Conclusie
[deskundige 1](werkzaam als klinisch psycholoog bij het Pieter Baan Centrum) en
[deskundige 2](werkzaam als psychiater bij het Pieter Baan Centrum).
[deskundige 3], en
[deskundige 4](werkzaam als reclasseringsmedewerker).
Persoon van de verdachteHet hof heeft in de eerste plaats acht geslagen op een uittreksel justitiële documentatie van 12 juni 2024 betreffende de verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, waaronder in 2018 terzake een ernstig verkeersdelict (artikel 6 WVW), waarbij een politieambtenaar zwaar gewond is geraakt. Ook dit verkeersongeval is veroorzaakt binnen de beroepsuitoefening van de verdachte als vrachtwagenchauffeur.
a. ter beschikking wordt gesteld als bedoeld in de artikelen 37a, 37b of 38;
b. wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf, of een gevangenisstraf waarvan een gedeelte niet zal worden ten uitvoer gelegd, wegens een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen en waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld;
c. wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf, of een gevangenisstraf waarvan een gedeelte niet zal worden ten uitvoer gelegd, wegens een terroristisch misdrijf of een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf dan wel een misdrijf als omschreven in de artikelen 251 tot en met 253, 273f, 317, eerste lid.
2. Bij de vordering tot oplegging van de maatregel legt de officier van justitie een recent opgemaakt, met redenen omkleed en ondertekend advies over van een reclasseringsinstelling.”
1.De maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking kan niet ten uitvoer worden gelegd, tenzij het openbaar ministerie een vordering tot tenuitvoerlegging indient bij de rechter die in eerste aanleg heeft kennisgenomen van het misdrijf ter zake waarvan de maatregel is opgelegd.
2.De vordering moet worden ingediend uiterlijk dertig dagen voor de beëindiging van de terbeschikkingstelling dan wel dertig dagen voor ommekomst van de termijn, bedoeld in artikel 6:1:18, dan wel dertig dagen voordat de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf wordt beëindigd. Het openbaar ministerie is in een later ingediende vordering niettemin ontvankelijk indien het aannemelijk maakt dat de grond, bedoeld in artikel 6:6:23b, eerste lid, zich eerst nadien heeft voorgedaan.
3.Bij de vordering legt het openbaar ministerie een recent opgemaakt, met redenen omkleed en ondertekend advies over van een reclasseringsinstelling. Indien de gevorderde voorwaarde betrekking heeft op behandeling of opname in een zorginstelling, wordt tevens een medische verklaring overgelegd waaruit de noodzaak van behandeling of opname blijkt.
4.Indien de vordering achterwege blijft, vervalt de maatregel van rechtswege op het moment van beëindiging van de terbeschikkingstelling dan wel bij ommekomst van de termijn, bedoeld in artikel 6:1:18, dan wel indien voorwaardelijke invrijheidstelling niet heeft plaatsgevonden op het moment dat de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf wordt beëindigd.
1.De rechter kan de tenuitvoerlegging van de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking gelasten indien:
a. er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan waarvoor de rechter een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking kan opleggen; of
b. dit noodzakelijk is ter voorkoming van ernstig belastend gedrag jegens slachtoffers of getuigen.”
SP-fractie. Dat zou ook niet stroken met het karakter van de maatregel. Dat rechters bij het opleggen van de maatregel enige terughoudendheid zullen betrachten, zoals de leden van de
CDA-fractie en van de
D66-fractie aannemen, acht ik daar wel mee in overeenstemming. Voor de goede orde benadruk ik dat die terughoudendheid naar mijn oordeel dus voortvloeit uit het mogelijk ingrijpende karakter van de maatregel – en mede bezien vanuit rechtsstatelijk oogpunt, zoals de leden van de
D66-fractie dat noemen – en niet het gevolg zou moeten zijn van voornoemde onzekere toekomstige factoren die moeilijk te voorzien zijn. Dat de zelfstandige maatregel alleen zal worden toegepast wanneer dat noodzakelijk wordt geacht, acht ik inherent aan het karakter van die maatregel.” [9]
Immateriële schade, onderbouwing
€ 20.000,00en subsidiair
€ 17.500,00of zoveel de Rechtbank in goede justitie redelijk acht vermeerderd met de wettelijke rente tot aan de dag der algehele voldoening.
“VORDERINGEN BENADEELDE PARTIJAffectieschade moeder en vriendin
Shockschade(…)
Affectieschade
partij in essentie bij gebrek aan wetenschap betwist en deze betwisting dus niet nader gemotiveerd. Hij heeft naar voren gebracht dat de langdurigheid en hechtheid van de relatie moeilijk te beoordelen is. Weliswaar is daarover “zeker” het een en ander gezegd, maar hij mist een nadere onderbouwing van die stellingen in de vorm van stukken. Vervolgens heeft hij gemeend dat de zaak beter kan worden beoordeeld door de civiele rechter. Daarmee heeft hij tot uitdrukking gebracht dat de relevante feiten niet binnen het strafproces kunnen worden vastgesteld.