval en het in rov. 4.20 hierop gebaseerde oordeel over de aansprakelijkheid van [eiser] laat zich afleiden dat het hof, in aansluiting op rov. 4.13 van het vonnis van de rechtbank, de sport- en spelcontext kennelijk heeft onderkend, evenals de verhoogde maatstaf die in dit geval geldt voor het aannemen van aansprakelijkheid. Met zijn oordeel dat [eiser] onverantwoorde risico’s heeft genomen, heeft het hof tot uitdrukking gebracht dat [eiser] onzorgvuldig heeft gehandeld. In de overwegingen van het hof ligt besloten dat [eiser] door het overtreden van de FIS-regels gevaarzetting heeft gecreëerd. Dit gevaar behoefde [verweerster] – in de context van een sport- en spelsituatie – redelijkerwijs niet te verwachten, omdat de FIS-regels ertoe strekken om ongevallen op de skipiste te voorkomen en [verweerster] erop mocht vertrouwen dat [eiser] zich aan deze regels zou houden. Het voorgaande leidt mij tot de conclusie dat het hof de juiste maatstaf in zijn beoordeling heeft betrokken en dat het onrechtmatigheidsoordeel niet onbegrijpelijk is of onvoldoende gemotiveerd. Hierop stranden de klachten van onderdeel 1.
4.13
De klacht dat het hof heeft geoordeeld dat het overtreden van de FIS-regels altijd onrechtmatig is (indien daardoor letsel is ontstaan) berust op een onjuiste lezing van het bestreden oordeel. Het hof heeft zulks niet overwogen. Het hof heeft genoegzaam tot uitdrukking gebracht waarom het overtreden van de FIS-regels in de omstandigheden van het onderhavige geval een schending van de door [eiser] in acht te nemen zorgvuldigheid behelst. Hierop stuiten de klachten van onderdeel 2 af.
4.14
Het hof is niet buiten de grenzen van de rechtsstrijd getreden door te oordelen dat [eiser] zich ten tijde van het skiongeval op een rode piste begaf en een skipiste niet halverwege van kleur verandert. De stelling van [eiser] dat de blauwe piste overging in een rode piste, is – anders dan [eiser] betoogt – door [verweerster] betwist. [17] Daarnaast is niet onbegrijpelijk dat het hof tot uitgangspunt heeft genomen dat een skipiste niet halverwege van kleur verandert. Het kaartje waarmee [eiser] tracht te bewijzen dat dit wel het geval is, laat dat niet zien: wat daarop wel zichtbaar is, is dat twee pistes parallel lopen, niet dat de beide pistes één worden. [18] Geen van de klachten van onderdeel 3 treft dan ook doel.
4.15
Het hof heeft de ski-ervaring van [eiser] meegewogen in de beoordeling van de onrechtmatigheid. Gelet op de in feitelijke instanties daarover ingenomen stellingen van [eiser] en het door hem overgelegde bewijs, [19] heeft het hof niet onbegrijpelijk tot uitgangspunt genomen dat de ervaring van [eiser] bestaat uit één uur skiën op een borstelbaan. Bovendien geldt dat, ook wanneer met het middel zou worden aangenomen dat [eiser] enige ski-ervaring had, zulks onverlet laat dat [eiser] voor het eerst op skivakantie was, zodat daarom de conclusie van het hof dat [eiser] onverantwoorde risico’s heeft genomen om zich op een rode piste te begeven, niet onbegrijpelijk is. Onderdeel 4 faalt.
4.16
Anders dan onderdeel 5 betoogt, heeft het hof de toedracht van het ongeval genoegzaam meegewogen in de beoordeling van de onrechtmatigheid. Nog daargelaten dat de overweging van het hof dat uit de aard van het letsel van [verweerster] en [eiser] blijkt dat van een lichte aanraking geen sprake is geweest, niet dragend is voor het onrechtmatigheidsoordeel, geldt dat het hof met deze overweging de stelling van [eiser] dat hij [verweerster] licht aan de schouder aantikte heeft willen ontkrachten. In het geheel van de omstandigheden van het geval, mocht het hof hiermee rekening houden. Voorts is niet onbegrijpelijk dat het hof op basis van de verklaringen die door [verweerster] zijn ingebracht heeft geconcludeerd dat [eiser] [verweerster] heeft aangeskied. Het hof heeft zich daarbij niet alleen gebaseerd op die verklaringen, maar ook op hetgeen [eiser] zelf daarover heeft verklaard. Daarbij heeft het hof, niet onbegrijpelijk, waarde gehecht aan de consistentie van de getuigenverklaringen en het feit dat de verklaringen van [eiser] niet eenduidig waren. De overweging dat [verweerster] geen onervaren skiër is, is geen dragende grond voor het onrechtmatigheidsoordeel, maar geeft weer dat het gedrag van [verweerster] niet ongewoon was en dat zij zich ten tijde van het skiongeval overeenkomstig de FIS-regels heeft gedragen. Geen van de klachten van onderdeel 5 treft doel.
4.17
Voor het overige berust het middel op een te gefragmenteerde lezing van de bestreden overwegingen. De door het hof aan zijn onrechtmatigheidsoordeel ten grondslag gelegde omstandigheden, in onderling verband gezien, dragen tezamen de conclusie dat [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld.
4.18
De slotsom is dat het cassatieberoep geen doel treft.

5.Conclusie

De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G

Voetnoten

1.Zie rov. 2.1 e.v. van het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden, van 30 juli 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:4948, en rov. 2.1 e.v. van het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Leeuwarden, van 2 augustus 2023.
2.Verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen, PbEU 2007, L 199/40.
3.De considerans, nr. 34, van de Verordening Rome II vermeldt hierover: ‘Om een billijk evenwicht tussen de partijen te bereiken moet in passende mate rekening worden gehouden met de veiligheidsvoorschriften en gedragsregels die gelden in het land waar het schadeveroorzakende feit is gepleegd, zelfs indien op de niet-contractuele verbintenis het recht van een ander land van toepassing is. Onder „veiligheidsvoorschriften en gedragsregels” dienen alle regelingen te worden verstaan die op enigerlei wijze met veiligheid en gedrag verband houden, bijvoorbeeld ook, in geval van ongelukken, de verkeersveiligheid.’ Zie Asser/Kramer & Verhagen 10-III 2022/1117 e.v.; J.A. Pontier, Onrechtmatige daad en andere niet-contractuele verbintenissen, Praktijkreeks IPR, deel 16, 2015, nr. 345 e.v.
4.J. Wessels, Skiën: ontspannen vakantie of een risicovolle bezigheid?, TvS&R 2010/3-4, p. 140-142; C.P. Robben, Skiongevallen beoordeeld naar Nederlands recht, VR 2014/1.
5.De Engelse versie van de FIS-regels is beschikbaar op https://www.fis-ski.com/inside-fis/general-fis-documents/general-regulations.
6.HR 12 mei 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5784, NJ 2001/300, m.nt. J. Hijma, rov. 4.1 t/m 4.3; HR 9 december 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1576, NJ 1996/403, m.nt. C.J.H. Brunner, rov. 3.4 t/m 3.6.
7.HR 28 juni 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0300, NJ 1992/622, m.nt. C.J.H. Brunner, rov. 3.3; HR 28 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF2679, NJ 2003/718, m.nt. C.J.H. Brunner, rov. 3.6. Zie ook Asser/Sieburgh 6-IV 2023/59; S.D. Lindenbergh, in: T. Hartlief e.a., Verbintenissen uit de wet en Schadevergoeding, 2024, nr. 45; A.J. Verheij, Onrechtmatige daad (Mon. Pr. nr. 4) 2023, nr. 23.2; K.J.O. Jansen, GS Onrechtmatige daad, art. 6:162 BW, aant. 6.9.2.2.
8.Asser/Sieburgh 6-IV 2023/59; K.J.O. Jansen, GS Onrechtmatige daad, art. 6:162 BW, aant. 6.9.3.1.
9.HR 20 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1239, NJ 2004/238, rov. 3.3.
10.Zie bijvoorbeeld Rb. Amsterdam 13 januari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:62, rov. 2.2; Rb. Noord-Holland 7 februari 2018, ECLI:NL:RBNHO:2018:1184 (VR 2018/146); Rb. Rotterdam 5 augustus 2015, ECLI:NL:RBROT:2015:5696, rov. 4.5; Hof Leeuwarden 26 juni 2012, ECLI:NL:GHLEE:2012:BW9768, rov. 8; Rb. Leeuwarden 23 februari 2011, ECLI:NL:RBLEE:2011:BP5822, rov. 4.3.
11.Zie bijvoorbeeld C.P. Robben, Skiongevallen beoordeeld naar Nederlands recht, VR 2014/1, onder 5; C.C. van Dam, Aansprakelijkheidsrecht, 2023, p. 119 en 452.
12.HR 28 juni 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0300, NJ 1992/622, m.nt. C.J.H. Brunner, rov. 3.3.
13.C.C. van Dam, Aansprakelijkheidsrecht, 2023, p. 452; P.C.J. De Tavernier, Bespreking van het proefschrift van Philipp Dördelmann, MvV 2020/1, p. 3; C.P. Robben, Skiongevallen beoordeeld naar Nederlands recht, VR 2014/1, p. 2-8.
14.S.D. Lindenbergh, in: T. Hartlief e.a., Verbintenissen uit de wet en Schadevergoeding, 2024, nr. 46.
15.Zie ook rov. 4.18 van het bestreden arrest (geciteerd in 4.1 van mijn conclusie).
16.Zie memorie van antwoord, nr. 52.
17.Zie memorie van antwoord, nr. 38.
18.Het kaartje is afgebeeld op p. 5 van de procesinleiding.
19.Zie appeldagvaarding, nr. 54: ‘ [eiser] heeft in 2016 besloten om met een vriend op skivakantie te gaan naar Oostenrijk. Ter voorbereiding hebben [eiser] en zijn vriend les genomen bij de skischool in Drachten (productie 12) en eerder in februari 2014 is [eiser] twee keer naar een skischool geweest en eerder ook nog in Duitsland.’ Uit productie 12 blijkt dat [eiser] op 8 januari 2016 één uur skiles heeft gehad op een borstelbaan in Drachten. De stelling dat [eiser] in februari 2014 twee keer naar een skischool is geweest en eerder ook nog in Duitsland, is niet onderbouwd of gestaafd met bewijsstukken.