ECLI:NL:RBAMS:2024:3592

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 juni 2024
Publicatiedatum
15 juni 2024
Zaaknummer
AWB 23/6793
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking bijstandsuitkering en terugvordering wegens huwelijk zonder duurzaam gescheiden leven

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 juni 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een bijstandsuitkering ontving, en het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Eiseres had vanaf 1 augustus 2016 een bijstandsuitkering naar de norm voor alleenstaanden met kostendelers. Het college heeft de bijstandsuitkering per 3 februari 2022 ingetrokken, omdat eiseres op die datum is getrouwd. Eiseres heeft geen bezwaar gemaakt tegen de intrekking, maar heeft wel bezwaar gemaakt tegen de terugvordering van een bedrag van € 2.937,96 aan teveel betaalde uitkering over de periode van 3 februari 2022 tot en met 30 september 2022. Het college verklaarde het bezwaar ongegrond, waarop eiseres beroep instelde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het college in het bestreden besluit ten onrechte niet is ingegaan op de feitelijke en juridische onderbouwing van de intrekking. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek bevat en dat het beroep gegrond is. De rechtbank laat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand, wat betekent dat de terugvordering blijft bestaan. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij duurzaam gescheiden leefde van haar ex-partner, en de rechtbank concludeert dat de intrekking van de bijstandsuitkering op een deugdelijke feitelijke en juridische grondslag is gebaseerd. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen sprake is van dringende redenen om van terugvordering af te zien, en dat het college adequaat heeft gehandeld na de melding van eiseres dat zij was getrouwd.

De rechtbank heeft het college veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 1.750,-. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/6793

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 juni 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. S. Aarsman),
en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, het college

(gemachtigde: mr. D. Ahmed).

Inleiding

Eiseres ontvangt vanaf 1 augustus 2016 een bijstandsuitkering naar de norm kostendeler alleenstaande 21+ met drie kostendelers.
Met het besluit van 15 december 2022 heeft het college de bijstandsuitkering van eiseres per 3 februari 2022 ingetrokken, omdat zij op deze datum is getrouwd. Eiseres heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt.
Met het besluit van 4 januari 2023 heeft het college een bedrag van € 2.937,96 aan teveel betaalde uitkering over de periode 3 februari 2022 tot en met 30 september 2022 teruggevorderd. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Met het bestreden besluit van 23 november 2023 heeft het college het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
4.1.
De rechtbank heeft het beroep op 22 mei 2024 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en [naam] , collega van de gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank stelt voorop dat het college in het verweerschrift heeft erkend dat hij in het bestreden besluit ten onrechte niet is ingegaan op de feitelijke en juridische onderbouwing van de intrekking. Het college heeft geconcludeerd dat het bestreden besluit ondanks dit gebrek stand kan houden, omdat aangenomen mag worden dat betrokkenen met het sluiten van een huwelijk de intentie hebben een echtelijke samenleving aan te gaan. Niet snel kan worden aangenomen dat vanaf de huwelijksdatum sprake is van duurzaam gescheiden leven, aldus het college. Dit kan alleen in uitzonderlijke gevallen, waarvan volgens het college geen sprake is.
6. Naar het oordeel van de rechtbank volgt hieruit dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek bevat. Het beroep is reeds om die reden gegrond. De rechtbank zal in deze uitspraak beoordelen of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven.
7. De te beoordelen periode loopt van 3 februari 2022 tot en met 30 september 2022. Waar nodig zal de rechtbank deze periode onderscheiden in twee periodes: de periode van
3 februari 2022 tot en met 28 juli 2022 en de periode van 29 juli 2022 tot en met
30 september 2022.
8. Terugvordering van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor terugvordering is voldaan in beginsel op de bijstandverlenende instantie. Dit betekent dat de bijstandverlenende instantie de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen. [1] De feitelijke en juridische grondslag van de intrekking
9. Niet in geschil is dat eiseres geen bezwaar heeft gemaakt tegen het intrekkingsbesluit van 15 december 2022. Dit betekent dat het intrekkingsbesluit in rechte vast staat. De formele rechtskracht van dit besluit heeft echter uitsluitend betrekking op de met dat besluit tot stand gebrachte rechtsgevolgen voor de bijstandsverlening en niet mede op oordelen van feitelijke en juridische aard die daaraan ten grondslag liggen. Dat betekent dat niet alleen de terugvordering moet worden beoordeeld, maar ook het daaraan ten grondslag liggende standpunt van het college dat eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden. [2] Duurzaam gescheiden leven
10. Eiseres voert aan dat zij en haar ex-partner duurzaam gescheiden leefden en nooit hebben samengewoond. Het college is ten onrechte niet uitgegaan van de feitelijke omstandigheden. Eiseres verwijst naar een uitspraak van de Raad van 29 november 2011. [3] Eiseres en haar ex-partner hadden niet de intentie om samen in één woning te leven, zolang tussen hen niet het islamitisch huwelijk voltrokken was. Daarvoor was registratie bij het Marokkaanse consulaat nodig, maar dat proces verliep moeizaam. Het islamitisch huwelijk is nooit tot stand gekomen en op 26 oktober 2023 is de echtscheiding tussen eiseres en haar ex-partner uitgesproken. Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst eiseres naar de uitspraak van de Raad van 15 april 2003. [4] Verder is er geen sprake van verbondenheid tussen eiseres en haar ex-partner. Er hebben slechts twee bijschrijvingen plaatsgevonden op de bankrekening van eiseres vanaf de bankrekening van haar ex-partner. Van een financiële verstrengeling is geen sprake. Eiseres kwam verder slechts sporadisch in de woonplaats van haar ex-partner en had geen spullen bij hem liggen. Dat sprake was van regelmatig contact maakt dit niet anders. Eiseres stelt dat zij op 28 juli 2022 aan haar inlichtingenplicht heeft voldaan, omdat zij op die datum telefonisch aan het college heeft doorgegeven dat zij getrouwd is, maar dat zij niet met haar partner samenwoont. Tot slot wijst eiseres erop dat het college eiseres met ingang van 28 februari 2023 weer een bijstandsuitkering heeft toegekend, terwijl haar feitelijke situatie op die datum niet is veranderd.
11. Op grond van artikel 3, tweede lid, aanhef en onder b, van de Participatiewet wordt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is, aangemerkt als ongehuwd. Volgens vaste rechtspraak [5] leven echtgenoten pas duurzaam gescheiden als beiden, of één van hen, het echtelijk samenleven wil verbreken, waardoor ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt alsof hij niet met de ander gehuwd is en dit door ten minste één van hen als blijvend is bedoeld. Dit zal moeten blijken uit concrete feiten en omstandigheden. In het algemeen kan worden aangenomen dat betrokkenen na het sluiten van een huwelijk de bedoeling hebben om – misschien pas op termijn – echtelijk te gaan samenleven. Alleen in uitzonderlijke gevallen leven betrokkenen vanaf de huwelijksdatum duurzaam gescheiden. Dit moet dan ondubbelzinnig blijken uit concrete feiten en omstandigheden. [6]
12. Niet in geschil is dat eiseres op 3 februari 2022 voor de Nederlandse wet is gehuwd. Het uitgangspunt is dan dat eiseres geen recht heeft op bijstand naar de norm voor een alleenstaande. Het is aan eiseres om aannemelijk te maken dat sprake is van de uitzonderingssituatie dat zij duurzaam gescheiden leefde van haar ex-partner en om die reden als ongehuwd in de zin van artikel 3, tweede lid, aanhef en onder b, van de Participatiewet moet worden aangemerkt. [7]
13. De rechtbank is van oordeel dat eiseres dit niet aannemelijk heeft gemaakt en dat het college de bijstandsuitkering van eiseres daarom op deugdelijke feitelijke en juridische grondslag per 3 februari 2022 heeft ingetrokken.
13. De rechtbank overweegt hiertoe dat, anders dan eiseres betoogt, ook de intentie om te gaan samenwonen van belang is. Voldoende is gebleken dat eiseres en haar ex-partner de intentie hadden om (op termijn) te gaan samenwonen. Dit blijkt uit de verklaring van eiseres, zoals weergegeven in het rapport van bevindingen van 1 december 2022. Daarnaast hebben eiseres en haar ex-partner ook concrete stappen ondernomen om te gaan samenwonen. Zij hebben het Marokkaanse consulaat immers benaderd ter erkenning van hun Nederlandse huwelijk. Dat het islamitische huwelijk nog niet had plaatsgevonden en dat eiseres en haar ex-partner daarom (nog) niet konden samenwonen, neemt niet weg dat eiseres en haar ex-partner wel de intentie hadden om te gaan samenwonen zodra het Marokkaanse consulaat hun Nederlandse huwelijk had erkend. Dat eiseres en haar ex-partner inmiddels zijn gescheiden is hier niet van belang, omdat de echtscheiding pas ná de te beoordelen periode is uitgesproken. Voor zover eiseres een beroep heeft willen doen op artikel 9 van het EVRM [8] , overweegt de rechtbank dat de Raad al eerder heeft overwogen dat artikel 3 van de Participatiewet een wettelijke grondslag is als vereist in artikel 9, tweede lid, van het EVRM. [9]
15. Voor zover eiseres aanvoert dat haar situatie in de periode van 28 februari 2023 tot en met 10 juli 2023 hetzelfde is als in de te beoordelen periode, volgt de rechtbank dit niet. In de te beoordelen periode is immers niet gebleken dat eiseres of haar ex-partner al van plan waren om het huwelijk te beëindigen.
15. Over de melding die eiseres op 28 juli 2022 heeft gedaan overweegt de rechtbank dat het college de bijstandsuitkering van eiseres vanaf de datum van haar huwelijk heeft ingetrokken. De datum van het huwelijk verandert niet na de melding van 28 juli 2022. Daarnaast heeft het college op adequate wijze gereageerd op de melding van 28 juli 2022. De rechtbank zal hier bij de beoordeling van de terugvordering nader op ingaan.
Verwijtbaarheid
15. Eiseres voert verder aan dat zij niet verwijtbaar heeft gehandeld. Eiseres wist namelijk niet dat zij haar huwelijk aan het college moest melden. Zij dacht dat het college dit doorkreeg via de gemeentelijke basisadministratie.
15. Deze grond slaagt niet. De inlichtingenplicht is een objectief geformuleerde verplichting, waarbij verwijtbaarheid geen rol speelt. Beoordeeld moet worden of eiseres de inlichtingen had moeten verstrekken en dat heeft nagelaten. Hiervan is in dit geval sprake.
De terugvordering
15. Als de bijstandsuitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht, vordert het college de kosten van bijstand terug. [10] Dit is anders als sprake is van dringende redenen. [11] Dringende redenen
20. Eiseres voert aan dat sprake is van dringende redenen. De uitspraak van de Raad van 18 april 2024 [12] komt volgens eiseres ook betekenis toe in deze procedure, omdat de Raad met haar oordeel heeft aangesloten bij de veranderde maatschappelijke opvattingen die ook in deze zaak spelen. Dit betekent dat rekening gehouden moet worden met de gevolgen van de intrekking van de bijstandsuitkering. Hierbij is relevant dat eiseres gescheiden is en in de praktijk niet heeft samengeleefd met haar partner. Er is feitelijk geen sprake geweest van een echtelijke samenleving en het gescheiden leven was ook duurzaam. De terugvordering zal verder leiden tot ernstige en onaanvaardbare gevolgen. Eiseres heeft sinds 15 december 2022 geen inkomen. Daarnaast kampt zij met meerdere psychische klachten. Voortzetting van de terugvordering zal leiden tot meer klachten. Daarnaast is het college rommelig te werk gegaan, heeft het college onvoldoende onderzoek verricht en eiseres heeft op 28 juli 2022 doorgegeven dat zij getrouwd was maar niet samenwoonde. Eiseres heeft op de zitting toegelicht dat het college begrip moet hebben voor haar situatie. Zij is namelijk aangewezen op de steun van haar broer, schoonzus en andere ondersteuners. Eiseres heeft de neiging om problemen te vermijden en heeft veel problemen gehad. Tot slot is het college niet benadeeld.
21. Desgevraagd heeft het college ter zitting verklaard dat hij de uitspraak van de Raad van 18 april 2024 ook toepasselijk acht in bijstandszaken. Het college heeft toegelicht dat hij hier nog geen beleid over heeft gevormd, omdat de uitspraak zo recent is. Het college heeft verder toegelicht in de uitspraak van de Raad geen aanleiding te zien om een ander standpunt in te nemen. De terugvordering is namelijk ontstaan door schending van de inlichtingenplicht. De gevolgen van de terugvordering zijn niet groot, omdat het college nog niet is overgegaan tot invordering en bij de invordering rekening houdt met de draagkracht van eiseres. Tot slot treft het college geen verwijt ter zake van de (hoogte van de) terugvordering, omdat hij adequaat op de melding van 28 juli 2022 heeft gereageerd als bijvoorbeeld de zesmaandenjurisprudentie naar analogie zou worden toegepast.
21. In zijn uitspraak van 18 april 2024 heeft de Raad overwogen de dringende reden voortaan te zien als een open norm. Tegenover het uitgangspunt dat wat ten onrechte is ontvangen in principe moet worden terugbetaald, moet het bestuursorgaan de relevante feiten en omstandigheden zodanig afwegen dat die afweging een toetsing aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zal kunnen doorstaan. Hierbij moet het bestuursorgaan niet alleen rekening houden met de gevolgen van de herziening en terugvordering, maar ook met de oorzaak daarvan. Hierbij moet het bestuursorgaan alle relevante feiten en omstandigheden betrekken, waaronder de vraag wat het eigen aandeel van het bestuursorgaan is in de redenen voor herziening en/of terugvordering. Van belang is verder het eigen aandeel van de betrokkene in de ontstane situatie. Verder moet het bestuursorgaan zich rekenschap geven van de gevolgen die de herziening en terugvordering voor de betrokkene hebben. Het is aan eiseres om feiten en omstandigheden aan te voeren die maken dat, volgens haar, sprake is van een dringende reden.
23. De rechtbank stelt voorop dat het college terecht heeft opgemerkt dat de zesmaandenjurisprudentie in zaken als deze, waarin sprake is van een schending van de inlichtingenplicht, niet van toepassing is. De rechtbank laat de vraag of de zesmaandenjurisprudentie al dan niet naar analogie moet worden toegepast in het midden. De rechtbank is wel met het college van oordeel dat hij adequaat heeft gehandeld na de melding van eiseres dat zij is getrouwd. Het college heeft een onderzoek ingesteld en binnen twee maanden een besluit genomen, zodat de terugvordering beperkt is gebleven tot de periode tot 30 september 2022. Naar het oordeel van de rechtbank kan onder deze omstandigheden niet gezegd worden dat de terugvordering (gedeeltelijk) te wijten is aan het handelen van het college.
23. De rechtbank is verder van oordeel dat eiseres onvoldoende heeft onderbouwd dat zij is aangewezen op haar broer, schoonzus en andere ondersteuners, dat zij psychische problemen heeft, dat zij de neiging heeft om problemen te vermijden en dat zij al veel problemen heeft gehad. De gestelde omstandigheden en gevolgen van de terugvordering voor eiseres wegen naar het oordeel van de rechtbank daarom niet ten voordele van eiseres mee bij de afweging in het kader van de dringende redenen.
23. Gelet op het bovenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat geen sprake is van dringende redenen om van terugvordering af te zien.
Vertrouwensbeginsel
26. Eiseres beroept zich tot slot op het vertrouwensbeginsel. Het college is de bijstandsuitkering van eiseres immers blijven uitbetalen tot 30 september 2022.
26. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is in de eerste plaats vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en, zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. [13]
28. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat het college heeft toegezegd dat eiseres recht had op een bijstandsuitkering en dat hij niet tot terugvordering zou overgaan. Er is dan ook geen sprake van een toezegging. De grond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

29. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep niet slaagt. Aangezien het bestreden besluit wel een motiveringsgebrek bevat, is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en laat de rechtsgevolgen van dit besluit in stand. Dat betekent dat (de hoogte van) de terugvordering in stand blijft en het college geen nieuw besluit hoeft te nemen.
29. Omdat het beroep gegrond is, moet het college het door eiseres betaalde griffierecht aan haar vergoeden. Ook moet het college de door eiseres gemaakte proceskosten aan haar vergoeden. De rechtbank stelt de door eiseres gemaakte proceskosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 50,- aan eiseres moet vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E.J.M. Gielen, rechter, in aanwezigheid van
mr. T.W. Steenhoff, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 juni 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vergelijk bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van
2.Vergelijk bijvoorbeeld de uitspraken van de Raad van 8 december 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3229 en van 16 augustus 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1900.
5.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 25 september 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2918.
6.Vergelijk de uitspraken van de Raad van 18 februari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:332 en
7.Vergelijk de uitspraak van de Raad van 9 oktober 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3083.
8.Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
9.Zie de uitspraak van de Raad van 21 november 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4029.
10.Artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet.
11.Artikel 58, achtste lid, van de Participatiewet.
13.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 4 maart 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:559, meer recentelijk herhaald in de uitspraak van de Raad van 21 februari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:315.