In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 juni 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een bijstandsuitkering ontving, en het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Eiseres had vanaf 1 augustus 2016 een bijstandsuitkering naar de norm voor alleenstaanden met kostendelers. Het college heeft de bijstandsuitkering per 3 februari 2022 ingetrokken, omdat eiseres op die datum is getrouwd. Eiseres heeft geen bezwaar gemaakt tegen de intrekking, maar heeft wel bezwaar gemaakt tegen de terugvordering van een bedrag van € 2.937,96 aan teveel betaalde uitkering over de periode van 3 februari 2022 tot en met 30 september 2022. Het college verklaarde het bezwaar ongegrond, waarop eiseres beroep instelde.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het college in het bestreden besluit ten onrechte niet is ingegaan op de feitelijke en juridische onderbouwing van de intrekking. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek bevat en dat het beroep gegrond is. De rechtbank laat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand, wat betekent dat de terugvordering blijft bestaan. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij duurzaam gescheiden leefde van haar ex-partner, en de rechtbank concludeert dat de intrekking van de bijstandsuitkering op een deugdelijke feitelijke en juridische grondslag is gebaseerd. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen sprake is van dringende redenen om van terugvordering af te zien, en dat het college adequaat heeft gehandeld na de melding van eiseres dat zij was getrouwd.
De rechtbank heeft het college veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 1.750,-. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.