ECLI:NL:PHR:2025:927

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
16 september 2025
Publicatiedatum
29 augustus 2025
Zaaknummer
24/00206
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplichting, valsheid in geschrift en gewoontewitwassen door aanvragen studiefinanciering op naam van anderen

In deze zaak is de verdachte, geboren in 1988, veroordeeld door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 januari 2024 voor meerdere feiten, waaronder oplichting, valsheid in geschrift en gewoontewitwassen. De verdachte heeft in de periode van 12 mei 2018 tot en met 24 augustus 2018, samen met anderen, opzettelijk valse aanvragen voor studiefinanciering ingediend bij de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) op naam van verschillende personen. Hierdoor heeft hij onterecht geldbedragen verkregen. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. De zaak is in cassatie gebracht, waarbij de advocaat van de verdachte één middel van cassatie heeft voorgesteld. Dit middel richt zich tegen het oordeel van het hof dat het contant opnemen van geldbedragen, verkregen uit misdrijf, kan worden gekwalificeerd als gewoontewitwassen. De procureur-generaal bij de Hoge Raad heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, waarbij hij stelt dat het oordeel van het hof niet getuigt van een onjuiste rechtsopvatting en toereikend is gemotiveerd. De conclusie van de procureur-generaal is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van witwassen, waarbij hij in de ten laste gelegde periode een totaalbedrag van € 203.309 heeft overgedragen, omgezet en/of daarvan gebruik heeft gemaakt, en dat hij van dit witwassen een gewoonte heeft gemaakt.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer24/00206
Zitting16 september 2025
CONCLUSIE
V.M.A. Sinnige
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,
hierna: de verdachte

1.Inleiding

1.1
De verdachte is bij arrest van 10 januari 2024 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem (parketnummer 21-002770-22), wegens onder 1 “medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd”, onder 2 “valsheid in geschrift, meermalen gepleegd”, onder 3 “opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst” en onder 4 “van het plegen van witwassen een gewoonte maken” en “medeplegen van het plegen van witwassen een gewoonte maken”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, met aftrek van voorlopige hechtenis, waarvan zes maanden voorwaardelijk en met een proeftijd van drie jaren.
1.2
Er bestaat samenhang met de zaak 24/00205. In die zaak zal ik vandaag ook concluderen.
1.3
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. P. van Dongen, advocaat in Amsterdam, heeft één middel van cassatie voorgesteld.

2.Het middel

2.1
Met het middel wordt opgekomen tegen het oordeel van het hof dat het enkele contant opnemen van girale geldbedragen ‘overdragen, omzetten of gebruik maken’ oplevert en dat die gedragingen kunnen worden gekwalificeerd als (gewoonte)witwassen (feit 4).
2.2
Ten laste van de verdachte is onder 1, 2 en 4 bewezenverklaard dat:
“1. hij in de periode van 12 mei 2018 tot en met 24 augustus 2018 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, met het oogmerk om zich en/of anderen wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid, de Dienst Uitvoering Onderwijs heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag, door met genoemd oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk, en in strijd met de waarheid, aanvragen studiefinanciering in het persoonsgebonden domein op de website van de Dienst Uitvoering Onderwijs in te vullen en/of in te dienen waarmee verdachte (samen met zijn mededaders) deed voorkomen dat personen, waaronder:
- [naam 1] ;
- [naam 2] ;
- [naam 3] ;
- [naam 4] ;
- [naam 5] ;
- [naam 6] , en
- [naam 7]
- al dan niet met terugwerkende kracht - aanspraak hadden of maakten op studiefinanciering,
waardoor voornoemde Dienst Uitvoering Onderwijs werd bewogen tot bovengenoemde afgifte;
2. hij in de periode van 12 mei 2018 tot en met 15 augustus 2018 in Nederland, meermalen, één of meer digitale aanvraagformulieren voor studiefinanciering op naam van
- [naam 1] ;
- [naam 2] ;
- [naam 3] ;
- [naam 4] ;
- [naam 5] , en
- [naam 7] ,
- zijnde geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst, door op/in voornoemde digitale aanvraagformulieren - in strijd met de waarheid - te vermelden dat
- [naam 1] met ingang van 1 september 2017 een voltijdsopleiding HBO Sport, Management & Ondernemen volgt aan de University of the Dutch Caribbean;
- [naam 2] met ingang van 1 september 2017 een voltijdsopleiding HBO Sport, Management & Ondernemen volgt aan de University of the Dutch Caribbean;
- [naam 3] met ingang van 1 februari 2018 een voltijdsopleiding HBO Business Administration volgt aan de Universiteit van Curaçao;
- [naam 4] met ingang van 1 april 2018 een voltijdsopleiding HBO Bank en Verzekeringsmanagement volgt aan de University of the Dutch Caribbean;
- [naam 5] met ingang van 1 oktober 2017 een voltijdsopleiding HBO Sport, Management & Ondernemen volgt aan de University of the Dutch Caribbean, en
- [naam 7] met ingang van 1 april 2018 een voltijdsopleiding HBO Bank en Verzekeringsmanagement volgt aan de University of the Dutch Caribbean,
zulks met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
4. hij in de periode 12 mei 2018 tot en met 24 augustus 2018 in Nederland, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, hierin bestaande dat hij, verdachte, een voorwerp, bestaande uit meerdere geldbedragen, te weten € 44.130 en € 64.478 heeft overgedragen, omgezet en/of daarvan gebruik heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte wist dat deze geldbedragen – (on)middellijk – afkomstig waren uit enige misdrijven
en
tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, hierin bestaande dat hij, verdachte en/of zijn mededaders een voorwerp, bestaande uit meerdere geldbedragen, te weten € 40.375 en € 54.326, heeft overgedragen, omgezet en/of daarvan gebruik heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededaders wisten dat deze geldbedragen – (on)middellijk – afkomstig waren uit enige misdrijven.”
2.3
Het hof heeft feit 4 gekwalificeerd als:
“van het plegen van witwassen een gewoonte maken” en “medeplegen van van het plegen van witwassen een gewoonte maken”
2.4
Met betrekking tot de bewezenverklaring en kwalificatie heeft het hof als volgt overwogen (met weglating van voetnoten):

Feit 4: medeplegen van gewoontewitwassen
Het hof overweegt hiertoe grotendeels overeenkomstig de rechtbank - maar met enkele aanvullingen en correcties ten aanzien van de bedragen - als volgt.
Het ten laste gelegde geldbedrag van € 50.569,--
Het [rekeningnummer 1] behoort toe aan verdachte. Dit rekeningnummer is opgegeven in de aanvraagformulieren (met de daarbij vermelde aanvraagdata) voor studiefinanciering die op naam van [naam 8] (16 juli 2018), [naam 9] (6 augustus 2018), [naam 10] (2 juli 2018), [naam 6] (6 augustus 2018) en [naam 7] (12 mei 2018) bij DUO zijn ingediend en waarna een totaalbedrag van € 50.569,-- naar de bankrekening van verdachte is overgemaakt. Uit de door een medewerker van DUO op 9 oktober 2018 gedane aangifte van fraude met studiefinanciering volgt dat het genoemde geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is. Verdachte heeft van het genoemde geldbedrag € 9.800,-- overgeboekt naar de bankrekening van [betrokkene 1] voor de aankoop van twee puppy’s en ten minste € 12.000,-- contant opgenomen. Daarnaast heeft hij een gedeelte van het geldbedrag gebruikt om online te gokken, te weten € 22.330,--. Totaal betreft dit een bedrag van € 44.130,--.
Het ten laste gelegde geldbedrag van € 64.478,--
Ook het [rekeningnummer 2] behoort aan verdachte toe. Dit rekeningnummer is opgegeven in de aanvraagformulieren (met de daarbij vermelde aanvraagdata) voor studiefinanciering die op naam van [naam 11] (4 juli 2018), [naam 12] (9 juni 2018), [naam 5] (12 juni 2018), [naam 13] (16 juli 2018), [naam 14] (18 juni 2018) en [medeverdachte 1] (20 juli 2018) bij DUO zijn ingediend en waarna een totaalbedrag van € 64.478,- naar de bankrekening van verdachte is overgemaakt. Uit de door een medewerker van DUO op 9 oktober 2018 gedane aangifte van fraude met studiefinanciering volgt dat het genoemde geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is. Verdachte heeft van het genoemde geldbedrag onder meer € 2.500,- overgeboekt naar de bankrekening van [medeverdachte 1] en ruim € 63.000,- contant opgenomen. Daarnaast heeft hij een gedeelte van het geldbedrag gebruikt om online te gokken, te weten € 21.930,--. Het hof constateert dat het bedrag dat verdachte heeft besteed hoger is dan het door DUO overgemaakte bedrag aan studiefinanciering op naam van voornoemde personen, wat verklaard kan worden door de omstandigheid dat op deze bankrekening ook nog andere bedragen zijn gestort. Het hof leidt uit deze bedragen wel af dat verdachte het volledige gestorte bedrag van € 64.478,-- heeft besteed.
Het ten laste gelegde geldbedrag van € 78.873,--
De bankrekeningnummers [rekeningnummer 3] en [rekeningnummer 4] behoren toe aan [medeverdachte 2] , de toenmalige partner van verdachte. Het rekeningnummer [rekeningnummer 3] is opgegeven in de aanvraagformulieren (met de daarbij vermelde aanvraagdata) voor studiefinanciering die op naam van [naam 3] (14 augustus 2018), [naam 15] (3 juli 2018), [naam 16] (30 juli 2018), [naam 2] (15 augustus 2018), [naam 17] (31 juli 2018), [naam 18] (5 juli 2018), [naam 19] (21 augustus 2018) en [naam 20] (31 juli 2018) bij DUO zijn ingediend en waarna een totaalbedrag van € 56.053,- naar de bankrekening van [medeverdachte 2] is overgemaakt. Daarnaast is het [rekeningnummer 4] opgegeven in de aanvraagformulieren (met de daarbij vermelde aanvraagdata) voor studiefinanciering die op naam van [naam 21] (14 augustus 2018) en [naam 22] (9 augustus 2018) bij DUO zijn ingediend en waarna een totaalbedrag van € 22.438,-- naar deze bankrekening van [medeverdachte 2] is overgemaakt. Het hof komt op een totaalbedrag van € 78.831,— dat op naam van voornoemde personen op deze twee rekeningen van [medeverdachte 2] is gestort.
Uit de door een medewerker van DUO op 9 oktober 2018 gedane aangifte van fraude met studiefinanciering volgt dat de genoemde geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig zijn. Verdachte heeft op 27 februari 2020 bij de politie verklaard dat hij een deel van de ontvangen gelden aan een persoon heeft afgedragen en een deel voor zichzelf heeft gebruikt: "Ik gebruikte hiervoor ook de rekening van mijn ex-partner". Ook [medeverdachte 2] heeft verklaard dat verdachte haar bankrekening heeft gebruikt. Uit onderzoek is verder gebleken dat er forse bedragen contant zijn opgenomen, van ten minste € 29.000,-- van de ING-rekening en ten minste € 10.000,-- van de ABNAMRO-rekening, dat verdachte een bedrag van € 1.300,-- heeft uitgegeven aan een tas en een bril bij Louis Vuitton en € 75,-- bij een juwelier. In totaal heeft verdachte van deze rekeningen derhalve tenminste een bedrag van € 40.375,-- besteed.
Het ten laste gelegde geldbedrag van € 54.326,--
Het [rekeningnummer 5] behoort toe aan [medeverdachte 3] . Dit rekeningnummer is opgegeven in de aanvraagformulieren (met de daarbij vermelde aanvraagdata) voor studiefinanciering die op naam van [naam 23] (25 juli 2018), [naam 24] (11 augustus 2018), [naam 25] (21 augustus 2018), [naam 26] (2 augustus 2018), [naam 27] (3 augustus 2018) en [naam 28] (18 juli 2018) bij DUO zijn ingediend en waarna een totaalbedrag van € 54.326,-- naar de bankrekening van [medeverdachte 3] is overgemaakt.
Uit de door een medewerker van DUO op 9 oktober 2018 gedane aangifte van fraude met studiefinanciering volgt dat het genoemde geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is. Van het genoemde totaalbedrag is € 5.270,-- overgemaakt naar het aan verdachte toebehorende [rekeningnummer 2] . Daarnaast is in totaal € 48.800,-- contant opgenomen. Uit de verklaring van [medeverdachte 3] blijkt het volgende: "Ik heb gezien dat dit door DUO op mijn rekening is gestort. Zodra deze bedragen op mijn rekening waren gestort, heb ik het bedrag gepind. Ik heb het geld van de rekening afgehaald en aan [verdachte] gegeven, zoals ik met hem had afgesproken. Ook heeft [medeverdachte 3] verklaard dat hij geldbedragen via internetbankieren naar het voormelde rekeningnummer van verdachte heeft overgemaakt: "Als ik een bedrag ontving van € 11.300,--, dan pinde ik € 10.000,-- en vervolgens maakte ik € 1.300,-- over van mijn bankrekening naar de bankrekening van [verdachte] ."
Het ten laste gelegde geldbedrag van € 500,--
Op 22 februari 2019 is door DUO een bedrag van € 2.106,94 overgemaakt voor studiefinanciering overgemaakt naar het [rekeningnummer 6] t.n.v. [naam 29] . Uit onderzoek is gebleken dat dit bedrag ten onrechte door DUO is uitgekeerd. Immers, de 'aanvrager' stond blijkens een inschrijfcontrole niet ingeschreven bij een onderwijsinstelling. Van het door DUO uitgekeerde bedrag heeft verdachte € 500,-- gepind en € 500,-- overgemaakt naar zijn eigen bankrekening, zo heeft verdachte zelf ook op 27 februari 2020 bij de politie verklaard. Deze overboeking maakt desondanks geen onderdeel uit van de bewezenverklaring, aangezien het niet valt binnen de ten laste gelegde periode. In zoverre wordt verdachte partieel vrijgesproken.
Een gewoonte maken van het (mede)plegen van witwassen
Op basis van het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, komt het hof tot het oordeel dat verdachte in de ten laste gelegde periode een uit enig misdrijf afkomstig totaalbedrag van € 203.309 heeft overgedragen, omgezet en/of daarvan gebruik heeft gemaakt en dat verdachte zich aldus schuldig heeft gemaakt aan witwassen. Van dit witwassen heeft verdachte een gewoonte gemaakt, omdat in de ten laste gelegde periode sprake is geweest van frequente witwashandelingen.
Medeplegen
Het hof zal verdachte partieel vrijspreken van het tenlastegelegde medeplegen, nu er in het dossier geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om vast te kunnen stellen dat er ten aanzien van het witwassen van de eerdergenoemde geldbedragen van € 44.130,-- en € 64.478,-- tussen verdachte en een andere in de tenlastelegging genoemde persoon een nauwe en bewuste samenwerking heeft bestaan gericht op de verboden gedraging. De andere personen zijn hierover niet gehoord door het onderzoeksteam. Verdachte heeft gezwegen, zodat wettig en overtuigend bewijs voor medeplegen ten aanzien van de twee laatstgenoemde bedragen ontbreekt. Het is met name niet uitgesloten dat de andere personen van niets wisten en door verdachte zijn misleid en voorgelogen. Het hof zal verdachte ten aanzien van deze bedragen als pleger aanmerken, nu deze variant impliciet is opgenomen in de tenlastelegging.”
2.5
In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat uit de bewijsvoering van het hof volgt dat de verdachte bedragen van ten minste € 12.000,- en ruim € 63.000,- contant heeft opgenomen, maar niet dat de verdachte die contante bedragen vervolgens heeft besteed. Nu het enkele opnemen van contanten niet wezenlijk verschilt van het enkele voorhanden hebben of verwerven van dat geldbedrag, is de kwalificatie-uitsluitingsgrond van toepassing en getuigt de kwalificatiebeslissing van het hof van een onjuiste rechtsopvatting, althans is deze onbegrijpelijk en onvoldoende met redenen omkleed, aldus de steller van het middel.
2.6
Het middel gaat over de kwalificatie-uitsluitingsgrond bij witwassen. Eerdere rechtspraak van de Hoge Raad hierover is in de door de steller van het middel genoemde conclusie van advocaat-generaal Aben [1] als volgt samengevat (met weglating van voetnoten):
“17. Over naar de kern van de klacht, die ziet op rechtspraak over de kwalificatie-uitsluitingsgrond. Die rechtspraak komt op het volgende neer. In situaties waarin de bewezen verklaarde witwasgedraging van de verdachte bestaat uit het verwerven of voorhanden hebben van voorwerpen die
onmiddellijk uit een door hemzelf begaan misdrijf afkomstig zijn, geldt dat die gedragingen niet zonder meer als ‘witwassen’ kunnen worden gekwalificeerd. In dergelijke gevallen zal het meerdere erin moeten bestaan dat de gedragingen van de verdachte ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het voorwerp. Dit moet uit de motivering van de uitspraak kunnen worden afgeleid. De kwalificatie van witwassen is niet toegestaan indien vaststaat dat het enkele verwerven of voorhanden hebben door de verdachte van een voorwerp dat onmiddellijk afkomstig is uit een door hemzelf begaan misdrijf, niet kan hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp. Met deze uitsluitingsgrond beoogt de Hoge Raad te voorkomen dat een verdachte die een bepaald misdrijf heeft begaan en die de door dat misdrijf verkregen voorwerpen verwerft of onder zich heeft en dus voorhanden heeft, zich automatisch ook schuldig maakt aan het witwassen van die voorwerpen.
18. De kwalificatie-uitsluitingsgrond is in beginsel
nietvan toepassing als naast het ‘voorhanden hebben’ dan wel ‘verwerven’ óók (of slechts) ‘overdragen’, ‘gebruikmaken’ of ‘omzetten’ bewezen is verklaard. Die gedragingen hebben immers een nadrukkelijker verhullend karakter dan verwerven of voorhanden hebben. Toch is dat anders als het bijzondere geval zich voordoet dat zulk overdragen, gebruikmaken of omzetten van door eigen misdrijf verkregen voorwerpen plaatsvindt onder omstandigheden die niet wezenlijk verschillen van gevallen waarin een verdachte die een bepaald misdrijf heeft begaan en die daarmee de door dat misdrijf verkregen voorwerpen verwerft of voorhanden heeft, zich automatisch ook schuldig zou maken aan het witwassen van die voorwerpen.
19. Om het nog ingewikkelder te maken geldt dat
in de regelsprake is van zo’n bijzonder geval als hiervoor bedoeld in gevallen waarin het ‘omzetten’ of ‘overdragen’ heeft bestaan uit het enkele storten op een eigen bankrekening van contante geldbedragen die onmiddellijk uit eigen misdrijf afkomstig zijn. Ook hier geldt weer dat een dergelijk geval (dus) slechts de kwalificatie van ‘witwassen’ kan dragen als de gedraging – of, zo is mijns inziens niet uitgesloten, het geheel van de gedragingen – een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van die geldbedragen gericht karakter heeft.
2.7
Uit de bewijsvoering ten aanzien van feit 4 kan worden afgeleid dat de verdachte in een periode van een aantal maanden bedragen van in totaal € 50.569,- en € 64.478,- op zijn bankrekening heeft ontvangen van DUO als gevolg van fraude met (de aanvraag van) studiefinanciering.
2.8
Het bedrag van € 50.569,- is deels, namelijk ten aanzien van [naam 6] en [naam 7] , (kennelijk) afkomstig uit de onder 1 en 2 bewezenverklaarde valsheid in geschrift en/of [2] oplichting. Wat betreft [naam 8] , [naam 9] en [naam 10] volgt uit de bewijsvoering niet wie zich schuldig heeft gemaakt aan het gronddelict. Uit het bestreden arrest volgt in ieder geval niet dat dat de verdachte is geweest. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte van dit bedrag € 44.130,- heeft overgedragen, omgezet en/of daarvan gebruik heeft gemaakt, onder andere door daarvan € 12.000,- contant op te nemen.
2.9
Ten aanzien van het bedrag van € 64.478,- geldt ook dat dat deels, namelijk ten aanzien van [naam 4] en [naam 5] , (kennelijk) afkomstig uit de onder 1 en 2 bewezenverklaarde valsheid in geschrift en oplichting. Wat betreft [naam 11] , [naam 13] , [naam 14] en [medeverdachte 1] volgt uit de bewijsvoering niet wie zich schuldig heeft gemaakt aan het gronddelict. Ook hier geldt dat uit het bestreden arrest in ieder geval niet volgt dat dat de verdachte is geweest. Het hof heeft vastgesteld dat op deze bankrekening ook nog andere bedragen zijn gestort en dat de verdachte het volledige bedrag heeft overgedragen, omgezet en/of daarvan gebruik heeft gemaakt, onder andere door daarvan € 63.000,- contant op te nemen.
2.1
Anders dan in de hiervoor onder 2.6 aangehaalde zaak [3] gaat het in de onderhavige zaak niet om het storten van contant geld afkomstig uit eigen misdrijf, maar over het contant opnemen van (giraal) geld. Het hof heeft kennelijk geoordeeld dat dat maakt dat – voor zover al sprake is van geld dat afkomstig is uit een door de verdachte zelf gepleegd misdrijf – geen sprake is van een ‘bijzonder geval’ waarin het ‘omzetten’, ‘overdragen’ of ‘gebruik maken’ niet wezenlijk verschilt van gevallen waarin een verdachte een bepaald misdrijf heeft begaan en daarmee de door dat misdrijf verkregen voorwerpen verwerft of voorhanden heeft. De ratio van de kwalificatie-uitsluitingsgrond is immers onder meer te voorkomen dat de verdachte die door het begaan van een bepaald gronddelict bepaalde voorwerpen onder zich krijgt, automatisch ook schuldig zou zijn aan het witwassen van die voorwerpen. [4] Dat vereist een zekere identificeerbaarheid van die voorwerpen. Door het geld contant te maken, is de band met de onderliggende misdrijven verbroken en – zo begrijp ik het hof – niet meer te identificeren als afkomstig van die misdrijven. [5] Gelet op het feit dat contant geld nu eenmaal makkelijk vermengt en gelet op de duur van de bewezenverklaarde periode, acht ik het oordeel van het hof dat de kwalificatie-uitsluitingsgrond niet van toepassing is niet getuigen van een onjuiste rechtsopvatting, niet onbegrijpelijk en in het licht van wat (niet) [6] is aangevoerd in hoger beroep toereikend gemotiveerd. [7]

3.Slotsom

3.1
Het middel faalt en kan worden afgedaan met een aan artikel 81 lid 1 RO ontleende motivering.
3.2
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
3.3
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Conclusie A-G Aben (ECLI:NL:HR:PHR:2021:29) voor HR 2 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:321. In 2024 heeft A-G Aben dit kader herhaald in zijn conclusie voor HR 25 mei 2024, ECLI:NL:HR:2024:893 (randnummers 46-48). Zie ook HR 7 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2913,
2.[naam 7] wordt zowel in feit 1 als 2 genoemd. [naam 6] alleen in feit 1.
3.Zie ook de conclusie van A-G Harteveld (ECLI:NL:PHR:2021:707) voor HR 13 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1098 en de daar besproken jurisprudentie (randnr. 5.3 en verder).
4.Vgl. ook de conclusie van A-G Harteveld (ECLI:NL:PHR:2021:707) voor HR 13 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1098.
5.In de zaak waarnaar de steller van het middel verwijst, werd – zoals ik eerder al opmerkte – contant geld giraal gemaakt. In die situatie wordt, anders dan bij het contant maken van giraal geld zoals in de onderhavige zaak, de band tussen het misdrijf en het geld niet doorbroken.
6.De verdachte heeft als grief tegen het vonnis van de rechtbank (enkel) opgegeven dat hij de opgelegde straf te zwaar vindt. De raadsman heeft in hoger beroep aangevoerd dat de verdediging zich ten aanzien van de tenlastegelegde feiten refereert aan het oordeel van het hof.
7.Vgl. ook HR 18 februari 2025, ECLI:NL:HR:2025:219 (81 RO) en mijn daaraan voorafgaande conclusie (ECLI:NL:PHR:2024:1330). Vgl. bijv. ook HR 2 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:321.