Conclusie
Site bezoeken”. Een klik op deze knop bracht de bezoeker op een bij prindo.nl ingerichte ‘landingspagina’, waar de genoemde cartridge tegen de op Google Shopping getoonde prijs te koop was. Er gold daarbij een restrictie tot één exemplaar per bestelling per klant. Bij een direct bezoek aan prindo.nl kon hetzelfde type printercartridge worden besteld, maar tegen een andere (hogere) prijs en zonder de restrictie tot één exemplaar per bestelling per klant.
1.Feiten
pay per click: de verkoper betaalt een bepaald bedrag per keer dat een bezoeker op zijn advertentie klikt. Google Shopping werkt op basis van een
product feedwaarbij de verkoper bepaalde informatie, bijvoorbeeld een foto, beschrijving en/of prijs van het product, digitaal aanlevert bij Google via het Google Merchant Center. [2]
Site bezoeken” op de regel van “
Prindo NL” wordt de bezoeker vanuit Google Shopping doorgeleid naar een speciaal daarvoor ingerichte webpagina in de webwinkel van Media Concept, de website prindo.nl, zie de afbeelding hierna. [4] Op deze webpagina staat onder de prijs en levertijd vermeld: “
Maximaal 1 product per bestelling per klant.”
2.Procesverloop
In eerste aanleg
dynamic pricing [11] doet zonder de consument daarvan op de hoogte te stellen en hoewel Google Shopping daarvoor niet het juiste platform is. Ook dit verwijt gaat niet op. Partijen zijn het erover eens dat
dynamic pricingop zichzelf is toegestaan. Daarnaast wordt op Google Shopping duidelijk de te betalen prijs van het product weergegeven en is dit ook de prijs die de consument uiteindelijk betaalt nadat hij via de knop “
Site bezoeken” een bestelling plaatst. Dat die prijs van tijd tot tijd kan verschillen, maakt nog niet dat sprake is van misleiding (rov. 4.12.).
Misleidende reclame
dynamic pricing’.
Marktonderzoek
Ongeoorloofde handelspraktijk
Ongeoorloofde vergelijkende reclame
a-g] nog aan dat Google wel degelijk weet althans behoort te weten op welke wijze Media Concept haar producten aanbiedt. Gelet op het vorenstaande leidt een dergelijke wetenschap echter niet ertoe dat de door Digital Revolution jegens Google ingestelde vordering toewijsbaar is. Gelet op het hiervoor overwogene is evenmin voldoende komen vast te staan dat Google in strijd handelt met haar beleid, inhoudende dat een aanbieder zich dient te onthouden van het behalen van oneerlijk voordeel en informatie dient te verschaffen die de potentiële koper nodig heeft om een weloverwogen beslissing te nemen. Digital Revolution heeft bij haar grief niets aangevoerd dat een dergelijke conclusie rechtvaardigt.”
Slotsom
3.Juridische achtergrond
misleidendis (art. 6:193b lid 3, aanhef en onder a, BW onder verwijzing naar art. 6:193c-6:193g BW), als zij
agressiefis (art. 6:193b lid 3, aanhef en onder b, BW, onder verwijzing naar art. 6:193h en 6:193i BW) of als een handelaar op een andere wijze handelt
in strijd met de vereisten van professionele toewijdingen het vermogen van de gemiddelde consument om een geïnformeerd besluit te nemen merkbaar is beperkt of kan worden beperkt (art. 6:193b lid 2 BW). Een aantal handelspraktijken is opgenomen in de ‘zwarte lijst’ van art. 6:193g BW, ontleend aan Bijlage I van de OHP-richtlijn. Deze handelspraktijken zijn onder alle omstandigheden oneerlijk.
de scharnierende bepaling” van dat wetsartikel, omdat wat de handelaar – op laakbare wijze – niet heeft vermeld, zich niet in absolute termen laat bepalen, maar, ook in de klaarblijkelijke publieksbeleving, in alle opzichten afhankelijk is van de context. [22]
een door een consument genomen besluit over de vraag of, en, zo ja, hoe en op welke voorwaarden hij een product koopt, geheel of gedeeltelijk betaalt, behoudt of van de hand doet, of een contractueel recht uitoefent in verband met het product, ongeacht of de consument overgaat tot handelen”. Deze omschrijving komt nagenoeg overeen met de definitie van het Unierechtelijke begrip ‘besluit over een transactie’, gegeven in art. 2 sub k OHP-richtlijn. Dit begrip is volgens het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: ‘Hof van Justitie’) ruim gedefinieerd:
Canal Digital Danmarkvolgt dat ook een verwijzing naar de website van de handelaar in bepaalde gevallen als een dergelijke maatregel kan worden aangemerkt. [27] Daarmee lijkt niet goed te verenigen dat het besluit om de website van de handelaar te bezoeken reeds als
besluit over een transactiezou zijn te kwalificeren.
commerciële boodschap die de kenmerken en de prijs van het product op een aan het gebruikte medium aangepaste wijze vermeldt en de consument aldus in staat stelt een aankoop te doen”. Deze bepaling is de Nederlandse implementatie van de nagenoeg gelijkluidende definitie uit art. 2 onder i OHP-richtlijn.
de consument aldus in staat stelt een aankoop te doen” geen bijkomende voorwaarde voor een uitnodiging tot aankoop is te lezen. [32] Het gaat er steeds om of de consument op basis van de gegevens een besluit over een aankoop kan nemen. [33]
verzwaarde informatieplicht”. [35] Daaruit volgt volgens het Hof van Justitie dat elke uitnodiging tot aankoop de in art. 7 lid 4 OHP-richtlijn opgesomde essentiële informatie moet bevatten die de consument nodig heeft om een geïnformeerd besluit over een transactie te nemen. Deze informatie omvat mede “
de prijs inclusief alle belastingen of, als het om een soort product gaat waarvan de prijs redelijkerwijs niet vooraf kan worden berekend, de manier waarop de prijs wordt berekend”. [36]
Canal Digital Danmark) blijkt uit art. 7 lid 3 OHP-richtlijn (dat ook van toepassing is op uitnodigingen tot aankoop) dat de hoeveelheid informatie die over de prijs moet worden verschaft, “
moet worden bepaald op basis van de aard en de kenmerken van het product, maar ook op basis van het voor de uitnodiging tot aankoop gebruikte medium, waarbij rekening wordt gehouden met de bijkomende informatie die de handelaar eventueel verstrekt”. [37]
de uiteindelijke prijs voor een eenheid van een product of een gegeven hoeveelheid van een product, met inbegrip van de omzetbelasting en alle overige belastingen. In deze bepaling uit het Besluit prijsaanduiding producten is art. 2 Prijsaanduidingsrichtlijn [38] geïmplementeerd.
Citroën-arrest heeft het Hof van Justitie geoordeeld dat de Prijsaanduidingsrichtlijn in geval van tegenstrijdigheden prevaleert boven de OHP-richtlijn, omdat zij een meer specifieke regeling bevat, zodat de OHP-richtlijn haar (ingevolge art. 3 lid 4 OHP-richtlijn) onverlet laat. [39] Blijkens hetzelfde arrest moet de verkoopprijs als uiteindelijke prijs alle onvermijdbare en voorzienbare elementen van de prijs bevatten die verplicht ten laste van de consument komen en de tegenprestatie in geld voor de aankoop van het betrokken product vormen. [40]
ingesteld” is overbodig en verwarrend. Art. 6:193j lid 1 BW is (anders dan die komma doet vermoeden) enkel van toepassing op vorderingen op grond van art. 6:193b-193i BW en op door consumentenorganisaties ingediende verzoeken die op dezelfde bepalingen zijn gebaseerd (geregeld in art. 3:305d lid 1, onder a, BW).
personen die handelen in de uitoefening van een bedrijf”. [43] Zie daarover in verband met art. 6:194 lid 2-4 BW echter randnummer 3.43 van deze conclusie.
World Onlineoverwogen dat art. 6:194 BW (dat destijds enkel bestond uit het huidige eerste lid) sindsdien alleen van toepassing is op misleiding van iemand die handelt in de uitoefening van zijn bedrijf. [50] Consumenten hebben hoe dan ook geen behoefte aan de bescherming van afd. 6.3.4 BW: zij kunnen zich beroepen op de hiervoor besproken afd. 6.3.3A BW.
elke vorm van reclame waarbij een concurrent dan wel door een concurrent aangeboden goederen of diensten uitdrukkelijk of impliciet worden genoemd. [52] Aan het begrip reclame in deze bepaling komt geen andere betekenis toe dan een openbaar gemaakte mededeling als bedoeld in art. 6:194 lid 1 BW. [53] Indien de vergelijking niet kan worden herleid tot (de naam, het merk of de producten van) een bepaalde concurrent is geen sprake van vergelijkende reclame. [54] Het tweede lid stelt een aantal cumulatieve voorwaarden waaronder vergelijkende reclame geoorloofd is. De vergelijkende reclame dient onder meer niet misleidend als bedoeld in art. 6:194 BW of een misleidende handelspraktijk als bedoeld in art. 6:193c-6:193g BW te zijn. [55] Als de vergelijking verwijst naar een speciale aanbieding dan stelt het derde lid als extra voorwaarde dat duidelijk en ondubbelzinnig de periode waarvoor deze aanbieding geldt dan wel ‘zo lang de voorraad strekt’ moet zijn vermeld. [56]
wanneer deze(…)
zodanige onwaarheden of halve waarheden bevat dat het publiek in goed vertrouwen afgaat op de juistheid van de gedane mededeling en als gevolg daarvan bij voorbeeld tot aankoop van de aangeprezen goederen overgaat”. [61] Art. 2, onder c, Reclamerichtlijn definieert misleidende reclame als
elke vorm van reclame die op enigerlei wijze, daaronder begrepen haar opmaak, de personen tot wie zij zich richt of die zij bereikt, misleidt of kan misleiden en die door haar misleidende karakter hun economische gedrag kan beïnvloeden, of die om die redenen een concurrent schade toebrengt of kan toebrengen. Daarbij dient – zo blijkt uit art. 3 Reclamerichtlijn – rekening te worden gehouden met het relevante publiek en met alle omstandigheden van het geval. [62]
op” (bedoeld zal zijn: tot [65] ) een ander, is een mededeling misleidend indien sprake is van een misleidende omissie. [66] Van een misleidende omissie is sprake als essentiële informatie die degene die handelt in de uitoefening van een beroep, bedrijf of organisatie nodig heeft om een geïnformeerd besluit over een transactie te nemen, wordt weggelaten, waardoor hij een besluit over een overeenkomst neemt of kan nemen dat hij anders niet had genomen. Volgens het derde lid van dezelfde bepaling is van een misleidende omissie eveneens sprake indien essentiële informatie als bedoeld in lid 2 verborgen wordt gehouden of op onduidelijke, onbegrijpelijke, dubbelzinnige wijze dan wel laat verstrekt of gepresenteerd wordt, of het commerciële oogmerk, indien dit niet reeds duidelijk uit de context blijkt, niet laat blijken, waardoor hij die handelt in de uitoefening van een beroep, bedrijf of organisatie een besluit over een overeenkomst neemt of kan nemen dat hij anders niet had genomen.
in de uitoefening van een beroep, bedrijf of organisatie. De redactie van de bepaling suggereert dat hier slechts de norm uit het eerste lid nader is ingevuld, maar de parlementaire geschiedenis leert dat het de bedoeling van deze formulering (en vooral van de woorden “
beroep” en “
of organisatie”) is dat daarmee “
de onduidelijkheid die bestaat over de positie van onder andere kerkgenootschappen en vrijwilligersorganisaties tussen het consumentenrecht enerzijds en de rechtsbescherming van ondernemingen anderzijds[wordt]
tegengegaan”. [68] De bedoeling was klaarblijkelijk om beroepen en organisaties expliciet onder het toepassingsbereik van het voorgestelde wetsartikel te laten vallen. [69]
de consument” dan gelezen dient te worden “[degene die handelt in de uitoefening van een]
beroep, bedrijf of organisatie”. [73]
of(a)(ii) als essentiële informatie op onduidelijke, onbegrijpelijke, dubbelzinnige wijze dan wel laat is verstrekt of gepresenteerd
en(b) dat iemand die handelt in de uitoefening van een beroep, bedrijf of organisatie daardoor een besluit over een overeenkomst neemt of kan nemen dat hij anders niet had genomen. Essentiële informatie is informatie die iemand die handelt in de uitoefening van beroep, bedrijf of organisatie nodig heeft om een geïnformeerd besluit over een transactie te nemen. Als de mededeling is aan te merken als een uitnodiging tot aankoop, is de informatie genoemd in art. 6:193e lid 1, onder a. tot en met d., BW steeds essentieel, voor zover zij niet reeds uit de context blijkt.
4.Bespreking van het cassatiemiddel
tegen voordeel. De door Digital Revolution ingeroepen regels van kopersbescherming hebben immers juist tot doel consumenten respectievelijk andere potentiële kopers te beschermen tegen oneerlijke (meer specifiek: misleidende) handelspraktijken. Aan de orde is dan ook de vraag of potentiële kopers (consumenten of ondernemers) kunnen worden misleid in die zin dat zij een besluit over een overeenkomst nemen of kunnen nemen dat zij anders niet zouden hebben genomen, als hun een daadwerkelijk voordeel wordt geboden zonder dat zij daarvan op de hoogte zijn.
Site bezoeken” en (c) dat na het doorklikken tegen die prijs slechts één exemplaar per klant per bestelling kan worden gekocht. Het hof lijkt de omstandigheden onder (a) en (b) te hebben samengenomen en kort te hebben aangeduid als bijvoorbeeld “
het prijsverschil bij regulier bezoek en bij het ‘doorklikken’ via Google Shopping” (rov. 4.2.7).
Site bezoeken” daadwerkelijk tegen de getoonde prijs te koop is. Kennelijk is het hof van oordeel dat de advertentie bij de gemiddelde potentiële koper (consument respectievelijk ondernemer) niet de indruk wekt dat de getoonde advertentieprijs gelijk is aan de prijs die wordt gehanteerd op de website van Media Concept, tenminste niet in die mate dat de potentiële koper daardoor een besluit over een overeenkomst neemt of kan nemen dat hij anders niet zou hebben genomen.
uitputtendte zijn, met als gevolg dat in die opsomming niet voorkomende informatie voor een uitnodiging tot aankoop niet als essentieel is aan te merken. [84]
subonderdeel 1.1is in het bijzonder het oordeel van het hof (in rov. 4.2.2) dat de op Google Shopping getoonde prijs op zichzelf genomen niet misleidend is rechtens onjuist, onbegrijpelijk en onvoldoende gemotiveerd. Het subonderdeel is mede gericht tegen de andere in randnummer 4.12 van deze conclusie genoemde rechtsoverwegingen. Ik meen in het subonderdeel drie klachten te kunnen onderscheiden.
Site bezoeken” geen bestelknop is in de zin van dat wetsartikel of die richtlijn. Dit heeft er volgens het subonderdeel toe geleid dat het hof verkeerde maatstaven heeft gehanteerd bij de beoordeling van de gestelde misleiding.
Site bezoeken” heeft aangezien voor een bestelknop in de zin van art. 6:230v BW. In zoverre mist het subonderdeel feitelijke grondslag.
het in hoger beroep overgelegde bewijs” van de misleiding en haar stelling dat 83,7 % van de deelnemers aan de door haar overgelegde onderzoeken zich misleid voelde door het prijsverschil. [91] Het betoog van Digital Revolution valt kortom uiteen in een deel dat is toegespitst op een misleidende handeling (er is onjuiste of misleidende informatie verstrekt) en een deel dat is toegespitst op een misleidende omissie (er is essentiële informatie weggelaten). [92]
Site bezoeken” te klikken te bereiken internetpagina daadwerkelijk tegen de op Google Shopping getoonde prijs te koop is, hetgeen meebrengt dat die prijs
op zichzelf genomen(dat betekent: geïsoleerd van overige omstandigheden) niet onjuist en niet misleidend is. Ik roep in herinnering dat het hof weliswaar is begonnen met de vaststelling dat de vermelde prijs
op zichzelfniet misleidend was, maar vervolgens de overige door Digital Revolution aangevoerde omstandigheden heeft onderzocht – zie ook wat ik heb uiteengezet in randnummer 4.20 van deze conclusie.
Site bezoeken”, die verwijst naar een internetpagina waar daadwerkelijk tegen de vermelde prijs kan worden gekocht. Dit oordeel over wanneer de gemiddelde koper is misleid is in hoge mate verweven met feitelijke waarderingen. Het is mijns inziens niet onbegrijpelijk. Het geeft ook geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, gelet op het volgende.
De potentiële koper(…)
kan het product immers daadwerkelijk tegen de genoemde prijs kopen”) heeft onmiskenbaar de strekking dat er geen onjuiste informatie is medegedeeld. Deze vaststelling als zodanig is in cassatie niet bestreden met een motiveringsklacht die aan de daaraan te stellen eisen voldoet. Nog afgezien daarvan berust het betoog dat een feitelijke onjuistheid in een mededeling zonder meer voldoende is om van misleiding te kunnen spreken op een onjuiste rechtsopvatting. Een handelspraktijk is immers pas misleidend (in de zin van afd. 6.3.3A BW en de OHP-richtlijn) als zij tot gevolg heeft dat de gemiddelde consument een besluit over een overeenkomst neemt of kan nemen, dat hij anders niet had genomen. [93] Zie wat betreft art. 6:194 BW randnummer 3.34 van deze conclusie. Ook voor toepassing van die bepaling is vereist dat de (al dan niet onjuiste) mededeling de maatmens misleidt of kan misleiden en door haar misleidende karakter het economisch gedrag van deze maatmens kan beïnvloeden. [94]
op zichzelfmisleidend was en vervolgens of sprake was van een misleidende omissie, bestaande in het weglaten van essentiële informatie waardoor de potentiële koper kan worden misleid. [95] Hieruit blijkt geen miskenning van het gegeven dat het begrip ‘misleiding’ richtlijnconform moet worden uitgelegd.
voelen. De maatstaf is immers of de
gemiddeldeconsument een besluit over een overeenkomst (in de Unierechtelijke terminologie: over een transactie) neemt of kan nemen dat hij anders niet zou hebben genomen. Het criterium van de gemiddelde consument is uitdrukkelijk geen statistisch criterium. [96] Het gaat om – in de woorden van het Hof van Justitie – een “
fictieve doorsneeconsument”. [97]
onder a.heeft het hof miskend dat voor de beoordeling van de gestelde misleiding slechts relevant is of de betreffende uiting op zichzelf genomen misleidend is in de zin van art. 6 en 7 OHP-richtlijn en art. 2 Reclamerichtlijn. Volgens de klacht is de advertentie ondanks de mogelijkheid om (na doorklikken) tegen de getoonde prijs te kopen misleidend, omdat ten onrechte de indruk wordt gewekt dat de geadverteerde prijs feitelijk de in de regel voor dat product op prindo.nl algemeen geldende prijs is.
onjuiste rechtsopvattingwaarvan het hof heeft blijkgegeven door te
miskennendat slechts relevant is of de te onderzoeken uiting op zichzelf genomen misleidend is.
op zichzelf genomen” te onderzoeken, maar ook de context in aanmerking te nemen. In zoverre faalt de klacht.
met name het geval [is] wanneer in de advertentie zelf geen enkel voorbehoud ter zake van de geadverteerde speciale lage prijs wordt gemaakt en de omstandigheden waaronder tegen de geadverteerde speciale lage prijs besteld kan worden in de advertentie verzwegen worden”. Dit is volgens Digital Revolution herhaling van “
het in de samenvatting zaak onder A opgemerkte”. Inderdaad is op pagina 3 van de procesinleiding het volgende te lezen: “
DR heeft onweersproken gesteld8 dat de boodschap van(…)
deze Google advertenties van Prindo (en 123inkt) helder is: de geadverteerde prijs is de prijs waartegen dit product op de Prindo-website te koop is (een artikelprijs en een totaalprijs (incl. verzendkosten)[)]
.” In voetnoot 8 is verwezen naar de spreekaantekeningen van Digital Revolution van 20 april 2022, randnummer 1.2. [98]
subonderdeel 1.2 onder b.is het bestreden oordeel van het hof onbegrijpelijk, althans niet toereikend gemotiveerd, omdat het hof niet is ingegaan op de door Digital Revolution in hoger beroep aangevoerde grieven D en E, terwijl deze grieven volgens Digital Revolution essentiële stellingen bevatten.
Site bezoeken” mogelijk voor een bestelknop (in de zin van art. 6:230v lid 3 BW) heeft aangezien. Het subonderdeel baseert deze lezing op de door het hof gebruikte voorzetsels “
in”, “
via” en “
op” in verbinding met Google Shopping in rov. 4.2.2, in rov. 3.3 en 4.2.4 en in rov. 4.2.5. Zie ik het goed, dan heeft het subonderdeel de strekking dat het hof ten onrechte de Reclamerichtlijn niet van toepassing heeft geacht, omdat het het aanbieden van producten in/op/via Google Shopping heeft aangemerkt als iets anders dan aanprijzing van de producten.
de verdere overwegingen” in rov. 4.2.2 tot en met rov. 4.2.7. Het gaat in het bijzonder (a) om de overweging die volgens Digital Revolution inhoudt dat volgens Digital Revolution “
in de aanbieding op Google Shopping aan de potentiële koper” enkel als “
essentiële informatie(...)
wordt onthouden” dat “
de koper op deze wijze slechts een exemplaar per bestelling kan kopen” en (b) om de overwegingen in rov. 4.2.3 dat het een en ander vanwege de beperkingen van Google Shopping onvoldoende is om van misleiding te spreken omdat bij het oordeel of sprake is van een misleidende omissie de beperkingen van het gebruikte communicatiemiddel dienen te worden meegewogen.
enkelde beperking tot één exemplaar per bestelling essentiële informatie is die de potentiële koper wordt onthouden. Het hof heeft weliswaar in rov. 4.2.2 alleen deze beperking genoemd (trouwens zonder het woord ‘enkel’ of iets van dergelijke strekking te gebruiken), maar het is vervolgens ook ingegaan op het verschil tussen de geadverteerde prijs en de via de gewone website aangeboden prijs. Zie ook mijn opmerkingen over de structuur van het bestreden arrest in randnummer 4.20 van deze conclusie.
letter a.dat bij de beoordeling van een gestelde misleidende omissie rekening moet worden gehouden met alle omstandigheden van het geval. Het hof heeft daarbij volgens het subonderdeel miskend dat niet alleen van belang is welke informatie
wel, maar ook welke informatie
nietis vermeld. Daarbij is volgens het subonderdeel niet van belang dat technische omstandigheden aan vermelding van bepaalde informatie in de weg staan. Voor zover het aanbieden van een afwijkende prijs is toegestaan, moet daarbij volgens het subonderdeel zijn vermeld dat het gaat om een afwijkende prijs en moet zijn vermeld aan welke voorwaarden de aangeboden prijs is gebonden.
letter b.heeft het hof miskend dat niet alleen het gegeven dat maximaal één exemplaar per bezoek is te bestellen, maar ook het feit dat het een lagere prijs is dan de reguliere prijs en dat de prijs alleen geldt bij sitebezoek vanaf Google Shopping essentiële informatie is. Het hof had deze omstandigheden op grond van art. 149 Rv moeten aanmerken als essentiële informatie, aldus de klacht. Volgens het subonderdeel na
letter c.is onbegrijpelijk dat het hof niet alle genoemde omstandigheden essentiële informatie heeft geacht en ze niet allemaal heeft besproken.
letter d.getuigt het oordeel van het hof van een onjuiste rechtsopvatting voor zover uit de bestreden overweging blijkt dat het hof niet alle essentiële informatie hoefde te bespreken en is er een motiveringsgebrek omdat tussen partijen niet in geschil zou zijn dat het om essentiële informatie ging.
alle omstandigheden van het geval” een begrip is dat naar het mij voorkomt óók technische omstandigheden omvat. Daarnaast staat de door het subonderdeel gehuldigde rechtsopvatting op gespannen voet met de zojuist geciteerde wettekst, die immers uitdrukkelijk
de beperkingen van het communicatiemediumvermeldt.
Site bezoeken” de indruk versterkt dat de geadverteerde prijs de reguliere prijs op de website is. Het is niet duidelijk hoe dit betoog – dat alleen betrekking heeft op feitelijke omstandigheden – zich verhoudt tot de in het subonderdeel geformuleerde klachten. Het betoog bevat geen aanduidingen van vindplaatsen in de gedingstukken. Ik kan in dit betoog geen klacht ontwaren die aan de daaraan te stellen eisen voldoet.
subonderdeel 2.2is het door dit subonderdeel bestreden oordeel van het hof in rov. 4.2.3 samengevat. Het gaat – kort gezegd – om de vaststelling dat de voorwaarde dat maximaal één product per bestelling kan worden gekocht op Google Shopping niet kan worden vermeld en het daarop volgende oordeel van het hof (onder verwijzing naar het arrest
Canal Digital Danmark [105] ) dat daarmee geen sprake is van misleiding, omdat de bedoelde voorwaarde na het doorklikken direct zichtbaar is. Het vervolg van het subonderdeel is onderverdeeld in de randnummers 2.2.1-2.2.4.
geenessentiële informatie is. [107] De klacht van randnummer 2.2.1 van de procesinleiding stuit daarop af.
randnummer 2.2.2is de klacht vervat dat het hof heeft miskend dat op grond van het arrest
Canal Digital Danmark [108] is vereist dat in de advertentie naar de website van de aanbieder wordt verwezen en dat de essentiële informatie die niet in de advertentie kon worden vermeld op de website wel te vinden is.
Site bezoeken” kan bezwaarlijk als iets anders dan als een verwijzing naar de website van de aanbieder worden geduid. Op de via die knop te bereiken site is volgens de vaststelling van het hof vermeld: “
Maximaal 1 product per bestelling per klant”.
randnummer 2.2.3zouden de vaststellingen van het hof mogelijk meebrengen dat geen sprake is van dwaling ten tijde van de aankoop op prindo.nl en/of dat op prindo.nl is voldaan aan het vereiste van art. 6:230v lid 4 BW, maar doet wat er op prindo.nl plaatsvindt niet af aan het misleidende karakter van de advertentie op Google Shopping. Digital Revolution verwijst naar haar grief E, waarin zij dit stelt te hebben aangevoerd, die door het hof volgens het randnummer onbesproken is gelaten. [109] Het bestreden oordeel van het hof getuigt om die reden volgens het randnummer van een onjuiste rechtsopvatting en is onbegrijpelijk, dan wel onvoldoende gemotiveerd.
letter a.betoogt Digital Revolution dat zij in randnummer 6.3.1. van haar memorie van grieven voldoende heeft toegelicht dat de informatie over de beperking tot één product per bestelling te laat is verstrekt. [110] Na
letter b.is verwezen naar de stelling dat slechts 2,5% van het publiek de info zou zien – een stelling die volgens de klacht door het hof niet is besproken.
letter c.betoogt Digital Revolution dat het hof heeft miskend dat in deze zaak niet aan de orde is of na het doorklikken vanaf Google Shopping op prindo.nl sprake is van misleiding, maar dat het gaat om de vraag of sprake is van misleiding op Google Shopping, waar de advertenties van verkopers als Media Concept (Prindo) en Digital Revolution (123inkt) op prijsniveau met elkaar vergeleken worden (rov. 3.3). Het spreekt voor zich (aldus het betoog) dat op basis van die vergelijking op Google Shopping de verkoper van de betreffende cartridge geselecteerd wordt en het is dat besluit (om met Media Concept een transactie aan te gaan) dat een koper bij kennisneming (van één of meer) van de drie essentiële prijsrestricties anders mogelijk niet genomen had. Volgens het betoog brengt de Google-advertentieprijs van Media Concept de gemiddelde consument er dus toe, of kan deze ertoe brengen, een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen en zo zijn economisch gedrag beïnvloeden. [111] Daarmee is volgens Digital Revolution sprake van respectievelijk (a) een misleidende handelspraktijk in de zin van art. 6 en 7 OHP-richtlijn en (b) misleidende reclame in de zin van art. 2 Reclamerichtlijn en de daarmee corresponderende art. 6:193c, 6:193d en 6:194 BW. Dat sprake is van misleiding inzake de selectie van Media Concept als verkoper is volgens het betoog door Digital Revolution aangevoerd. [112] Het randnummer klaagt dat het hof daaraan geheel is voorbijgegaan, zodat het oordeel van het hof onbegrijpelijk is en onvoldoende is gemotiveerd. Gelet op het voorgaande (aldus Digital Revolution) is de slotoverweging van rov. 4.2.3 dat een en ander onvoldoende is om van misleiding te spreken evenzeer rechtens onjuist en onvoldoende gemotiveerd.
subonderdeel 2.3maakt duidelijk dat het subonderdeel is gericht tegen rov. 4.2.4. Daar heeft het hof meegewogen dat de koper meermaals van Google Shopping kan doorklikken, zodat de beperking tot één product per bestelling kan worden omzeild en het ontbreken van informatie daaromtrent volgens het hof voldoende wordt gecompenseerd.
letter a. dat Digital Revolution heeft aangevoerd dat deze aankoopmogelijkheid de misleidende omissie niet ongedaan maakt, omdat (in de advertentie op Google Shopping en op prindo.nl) nergens te lezen is dat op deze wijze herhaaldelijk bestellen mogelijk is en dat de potentiële koper ervan zal uitgaan dat dit niet mogelijk is. Volgens de klacht is het hof hieraan voorbijgegaan, zodat zijn oordeel onvoldoende is gemotiveerd.
letter b.klaagt het subonderdeel dat het oordeel rechtens onjuist is, omdat het zou gaan om essentiële informatie die Media Concept niet aan de consument ter beschikking heeft gesteld. Daarnaast klaagt het subonderdeel dat de mogelijkheid om een restrictie te omzeilen niet kan meebrengen dat misleidende mededelingen of restricties daardoor rechtens toelaatbaar zouden worden, zodat sprake is (aldus de klacht) van een onjuiste rechtsopvatting.
berust op onwaarheden” in de zin van artikel 6(1) OHP-richtlijn en deze reclame-uiting “
misleidt of kan misleiden” in de zin van artikel 2 Reclamerichtlijn. Dat brengt met zich dat sprake is van een misleidende handelspraktijk en van misleidende reclame.”
letter a.klaagt het subonderdeel dat de overweging van het hof over prijsdifferentiatie in rov. 4.2.5 niet relevant is voor de beantwoording van de vraag of sprake is van een misleidende prijsadvertentie, althans dat het hof heeft miskend dat de vraag of sprake is van een misleiding bij het aangaan van een koopovereenkomst moet worden onderscheiden van de vraag of adverteren met een op een website geldende prijs een misleidende handelspraktijk of misleidende reclame is. Hieruit blijkt volgens Digital Revolution van een onjuiste rechtsopvatting over misleidende handelspraktijken en reclame.
een geïnformeerd aankoopbesluit” te nemen en dat Media Concept daaraan heeft voldaan. Met de zinsnede “
een geïnformeerd aankoopbesluit kan nemen” zal het hof naar ik aanneem hebben bedoeld dat de potentiële koper over de vereiste essentiële informatie beschikt. Essentiële informatie is immers alle informatie die een consument (of voor toepassing van art. 6:194 BW: iemand die handelt in de uitoefening van beroep, bedrijf of organisatie) nodig heeft om een
geïnformeerd besluitte nemen over een transactie. Het hof heeft kortom geoordeeld dat geen sprake is van een misleidende omissie of handeling.
letter b.geldt hetzelfde voor de overweging in rov. 4.2.5 dat de verkoper de koper bij prijsdifferentiatie dient in te lichten over de prijs waartegen hij zijn product onder de gegeven omstandigheden aanbiedt, zodat de koper een geïnformeerd besluit kan nemen. Dit ziet volgens Digital Revolution op het tegengaan van kopersmisleiding of dwaling bij de totstandkoming van een koopovereenkomst.
letter c.geldt hetzelfde voor het oordeel dat het daaraan in dit geval niet schort (kennelijk is bedoeld het oordeel van het hof dat aan de potentiële koper voldoende inlichtingen zijn verschaft zodat deze een geïnformeerd besluit tot aankopen kan nemen). Of een koper een geïnformeerd besluit kan nemen is volgens Digital Revolution een dwalingsvraag die los staat van de vraag of al dan niet sprake is van een misleidende prijsadvertentie. Voor art. 6 OHP-richtlijn en art. 2 Reclamerichtlijn is alleen van belang of sprake is van misleiding zoals aldaar bedoeld. Daarvoor is bij een misleidende praktijk (art. 6 OHP-richtlijn) beslissend of de gemiddelde consument kan worden gebracht tot een besluit over een transactie dat hij anders niet had genomen. Bij misleidende reclame is beslissend of het misleidend karakter economisch gedrag kan beïnvloeden. Volgens de klacht heeft het hof blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting daaromtrent en is zijn oordeel daarnaast onbegrijpelijk, omdat tussen partijen vaststaat dat het gaat om een productadvertentie, geen verkoopaanbod.
Subonderdeel 2.4.3bestrijdt het oordeel van het hof dat niet valt in te zien dat Media Concept potentiële kopers moet inlichten over de gebruikelijke prijs van de aangeboden producten en dat er geen rechtsregel is waaruit een dergelijke verplichting volgt. Volgens het subonderdeel heeft het hof miskend dat op grond van art. 6 lid 1, aanhef en onder d, OHP-richtlijn als misleidend wordt beschouwd onjuiste informatie of bedrog ten aanzien van de prijs of de wijze waarop de prijs wordt berekend, of het bestaan van een specifiek prijsvoordeel. Volgens Digital Revolution brengt deze rechtsregel mee dat Media Concept dus bezoekers moet informeren over wat de gebruikelijke prijs op haar website is. Het andersluidende oordeel van het hof is volgens subonderdeel 2.4.3 rechtens onjuist.
Subonderdeel 2.4.4bevat geen zelfstandige klacht maar verwijst slechts naar subonderdeel 1.3.
Subonderdeel 2.4.5richt motiveringsklachten tegen het oordeel aan het slot van rov. 4.2.5 dat uit de stellingen van Digital Revolution niet duidelijk is geworden waarom Google Shopping een ongeschikt medium zou zijn voor de werkwijze van Media Concept. Het subonderdeel verwijst daartoe naar randnummer 2.2.2 van het cassatiemiddel en voert aan dat het hof is voorbijgegaan aan (onder meer) grief F van Digital Revolution in hoger beroep. Digital Revolution stelt te hebben aangevoerd dat Media Concept ‘
dynamic pricing’ toepast, inhoudende dat zij de prijzen op haar
website(mijn cursivering) meerdere keren per dag wijzigt. Dit zou meebrengen dat Google Shopping als medium “
ongeschikt is voor het adverteren met een van de op de website algemeen geldende prijs afwijkende speciale lage prijs, waarvoor één of meerdere specifieke prijsrestricties gelden”.
dynamic pricingtoepaste
op Google Shopping, maar heeft zij niets gesteld over toepassing daarvan op prindo.nl. [116] Hetzelfde geldt voor de aangehaalde plaats [117] (grief F) in de memorie van grieven, zeker wanneer deze wordt gelezen in het licht van de met die grief bestreden rechtsoverweging. [118] Pas bij de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft Digital Revolution blijkens de aangehaalde plaats uit de notities van 9 november 2023 de stelling ingenomen dat Media Concept
dynamic pricingtoepast op haar website, terwijl zij op Google Shopping juist een vaste prijs hanteert:
Subonderdeel 2.5is gericht tegen het oordeel van het hof in rov. 4.2.6. Het hof heeft aldaar het betoog van Digital Revolution dat bij ondernemingen de persoon die feitelijk inkoopt niet dezelfde hoeft te zijn als degene die een leverancier selecteert, waarbij Google Shopping voor de leveranciersselectie gebruikt kan worden en de daaropvolgende inkopen vervolgens rechtstreeks op prindo.nl plaatsvinden, van de hand gewezen. In de aanhef van het subonderdeel wijst Digital Revolution erop dat zij in haar memorie van grieven, randnummer 5.2., heeft aangevoerd dat een koper wordt misleid wanneer de aanbeveling of selectie van een leverancier direct of indirect is gebaseerd op een vergelijking van de op Google Shopping door prindo.nl geadverteerde lage prijzen die niet representatief zijn voor de op prindo.nl zelf gehanteerde prijzen.
randnummer 2.5.1en
randnummer 2.5.2heeft Digital Revolution de betwistingen van respectievelijk Media Concept en Google samengevat. Deze beide randnummers van de procesinleiding bevatten geen klachten.
Randnummer 2.5.3bevat de klacht dat het hof in rov. 4.2.6 ten onrechte heeft overwogen dat het betoog van Digital Revolution niet opgaat, omdat Media Concept en Google niet hebben betwist dat er misleiding heeft plaatsgehad in het geschetste hypothetische scenario. Dit levert volgens de klacht schending op van art. 149 Rv, althans het oordeel is onbegrijpelijk of niet toereikend gemotiveerd.
niet zozeer voor de hand[ligt]
dat van misleiding kan worden gesproken” bedoeld dat de maatmens niet handelt op de geschetste wijze. Daarin is geen schending van art. 149 Rv gelegen.
randnummer 2.5.4van de procesinleiding getuigt rov. 4.2.6 van een onjuiste rechtsopvatting, omdat voor misleidende reclame of een misleidende handelspraktijk niet is vereist dat deze een deel of het grootste deel van het relevante publiek betreft. Volgens dit randnummer heeft het hof bovendien miskend dat het een niet of niet voldoende betwist feit op grond van art. 149 Rv als vaststaand dient aan te nemen. Althans dient in elk geval in cassatie als hypothetische feitelijke grondslag te worden uitgegaan van de juistheid van de in rov. 4.2.6 genoemde aannames en suggesties van Digital Revolution, zodat het hof ten onrechte heeft geoordeeld dat het betoog van Digital Revolution niet zou mogen opgaan, aldus het randnummer.
Randnummer 2.5.5klaagt dat het hof buiten het partijdebat is getreden en daarmee art. 24 en 149 Rv heeft miskend door te overwegen dat het betoog van Digital Revolution (over een potentiële koper die afgaat op enkel de mededeling van een derde zonder zichzelf te informeren) niet zozeer voor de hand ligt dat van misleiding kan worden gesproken, omdat dit (volgens de klacht) door Media Concept en Google niet is aangevoerd. Bovendien is volgens dit randnummer onbegrijpelijk of onjuist dat een zekere mate van voor de hand liggen vereist zou zijn.
Randnummer 2.5.6klaagt dat het oordeel dat de geschetste handelwijze in onvoldoende verband staat met Media Concept en haar niet is aan te rekenen, het feit van algemene bekendheid of de ervaringsregel miskent dat het bereik en effect van een reclame-uiting groter is dan het aantal personen dat daadwerkelijk de uiting waarneemt. Onbegrijpelijk is volgens het randnummer waarom het bedoelde handelen Media Concept niet zou zijn aan te rekenen, aangezien het (volgens Digital Revolution) een voorzienbaar gevolg van een reclame-uiting op Google Shopping is dat de gevolgen daarvan zich ook uitstrekken tot anderen dan de bezoekers zelf. Dit is daarnaast volgens het randnummer niet aangevoerd, zodat het hof art. 24 en 149 Rv heeft geschonden.
randnummer 2.5.7is het hof buiten het partijdebat getreden en heeft het art. 24 en 149 Rv miskend met zijn overweging dat niet voor de hand ligt dat de koper eerst de doorklikroute via Google Shopping volgt en daarna een tweede bestelling direct via de site plaatst.
consument. Uit de weergave in randnummer 2.5.1 van wat Media Concept heeft aangevoerd blijkt reeds dat Media Concept de stellingen van Digital Revolution uitgebreid heeft betwist. [123] Reeds daarom kan de klacht niet slagen.
Randnummer 2.5.8bevat slechts een voortbouwklacht en behoeft geen verdere zelfstandige bespreking.
randnummer 2.6.1is niet aangevoerd dat de omstandigheden los van elkaar staan en elkaar niet versterken. Het randnummer klaagt dat het hof daarom in strijd met art. 24 en 149 Rv heeft geoordeeld.
randnummer 2.6.2is ook de slotsom van het hof in rov. 4.2.7 in strijd met art. 24 en 149 Rv, omdat geen van de partijen deze slotsom heeft aangevoerd. Daarnaast getuigt ze volgens het randnummer van een onjuiste rechtsopvatting, omdat (zo betoogt het randnummer) voor misleidende handelingen of reclame niet relevant is of sprake kan zijn van een geïnformeerd besluit, maar enkel of sprake is van misleiding zoals gedefinieerd in de relevante bepalingen van de OHP-richtlijn en de Reclamerichtlijn. Verder is het beoordelingskader van deze richtlijnen volgens het randnummer niet beperkt tot aankoopbesluiten, maar is sprake van misleiding als de gemiddelde consument ertoe kan worden gebracht een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen of zijn economisch gedrag kan worden beïnvloed. Daarvan is volgens Digital Revolution ook sprake als op onjuiste gronden een leverancier van een product wordt geselecteerd. Het randnummer verwijst terug naar randnummer 2.4.2 van de procesinleiding.
Randnummer 2.6.3herhaalt de klacht van subonderdeel 2.1 na letter b., maar richt deze thans tegen rov. 4.2.7. Ik volsta met verwijzing naar randnummers 4.56, 4.63 en 4.64 van deze conclusie.
fictieve doorsneeconsument”. [124] Hoe deze maatmens zich gedraagt of wanneer hij is misleid, blijft een vraag van rechterlijke waardering en leent zich niet voor bewijslevering. [125] Het staat de rechter vrij om bij deze waardering gebruik te maken van onderzoeksresultaten, maar hij kan daartoe niet verplicht worden geacht. [126] Het komt mij voor dat het voorgaande meebrengt dat het hof niet had hoeven ingaan op de door Digital Revolution overgelegde marktonderzoeken, zodat geen belang bestaat bij onderdeel 3. Voor het geval Uw Raad hierover anders oordeelt, behandel ik de subonderdelen 3.1 en 3.2 hierna kort.
Subonderdeel 3.1is gericht tegen rov. 4.3.2, waarin het hof is ingegaan op een van de marktonderzoeken waarop Digital Revolution zich heeft beroepen (het ‘eerste marktonderzoek’). Volgens het hof miskent Digital Revolution in haar beroep op het eerste marktonderzoek dat de beperkingen van een communicatiekanaal dienen mee te wegen bij de beoordeling of de reclame misleidend is en dat de wijze van aanbieden in de volledige context dient te worden bezien. Het onderzoek lijkt bovendien (aldus het hof) vooral te meten wat de verwachting van het publiek is over de wijze van aanbieden. Het hof is daarom voorbijgegaan aan de resultaten van dit onderzoek en heeft daargelaten of de vraagstelling en de methodologie die bij het onderzoek zijn gebruikt aan de daaraan te stellen eisen voldoen.
Randnummer 3.1.1van het subonderdeel bevat in de eerste plaats de klacht dat het bestreden oordeel blijk geeft van de – volgens Digital Revolution onjuiste – rechtsopvattingen die ook in subonderdelen 1.2, 1.3 (over de wijze van aanbieden) en 2.2 (over het meewegen van de beperkingen van het communicatiemedium) zijn bestreden. In zoverre bouwt de klacht voort op deze subonderdelen.
Site bezoeken” een koopovereenkomst (op afstand) wordt gesloten. Zoals ik hiervoor in randnummers 4.19 en 4.20 van deze conclusie al heb opgemerkt, bevat het bestreden arrest geen aanknopingspunten voor deze lezing van het arrest. De klacht is kennelijk gebaseerd op een lezing van de zinsnede “
Digital Revolution miskent hiermee(…)
dat de wijze van aanbieden in de volledige context dient te worden bezien”. Gelezen in de context van het bestreden arrest – niet in de laatste plaats de uiteenzetting van het juridisch kader in rov. 4.2.1 – biedt ook deze zinsnede uit de bestreden rov. 4.3.2 geen grond voor de lezing die de klacht tot uitgangspunt neemt.
Randnummer 3.1.2formuleert een klacht tegen het oordeel van het hof in rov. 4.3.2 dat het eerste marktonderzoek vooral lijkt te meten wat de verwachting van het publiek is over de wijze van aanbieden. Volgens het randnummer is dit niet door Media Concept gesteld (zodat het hof buiten de grenzen van de rechtsstrijd is getreden) en heeft het hof met dit oordeel blijk gegeven van een onjuiste opvatting van het begrip ‘aanbieden’. Daarnaast betoogt Digital Revolution in het randnummer dat het oordeel getuigt van een onjuiste rechtsopvatting omdat het hof kennelijk van oordeel is dat wat de verwachting van het publiek is bij het zien van de advertenties niet relevant is voor de vraag of sprake is van misleiding.
Randnummer 3.1.3bevat enkel klachten die zijn gericht tegen de frase aan het slot van de laatste volzin van rov. 4.3.2: “(…)
daargelaten of de vraagstelling en de methodologie die bij het onderzoek zijn gebruikt aan de daaraan te stellen eisen voldoen.”
Randnummer 3.1.4bevat alleen een voortbouwklacht die zelfstandige betekenis mist.
Subonderdeel 3.2bestrijdt het oordeel van het hof over het tweede door Digital Revolution ingeroepen marktonderzoek (het ‘tweede marktonderzoek’). Met haar beroep op dit tweede marktonderzoek miskent Digital Revolution volgens het hof in rov. 4.3.3 dat van belang is of de potentiële koper door de wijze van aanbieden een geïnformeerd aankoopbesluit neemt of kan nemen. In de vraagstelling is niet gerefereerd aan een te nemen aankoopbesluit. Uit de onderzoeksresultaten valt dan ook niet af te leiden dat de onderzoeksgroep door de inrichting van de aanbieding geen geïnformeerd aankoopbesluit neemt of kan nemen, aldus het hof. Het marktonderzoek heeft kennelijk de gevoelens van de groep respondenten over de verschillende wijzen van aanbieden gemeten, hetgeen naar het oordeel van het hof van onvoldoende betekenis is voor de beantwoording van de vraag of sprake is van een misleidende mededeling als bedoeld in art. 6:194 BW.
randnummer 3.2.1) getuigt dit oordeel van het hof van onjuiste rechtsopvattingen over ‘aanbieden’ (het randnummer verwijst naar subonderdeel 1.3) en inzake misleidende reclame en handelspraktijken enerzijds en dwaling inzake aankoopbeslissingen anderzijds (het randnummer verwijst terug naar subonderdeel 1.2 en randnummer 2.4.2 van de procesinleiding), alsmede over de relevantie van het kunnen nemen van een geïnformeerd aankoopbesluit (het randnummer verwijst naar randnummer 2.6.2 van de procesinleiding). Daarnaast bevat randnummer 3.2.1 de klacht dat hetgeen het hof heeft overwogen niet is gesteld door Media Concept, zodat het hof volgens Digital Revolution heeft geoordeeld in strijd met art. 24 en 149 Rv.
Uit de onderzoeksresultaten valt dan ook niet af te leiden dat de onderzoeksgroep door de inrichting van de aanbieding geen geïnformeerd aankoopbesluit neemt of kan nemen”. Uit de verwijzing naar subonderdeel 1.3 maak ik op dat Digital Revolution aanneemt dat het hof heeft geoordeeld dat op Google Shopping sprake is van een verkoopaanbod in die zin dat door het klikken op de knop “
Site bezoeken” een koopovereenkomst (op afstand) wordt gesloten. Ik verwijs naar wat ik dienaangaande heb opgemerkt in randnummers 4.19, 4.20, en 4.142 van deze conclusie en voeg daaraan toe dat ik ook in de thans bestreden rechtsoverweging geen aanknopingspunten zie voor deze lezing van het bestreden arrest. Wat betreft de klacht die kennelijk is ingegeven door het gebruik van de term ‘geïnformeerd aankoopbesluit’ en verwijst naar subonderdeel 1.2 en randnummers 2.4.2 en 2.4.6 van de procesinleiding, meen ik te kunnen volstaan met verwijzing naar randnummer 4.95 en volgende van deze conclusie. De klacht over art. 24 en 149 Rv strandt op de gronden die zijn genoemd in randnummer 4.145 en volgende van deze conclusie.
Randnummer 3.2.2formuleert klachten tegen de overweging van het hof in rov. 4.3.3 dat het marktonderzoek kennelijk de gevoelens van de groep respondenten over de verschillende wijzen van aanbieden heeft gemeten, hetgeen van onvoldoende betekenis is voor de beantwoording van de vraag of sprake is van een misleidende mededeling als bedoeld in art. 6:194 BW. Ten eerste is de klacht dat het hof buiten de grenzen van de rechtsstrijd is getreden en daarmee art. 24 en 149 Rv heeft miskend. Bovendien is het oordeel van het hof dat het feit dat aangegeven wordt dat een deel van de groep respondenten zich misleid voelt niet van betekenis is voor de beantwoording van de vraag of sprake is van misleiding volgens het randnummer onbegrijpelijk en bij gebreke van een nadere toelichting die ontbreekt onvoldoende gemotiveerd en getuigend van een onjuiste rechtsopvatting. Zonder nadere toelichting valt niet in te zin dat er een rechtens relevant verschil zou zijn tussen iemand die zich misleid voelt en iemand die misleid is. Volgens Digital Revolution leert de rechtspraak van het Hof van Justitie dat de perceptie beslissend is voor het antwoord op de misleidingsvraag en is het gevoelen misleid te zijn hetzelfde als iemands perceptie.
voelt. Anders dan Digital Revolution suggereert, leert de rechtspraak van het Hof van Justitie niet dat het gevoelen misleid te zijn beslissend is voor het antwoord op de vraag of de gemiddelde consument misleid is.
Randnummer 3.2.3is gericht tegen de oordelen van het hof in rov. 4.3.4, waarin het hof kort gezegd heeft geoordeeld dat de in het tweede marktonderzoek aan respondenten voorgelegde situaties gekunsteld aandoen. Het hof zou volgens het randnummer hebben miskend dat Digital Revolution heeft gesteld [132] dat het tweede marktonderzoek de vraag betreft “
wat de reactie is van diegenen die de (Prindo) advertenties op Google Shopping zien (Productie 18, DR, p. 4)’’ en vervolgens krijgen uitgelegd dat en waarom er sprake is van een prijsverschil bij een rechtstreeks bezoek aan prindo.nl en van een één-exemplaar-per-bestelling-restrictie. Dat dit de onderzoeksvraag is, is volgens Digital Revolution evenmin weersproken als de uitkomst. De vraag of het in de praktijk wel of niet voor de hand ligt (a) dat de doorklikmogelijkheid op Google Shopping wordt gevolgd of prindo.nl rechtstreeks wordt bezocht, dan wel (b) dat na doorklikken op Google Shopping een bezoeker een (tweede) bestelling rechtstreeks op prindo.nl plaatst, gaat volgens het randnummer over consumentengedrag. Die vraag staat los van de vraag hoe de consument de inhoud van de advertenties binnen de context van Google Shopping percipieert en daaruit begrijpt of daardoor sprake is van misleiding. Het oordeel van het hof is daarom volgens Digital Revolution onbegrijpelijk en bij gebreke van een nadere toelichting onvoldoende gemotiveerd.
gelet op hetgeen hiervoor is overwogen inzake de gestelde misleidende reclame” niet is voldaan aan de voorwaarde “
dat de gemiddelde koper, in dit geval de gemiddelde consument, door de oneerlijkheid, de misleiding of de misleidende omissie een besluit neemt of kan nemen dat hij anders niet had genomen.” In het onderdeel zijn verschillende klachten te onderscheiden.
subonderdeel 6.1gericht.
stelplichtvolgens de hoofdregel van art. 150 Rv onverlet laat. Dit betekent dat het aan de partij die zich op art. 6:194 of 6:194a BW beroept, is om voldoende onderbouwd te stellen op welke wijze inbreuk is gemaakt op de genoemde bepalingen. [135] Als de aangesproken partij vervolgens de gestelde onjuistheid of onvolledigheid van de in de mededeling vervatte of gesuggereerde feiten voldoende gemotiveerd betwist, is het – krachtens de bijzondere regel van art. 6:195 BW in afwijking van de hoofdregel van art. 150 Rv – aan de aangesproken partij om bewijs te leveren van de juistheid of volledigheid van deze feiten.
Slotsom” bevat de procesinleiding nog enige voortbouwklachten, die geen zelfstandige bespreking vergen.
actes éclairés”. De overige vragen die in de schriftelijke toelichting door Digital Revolution zijn opgeworpen, zijn vragen waarvan beantwoording niet relevant is voor berechting van de voorliggende zaak. Aanleiding voor het stellen van prejudiciële vragen zie ik daarom niet.