ECLI:NL:RBAMS:2025:3248

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 april 2025
Publicatiedatum
19 mei 2025
Zaaknummer
13-234499-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot schadevergoeding na weigering van overlevering op basis van artikel 12 OLW

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 23 april 2025 een beschikking gegeven inzake een verzoek tot schadevergoeding van een Poolse verzoeker, die in Nederland was gedetineerd in het kader van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De verzoeker had schadevergoeding aangevraagd op basis van artikel 67 van de Overleveringswet (OLW) na de weigering van zijn overlevering door de Internationale Rechtshulpkamer (IRK) op 17 oktober 2024. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker ten onrechte gedetineerd was, aangezien zijn overlevering was geweigerd op basis van artikel 12 OLW. De rechtbank heeft de verzoeker gehoord, evenals zijn raadsman, mr. T. Nieuwburg, en de officier van justitie, mr. A.L. Wagenaar. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verzoeker recht heeft op schadevergoeding voor de vrijheidsbeneming die hij heeft ondergaan in Nederland, en heeft de verzoeken tot schadevergoeding en vergoeding van kosten van rechtsbijstand toegewezen. De totale schadevergoeding bedraagt € 9.640,-, bestaande uit € 8.960,- voor de vrijheidsbeneming en € 680,- voor de kosten van rechtsbijstand. De rechtbank heeft benadrukt dat de situatie van de verzoeker niet vergelijkbaar is met eerdere zaken waarin de aftrek van overleveringsdetentie al had plaatsgevonden, en dat de compensatie voor de verzoeker niet louter theoretisch is. De beschikking is openbaar uitgesproken door de voorzitter en de rechters in aanwezigheid van de griffiers.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13-234499-24
RK nummers: 24-031729 en 24-031730
Datum beschikking: 23 april 2025
BESCHIKKING
Op de verzoeken tot schadevergoeding en de daarmee samenhangende vergoeding van kosten van rechtsbijstand ex artikel 67 van de Overleveringswet (hierna: OLW) in samenhang met artikelen 533 en 530 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) van
[verzoeker] ,
geboren in [geboorteplaats] , Polen, op [geboortedag] 1965,
voor deze zaken woonplaats kiezend op het kantooradres van zijn raadsman,
mr. T. Nieuwburg, [adres] ,
hierna te noemen: verzoeker.

1.Procesgang

Bij schriftelijke verzoeken, bij de rechtbank ingediend op 24 december 2024, heeft verzoeker vergoeding verzocht van de schade geleden ten gevolge van vrijheidsbeneming en van de kosten van rechtsbijstand in de overleveringsprocedure, die is geëindigd met de beslissing van de Internationale Rechtshulpkamer van de rechtbank te Amsterdam (hierna: IRK) van
17 oktober 2024 tot weigering van de overlevering van verzoeker.
De rechtbank heeft op 9 april 2025 de gemachtigd raadsman van verzoeker, mr. T. Nieuwburg, advocaat in Amsterdam, en de officier van justitie, mr. A.L. Wagenaar, in openbare raadkamer gehoord.
De verzoeken zijn tijdig ingediend en (mede daarom) ontvankelijk.

2.Voorgeschiedenis

De rechtbank gaat uit van de volgende feiten:
- Bij vonnis van
the District Court of Law in Dzierżoniówvan 19 juni 2023 (met kenmerk: II K 767/22), is verzoeker veroordeeld tot een vrijheidsstraf voor de duur van 10 maanden;
- Op 21 mei 2024 is door
the Circuit Court in Świdnica,Polen, een Europees aanhoudingsbevel (hierna: EAB) uitgevaardigd, strekkende tot de aanhouding en overlevering van verzoeker aan Polen, in verband met de tenuitvoerlegging van voornoemde straf;
- Op 21 juli 2024 is verzoeker aangehouden in Nederland en gedetineerd op grond van de OLW gelet op voormeld EAB;
- Op vordering van de officier van justitie van 23 juli 2024 is het overleveringsverzoek behandeld op de zitting van 18 september 2024. Op 2 oktober 2024 heeft de rechtbank een tussenuitspraak gewezen waarna de behandeling van het EAB is hervat op de zitting van 15 oktober 2024.
- Bij uitspraak van de IRK van 17 oktober 2024 is de overlevering geweigerd op basis van de weigeringsgrond van artikel 12 OLW. Daarbij is de overleveringsdetentie opgeheven.

3.Verzoeken

De verzoeken strekken tot het toekennen van een vergoeding door de Nederlandse Staat van
- € 8.960,-
€ 8.960,-voor de ondergane vrijheidsbeneming van verzoeker in Nederland in de overleveringsprocedure, nader gespecificeerd:
 2 2 dagen politiebureau: 2 x € 130,- = € 260,-
 87 87 dagen Huis van Bewaring: 87 x € 100,- = € 8.700,-
- € 680,-
€ 680,-voor de kosten die in verband met het (opstellen, indienen en behandelen) van de verzoeken zijn gemaakt.

4.Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verzoeken moeten worden afgewezen. Zij heeft aangevoerd dat er geen gronden van billijkheid voor de toewijzing van schadevergoeding aanwezig zijn, nu
the District Court of Law in Dzierżoniówbij brief van 4 april 2025 heeft meegedeeld “
that the time served in custody in the Netherlands from the 21st of July 2024 until the 17th of October 2024 will be deducted from the total custodial sentence imposed on him.
De officier van justitie heeft in dit kader verwezen naar artikel 26 van het Kaderbesluit 2002/584/JBZ [1] (hierna KbEAB), waarin is bepaald dat de uitvaardigende lidstaat elke periode van vrijheidsbeneming ten gevolge van de tenuitvoerlegging van een EAB in mindering brengt op de totale duur van de vrijheidsbeneming die in de uitvaardigende lidstaat moet worden ondergaan.
Tevens heeft de officier van justitie er op gewezen dat bij de uitspraak tot weigering van de overlevering van 17 oktober 2024 niet inhoudelijk is geoordeeld dat de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon in de Poolse strafzaak zijn geschaad; er is geweigerd omdat er niet meer voldoende beslistermijn was om nadere informatie daarover af te wachten. De Poolse straf is dus niet verdwenen, terwijl de Poolse autoriteiten hebben meegedeeld dat de overleveringsdetentie zal worden afgetrokken van de Poolse straf. Dit betekent dat verzoeker al is gecompenseerd, zodat het toekennen van schadevergoeding redelijk noch billijk is.
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht zich uit te laten over (primair) het standpunt dat – gelet op het vertrouwensbeginsel en artikel 26 KbEAB – uitgegaan kan worden van compensatie zodra aan de uitvaardigende justitiële autoriteit wordt meegedeeld hoe lang de overleveringsdetentie heeft geduurd. Het subsidiaire standpunt is dat van compensatie kan worden uitgegaan zodra de uitvaardigende justitiële autoriteit te kennen heeft gegeven dat de in de uitvoerende lidstaat ondergane overleveringsdetentie zal worden afgetrokken van de straf (zoals in deze zaak).

5.Standpunt van de raadsman

De raadsman heeft ter zitting de verzoeken nader toegelicht. Hij heeft, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat verzoeker schadevergoeding ex artikel 67 van de OLW toekomt, omdat zijn overlevering is geweigerd. De rechtbank heeft niet kunnen vaststellen dat de opgeëiste persoon zijn verdedigingsrechten heeft kunnen uitoefenen, waarna is geweigerd op basis van artikel 12 OLW. Vanwege die weigering is de opgeëiste persoon niet overgeleverd en bevindt hij zich dus niet in Polen, zodat de gestelde compensatie niet aan de orde is. Dit zou anders zijn als – zoals in een zaak waarin uitspraak is gedaan op 6 februari 2025 (ECLI:NL:RBAMS:2025:694) – verzoeker op basis van een tweede EAB wél zou zijn overgeleverd en de overleveringsdetentie daadwerkelijk in mindering is gebracht op de vrijheidsstraf. Die situatie doet zich in deze zaak echter niet voor, zodat de schadevergoeding toewijsbaar is.

6.Toetsingskader

Artikel 67 OLW correspondeert met artikel 59 Uitleveringswet (UW). Artikel 67, eerste lid, OLW bepaalt dat de rechtbank op verzoek van de opgeëiste persoon hem een vergoeding ten laste van de Staat kan toekennen voor de schade die hij heeft geleden ten gevolge van vrijheidsbeneming bevolen krachtens de OLW. Daarvoor is vereist dat zijn overlevering is geweigerd. Artikel 533, derde, vierde en zesde lid, Sv en de artikelen 534, 535 en 536 Sv zijn daarbij van overeenkomstige toepassing.
In de gevallen als bedoeld in artikel 67, eerste lid, OLW zijn de artikelen 529 en 530 Sv van overeenkomstige toepassing op vergoeding van kosten voor rechtsbijstand, zo bepaalt artikel 67, tweede lid, OLW.
Op grond van artikel 534, eerste lid, Sv kent de rechtbank een vergoeding voor schade, geleden ten gevolge van vrijheidsbeneming en rechtsbijstand, toe indien daarvoor gronden van billijkheid aanwezig zijn. Daarbij moeten alle feiten en omstandigheden in aanmerking worden genomen.

7.Oordeel van de rechtbank

Gelet op het bovengenoemd toetsingskader en onder verwijzing naar twee beschikkingen van 26 juli 2018 (ECLI:NL:RBAMS:2018:5339 respectievelijk ECLI:NL:RBAMS:2018:5343) overweegt de rechtbank dat een weigering van de overlevering tot de vaststelling leidt dat verzoeker ten onrechte gedetineerd is geweest, en dat deze vaststelling vergoeding van schade, geleden als gevolg van vrijheidsbeneming, op grond van artikel 67 OLW in beginsel toewijsbaar maakt. Het ten onrechte gedetineerd zijn geweest leidt er immers toe dat het redelijk is dat de nadelige gevolgen van de vrijheidsbeneming niet voor rekening van verzoeker worden gelaten, maar door de Staat worden gedragen.
Het Gerechtshof Amsterdam heeft deze beschikkingen bevestigd op 9 juli 2019 (ECLI:NL:GHAMS:2019:2617 respectievelijk ECLI:NL:GHAMS:2019:2616).
De officier van justitie is ingegaan op de achtergrond van de weigering en het feit dat de Poolse straf door deze weigering nog altijd van kracht is. Dit geldt echter voor elke weigering in een (Nederlandse) overleveringszaak. De overleveringsprocedure is immers geen strafprocedure waarbij de gegrondheid van de buitenlandse veroordeling wordt beoordeeld. De rechtbank heeft getoetst of aan de vereisten voor overlevering is voldaan en is tot een weigering gekomen. Het standpunt van de officier van justitie op dit punt geeft dus geen aanleiding af te wijken van het uitgangspunt dat een weigering van de overlevering tot de vaststelling leidt dat verzoeker in de overleveringsprocedure ten onrechte gedetineerd is geweest, en dat deze vaststelling vergoeding van schade (als gevolg van die vrijheidsbeneming) in beginsel toewijsbaar maakt.
Compensatie
De officier van justitie heeft verwezen naar een brief van
the District Court of Law in Dzierżoniówvan 4 april 2025 waarin is meegedeeld dat de overleveringsdetentie
zal wordenafgetrokken van de Poolse straf. De rechtbank overweegt dat van compensatie echter geen sprake is en verwijst daarbij opnieuw naar voornoemde beschikkingen van het Gerechtshof Amsterdam, waarin onder meer is overwogen:
“Het argument dat verzoeker, zo de tegen hem uitgesproken buitenlandse veroordeling ten uitvoer wordt gelegd, aanspraak kan maken op aftrek van de overleveringsdetentie is louter theoretisch zolang die tenuitvoerlegging niet aan de orde is.”
In dit kader heeft de rechtbank in haar beschikking van 6 januari 2022 (ECLI:NL:RBAMS:2022:69) het volgende overwogen:
“Het gegeven dat de ondergane vrijheidsbeneming gecompenseerd zal worden indien de opgeëiste persoon wordt overgeleverd en in Roemenië zijn straf uit komt zitten maakt dit niet anders. Het gaat om onzekere gebeurtenissen in de toekomst en er is nog geen sprake van een nieuwe procedure waardoor het vooralsnog niet zeker is óf de opgeëiste persoon op een moment zal worden overgeleverd en in Roemenië in detentie zal verblijven. De rechtbank kan met deze (toekomstige) onzekere omstandigheden geen rekening houden. In de uitspraak waarnaar de officier van justitie verwijst was er al zekerheid dat de opgeëiste persoon in detentie verbleef na overlevering, maar dat is in onderhavige zaak nog niet te voorzien.”
De beschikking waar de officier van justitie in die zaak naar verwees was van het Gerechtshof Amsterdam van 16 december 2021 (ECLI:NL:GHAMS:2021:3988). In die zaak was de betrokkene alsnog overgeleverd (op basis van een tweede EAB) en was de overleveringsdetentie van het eerste EAB al in mindering gebracht op de opgelegde gevangenisstraf. Een vergelijkbare situatie speelde in de door de raadsman (in onderhavige zaak) aangehaalde beschikking van deze rechtbank van 6 februari 2025 (ECLI:NL:RBAMS:2025:694). In beide zaken was aftrek van de eerder ondergane overleveringsdetentie dus niet louter theoretisch of een onzekere gebeurtenis in de toekomst, maar had die aftrek concreet plaatsgevonden nadat de betrokkene (alsnog) was overgeleverd en in de uitvaardigende lidstaat gedetineerd was. Die situatie doet zich nu niet voor.
De rechtbank overweegt nog dat de Unierechtelijke verplichting voor de uitvaardigende lidstaat tot aftrek van ondergane overleveringsdetentie, volgend uit artikel 26 KbEAB, pas aan de orde is
nadatoverlevering – op basis van het EAB waarin de overleveringsdetentie is ondergaan – heeft plaatsgevonden.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de door verzoeker op grond van het EAB ondergane overleveringsdetentie – achteraf bezien – als onterecht ondergaan moet worden gekwalificeerd en dat het billijk is om het verzoek tot schadevergoeding toe te wijzen.
In dit oordeel ligt besloten dat de rechtbank (het primaire en) subsidiaire standpunt van de officier van justitie – dat van compensatie kan worden uitgegaan zodra de uitvaardigende justitiële autoriteit te kennen heeft gegeven dat de overleveringsdetentie zal worden afgetrokken van de straf – niet volgt.

8.Beslissing

De rechtbank
WIJST TOEde verzoeken tot schadevergoeding en vergoeding van kosten van rechtsbijstand ten bedrage van:
  • € 8.960,-vanwege vrijheidsbeneming van verzoeker in Nederland in de overleveringsprocedure en
  • € 680,-voor de kosten die in verband met het opstellen, indienen en behandelen van de verzoeken zijn gemaakt.
Deze beslissing is gegeven op 23 april 2025 en in het openbaar uitgesproken door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. A.J.R.M. Vermolen en D.M.S. Gribling, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. A. van Munster en M.J. Gauneau, griffiers.
Tegen deze beslissing staat voor verzoeker hoger beroep open, in te stellen ter griffie van deze rechtbank, binnen een maand na betekening van deze beschikking.
De rechtbank Amsterdam, Internationale rechtshulpkamer, beveelt de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van € 9.640,- (negenduizend zeshonderdveertig euro) op
IBAN/rekeningnummer
[rekeningnummer] bij de [bank] ,
ten name van
Stichting Beheer Derdengelden JKR Advocaten,
onder vermelding van
vergoeding 67 OLW, 533 en 530 Sv, inzake: [verzoeker] / Overlevering (13-234499-24).
Aldus gedaan op 23 april 2025
door mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter

Voetnoten

1.Kaderbesluit van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten.