ECLI:NL:RBAMS:2019:1733

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 maart 2019
Publicatiedatum
12 maart 2019
Zaaknummer
AWB 18-4990 en 18-4991 en 18-4992
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boetes opgelegd aan eigenaren van woningen wegens onderverhuur aan toeristen

In deze zaak hebben eisers, eigenaren van twee woningen in Amsterdam, beroep ingesteld tegen bestuurlijke boetes van € 24.000,- per eiser die door de gemeente Amsterdam zijn opgelegd wegens overtreding van de Huisvestingswet 2014. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres 2 als overtreder kan worden aangemerkt, omdat hij onvoldoende zorgplicht heeft betracht om zich te informeren over het gebruik van de woningen. Eiseres 1 en eiseres 3 zijn niet als overtreders aangemerkt, omdat zij het beheer van de woningen aan eiseres 2 hadden gedelegeerd en daardoor van de zorgplicht waren bevrijd. De rechtbank heeft de boete voor eiseres 2 in stand gelaten, maar de boetes voor eiseres 1 en eiseres 3 herroepen. De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard en de bestreden besluiten vernietigd, met de bepaling dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit op het bezwaar van eiseres 2 in stand blijven. De rechtbank heeft ook bepaald dat de gemeente het griffierecht aan alle eisers moet vergoeden en de proceskosten moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 18/4990

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 maart 2019 in de zaak tussen

[eiser(es) 1] , ( [eiser(es) 1] ),

[eiser(es) 2], ( [eiser(es) 2] ), en
[eiser(es) 3], ( [eiser(es) 3] ),
tezamen: eisers,
(gemachtigde: mr. N. Hartmans),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder
(gemachtigde: mr. A. Brandenburg).

Procesverloop

Bij onderscheiden besluiten van 1 november 2017 (de primaire besluiten) heeft verweerder eisers bestuurlijke boetes van € 24.000,- per eiser opgelegd.
Bij onderscheiden besluiten van 27 juni 2018 (de bestreden besluiten) heeft verweerder het tegen die besluiten door eisers gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Eisers hebben beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaken zijn gezamenlijk, maar niet gevoegd, behandeld op de zitting op 5 februari 2019. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Met betrekking tot alle eisers:
Feiten en omstandigheden
1.1
Eisers hebben een [bedrijf] in de vorm van een vennootschap onder firma (vof). Zij zijn sinds 6 mei 2009 de eigenaren van de woningen aan de [adres] [nummer] en [nummer] in [plaatsnaam] (de woningen). Eisers zijn overeengekomen dat [eiser(es) 2] het beheer van de woningen voert. [eiser(es) 2] was daarom verantwoordelijk voor de exploitatie, waaronder de verhuur, van de woningen.
1.2
[eiser(es) 2] heeft de woningen vanaf 2010 tot 2017 aan [naam] verhuurd. [naam] heeft de woningen onderverhuurd aan bijvoorbeeld expats. Vanaf 1 januari 2017 heeft [eiser(es) 2] de woningen verhuurd aan [naam] ten aanzien van [naam] ( [naam] ).
1.3
De woning [nummer] bevindt zich op de eerste verdieping, op de tweede bouwlaag. De woning [nummer] bevindt zich op de tweede tot en met vijfde etage, ofwel de derde tot en met de zesde woonlaag.
1.4
Omdat de woning [nummer] administratief leeg stond, kwam deze woning in het kader van project Leegstand naar voren. Verweerder heeft daarom onderzoek ingesteld naar het feitelijk gebruik van die woning.
1.5
Op 26 juni 2017 hebben twee toezichthouders van de gemeente de woningen bezocht. Van dit bezoek is op 27 juni 2017 een ondertekend rapport van bevindingen op ambtsbelofte opgemaakt.
1.6.1
Uit het rapport van bevindingen blijkt onder meer het volgende:
1.6.2
Volgens de basisregistratie personen (brp) stond niemand op de woning [nummer] ingeschreven. De woning [nummer] heeft vier slaapplaatsen. Er zijn in deze woning vier toeristen aangetroffen. Desgevraagd heeft een van de toeristen verklaard dat er geen persoonlijke spullen in de woning [nummer] zijn. De toeristen hebben de woning [nummer] voor vijf nachten geboekt via [website 2] en hiervoor € 1.290,- betaald.
1.6.3
Volgens de brp stonden in de woning [nummer] drie personen ingeschreven, te weten [naam] , [naam] en [naam] ( [naam] ). Ook de woning [nummer] heeft vier slaapplaatsen. Er zijn in deze woning twee toeristen aangetroffen. Zij hebben het verblijf voor drie nachten via [website 2] geboekt. Desgevraagd heeft een van de toeristen verklaard dat er geen persoonlijke spullen in de woning [nummer] zijn.
1.7
Op 26 juni 2017 zijn de woningen onmiddellijk gesloten, voor de duur van drie maanden. Dit besluit is op dezelfde datum aan [naam] meegedeeld. Inmiddels zijn de woningen weer geruime tijd geopend.
1.8
[eiser(es) 2] heeft de woningen, mede namens [eiser(es) 1] en [eiser(es) 3] , al enige tijd weer verhuurd.
Besluitvorming
2.1
Verweerder heeft eisers op 18 augustus 2017 bericht voornemens te zijn bestuurlijke boetes op te leggen van € 24.000,- per eiser wegens overtreding van artikel 21, eerste lid, aanhef en onder a, van de Huisvestingswet 2014 (Hvw), te weten het zonder vergunning onttrekken van woonruimte aan de bestemming tot bewoning. Eisers hebben bij brief van 13 september 2017 hun zienswijze op de voornemens gegeven.
2.2
Met de primaire besluiten heeft verweerder alle eisers een bestuurlijke boete van € 24.000,- per eiser opgelegd. Met de bestreden besluiten heeft verweerder de in de primaire besluiten opgelegde boetes gehandhaafd.
2.3
Eisers hebben in beroep de bestreden besluiten gemotiveerd bestreden. De beroepsgronden worden hierna afzonderlijk besproken.
Regelgeving
3. De toepasselijke wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage, die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
Over de bevoegdheid van de handhavers
4.1
Eisers voeren aan dat het rapport van bevindingen niet als bewijs voor de oplegging van de boetes mag worden gebruikt. Zij betwisten dat de personen die hun woning hebben bezocht bevoegd waren om toezicht te houden op de naleving van de hier aan de orde zijnde regelgeving en in dat kader de woningen te bezoeken.
4.2
Eisers hebben in beroep de ‘Aanwijzing van toezichthouders bij de afdeling Wonen van de gemeente [plaatsnaam] ’ van 29 maart 2017, in werking getreden op 14 april 2017, overgelegd. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat uit die Aanwijzing volgt dat de toezichthouders, die de woningen op 26 juni 2017 hebben bezocht, daartoe ook bevoegd waren. Medewerkers die werkzaam zijn bij de afdeling [afdeling] , in de functie van medewerker handhaving E en F , zijn namelijk belast met het toezicht op de naleving van, onder meer, dit soort zaken. De rechtbank stelt vast dat eisers niet hebben betoogd dat de personen die hun woningen hebben bezocht niet werkzaam zijn bij de afdeling [afdeling] van de gemeente Amsterdam . Hiermee is naar het oordeel van de rechtbank voldoende duidelijk dat de in het rapport van bevindingen genoemde medewerkers van de afdeling Wonen bevoegd waren als toezichthouders op 26 juni 2017 een onderzoek uit te voeren in de woningen. Dit betekent dat van een bevoegdheidsgebrek geen sprake is en dat verweerder het op het onderzoek in de woningen gestoelde rapport van bevindingen aan de boeteopleggingen ten grondslag mocht leggen.
Schending legaliteitsbeginsel en lex certa beginsel?
5.1
Eisers voeren daarnaast aan dat de boeteopleggingen in strijd zijn met het in artikel 7, eerste lid, van het EVRM vastgelegde legaliteitsbeginsel en het in artikel 5:4, tweede lid, van de Awb neergelegde lex certa beginsel.
5.2
De rechtbank stelt uit het rapport van bevindingen vast dat de overtredingen op 26 juni 2017 zijn geconstateerd. Verweerder heeft terecht gesteld dat op dat moment de in de bijlage opgenomen versie van de Verordening gold. In artikel 3.1.2, eerste lid, aanhef, van die versie van de Verordening ontbreekt het tekstdeel ‘aanhef en onder d’. Hieruit volgt dat uit artikel 3.1.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening, voor zover hier van belang, blijkt dat de in artikel 3.1.1 aangewezen woonruimten niet zonder vergunning als bedoeld in artikel 21 van de Hvw aan de bestemming tot bewoning mogen worden onttrokken, mits en zolang de bestemming tot bewoning overheersend blijft. Verweerder heeft op goede gronden gesteld dat dit betekent dat de vergunningplicht ook geldt voor woningonttrekking en dat de bepaling niet tegenstrijdig en onduidelijk is. De rechtbank volgt eisers daarom niet in het aangevoerde.
Was er een overtreding?
6.1
Eisers menen ook dat geen sprake was van een overtreding, omdat in overeenstemming met het vakantieverhuurbeleid is gehandeld. [naam] stond in de brp ingeschreven op het adres van de woning [nummer] en had daar volgens zijn eigen verklaring zijn hoofdverblijf. Volgens [naam] had [naam] zijn hoofdverblijf op het adres van de woning [nummer] . Door een onjuiste registratie stond [naam] daar niet ingeschreven. Op beide adressen vond vakantieverhuur van minder dan zestig dagen plaats en dat was destijds toegestaan.
6.2
Uit het rapport van bevindingen blijkt dat de woningen op 26 juni 2017 aan toeristen waren verhuurd. Dit wordt bevestigd door [naam] in zijn door eisers overgelegde verklaring. Niet in geschil is dat eisers niet in het bezit zijn van onttrekkingsvergunningen zoals is bedoeld in artikel 21 van de Hvw. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), waaronder de uitspraak van 6 februari 2019 [1] , volgt uit de verhuur van de woning aan en het gebruik van de woning door toeristen dat deze niet beschikbaar was voor duurzame bewoning en dat deze derhalve aan de woonruimtevoorraad was onttrokken. Dat [naam] ten tijde van belang in de brp op het adres van de woning [nummer] stond ingeschreven, laat onverlet dat de woning gedurende de verhuur niet als woning kon worden gebruikt en doet derhalve aan het voorgaande niet af. Door de verhuur van de woning aan toeristen is de functie van het gebruik gewijzigd. De woning werd door de verhuur aan toeristen gebruikt voor een ander doel dan voor bewoning.
6.3
Volgens het vakantieverhuurbeleid is dergelijke verhuur desondanks toegestaan als aan de voorwaarden van dat beleid is voldaan.
6.4
Naar het oordeel van de rechtbank werd voor de woning [nummer] al niet aan de voorwaarden van het vakantieverhuurbeleid voldaan, omdat op het adres van die woning niemand in de brp stond ingeschreven. Dat hieraan, zoals eisers stellen, een registratiefout ten grondslag lag, maakt dat, wat daarvan ook zij, niet anders. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 29 augustus 2018 [2] wordt het ingeschreven staan in de brp op het adres als zelfstandige voorwaarde gesteld om van vakantieverhuur te spreken.
6.5.1
De rechtbank overweegt voor de woning [nummer] als volgt.
6.5.3
Niet in geschil is dat de verhuurder van de woning [nummer] , [naam] , ten tijde van het onderzoek in de woning, in de brp op het adres van die woning stond ingeschreven.
6.5.2
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling, bijvoorbeeld de uitspraak van 14 november 2018 [3] , moet verweerder aantonen dat een verhuurder ten tijde van de verweten verhuur geen hoofdverblijf in de verhuurde woning heeft gehouden, als die verhuurder in de brp op het adres van die woning staat ingeschreven en zijn hoofdverblijf bepalend is voor de vraag of een boete als hier aan de orde mag worden opgelegd.
6.5.4
Zoals volgt uit voornoemde uitspraak van de Afdeling van 14 november 2018 kan de enkele omstandigheid dat uit het rapport van bevindingen niet blijkt dat persoonlijke spullen aanwezig waren niet de conclusie rechtvaardigen dat een verhuurder ten tijde van het onderzoek en de geconstateerde verhuur van de woning aldaar geen hoofdbewoning had. Dit is het geval als de in het rapport van bevindingen vermelde informatie over persoonlijke spullen hoofdzakelijk is gebaseerd op hetgeen toeristen ten overstaan van toezichthouders hebben verklaard, terwijl uit dat rapport niet blijkt dat de toezichthouders de woning hebben gecontroleerd op de aanwezigheid van persoonlijke spullen of afsluitbare laden en kasten waarin persoonlijke spullen konden zijn opgeborgen.
6.5.5
De rechtbank overweegt dat mede gelet op wat op de zitting is besproken verweerder zijn conclusie, dat sprake is van een overtreding, niet slechts heeft gebaseerd op de mededeling van de toerist dat in de woning geen persoonlijke spullen zijn aangetroffen. Ook hebben de toezichthouders in de woning geen afsluitbare kast aangetroffen waar eventueel persoonlijke spullen in kunnen zijn opgeborgen. Daarnaast is [naam] tijdens het onderzoek ook niet zelf in de woning aangetroffen. De rechtbank acht verder van belang dat uit het rapport van bevindingen en het daarbij behorende overzicht van boekingen van de woning [nummer] over de periode van 30 april 2017 tot en met 31 mei 2017 blijkt dat die woning in die periode veelvuldig via [website 2] aan toeristen werd verhuurd. [naam] heeft daarover verklaard dat hij tijdens zijn vakantieverhuur op de [adres] verblijft. Een dergelijke veelvuldig verhuur van de woning [nummer] vormt samen met het ontbreken van persoonlijke spullen in de woning voldoende bewijs voor de juistheid van het standpunt van verweerder dat [naam] in die periode geen hoofdverblijf had in de woning [nummer] .
6.6
Het vorenstaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat artikel 21, eerste lid, aanhef en onder a, van de Hvw is overtreden voor beide woningen.
7. Eisers voeren daarom tevergeefs aan dat de aan hen opgelegde boetes dienen te worden gehalveerd op de grond dat niet twee overtredingen maar één overtreding is begaan.
Zijn eisers aan te merken als overtreders?
8.1
De vraag die nu voorligt is of eisers als overtreders kunnen worden aangemerkt. Eisers bestrijden dit en voeren in dit verband het volgende aan. De woningen werden sinds 2010 op correcte wijze verhuurd door de vorige huurder, [naam] , en deze heeft [naam] als nieuwe huurder aangeraden. In artikel 18 van de huurovereenkomst tussen [eiser(es) 2] en [naam] is een onderhuurverbod opgenomen. Eisers waren er niet van op de hoogte dat [naam] de woningen in strijd met de Hvw gebruikte. Zij konden dit ook niet weten, omdat de verhuur aan [naam] nog geen zes maanden heeft geduurd en de verhuur aan de toeristen nog geen twee maanden. Preventieve controles door de eigenaren van de door hen verhuurde woningen zijn niet toegestaan. Alleen bij een aantoonbare concrete noodzaak om een woning te inspecteren moet een huurder zijn medewerking verlenen. Dit blijkt uit de door eisers overgelegde uitspraak van de civiele kamer van de rechtbank Maastricht van 24 februari 2010 [4] . [eiser(es) 2] heeft meermalen geprobeerd de woningen te inspecteren en daarover afspraken met [naam] te maken. Een aantal keren kon geen afspraak worden gemaakt, een aantal keren is een gemaakte afspraak afgezegd en eenmaal is [naam] op een gemaakte afspraak niet komen opdagen. [eiser(es) 2] heeft af en toe ook zelf een kijkje genomen bij de woningen, zonder er toegang toe te hebben gehad. Dit kan worden opgemaakt uit het al in bezwaar overgelegde WhatsApp bericht.
8.2
De rechtbank overweegt dat volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling, waaronder een uitspraak van 16 januari 2019 [5] , de overtreder degene is die het desbetreffende wettelijke voorschrift daadwerkelijk heeft geschonden. Dat is in de eerste plaats degene die de verboden handeling fysiek heeft verricht. Daarnaast kan in bepaalde gevallen degene die de overtreding niet zelf feitelijk heeft begaan, maar aan wie de handeling is toe te rekenen, voor de overtreding verantwoordelijk worden gehouden en derhalve als overtreder worden aangemerkt. Deze mogelijkheid staat los van de mogelijkheid om degene die de verboden handeling fysiek heeft verricht aan te spreken. Daarbij is in dit geval van belang dat op de eigenaar van een pand die dat verhuurt een eigen verantwoordelijkheid voor het rechtmatig gebruik van de woning rust. Van de eigenaar mag worden gevergd dat hij zich tot op zekere hoogte informeert over het gebruik dat van het verhuurde pand wordt gemaakt. Om niet verantwoordelijk te kunnen worden gehouden voor onrechtmatig gebruik van het door hem verhuurde pand dient de eigenaar aannemelijk te maken dat hij niet wist en niet kon weten dat het pand aldus werd gebruikt. Gelet hierop rust op de eigenaar een zorgplicht om zich over het gebruik van de woning te informeren.
8.3
De rechtbank stelt vast dat eisers de hiervoor weergegeven gronden tegen verweerders standpunt dat zij overtreders zijn van artikel 21, eerste lid, aanhef en onder a, van de Hvw in essentie al in bezwaar naar voren hebben gebracht. De rechtbank stelt daarnaast vast dat verweerder in de bestreden besluiten als volgt op deze gronden is ingegaan: “
De stelling dat u niet wist en niet had kunnen weten dat (…) [naam] uw woningen hotelmatig exploiteerde, volg ik niet.” De rechtbank acht deze weerlegging van de bezwaargronden ontoereikend, omdat hierin niet is toegelicht waarom de door eisers aangevoerde bezwaargronden tegen verweerders verwijt dat eisers als overtreders zijn aan te merken geen doel treffen. De rechtbank acht het bestreden besluit in dit opzicht onvoldoende deugdelijk gemotiveerd.
9. De rechtbank zal de beroepen op basis van dit geconstateerde motiveringsgebrek gegrond verklaren en de bestreden besluiten vernietigen wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.
10. Met het oog op een finale geschilbeslechting zal de rechtbank onderzoeken of aanleiding bestaat met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb de rechtsgevolgen van de te vernietigen bestreden besluiten in stand te laten dan wel met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, en 8:72a van de Awb zelf in de zaak te voorzien.
Met betrekking tot [eiser(es) 2] :
Is [eiser(es) 2] als overtreder aan te merken?
11.1
De vraag is of [eiser(es) 2] de op hem rustende zorgplicht in acht heeft genomen om zich over het gebruik van de woning te informeren. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend.
11.2
De rechtbank overweegt allereerst dat [eiser(es) 2] naar eigen zeggen de bedoeling had om de woningen via [naam] onder te verhuren aan expats, zoals dat ook het geval was met zijn vorige huurder [naam] . In de huurovereenkomst met [naam] was deze onderverhuurmogelijkheid echter expliciet opgenomen. In de huurovereenkomst met [naam] niet, die overeenkomst bevat juist een onderverhuurverbod. De door [eiser(es) 2] gestelde intentie komt dus niet overeen met de gesloten huurovereenkomst met [naam] . Met verweerder acht de rechtbank dit opmerkelijk. Daarnaast heeft [eiser(es) 2] , zoals verweerder op de zitting heeft toegelicht, ten onrechte nagelaten, voorafgaande aan het sluiten van de huurovereenkomst, de betrouwbaarheid van [naam] na te gaan, door bijvoorbeeld referenties over deze persoon in te winnen. Juist omdat illegaal gebruik van panden, in de vorm van illegaal verhuur, in [plaatsnaam] veelvuldig voorkomt, en dat woningonttrekking, zeker in de gemeente Amsterdam [6] , een urgent maatschappelijk probleem is en door verweerder actief en met hoge boetes wordt bestreden, ontsloeg de enkele omstandigheid dat de vorige huurder, [naam] , [naam] als opvolgende huurder heeft aanbevolen, [eiser(es) 2] niet van de verplichting actief onderzoek te doen naar de betrouwbaarheid van [naam] . Daarnaast is de rechtbank, onder verwijzing naar vaste jurisprudentie van de Afdeling, waaronder de uitspraak van 13 juni 2018 [7] , van oordeel dat het recht op privacy van de huurder niet in de weg te staan aan de mogelijkheden om het gebruik van de woningen door de verhuurder te controleren. Dat, zoals volgt uit de door eiser overgelegde uitspraak van de rechtbank Maastricht van 24 februari 2010, voor het inspecteren van door eigenaren verhuurde woningen een redelijke noodzaak moet bestaan, laat onverlet dat uit die uitspraak ook blijkt dat de eigenaar/verhuurder te allen tijde bevoegd is te proberen in overleg met de huurder afspraken over een inspectie te maken. Volgens eiser heeft hij dit geprobeerd. De rechtbank is met verweerder echter van oordeel dat [eiser(es) 2] hiermee onvoldoende de op hem rustende zorgplicht, in de zin van een actieve informatievergaringsplicht, in acht heeft genomen. Dat [eiser(es) 2] ondanks herhaalde pogingen daartoe niet met [naam] tot een geslaagde afspraak tot woninginspectie kon komen, had voor [eiser(es) 2] een indicatie moeten zijn dat het gebruik van de woningen niet in overeenstemming met de regelgeving plaatsvond en hem ertoe moeten brengen het gebruik van de woningen op andere wijze te controleren, bijvoorbeeld door het inwinnen van informatie bij bewoners van naburige panden. Vaststaat dat [eiser(es) 2] dit niet heeft gedaan.
11.3
Het vorenstaande leidt de rechtbank tot de gevolgtrekking dat verweerder [eiser(es) 2] terecht als overtreder heeft aangemerkt.
Tussenconclusie
12. Omdat uit het vorenstaande volgt dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [eiser(es) 2] artikel 21, eerste lid, aanhef en onder a, van de Hvw heeft overtreden, is de rechtbank van oordeel dat verweerder op grond van artikel 35, eerste lid, van de Hvw, gelezen in samenhang met artikel 4.2.2, eerste en tweede lid, aanhef en onder b, van de Verordening bevoegd is [eiser(es) 2] een boete op te leggen.
Evenredigheid van de boete, is er reden tot matiging?
13.1
[eiser(es) 2] voert ten slotte gemotiveerd aan dat de hem opgelegde boete moet worden gematigd. De rechtbank overweegt als volgt.
13.2
Zoals volgt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling, waaronder voornoemde uitspraak van 6 februari 2019, kunnen een verminderde verwijtbaarheid, een beperkte ernst van een overtreding en een geringe financiële draagkracht worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden, als bedoeld in artikel 5:46, derde lid, van de Awb, die aanleiding geven een boete te matigen. Voor zover [eiser(es) 2] betoogt dat een of meer van deze omstandigheden in dit geval aan de orde zijn, moet hij dat aannemelijk maken.
13.3.1
De rechtbank is van oordeel dat de overtredingen geheel aan [eiser(es) 2] te wijten zijn. Zij neemt hierbij in aanmerking dat [eiser(es) 2] , zoals hiervoor in 11.2 is geoordeeld, de op hem rustende zorgplicht om zich over het gebruik van de woning te informeren onvoldoende in acht heeft genomen. Zij volgt [eiser(es) 2] daarom niet in zijn standpunt dat hij tegen het handelen van [naam] weinig tot niets had kunnen ondernemen. Dat [eiser(es) 2] te goeder trouw zou hebben gehandeld, omdat hij niet zou weten dat de woningen op onrechtmatige wijze werden verhuurd, maakt, wat daar ook van zij, de overtredingen daarom niet minder verwijtbaar. De omstandigheid dat de overtredingen hem verminderd zijn te verwijten, doet zich dan ook niet voor.
13.3.2
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat de overtredingen evenmin van beperkte ernst zijn. Zoals volgt uit de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 5 oktober 2018 [8] wordt het onttrekken van woonruimten zonder onttrekkingsvergunning als een zeer ernstige overtreding gekwalificeerd. Daarbij acht de rechtbank in dit geval nog van belang dat de verhuur van de woningen niet eenmalig, maar gedurende een periode van bijna twee maanden, steeds kortdurend, plaatsvond aan een substantieel aantal toeristen.
13.3.3
Uit de door [eiser(es) 2] overgelegde stukken volgt ook niet dat hij een zodanig geringe financiële draagkracht heeft dat de hem opgelegde boete dient te worden gematigd. De rechtbank neemt hierbij mede in aanmerking dat verweerder [eiser(es) 2] in het primaire besluit een betalingsregeling heeft aangeboden en dat hij hiervoor contact met verweerder kan opnemen.
13.3.4
Het aangevoerde dat het rendement uit de woningen [eiser(es) 2] maar voor een derde deel toevalt, omdat hij slechts voor een derde deel eigenaar ervan is, vormt evenmin een bijzondere omstandigheid die tot matiging van de boete noopt. De rechtbank baseert zich hierbij op de uitspraak van de Afdeling van 20 december 2017 [9] , waarin is geoordeeld dat de hoogte van de boete niet is gekoppeld aan behaald voordeel.
13.3.5
De omstandigheid dat [eiser(es) 2] niet eerder is beboet voor overtreding van de Hvw is evenmin een bijzondere omstandigheid die aanleiding geeft voor matiging van de boete, omdat de hem opgelegde boete al bij een eerste overtreding wordt opgelegd en de rechtbank de hoogte van de boete in z’n algemeenheid niet onevenredig acht.
13.3.6
Het vorenstaande betekent dat de rechtbank geen aanleiding ziet de aan [eiser(es) 2] opgelegde boete van € 24.000,- te matigen.
Conclusie:
14. Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit op het bezwaar van [eiser(es) 2] in stand laten. Dit betekent dat de aan [eiser(es) 2] opgelegde boete van € 24.000,- in stand blijft.
Met betrekking tot [eiser(es) 1] en [eiser(es) 3] :
Zijn [eiser(es) 1] en [eiser(es) 3] als overtreders aan te merken?
15.1
Vervolgens staat ter beoordeling de vraag of [eiser(es) 1] en [eiser(es) 3] als overtreders kunnen worden aangemerkt. De rechtbank overweegt in dit verband als volgt.
15.2
De rechtbank stelt vast dat verweerder niet heeft betwist dat [eiser(es) 1] en [eiser(es) 3] door middel van een beheersovereenkomst tussen hen en [eiser(es) 2] het beheer en de verhuur van de woningen aan [eiser(es) 2] hebben gelaten. Zoals blijkt uit het bovenstaande heeft [eiser(es) 2] de woningen vanaf 2010 tot 2017 aan [naam] en vervolgens met ingang van 1 januari 2017 aan [naam] verhuurd. Onbetwist is ook dat [eiser(es) 1] en [eiser(es) 3] met het sluiten van de huurovereenkomsten en het verhuur zelf geen bemoeienis hebben gehad. Omdat [eiser(es) 2] de woningen, als beheerder, feitelijk verhuurde en hij daarmee de volledige verantwoordelijkheid en zeggenschap had over het beheer en de verhuur van de woning, is de rechtbank, anders dan verweerder, van oordeel dat zij van de in beginsel op de eigenaren van een verhuurde woning rustende zorgplicht om zich over het gebruik van de woningen te informeren, zijn bevrijd. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn op de zitting verwoorde standpunt dat van verweerder niet mag worden gevergd onderzoek te verrichten naar de vraag wie van de eigenaren voor de overtreding kan worden aangesproken. In dit geval hebben eisers bij hun zienswijze al naar voren gebracht dat [eiser(es) 2] op grond van een beheersregeling het beheer van beide woningen voert en verantwoordelijk is voor de exploitatie van de woningen. Als verweerder dit betwijfelde, had het op zijn weg gelegen om eisers ter zake nader te bevragen. Dat heeft verweerder niet gedaan en verweerder heeft ook het bestaan van deze beheersregeling niet betwist. De rechtbank is op grond van het vorenstaande dan ook van oordeel dat verweerder de overtredingen van artikel 21, eerste lid, aanhef en onder a, van de Hvw ten onrechte aan [eiser(es) 1] en [eiser(es) 3] heeft toegerekend en dat verweerder hen daarom ten onrechte als overtreders heeft aangemerkt.
15.3
Het bovenstaande betekent dat verweerder [eiser(es) 1] en [eiser(es) 3] ten onrechte boetes heeft opgelegd, zodat de rechtbank de ten aanzien van [eiser(es) 1] en [eiser(es) 3] genomen primaire besluiten zal herroepen. De rechtbank komt daarom niet toe aan de bespreking van de beroepsgrond dat de opgelegde boetes van [eiser(es) 1] en [eiser(es) 3] dienen te worden gematigd.
Met betrekking tot alle eisers:
16. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond zal verklaren, zal zij bepalen dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
17. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank voor [eiser(es) 2] op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1). In verband met de samenhang tussen de zaken, stelt de rechtbank de proceskosten voor [eiser(es) 1] en [eiser(es) 3] voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting in bezwaar, 0 punten voor het indienen van het beroepschrift en 0 punten voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de bestreden besluiten;
  • herroept de primaire besluiten van [eiser(es) 1] en [eiser(es) 3] en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde bestreden besluiten over de bezwaren van [eiser(es) 1] en [eiser(es) 3] ;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit op het bezwaar van [eiser(es) 2] in stand blijven;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 170,- aan alle eisers te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van [eiser(es) 1] en [eiser(es) 3] tot een bedrag van € 1.024,-;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van [eiser(es) 2] tot een bedrag van € 1.024,.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Mireku, rechter, in aanwezigheid van mr. F.S. Zwerwer, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2019.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage

Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
Artikel 7
1. Niemand worden veroordeeld wegens een handelen of nalaten, dat geen strafbaar feit naar nationaal of internationaal recht uitmaakte ten tijde dat het handelen of nalaten geschiedde. Evenmin mag een zwaardere straf worden opgelegd dan die, die ten tijde van het begaan van het strafbare feit van toepassing was.
[…]
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 5:4
[…]
2. Een bestuurlijke sanctie wordt slechts opgelegd indien de overtreding en de sanctie bij of krachtens een aan de gedraging voorafgaand wettelijk voorschrift zijn omschreven.
Artikel 5:11
Onder toezichthouder wordt verstaan: een persoon, bij of krachtens wettelijk voorschrift belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift.
Artikel 5:46
[…]
3. Indien de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, legt het bestuursorgaan niettemin een lagere bestuurlijke boete op, indien de overtreder aannemelijk maakt dat de vastgestelde bestuurlijke boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is.
Huisvestingswet 2014
Artikel 21
1. Het verboden om een woonruimte, behorend tot een met het oog op het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad door de gemeenteraad in de huisvestingsverordening aangewezen categorie gebouwen en die gelegen is in een in de huisvestingsverordening aangewezen wijk, zonder vergunning van burgemeester en wethouders
a. anders dan ten behoeve van de bewoning of het gebruik als kantoor of praktijkruimte door de eigenaar aan de bestemming tot bewoning te onttrekken of onttrokken te houden.
[…]
Artikel 33
1. Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze wet bepaalde zijn belast de bij besluit van burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaren.
2. Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.
Artikel 35
De gemeenteraad kan in de huisvestingsverordening bepalen dat een bestuurlijke boete kan worden opgelegd ter zake van de overtreding van de verboden bedoeld in, voor zover hier van belang, artikel 21. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd tot het opleggen van een bestuurlijke boete.
Huisvestingsverordening Amsterdam 2016(geldig van 1 januari 2017 tot 1 oktober 2017)
Artikel 1
In deze verordening wordt verstaan onder:
[…]
y. onttrekkingsvergunning: de vergunning als bedoeld in artikel 21 van de wet.
Artikel 3.1.1
1. Als woonruimte behorend tot een gebouw als bedoeld in artikel 21 van de wet wordt aangewezen:
a. alle zelfstandige woonruimte met een rekenhuur tot de liberalisatiegrens;
b. alle zelfstandige woonruimte tot en met 200 huurpunten;
c. alle zelfstandige woonruimte met meer dan 200 huurpunten;
d. alle onzelfstandige woonruimte tot 750 huurpunten.
[…]
Artikel 3.1.2
1.
De in artikel 3.1.1 aangewezen woonruimten mogen niet zonder vergunning als bedoeld in artikel 21 van de wet:
a. anders dan ten behoeve van bewoning of het gedeeltelijk gebruik als kantoor of praktijkruimte door de eigenaar aan de bestemming tot bewoning worden onttrokken;
[…]
mits en zolang de bestemming tot bewoning overheersend blijft.
Artikel 4.2.2
1. Burgemeester en wethouders kunnen een bestuurlijke boete opleggen bij overtreding van de verboden bedoeld in artikel 21 van de wet.
2. Burgemeester en wethouders leggen een boete op
[…] voor de eerste overtreding van artikel 21a […] van de wet overeenkomstig kolom A van de in bijlage 3 genoemde tabel 2.
Vakantieverhuurbeleid [10]
Vakantieverhuur is incidentele verhuur van de eigen woning en mag alleen onder strikte voorwaarden en als het veilig, rustig en eerlijk gebeurt.
Toeristische woningverhuur mag alleen als:
- De hoofdbewoner verhuurt en ingeschreven staat bij de GBA,
- Er aan maximaal 4 personen wordt verhuurd,
- Incidenteel, bijvoorbeeld als de hoofdbewoner op vakantie is,
- De verhuurder zich meldt bij de Dienst Belastingen Gemeente Amsterdam (DBGA) en toeristenbelasting afdraagt,
- De woning aan de brandveiligheidseisen voor woningen voldoet,
- Er geen overlast wordt veroorzaakt en buren worden geïnformeerd.

Voetnoten

6.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 18 juli 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2429).
10.Notitie "Ruimte voor Gasten, een uitwerking van de notitie toeristische verhuur van woningen (vakantieverhuur)", vastgesteld door de raad van de gemeente Amsterdam .