Conclusie
1.Inleiding
2.Feiten en procesverloop
de rechtbank) op 7 februari 2025, heeft de officier van justitie verzocht om ten aanzien van betrokkene een zorgmachtiging als bedoeld in art. 6:4 Wvggz te verlenen voor de duur van zes maanden, voor verschillende vormen van verplichte zorg.
betrokkene heeft geen plan van aanpak gemaakt.” [7]
mijn onderstrepingen, ook in de citaten hierna): [10]
Ik heb het plan van aanpak van betrokkene gelezen. De intenties zijn goed, er wordt beschreven dat er veel contact met het zorgteam zal zijn en dat de voorgeschreven medicatie zal worden ingenomen.
Op zich staan wij achter die intenties, maar ik vraag me af of het feitelijk haalbaar [is].”
Ik ben van mening dat het plan van aanpak afdoende is. Het contact met de ouders is gestabiliseerd, betrokkene woont weer bij zijn vader, is weer met zijn studie bezig en zou ook stage lopen. Door het geheel aan brieven van de rechtbank en instanties is die stage nu echter weer op een zijspoor beland.
de bestreden beschikking) is schriftelijk uitgewerkt op 6 maart 2025. [14]
Het formele verweer van de advocaat
als is verzuimd de brief naar betrokkene te verzenden – zoals de advocaat stelt – leidt dat niet tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in haar verzoek, maar hooguit tot afwijzing van het verzoek omdat betrokkene de mogelijkheid is ontnomen om zelf een plan van aanpak op te stellen.
verder van oordeel dat in dit geval ook voor afwijzing van het verzoek geen aanleiding is, omdat betrokkene voor de mondelinge behandeling van het verzoek een plan van aanpak heeft opgesteld. De rechtbank concludeert dan ook dat (…) [betrokkene] niet in zijn belangen is geschaad.Zij gaat daarom over tot de inhoudelijke beoordeling van het verzoek van de officier van justitie.
is de rechtbank van oordeel dat er geen mogelijkheden voor passende zorg op vrijwillige basis zijn. In dit verband heeft de rechtbank kennisgenomen van het door betrokkene opgestelde plan van aanpak, maar – hoewel de intenties uit het plan van aanpak goed zijn – niet de overtuiging bekomen dat daarmee het ernstig nadeel kan worden afgewend. De rechtbank neemt hierbij eveneens in overweging dat sprake is van beperkt ziektebesef en -inzicht bij betrokkene en dat het vrijwillig kader eerder ontoereikend is geweest om het ernstig nadeel af te wenden. Om die reden is verplichte zorg noodzakelijk.
slechts in het geval dat betrokkene ernstig (psychotisch) ontregelt, wordt overgegaan tot opname en de daarbij behorende vormen van verplichte zorg.
telkens voor maximaal drie dagen)’;
3.Bespreking van het cassatiemiddel
Artikel 5:5
nietheeft gewezen op de mogelijkheid om een eigen plan van aanpak op te stellen. Indien in alle gevallen waarin de geneesheer-directeur betrokkene daar niet (tijdig) op heeft gewezen, de zorgmachtiging om die reden zou moeten worden geweigerd en, als dat niet gebeurt, de beslissing van de rechtbank in cassatie geen stand zou houden, dan zou dat (tijdelijk) kunnen leiden tot een (aanzienlijke) stijging van het aantal Wvggz-beroepen. Dit praktische aspect onderstreept het belang dat er duidelijkheid bestaat over het rechtsgevolg een dergelijk gebrek in de voorbereidingsprocedure.
niet-ontvankelijkheidte laten volgen. Zulks volgt niet uit de wet en ook niet uit het EVRM of de rechtspraak van het EHRM. Naar mijn mening is de afwijking van de procedure daarvoor ook te gering. Daar komt bij dat de betrokkene de mogelijkheid heeft om de rechter te verzoeken om alsnog een eigen plan van aanpak te mogen opstellen (zie zojuist 3.7) en los daarvan in de rechterlijke procedure hoe dan ook alternatieven kan aandragen voor verplichte zorg.
af te wijzen, zoals reeds het geval is bij het ontbreken van een actuele medische verklaring [25] of van de bevindingen van de geneesheer-directeur. [26] Die laatste documenten liggen mede ten grondslag aan het verzoek om een zorgmachtiging en zijn voor de toewijzing daarvan dus onontbeerlijk. In vergelijking daarmee komt minder gewicht toe aan het niet-naleven door de geneesheer-directeur van zijn informatieplicht ten aanzien van de mogelijkheid van betrokkene een plan van aanpak op te stellen. Of er aanleiding bestaat het verzoek van de officier van justitie op die grond af te wijzen hangt af van de omstandigheden van het geval.
eerste evaluatie van de Wvggz, deel 1 (december 2021). [30] Uit de cijfers volgt dat, afgezet tegen het totaal aantal in voorbereiding genomen zorgmachtigingen, niet vaak een plan van aanpak wordt opgesteld en dat dit nog minder vaak leidt tot het definitief beëindigen van de procedure. Zo werd in de eerste helft van 2021 slechts 6,1% van alle voorbereidingsprocedures geschorst vanwege het opstellen van een plan van aanpak, en is 1,1% van de procedures definitief stopgezet nadat een plan van aanpak was opgesteld. [31] Dit keert ook terug in het kwalitatieve onderzoek naar de implementatie en de uitvoerbaarheid van de Wvggz, waaruit blijkt dat men positief is over het eigen plan van aanpak, maar dat dit weinig wordt ingezet en dat twee belangrijke knelpunten worden ervaren: het moment waarop het instrument wordt ingezet en de complexiteit van het format. [32]
fase 2 van het evaluatieonderzoek (oktober 2022). [35] Volgens de deelnemers aan het kwalitatief empirisch onderzoek komt het plan van aanpak, net als de zorgkaart en de zelfbindingsverklaring, nog niet of nauwelijks van de grond. [36] Ook stellen veel respondenten vragen bij de effectiviteit van de inzet van deze instrumenten. [37] Het kwantitatief empirisch onderzoek maakt duidelijk dat ook in het tweede halfjaar van 2021 weinig voorbereidingsprocedures zijn geschorst wegens het opstellen van een plan van aanpak. [38] Niet alleen maken patiënten relatief weinig gebruik van de mogelijkheid tot het opstellen van een plan van aanpak (en van de zorgkaart en de zelfbindingsverklaring), ook wanneer wél een van die instrumenten wordt ingezet blijkt dat minder effectief dan de wetgever heeft beoogd. [39] De onderzoekers merken op: [40]
verdiepingsonderzoek naar de uitvoering van de Wvggz (maart 2024) gaat hier nader op in. [42] Uit dat onderzoek volgt dat veel GGZ-professionals van mening zijn dat de Wvggz-instrumenten om wensen en voorkeuren vast te leggen – naast het eigen plan van aanpak zijn dat de zelfbindingsverklaring en de zorgkaart – een duidelijke meerwaarde kunnen hebben, mits deze adequaat en tijdig worden ingezet en rekening wordt gehouden met de uitvoerbaarheid in de praktijk. [43] Het is wenselijk dat de wetgever – in de Wvggz of in de toelichting daarbij – duidelijk maakt dat het eigen plan van aanpak en de zorgkaart bij voorkeur juist in de fase (ruim) vóór de voorbereiding van een zorgmachtiging worden opgesteld en de uitkomst van een dialoog met de behandelaar hierover bevatten. [44] Daarbij achten meerdere GGZ-professionals het nuttig als ook de patiëntenvertrouwenspersoon zou kunnen helpen bij het opstellen van het eigen plan van aanpak (wat thans niet mogelijk is, niet alleen omdat dergelijke bijstand tijdens ambulante vrijwillige zorg niet gefinancierd is maar ook omdat de patiëntenvertrouwenspersoon de cliënt bijstaat in de relatie tot de zorgverlener). [45] Dit mondt uit in aanbevelingen over het eigen plan van aanpak in het kader van proactieve zorgplanning, zowel gericht aan GGZ-professionals als aan de wetgever. [46]
wetsvoorstel voor de Evaluatiewet Wvggz en Wzd. [48] Blijkens de concept-MvT heeft het concept-wetsvoorstel onder meer tot doel het plan van aanpak van de betrokkene beter te positioneren en daarmee aan de patiënt een betere rechtsbescherming te bieden; het uitgangspunt dat de aandacht voor de eigen regie deel moet uitmaken van het gehéle behandeltraject, wordt daarmee kracht bijgezet. [49] Het plan van aanpak is dan niet langer beperkt tot de aanvraag voor de voorbereiding van een zorgmachtiging, maar kan op elk moment worden opgesteld. Het is dan aan de praktijk om hier invulling aan te geven. Het concept-wetsvoorstel introduceert echter wel een plicht voor de geneesheer-directeur om zich aan het begin van de voorbereidingsprocedure ervan te vergewissen dat alle mogelijkheden van een plan van aanpak zijn doorlopen, dat wil zeggen dat alle mogelijkheden tot vrijwillige zorg zijn uitgeput. [50] Ook is de regering voornemens om ondersteuning bij het plan van aanpak expliciet onderdeel te maken van het takenpakket van de patiënten- en de familievertrouwenspersoon. [51]
klachten slagen niet. Het staat in cassatie weliswaar vast dat de geneesheer-directeur niet heeft voldaan aan het voorschrift uit art. 5:4 lid 2 onder a Wvggz (zie zojuist 3.20), toch heeft de rechtbank in rov. 2.2 met juistheid geoordeeld dat dit niet meebrengt dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in diens verzoek (zie ook hiervoor, 3.10). Vervolgens onderkent de rechtbank, zie het slot van rov. 2.2, terecht dat dit gebrek wel zou
kunnenleiden tot afwijzing van het verzoek om een zorgmachtiging (zie het citaat in 2.12).
heeftopgesteld en ingediend. Naar het oordeel van de rechtbank is betrokkene door het nalaten van de geneesheer-directeur hem te informeren over de mogelijkheid een plan van aanpak op te stellen daarom niet in zijn belangen geschaad. Betrokkene is uiteindelijk zelf op een laat moment met een voldragen plan van aanpak gekomen. De rechtbank heeft daarvan kennis genomen en dit aantoonbaar betrokken in haar beoordeling van het verzoek van de officier van justitie. Die beoordeling is naar zijn aard sterk met de feiten verweven en kan mijns inziens de toetsing in cassatie doorstaan.
rechtsklachtfaalt. Indien betrokkene had willen bereiken dat de onafhankelijk psychiater en de geneesheer-directeur kennis zouden nemen van zijn plan van aanpak, dan had hij dit plan tijdiger moeten opstellen of had zijn advocaat (ten laatste op de zitting) om een aanhouding van de zaak moeten vragen ten einde de onafhankelijk psychiater en de geneesheer-directeur de gelegenheid te geven om te reageren op het door betrokkene ingediende plan van aanpak. Uit het proces-verbaal van de zitting blijkt niet dat een verzoek om aanhouding is gedaan. Daarnaast meen ik dat het ontbreken van een beoordeling van een eigen plan van aanpak door de onafhankelijk psychiater en de geneesheer-directeur niet een zelfde gewicht toekomt als aan het ontbreken van een (actuele) medische verklaring, omdat zonder zo’n verklaring geen zorgmachtiging kan worden verleend.
motiveringsklachtmerk ik het volgende op. Uit het proces-verbaal van de zitting blijkt dat twee behandelaars van betrokkene (te weten: de casemanager en de sociaal-psychiatrisch verpleegkundige) zich ter zitting over het plan van aanpak hebben uitgelaten (zie hiervoor 2.9). Beiden hadden het de avond daarvoor ingediende plan van aanpak dus gelezen en zich daar een algemeen oordeel over gevormd. Hetgeen de rechtbank overweegt in rov. 2.8 (kort gezegd: de intenties zijn goed maar nemen niet met voldoende zekerheid het ernstig nadeel weg), sluit aan bij hun verklaringen.
niet de overtuiging [heeft] bekomen dat daarmee het ernstig nadeel kan worden afgewend” (zie rov. 2.8) acht ik in de omstandigheden van het geval niet ontoereikend.
onze intentie niet de opname is, maar behandeling en het maken van duidelijke afspraken.” [54] In lijn daarmee is in de verleende zorgmachtiging bepaald dat voor het toepassen van bepaalde vormen van verplichte zorg, waaronder ‘opnemen in een accommodatie’, als aanvullende voorwaarde geldt dat “
betrokkene ernstig (psychotisch) ontregelt” en “
het ernstig nadeel niet langer kan worden aangewend door middel van de hiervoor vermelde vormen van verplichte zorg” (rov. 2.9, geciteerd in 2.12). Tot toepassing van de ‘zwaardere’ vormen van verplichte zorg kan in dit geval dus pas worden overgegaan als de ‘lichte’ vormen van verplichte zorg niet volstaan. Met hetzelfde doel te voorkomen dat verplichte zorg wordt opgelegd die niet noodzakelijk is, heeft de rechtbank, anders dan door de officier van justitie was verzocht, geen machtiging verleend voor verplichte zorg ‘in de vorm van het toedienen van vocht en voeding’. De rechtbank had ter zitting gevraagd of die vorm van verplichte zorg noodzakelijk was. [55] In overeenstemming met het evenredigheidsvereiste heeft de rechtbank klaarblijkelijk willen voorkomen dat de zorgmachtiging vormen van verplichte zorg zou bestrijken die gelet op de situatie van betrokkene niet noodzakelijk moesten worden geacht.